• No results found

Een goede voorbereiding is het halve werk

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een goede voorbereiding is het halve werk"

Copied!
82
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een goede

voorbereiding is

het halve werk

Een onderzoek naar het verband tussen de

intonatie en het PowerPointgebruik in een

presentatie en de interactie in de discussie

Masterscriptie Communicatie en Educatie

Faculteit Letteren | Rijksuniversiteit Groningen

Augustus 2015

Begeleider: Dr. F.L. Kramer

Tweede lezer: Dr. D.G. Gilbers

Lisanne Bensink

(2)

Voorwoord

Presenteren; wie heeft er niet ooit tegenop gezien? Een groot deel van de mensen zal het er waarschijnlijk nog steeds niet met droge handen vanaf brengen. En dat hoeft ook helemaal niet, want gezonde spanning houdt je scherp en is een teken dat je graag een goede presentatie wilt neerzetten. Als het de presentator al niet meer kan schelen, dan is dit ook zeker niet van het publiek te verwachten. Ik ben ook zo iemand die de minuten voor een presentatie met een bonkend hart zit te wachten. Maar wat ik ook merk is dat die spanning wel weg zakt als ik er eenmaal sta én weet dat ik een goed verhaal te vertellen heb. Als ik de presentatie echter niet goed heb voorbereid, zal dit ook wel degelijk te merken zijn. En dit viel mij ook op toen ik in het kader van het vak Presentatieadvisering presentaties van andere studenten kon beoordelen. Er waren vloeiende presentaties die een plezier waren om naar te luisteren, maar ook presentaties waar de student zich hakkelend doorheen worstelde. Ik kreeg de indruk dat de variatie in intonatie een rol speelde in hoe de presentatie over kwam op mij, en waarschijnlijk ook op de rest van het publiek. Aldaar ontstond het idee voor deze masterscriptie. Is een goede voorbereiding echt het halve werk?

Er zijn genoeg adviesboeken over het leren presenteren maar in de wetenschappelijke literatuur zijn er nog genoeg gaten. Want hoe zit het met PowerPoint, dat te pas en te onpas wordt gebruikt? Hoe kan je PowerPoint nou gebruiken op een manier dat het echt iets toevoegt aan de presentatie? Je ziet van alles voorkomen in het gebruik van PowerPoint; van de saaie bullet-points, tot humoristisch bedoelde afbeeldingen en goed doordachte concepten. Ik denk dat ook de manier waarop PowerPoint wordt gebruikt te maken heeft met de voorbereiding van een presentatie. Hoe heeft de presentator nagedacht over wat hij met zijn presentatie gaat doen? Dat is in dit onderzoek onderzocht en het resultaat schijnt een nieuw licht op het nut van PowerPoint.

Inmiddels zijn we alweer een jaar verder sinds ik met deze scriptie begon en ligt het eindresultaat van het onderzoek voor u. Het schrijven van de scriptie ging met ups en downs, maar “dat hoort erbij”, aldus Femke Kramer. En zij begreep het best als het weer eens een maandje stil was van mijn kant omdat er weer genoeg andere dingen te doen waren. Maar toch had er na elk gesprek wel weer wat van haar enthousiasme en vertrouwen op mij afgelaten, want ik had toch een heel leuk onderzoek gedaan. De laatste loodjes waren zeker het zwaarst, maar afgelopen week na het laatste gesprek, had ik er voor het eerst zin in. Niet alleen omdat de eindstreep in zicht kwam, maar ook omdat ik ineens voor me zag hoe ik er wat moois van kon maken. Voorheen was het ‘dat leuke onderzoek dat nog even op papier moest’, maar nu is het een eindproduct waar ik trots op ben. En dat zelfs durf te zeggen. Femke Kramer en Dicky Gilbers, bedankt voor de begeleiding. Ik wens u veel plezier bij het lezen.

Lisanne Bensink

(3)

Samenvatting

Is voorbereiding echt het halve werk als het gaat om het geven van een goede presentatie? Als presentator hou je je, als het goed is, vooral bezig met hoe je je boodschap goed kan overbrengen, zodat het publiek geïnteresseerd is en blijft; en een goede voorbereiding lijkt daarvoor essentieel. Want hoe kun je een verhaal lekker laten klinken als het in je eigen hoofd nog niet op een rijtje zit? Niet, lijkt mij. Daarom gaat dit onderzoek in op de klank van een presentatie; de intonatie. Maar het oog wil ook wat. Zoals Turk (1985) schreef, is er meer nodig dan alleen woorden om de aandacht van een publiek vast te houden en PowerPoint zou daar wel eens zeer geschikt voor kunnen zijn. Bij het gros van de hedendaagse presentaties wordt PowerPoint gebruikt, maar vaak niet op een manier die de inhoud van de presentatie faciliteert. Wetenschappelijke kennis over het gebruik van PowerPoint schiet hier en daar nog tekort, waardoor dit onderzoek de uitgelezen kans biedt om een nieuw licht te schijnen op dit onderzoeksgebied.

De invloed van de intonatie en het PowerPointgebruik op de effectiviteit van een presentatie is gemeten met de mate van interactie in de discussie. Ik heb de indruk dat een goede presentatie het publiek betrekt en de tongen los maakt. Daarom zie ik de interactie in de discussie als maatstaf van de kwaliteit van een presentatie. Aan de hand van drie deelstudies is het verband tussen deze drie aspecten

onderzocht. Deze drie aspecten zijn juist interessant omdat de intonatie in verband wordt gebracht met de aandacht van een publiek en het begrijpen, verwerken en onthouden van een boodschap (Turk, 1985; Hincks, 2005; Ito & Speer, 2008; Shintel et al., 2014), en ook PowerPoint stimulerend kan zijn voor het leermilieu (Clark, 2008). Omdat een betrokken publiek eerder geneigd is om te praten over de stof, zouden intonatie en PowerPointgebruik dus invloed kunnen hebben op de interactie in de discussie. En juist een interactieve discussie is weer bevorderend voor het leerproces en de ontwikkeling van een publiek (Berkowitz & Simmons, 2003; Rudsberg et al., 2013).

(4)

Inhoudsopgave

1. Inleiding ... 4

1.1 Levendigheid en pitch in presentaties ... 5

1.2 PowerPointgebruik ... 8

1.3 Interactie in de discussie ...11

2. Methode ...13

2.1 Materiaal ...13

2.2 Deelstudie I: PVQ ...14

2.3 Deelstudie II: PowerPointgebruik ...14

2.4 Deelstudie III: Interactie in de discussie ...16

2.5 Analyse ...17 3. Resultaten ...18 3.1 Pitchvariatie en levendigheid ...18 3.2 PowerPointgebruik ...20 3.3 Interactie in de discussie ...22 4. Discussie ...24 4.1 Beoordeling, PVQ en levendigheid ...24 4.2 PowerPointgebruik en PVQ ...25 4.3 Interactie in de discussie en PVQ ...27 4.4 Onderlinge verbanden ...27 5. Conclusie ...29 Bibliografie ...30 Bijlage I: Materiaal en PVQ...33

Bijlage II: Analyse PowerPointslides ...34

(5)

1. Inleiding

“Bereid de presentatie goed voor.” “Verplaats je in het publiek.” “Gebruik intonatie om jouw zinnen

kracht te geven.” “Interactie is het belangrijkste element van een presentatie.” “Overdaad schaadt.” 1 Als

je ‘tips presentatie’ intypt in Google krijg je direct een waslijst aan tips waar je rekening mee moet houden tijdens een presentatie. Als presentator zijn er dus veel dingen waar je op moet letten en dan is het ook wel fijn om te weten wat de achtergrond is van dergelijke tips. Want waarom ‘moet’ het zo; wat is nou het effect van intonatie en PowerPointgebruik in een presentatie?

Variatie in intonatie kan er voor zorgen dat een presentatie levendig overkomt (Hincks, 2005). De levendigheid van een presentatie is van belang voor de aandacht van een publiek (Turk, 1985), maar heeft ook implicaties voor het begrijpen en onthouden van een boodschap (Hincks, 2005). Met dit in gedachten, kan intonatie dus erg belangrijk zijn tijdens het presenteren. Daarnaast kan een levendige discussie na een presentatie nuttig zijn, omdat praten over een onderwerp en je gedachten in woorden moeten omzetten, een positieve invloed kan hebben op de effectiviteit van een presentatie (Thompson et al., 2012). Bij een onderzoek naar levendigheid en interactie in presentaties kan het PowerPoint-aspect niet ontbreken; bij praktisch elke presentatie wordt het gebruikt en bij scholingsdoeleinden is het zelfs vaak één van de richtlijnen en beoordelingscriteria van de presentatie. PowerPoint kan pedagogisch effectief zijn (Clark, 2008) en een omgeving creëren die de kennisopbouw kan voeden (Strauss et al., 2011), maar tussen het gangbare en het optimale gebruik kan nog wel eens verschil zitten. Dit is de aanleiding voor dit onderzoek. Wanneer de intonatie en het PowerPointgebruik in een presentatie invloed hebben op de aandacht en betrokkenheid van het publiek, zou het namelijk zo kunnen zijn dat dit resulteert in een interactieve discussie.

Zowel PowerPointgebruik als intonatie kunnen in verband worden gebracht met de voorbereiding van een presentatie (Turk, 1985; Duarte, 2008). Beide aspecten kunnen namelijk inzicht bieden in in hoeverre de presentator heeft nagedacht over de manier waarop hij de stof gaat presenteren. Is een goede voorbereiding daadwerkelijk het halve werk? Dat wordt in dit onderzoek gemeten met de mate van interactie in de discussie. De interactie in de discussie wordt in dit onderzoek gezien als de maatstaf van de kwaliteit van de presentatie. Een interactieve discussie is namelijk een teken dat de presentator heeft bereikt dat er over de stof wordt gediscussieerd. Gezien de implicaties van een levendige discussie, zou dit het doel moeten zijn van elke presentator.

Om meer te weten te komen over de invloed van het PowerPointgebruik en de intonatie van een presentatie, wordt er in dit onderzoek gezocht naar eventuele verbanden met de interactie in de discussie. Huidig onderzoek wordt uitgevoerd door de drie genoemde aspecten te analyseren aan de hand van drie deelstudies, met als materiaal twintig presentaties die door studenten van de Rijksuniversiteit Groningen zijn gegeven. Door de resultaten uit de deelstudies met elkaar te vergelijken, is het mogelijk om te achterhalen of het één het ander ook beïnvloedt. Zo wordt er gekeken of er

1

(6)

verbanden zijn tussen de intonatie van een presentatie en de interactie in de discussie, het PowerPointgebruik en de interactie in de discussie en de intonatie en het PowerPointgebruik.

Tijdens het bijwonen en beoordelen van de studentpresentaties ontstond bij mij de indruk dat er na een levendige presentatie een levendige discussie volgt. Als de levendigheid wordt vertaald naar intonatie (Hincks, 2005), verwacht ik dus dat er meer interactie in de discussie is, wanneer de presentator heeft gesproken met veel intonatie. En aangezien intonatie en PowerPointgebruik te maken lijken te hebben met de voorbereiding van een presentatie, denk ik ook dat presentatoren die spreken met veel intonatie, beter gebruik maken van PowerPoint. Er zijn veel adviezen over het gebruik van PowerPoint maar de wetenschappelijke verklaringen van deze adviezen lijken vaak nog te ontbreken. Ik kan me voorstellen dat het voor een presentator fijn is als hij weet waaróm hij de energie steekt in een goede PowerPointpresentatie; dus als hij weet wat het nut ervan is. Ook dat wil ik in dit onderzoek laten zien. Mijn verwachting is dat PowerPointpresentaties met weinig woorden en de juiste soort afbeeldingen zullen leiden tot meer interactie in de discussie. Deze verwachting is gebaseerd op de literatuur, dus of dit in de praktijk ook daadwerkelijk zo is, zal blijken uit dit onderzoek.

1.1 Levendigheid en pitch in presentaties

In deze paragraaf wordt het belang van intonatie en het verband met de aandacht van het publiek en het verwerken, begrijpen en onthouden van een boodschap besproken. Doordat intonatie deze effecten kan hebben, is bij mij de opvatting ontstaan dat het gebruik van intonatie in een presentatie indicatief is voor de inzet van een spreker. Als het ware weerspiegelt de intonatie in hoeverre de spreker snapt wat hij met zijn verhaal moet doen zodat de presentatie en de stof goed overkomen op het publiek. Dit is de aanleiding om verder onderzoek te doen naar de intonatie in een presentatie.

(7)

volledige aandacht van de luisteraar te benutten. Of er wetenschappelijk bewijs is voor deze uitspraken is onbekend, maar dat een luisteraar een bepaalde stimulans nodig heeft om de aandacht te bewaren klinkt aannemelijk. Dit is de reden dat Turk (1985) sprekers adviseert om genoeg stimuli te bieden; een slimme en effectieve spreker moet ervoor zorgen dat de capaciteit van de luisteraar volledig wordt benut (Turk, 1985). Dit kan een spreker doen met gezichtsuitdrukkingen en gebaren, maar ook door variatie aan te brengen in de stem (Ito & Speer, 2008).

Het is echter lastig om zelf een inschatting te maken van de manier waarop je je stem gebruikt. In dit onderzoek ligt de focus op de intonatie van de stem tijdens een presentatie. Het is moeilijk om je bewust te zijn van de exacte intonatie van je eigen stem. Dit komt doordat je je eigen stem niet realistisch kan horen (Hincks, 2005) en doordat we tijdens het spreken een bepaalde intentie hebben om intonatie toe te passen op onze spraak maar we niet goed kunnen beoordelen of we aan deze intentie hebben voldaan (Turk, 1985). We horen hoe we denken iets gezegd te hebben, maar niet hoe anderen het horen. Waarschijnlijk draagt dit onvermogen om een goede inschatting te maken van je eigen intonatie bij aan de monotonie van sommige sprekers. De enige manier om jezelf hierin te trainen is door feedback te krijgen van anderen of door jezelf op te nemen en je eigen spraak te evalueren (Turk, 1985; Grandstaff, 2004).Om deze reden doet Hincks (2005) in haar paper een voorstel voor een automated

feedback mechanism, om objectieve feedback te geven op de prosodie van een spreker.

Het Pitch Variation Quotient (PVQ) is volgens Hincks (2005) een goed correlaat van de levendigheid van de stem tijdens een presentatie. Het PVQ is een getal dat de variatie van de pitch van spraak weergeeft. Om te bepalen of spraak met een hoger PVQ levendiger spraak representeert, heeft Hincks (2005) een perceptietest uitgevoerd. Proefpersonen moesten een oordeel geven over fragmenten van 10 seconden met een laag, gemiddeld of hoog PVQ op een schaal met de eindpunten ‘levendig’ en ‘monotoon’. Uit dit experiment bleek dat er een significante correlatie bestaat tussen het PVQ en de levendigheid. Het PVQ lijkt dus een betrouwbare indicator van de levendigheid van een presentatie te zijn. Hincks (2005) biedt hiermee wetenschappelijk bewijs voor het belang van intonatie; namelijk dat het de levendigheid van een presentatie beïnvloedt. Dat is echter niet het enige effect van intonatie. Intonatie kan namelijk ook een organisatiestructuur voor de gesproken woorden bieden. Daarvoor is het belangrijk dat een spreker zijn stem gebruikt op een manier die de inhoud van een presentatie faciliteert (Hincks, 2005). Door pitchveranderingen toe te passen op belangrijke onderdelen van een presentatie, kan de spreker het publiek helpen de inhoud van de boodschap beter te begrijpen omdat de intonatie de luisteraar kan helpen om zich te oriënteren in de informatiestroom (Hincks, 2005). Wanneer een spreker bijvoorbeeld even pauzeert voor hij door gaat naar een nieuw punt en dan de pitch verhoogt als hij weer begint met praten, dan is het voor de luisteraars duidelijk dat ze bij een nieuw punt in de presentatie zijn beland. Ook kan intonatie het relatieve belang van woorden of zinnen overbrengen (Ito & Speer, 2008).

(8)

vorige zin. Bij het uitvoeren van de taak werden de oogbewegingen in de gaten gehouden, waarmee er impliciet het tijdsverloop van het gebruik van de intonatie is gemeten. Uit het experiment bleek dat pitch van belang is voor de taalverwerking (Ito & Speer, 2008). De participanten waren gevoelig voor de aanwezigheid ván en de soort pitch en ze integreren dit met informatie uit de context. De klemtoon van de gesproken woorden accentueerde het contrast tussen de woorden en had daardoor een effect op de verwerking van de context (Ito & Speer, 2008).

De resultaten uit het onderzoek van Ito & Speer (2008) dragen bij aan wat we weten over hoe luisteraars

pitchinformatie gebruiken tijdens het begrijpen van de context. Dit is echter in tegenspraak met een

vergelijkbaar onderzoek van Sedivy et al. (1999), waarin dit effect van intonatie juist niet werd gevonden. Dit verschil in uitkomsten is echter te verklaren door de complexiteit van de taken en de consistentie van de fonologische informatie in het gesproken materiaal. Ten eerste waren de taken uit het onderzoek van Sedivy et al (1999) minder complex, waardoor een eventueel effect van pitch minder duidelijk zichtbaar was; de taak was immers zonder deze informatie ook prima uit te voeren (Ito & Speer, 2008). Daarnaast is het mogelijk dat de fonetische informatie van Sedivy et al. (1999) niet consistent was, omdat er veel variatie zit in de pitchrange en het spreektempo van verschillende sprekers. Door een screening van de stimuli is deze variabele in het onderzoek van Ito & Speer (2008) weggenomen, wat hun onderzoek betrouwbaarder maakt.

Niet alleen is -onder andere- de intonatie in een presentatie van belang voor de aandacht van een publiek (Turk, 1985) en voor het structureren, begrijpen en verwerken van een boodschap (Ito & Speer, 2008; Hincks, 2005), het kan ook van belang zijn voor het onthouden van de overgebrachte boodschap (Shintel et al., 2014). Shintel et al. (2014) hebben dit onderzocht door een geheugentest uit te voeren nadat de participanten nieuwe woorden kregen voorgelegd met een incongruente of congruente prosodie. Of de prosodie congruent of incongruent was, is bepaald aan de hand van een vooronderzoek waarbij de participanten verschillende prosodische uitspraken van een nieuw woord kregen te horen en moesten kiezen in welke mate de uitspraak van het woord bij het woord past. De geheugentest werd bij de helft van de participanten direct gedaan en bij de andere helft na 24 uur. Opvallend was dat de woorden met een incongruente prosodie vaker werden vergeten, wat suggereert dat congruentie tussen de prosodie en het woord een positieve invloed heeft op het onthouden van het woord. De resultaten uit dit onderzoek laten dus zien dat de prosodie van nieuwe woorden in verband staat met het onthouden van de woorden. Het gebruiken van prosodische signalen voor betekenis suggereert dat mensen gevoelig zijn voor prosodie bij het begrijpen en leren van woorden (Shintel et al., 2014).

Ook Inspector et al. (2013) hebben onderzoek gedaan naar het effect van pitch op het onthouden van woorden. De resultaten uit hun fMRI-onderzoek wijzen erop dat impliciete geheugensporen van de

pitchcontour van gesproken woorden functioneel worden, zelfs na eenmalige blootstelling. De

(9)

(Inspector et al., 2013). Sporen van de pitchcontour faciliteren dus de herkenning en verwerking van dat woord en daarom wordt de pitchcontour sterk geassocieerd met het onthouden van gesproken woorden. Ook Fraundorf et al. (2010) vonden zo’n effect van pitch.

1.2 PowerPointgebruik

Tot nu toe is er één aspect van de non-verbale communicatie besproken, namelijk die van de stem en in het bijzonder de intonatie. Visuele aspecten van een presentatie kunnen echter ook op een bepaalde manier bijdragen aan de effectiviteit van een presentatie en PowerPoint is een visueel aspect dat tegenwoordig bijna niet meer weg te denken is bij presentaties.

De laatste jaren wordt PowerPoint veel gebruikt in de academische omgeving. Sindsdien is er ook veel gedrags- en psychologisch onderzoek uitgevoerd naar hoe PowerPoint het beste gebruikt kan worden voor didactische doeleinden (Horvath, 2014). Er is namelijk veel ontevredenheid over het gebruik van PowerPoint (Strauss et al., 2011). Het bulletpoint-format is de standaardstijl van veel gebruikers en de standaardstijl van PowerPoint (Lane, 2009). Volgens het adviesboek over PowerPoint van Duarte (2008) functioneren dergelijke slides met veel woorden echter als krukken; ze moeten de presentator helpen om door de presentatie heen te komen. Deze aanpak is volgens Duarte (2008) een resultaat van weinig voorbereiding en oefening. Hierdoor zou je kunnen beredeneren dat de bulletpoint-stijl met veel woorden een indicator is van een zwakke voorbereiding. Deze zwakke voorbereiding manifesteert zich mogelijk ook in een vlakke intonatie, waardoor het interessant is om naar het eventuele verband tussen beide te kijken.

(10)

wetenschappelijke en neurologische verklaring hiervan en van het gebruik van tekst in PowerPointpresentaties wordt verder in deze paragraaf besproken.

Stillezen gebruikt hetzelfde perceptuele netwerk als luisteren (Horvarth, 2014). Daarom is het moeilijk om te lezen en te luisteren tegelijkertijd. Het publiek leest de tekst op de slides of luistert naar de presentator, maar niet beide. In multimediale presentaties wordt er echter vaak gelijktijdig gesproken en geschreven tekst aangeboden (Kalyuga et al., 2004). Op de PowerPointslides staat vaak dezelfde tekst die ook wordt verteld, met het idee dat het publiek de informatie dan gemakkelijker kan verwerken. Althans, dit suggereert de information delivery hypothesis (Mayer et al., 2001). De informatie wordt immers op twee manieren aangeboden, auditief en visueel, waardoor het publiek kan kiezen op welke manier het de informatie wil verwerken. De opvatting dat informatie via twee kanalen aanbieden positieve gevolgen heeft voor het begrip en onthouden van de informatie klinkt aannemelijk (Mayer et al., 2001; Kalyuga et al., 2004), maar dit lijkt niet juist te zijn. Overvloedige informatie in verschillende modaliteiten heeft geen positief effect op de effectiviteit van een presentatie (Beccue et al., 2001). Desondanks zie je dit vaak gebeuren bij PowerPointpresentaties.

Het is voor het publiek moeilijk om een verband te leggen tussen informatie uit verschillende bronnen als het gaat om verschillende representaties van dezelfde informatie (Mayer et al., 2001). Nieuwe informatie wordt verwerkt door het werkgeheugen en het werkgeheugen kan maar een beperkte hoeveelheid informatie aan (Baddeley, 1998). Als er overtollige informatie gelijktijdig verwerkt moet worden, kan het werkgeheugen overbelast raken en dit kan resulteren in een minder effectieve verwerking van de informatie. Dit zogenaamde redundancy effect kan plaatsvinden als een publiek verschillende bronnen van informatie met een gelijke inhoud moet integreren. Als een publiek genoeg heeft aan één bron van informatie, dan kan het aanbieden van dezelfde informatie via een andere bron dus zorgen voor cognitieve overbelasting (Kalyuga et al., 2004). Het verwijderen van overtollige tekst op slides tijdens een multimediale presentatie kan daardoor dus resulteren in een effectievere presentatie (Mayer et al. 2001).

(11)

is (Kalyuga et al., 2004). Het publiek moet dan de aandacht verdelen tussen de verschillende bronnen en de informatie mentaal integreren. Dit is het geval bij bijvoorbeeld diagrammen of beelden die een auditieve toelichting behoeven. In dit geval is het juist wel beter om de auditieve en visuele informatie gelijktijdig te presenteren (Kalyuga et al., 2004).

In goede presentaties wordt er gefocust op de presentator en de ideeën of concepten die hij wil overbrengen. In zo’n presentatie versterken de slides de inhoud van de presentatie en werken ze niet als een afleiding. Het publiek kan zo op beide focussen. Het modality principle suggereert dat de effectiviteit van een presentatie kan worden vergroot als gesproken woorden worden gecombineerd met relevante visuele beelden (Horvath, 2014).

Het menselijke informatieverwerkingssysteem lijkt te bestaan uit twee verschillende kanalen. Door beide kanalen te benutten kan de capaciteit van het werkgeheugen worden vergroot en daardoor kan ook de effectiviteit van de presentatie toenemen. Er is een auditief/verbaal kanaal dat auditieve input en verbale representaties verwerkt en een visueel systeem dat visuele input en beeldende representaties verwerkt, en elk verwerkingssysteem heeft een beperkte capaciteit (Mayer & Moreno, 2003). Presentaties waarin gebruik wordt gemaakt van beelden kunnen de capaciteit van het werkgeheugen vergroten als een deel van de informatie auditief (tekstueel) en een ander deel visueel (beelden) wordt aangeboden (Mayer & Moreno, 2003), wat een positief effect kan hebben op het onthouden van de informatie (Horvath, 2014). Mayer & Moreno (1998) demonstreerden het positieve effect van audiovisuele instructies. Het publiek kon woorden en beelden beter integreren als de woorden auditief werden aangeboden om zo het visuele verwerkingssysteem te ontlasten. Daarnaast wordt de kans vergroot dat de kennis wordt opgenomen in het langetermijngeheugen als zowel het visuele en het auditieve kanaal wordt benut (Strauss et al., 2011).

Daarbij komt nog dat beelden ons concepten kunnen uitleggen of versimpelen op een manier die heel moeilijk te doen is met alleen woorden. Levie & Lentz (1982) hebben 46 experimenten gedaan om een vergelijking te maken tussen het effect van tekst met beelden en tekst alleen en bijna alle experimenten lieten zien dat het gebruik van beelden het onthouden en het begrip verbetert. Dit is een oud onderzoek dat plaatsvond lang voor het ontstaan van PowerPoint, maar het is aannemelijk dat hetzelfde effect ook van toepassing is op het gebruik van beelden op PowerPointslides.

(12)

Een presentatie interessanter maken door irrelevante visuele informatie toe te voegen is echter juist een slecht idee (Mayer et al., 2001); dit kan namelijk de hoeveelheid relevante informatie die wordt onthouden verminderen. Dit wordt het coherentie effect genoemd. Een gebrek aan samenhang tussen de beelden en de gesproken tekst kan resulteren in een verminderd begrip van de boodschap (Mayer et al., 2001). Dus ondanks dat afbeeldingen kunnen zorgen voor een grotere capaciteit van het werkgeheugen, kunnen irrelevante afbeeldingen juist negatief zijn voor de effectiviteit van de presentatie (Mayer et al., 2001). Ons cognitieve systeem vertelt ons perceptuele systeem constant om te focussen op de bruikbare feiten maar tegelijkertijd trekken beelden wel onze aandacht. Onze ogen reageren dus ook op irrelevante of decoratieve afbeeldingen en de hersenen zullen proberen hieraan betekenis te geven en verbanden te leggen met de rest van de boodschap (Lane & Kosslyn, z.d.). Het is begrijpelijk dat dat lastig is.

Er lijkt een connectie te zijn tussen PowerPoint en de interactie in de discussie. PowerPointslides kunnen bijdragen aan de effectiviteit van het lesgeven, omdat de ideale slides een omgeving kunnen creëren die de kennisopbouw kan voeden (Strauss et al., 2011). Clark (2008) beaamt dit door te zeggen dat PowerPoint pedagogisch effectief kan zijn als het genoeg variëteit biedt en de interesse in het leermilieu stimuleert. PowerPoint kan de intellectuele participatie van de student doen toenemen en biedt een meer constructivistische benadering van leren (Clark, 2008). Volgens de constructivistische kijk op leren kunnen studenten niet passief kennis ontvangen maar moeten ze actief een proces ondergaan om de kennis op te bouwen (Strauss et al., 2011).

Het doel van het constructivistische leermodel is dat studenten niet alleen informatie opnemen en herinneren maar dat ze zich met deze informatie bezighouden en ermee werken om zo nieuwe kennis op te bouwen. PowerPoint kan dit faciliteren maar dan moet het wel op de juiste manier gebruikt worden, anders heeft PowerPoint alleen maar een averechts effect op het publiek (Tufte, 2003). Een opvallende uitspraak: “slidepresentaties hebben de neiging om de discussie af te vlakken en de dialoog en de betrokkenheid van het publiek te verminderen” (DuFrene & Lehman, 2004: 85). Dit zijn twee tegenstrijdige opvattingen over de invloed van PowerPoint en alles hangt schijnbaar af van hoe PowerPoint gebruikt wordt. Clark (2008) heeft onderzoek gedaan naar de mening van studenten over PowerPointgebruik en een belangrijke uitkomst was de waardering van visuele stimuli. PowerPoint kan helpen de aandacht van het publiek te grijpen en vast te houden en zo bijdragen aan een actieve deelname van de student (Clark, 2008).

1.3 Interactie in de discussie

(13)

Kort gezegd is presenteren het overbrengen van informatie, maar door het publiek te betrekken kan de presentator de effectiviteit van die kennisoverdracht bevorderen (Omatseye, 2007). Om het publiek te betrekken zou de structuur van een presentatie en de manier van presenteren er op gericht moeten zijn het publiek te motiveren (Omatseye, 2007). Een presentator die dit effectief kan doen, kan een actieve bijdrage leveren aan de effectiviteit van de presentatie. Op die manier is het publiek een deelnemer aan de presentatie, wat het fantasierijke en conceptuele denken van het publiek stimuleert. Mensen in het publiek zijn geen passieve luisteraars meer, maar ontwikkelen de vaardigheden om kritisch te denken en ideeën en concepten te evalueren (Omatseye, 2007). Volgens Bennett (1995) verbetert dit coöperatieve leren academische prestaties.

Ideeën bediscussiëren kan leiden tot een verandering in de manier van denken (Alvermann et al., 1995). Betekenisvolle discussies vragen van studenten om actief te participeren in de les en kritische open vragen te stellen en te beantwoorden (Davis, 2013). Strategische gesprekken in de klas breiden het leren van studenten en het faciliteren van motivatie en betrokkenheid uit (Leniham, 2003). Voor een effectieve discussie wordt er echter meer van de presentator vereist dan gewoon spontaan vragen stellen. Om het kritische denkvermogen te verbeteren en de betrokkenheid te vergroten, moet de presentator het publiek actief betrekken, doelen stellen voor de discussie en het publiek goed monitoren (Davis, 2013). Rudsberg et al. (2013) hebben onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van de kennis van studenten door middel van interactieve discussies. Uit dit onderzoek blijkt dat de studenten een dieper inzicht ontwikkelen en de kwaliteit van hun argumenten verbetert. Dit is in lijn met het onderzoek van Berkowitz & Simmons (2003). Zij zeggen dat studenten die actief participeren in discussies en samenwerken zich meer verdiepen in andere concepten, ze beter begrijpen en problemen sneller en beter oplossen. Hieruit zou je dus kunnen afleiden dat een interactieve discussie invloed kan hebben op de effectiviteit van een presentatie.

Een interactieve discussie is dus wat een presentator wil bereiken met zijn presentatie. Op die manier wordt er namelijk een milieu gecreëerd die bevorderlijk is voor de kennisopbouw. De intonatie en het PowerPointgebruik zijn factoren die een rol kunnen spelen bij het bereiken van een interactieve discussie. De intonatie kan namelijk bevorderlijk zijn voor de aandacht van het publiek en het verwerken van de informatie (Turk, 1985; Hincks, 2005; Ito & Speer, 2008; Inspector et al., 2013). Het PowerPointgebruik kan de capaciteit van het werkgeheugen vergroten en een positief effect hebben op het onthouden van een boodschap (Mayer & Moreno, 2003; Mayer et al., 2001; Strauss et al., 2011; Horvath, 2014). Deze factoren bieden inzicht in de mate van voorbereiding en de keuzes die een presentator maakt vooraf aan de presentatie en het klinkt aannemelijk dat ze de betrokkenheid van het publiek vergroten. De interactie in de discussie kan op die manier als de maatstaf van de effectiviteit van de presentatie worden gezien; het zegt iets over de voorafgaande presentatie.

(14)

2. Methodologie

Om onderzoek te kunnen doen naar de onderlinge verbanden tussen de intonatie, het PowerPointgebruik en de interactie in de discussie, is er materiaal van studenten beschikbaar gesteld. De selectie van dit materiaal en de onderzoeksmethodes om deze verbanden binnen een presentatie te bestuderen worden in dit hoofdstuk besproken.

2.1 Materiaal

In het kader van de minor levenswetenschappen van de RUG hebben 64 studenten een presentatie gehouden over hun onderzoek. De studenten zijn vooraf aan de presentatie door een deskundige getraind op het gebied van interactionele aspecten tijdens het presenteren, waarbij onder andere de houding en het stemgebruik aan bod kwam. De presentatie duurde 5-7 minuten, waarna er ruimte was voor discussie. Deze presentaties zijn gefilmd en er is door de studenten toestemming dat het materiaal werd gebruikt voor dit onderzoek. Het materiaal dat in dit onderzoek is gebruikt is digitaal beschikbaar (zie bijlage I).

Het corpus van het huidige onderzoek betreft twintig van deze presentaties. De studenten zijn voor hun presentatie beoordeeld op retorische aspecten, interactionele aspecten en vakinhoudelijke aspecten. De keuze voor het materiaal is tot stand gekomen na bestudering van de cijfers die door vakdocenten zijn gegeven aan de presentatie met betrekking tot retorica en interactie. Onder retorica vielen onder andere de opbouw en de organisatie van de presentatie en het mediaontwerp en –gebruik. De intonatie, mimiek en betrokkenheid bij het publiek zijn onderdelen van de interactionele aspecten. De beoordeling heeft dus te maken met de intonatie van de presentatie en het PowerPointgebruik; de aspecten die in dit onderzoek aan bod komen. De tien presentaties met de hoogste cijfers en de tien presentaties met de laagste cijfers zijn geselecteerd voor de analyse. Zo zijn er twee groepen gecreëerd: groep 1 met een goede beoordeling (cijfer tussen de 7,5 en 8,3) en groep 2 met een minder goede beoordeling (cijfer tussen 5,4 en 6,4). Ik heb gekozen voor de beoordeling als selectiecriterium omdat het mij bij het zien van de presentaties was opgevallen dat presentaties die niet zo lekker liepen, ook minder reacties leken te krijgen van het publiek, waardoor ik me afvroeg of de intonatie hier een oorzaak van was. Door zowel 'goed beoordeelde' als 'minder goed beoordeelde' presentaties op te nemen in de analyse kwamen de vloeiende en de hakkelende presentatoren aan bod en kon er gekeken worden of de intonatie hierin een rol speelt. Ook is het op deze manier mogelijk geweest om te kijken of de beoordeling de variatie in intonatie representeert. Hoe leidend is de intonatie geweest voor de beoordeling, oftewel hoe belangrijk is de intonatie om goed over te komen op het publiek?

(15)

2.2 Deelstudie I: Pitchvariatie

De levendigheid van de presentatie is gemeten aan de hand van de pitchvariatie. Hincks (2005) heeft voor de pitchvariatie een methode aangedragen die ze het Pitch Variation Quotient (PVQ) noemt. Elke presentatie wordt geanalyseerd met de spraakanalysefunctie van het programma Wavesurfer (Sjölander & Beskow, 2000). Wavesurfer is geconfigureerd om te zoeken naar de pitch tussen 60 en 500 Hertz. Dit is de range voor mannen- en vrouwenstemmen. Met behulp van wavesurfer is van elke 10 ms aan spraak de pitch afgeleid. Al deze waarden zijn geïmporteerd in een spreadsheet (Open Office Calc) voor verdere analyse. De volgende stap in de analyse was om in het spreadsheetprogramma alle waarden van nul te verwijderen, aangezien deze waarden stilte of geluidsegmenten zonder spraak representeren. Van alle waarden is vervolgens het gemiddelde en de standaarddeviatie berekend. Alleen de standaarddeviatie van de pitch op zich is ongeschikt als maatstaf voor de pitchvariatie (Traunmüller & Eriksson, 1995). Dit komt door de verschillen tussen sprekers, en vooral door de verschillen tussen sekse, van het gemiddelde pitchniveau. Hoe hoger de frequentie van onze stem, hoe hoger de standaarddeviatie van de spraak zal zijn, waardoor het PVQ van vrouwen over het algemeen automatisch hoger uitkomt dan dat van mannen. Om een geldige vergelijking tussen de sprekers te kunnen maken, is de standaarddeviatie uitgedrukt als een percentage van het gemiddelde. Deze waarde wordt het PVQ genoemd. Ter illustratie: een mannelijke stem met een standaarddeviatie van 21 en een gemiddelde frequentie van 115 geeft een PVQ van 0,183, en een vrouwelijke stem met een standaarddeviatie van 36 en een gemiddelde frequentie van 195 geeft een PVQ van 0,185. Hoewel de standaarddeviatie verschilt, is het PVQ vergelijkbaar omdat de gemiddelde frequentie ook aanzienlijk verschilt.

Om een vergelijking te kunnen maken tussen de pitchvariatie in de presentatie en de pitchvariatie in meer spontane spraak is ook het discussiemateriaal geanalyseerd met Wavesurfer. De discussies kunnen niet zijn ingestudeerd omdat die afhankelijk zijn van de input van het publiek, en het is interessant om te kijken wat voor effect dat heeft op het PVQ. Met het spraakanalyseprogramma PRAAT (Boersma & Weenink, 1992-2010) is het discussiemateriaal bewerkt zodat er een bestand werd verkregen met alleen de eigen spraak van de presentator. Dit bestand kon vervolgens worden geanalyseerd met behulp van Wavesurfer. Op dezelfde manier als eerder beschreven is het PVQ van deze spraak bepaald. De bestanden met de analyses van de PVQs zijn digitaal beschikbaar (zie bijlage I).

2.3 Deelstudie II: PowerPointgebruik

De PowerPointpresentaties van de twintig presentaties zijn geanalyseerd door middel van een open codering. Open coderen bestaat uit het markeren van stukjes onderzoeksmateriaal en het labelen van deze stukjes met een naam waaronder ze worden ingedeeld (Boeije, 2005: 85). Op deze manier is een codeerschema gecreëerd. Het doel van deze analyse is om inzicht te krijgen in de ontwerpkeuzes die de studenten hebben gemaakt tijdens de voorbereiding van de presentatie.

(16)

Resultaten onderzoeken

Resultaten onderzoeken

De volgende stap in de analyse was om de afbeeldingen te sorteren aan de hand van de functies die ze hebben in de presentatie. Na het bestuderen van het materiaal zijn er vijf verschillende categorieën tot stand gekomen.

1. tabellen en grafieken: Tversky et al. (2002)

hebben een grove indeling gemaakt van afbeeldingen, die resulteerde in visuele afbeeldingen en afbeeldingen die iets representeren dat op zich niet visueel is. Tabellen en grafieken zijn hier een duidelijk voorbeeld van. In de de afbeelding hiernaast is één slide uit het corpus te zien die in deze categorie is ingedeeld.

2. technisch: dit zijn afbeeldingen met doorsnedes, vergrotingen, schematische weergaves van chemische of biologische zaken. Het corpus betreft presentaties van de minor levenswetenschappen en daarom komt dit soort afbeelding relatief vaak voor. Omdat deze afbeeldingen duidelijk los staan van de andere type afbeeldingen, is dit tot een aparte categorie

gemaakt. Volgens Lane (2009) kan dit soort

afbeeldingen helpen om complexiteit van de besproken zaken te verminderen. Hiernaast is een voorbeeld te zien van een technische afbeelding.

3. proces: dit zijn afbeeldingen die een proces weergeven en daardoor zorgen voor verduidelijking. Volgens

Lane (2009) heeft dit type afbeeldingen een verminderde leertijd tot gevolg omdat het iets duidelijk maakt op een manier die lastig zou zijn met alleen woorden. Dit is voordelig voor het overbrengen van informatie (Tversky et al., 2002). De afbeelding hiernaast laat een slide zien die een proces weergeeft en daardoor ook verduidelijkt. 4. context: afbeeldingen die niet in één van de andere

(17)

5. decoratie: afbeeldingen die in de presentatie zitten met als enige doel opvulling en opleuking. Dit is de categorie die minder gunstig zou zijn voor de effectiviteit van een presentatie, omdat irrelevante afbeeldingen een negatief effect kunnen hebben op het leren

(Mayer et al.,2001). De slide hiernaast is humoristisch

bedoeld maar voegt weinig toe aan de boodschap en kan zelf zorgen voor afleiding.

De laatste stap in de analyse was om te kijken of er in de PowerPointpresentatie ook gebruik was gemaakt van een template. Dit is gedaan omdat het al dan niet gebruiken van een template ook inzicht geeft in de keuzes die de student heeft gemaakt voor de betreffende presentatie. De RUG heeft een standaard template die kan worden gebruikt in PowerPointpresentaties. Wanneer deze is gebruikt door een student is dat apart genoteerd omdat dit ook een bepaalde keuze weerspiegelt. Alle PowerPointslides uit dit onderzoek en de analyses zijn te vinden in bijlage II.

2.4 Deelstudie III: interactie in de discussie

Elke presentatie werd afgesloten met een discussie waarin vragen konden worden gesteld over de stof van de presentatie. Discussies zijn belangrijk omdat ze bevorderlijk kunnen zijn voor het leren (Strauss et al., 2011; Bennett, 1995) en daarom wordt een interactieve discussie gezien als het doel van een presentator. In dit onderzoek wordt er vanuit gegaan dat de interactie in de discussie de kwaliteit van de voorafgaande presentatie weerspiegelt. Er wordt dus naar de interactie in de discussie gekeken om te kunnen bepalen of het PVQ of het PowerPointgebruik hier invloed op heeft. Na een levendige presentatie wordt dus een levendige discussie verwacht.

Ten eerste is er gekeken hoeveel participanten de discussie had en hoeveel uitingen er door het publiek werden gedaan. Alle uitingen zijn grof getranscribeerd voor de verdere analyse. Omdat de soort uiting van invloed kan zijn op de discussie, is er bij elke uiting genoteerd wat voor soort uiting het was. Hierdoor zijn er vier categorieën tot stand gekomen: open vraag, gesloten vraag, keuzevraag of opmerking. Alle uitingen zijn in één van deze categorieën ingedeeld. Vervolgens is er inhoudelijk naar de aard van de uitingen gekeken en is er een onderscheid gemaakt tussen kritische, algemene of verbredende uitingen. Een kritische vraag gaat diep in op de stof en zoekt naar de mening of ideeën van de presentator over een bepaalde kwestie. Dit is het soort vragen dat kan bijdragen aan het leerproces (Davis, 2013). De algemene vragen zijn minder diepgaand en vragen naar algemene zaken of verheldering. Verbredende vragen zijn vragen die buiten het onderzoeksgebied gaan. Elke uiting is gegroepeerd binnen één van deze drie categorieën. Sommige uitingen waren niet goed te verstaan door de kwaliteit van de opname en doordat het publiek ver weg zat van de microfoon. Van de rest van de uiting of van het antwoord van de presentator kon echter in alle gevallen wel de soort en de aard van de uitingen worden afgeleid.

30-8-2015 | 3

(18)

Voorbeelden aard van de uiting:

* Algemeen: “Wat voor soort proefpersonen waren het?”

* Kritisch: “Zie je het ontwikkelen van nieuwe antibiotica en het maken van kleine aanpassingen, zie jij

dat in het licht van het sneller optreden van resistenties als de toekomst van antibiotica?”

* Verbredend: “Wordt er bij schizofrenie ook aan gedrags- en gesprekstherapie enzo gedaan?”

Tenslotte is er genoteerd of er sprake was van uitingen die op zichzelf stonden of dat de uitingen een vervolg waren op elkaar en er dus sprake was van een discussie. Als er discussie op gang komt is er daadwerkelijk sprake van uitwisseling van gedachten, wat volgens Rudsberg et al. (2013) en Berkowitz & Simmons (2003) kan resulteren in een dieper inzicht. Als dit wordt bereikt kan men spreken van een effectieve presentatie. Alle uitingen uit de discussies en de analyses zijn te vinden in bijlage III.

2.5 Analyse

Omdat Hincks (2005) methode voor het meten van de levendigheid is gebruikt, en het materiaal geselecteerd is aan de hand van de beoordeling van de presentaties, is er eerst gekeken of de beoordeling ook een indicatie van de levendigheid was. Ik had de indruk dat presentaties die niet lekker liepen, minder levendig zijn en dat dit zou leiden tot een minder goede beoordeling. Door het PVQ met de beoordeling te vergelijken, kon er worden achterhaald of dit ook daadwerkelijk zo was. De beoordeling betrof retorische en interactionele aspecten en intonatie is hier een onderdeel van. Het is daarom interessant om te weten of de intonatie -of levendigheid- weerspiegeld is in de beoordeling; dus of een presentatie met een hoge beoordeling ook een hoog PVQ heeft. Tijdens de selectie zijn er twee groepen van elk tien personen gecreëerd; één met een goede beoordeling (groep 1) en één met een slechte beoordeling (groep 2) van de presentatie. Deze twee groepen zijn met elkaar vergeleken wat betreft het PVQ van de spraak tijdens de presentatie. Ook is er gekeken of de proefpersonen spreken met een ander PVQ wanneer ze de tekst niet hebben kunnen instuderen, zoals tijdens de discussie. Voor het vervolg van het onderzoek zijn de proefpersonen ingedeeld in drie groepen. Deze indeling is gebaseerd op de mate van intonatie van de presentatie, en dus op het PVQ. Het doel van dit onderzoek is namelijk om te achterhalen of de intonatie van invloed is op de rest van de presentatie. Door een indeling aan de hand van het PVQ, kon hier ook antwoord op verkregen worden.

(19)

3. Resultaten

In dit hoofdstuk worden de resultaten uit de drie deelstudies besproken.

3.1 Pitchvariatie en levendigheid

Het Pitch Variation Quotient van de spraak van de twintig studenten tijdens de presentatie en van de spraak tijdens de discussie is weergegeven in tabel 1. Deze tabel geeft de twintig studenten weer met daarachter het gemiddelde cijfer waarop de presentatie door vakdocenten is beoordeeld op retorische en interactionele aspecten.

Groep 1 en 2 zijn naast elkaar weergegeven. In de derde en vierde kolom van de tabel staan de PVQs van de spraak in de presentaties en de spraak in de discussies. Student 1-10 zitten in groep 1, met goed beoordeelde presentaties. Student 11-20 zitten in groep 2, met minder goed beoordeelde presentaties.

Student Cijfer PVQ presentatie PVQ discussie Student Cijfer PVQ presentatie PVQ discussie Groep 1 1 8,3 0,1697 0,1860 Groep 2 11 5,8 0,1336 0,1392 2 7,8 0,1662 0,1656 12 6,1 0,2078 0,2249 3 7,9 0,1979 0,1994 13 6 0,1866 0,1555 4 8,3 0,1946 0,1691 14 6,4 0,2035 0,1844 5 7,5 0,1770 0,1906 15 6 0,2345 0,2881 6 8 0,2400 0,2375 16 5,4 0,2029 0,2023 7 7,9 0,1612 0,1459 17 5,8 0,1741 0,1809 8 8,2 0,1962 0,1773 18 6 0,1460 0,1771 9 8 0,1882 0,1993 19 6,4 0,1605 0,1554 10 8,3 0,1601 0,1479 20 6,4 0,2282 0,1971 Tabel 1: PVQ resultaten

Het gemiddelde PVQ van de spraak tijdens de presentaties van groep 1 is 0,1851 en van groep 2 0,1878. Het gemiddelde PVQ van de spraak tijdens de discussies van groep 1 is 0,1819 en van groep 2 is 0,1905. Het PVQ van de presentaties van groep 2 is dus 1,5% hoger dan het PVQ van groep 1. Het PVQ van de discussies van groep 2 is 4,7% hoger dan het PVQ van groep 1. In beide gevallen scoren de minder goed beoordeelde presentaties dus beter op levendigheid maar dit gaat om zeer kleine verschillen. Het lijkt dus dat de beoordeling van de presentatie geen indicatie is van de levendigheid of dat het PVQ niet leidend is geweest voor de beoordeling.

(20)

discussie een stuk hoger ligt dan het PVQ die tijdens het presenteren is gemeten, bijvoorbeeld bij student 1, 5, 15 en 18. Daarentegen komt het ook voor dat het PVQ van de discussie juist lager is dan het PVQ van de presentatie, bijvoorbeeld bij student 4, 7, 13 en 20. En tenslotte zijn er ook studenten van wie het PVQ in de discussie nagenoeg hetzelfde bleef als in de presentatie, bijvoorbeeld student 2, 3, 11 en 16. Deze variatie en stabiliteit is zowel in groep 1 als in groep 2 te zien en komt voor bij hoge en lage PVQs.

Om de spreiding van het PVQ weer te geven is het PVQ afgezet tegen het gemiddelde cijfer dat aan de presentatie is gegeven voor de retorische en interactionele aspecten. De spreiding van de resultaten is weergegeven in figuur 1. Zoals in de grafiek is te zien is er geen directe relatie tussen de beoordeling en het PVQ. Het is niet zo dat de presentaties met een hoog cijfer een hoog PVQ hebben en de presentaties met een laag cijfer een laag PVQ. De becijfering is dus geen indicatie van de levendigheid volgens Hincks (2005) of het PVQ heeft geen invloed gehad op de becijfering. Het opvallende is dat het PVQ bij de lage cijfers meer verspreid is dan bij de hoge cijfers. Het PVQ van de presentaties met een hoog cijfer zitten dichter bij elkaar dan dat van de presentaties met een laag cijfer. Bij deze groep zijn meer hoge en lage uitschieters te zien.

Figuur 1: PVQ spreiding

(21)

Hierdoor zijn er drie groepen ontstaan: groep A met een hoog PVQ (PVQ≥0,2), groep B met een gemiddeld PVQ (0,17<PVQ<0,2) en groep C met een laag PVQ (PVQ≤0,17). In elke groep zitten zes of zeven studenten. Voor de overige deelstudies zal deze indeling worden gehanteerd.

3.2 PowerPointgebruik

In tabel 2 zijn de resultaten van de analyse van de PowerPointpresentaties te zien. Voor elk van de drie groepen is te zien uit hoeveel slides hun presentatie bestaat, en hoeveel woorden en afbeeldingen zijn gebruikt in de hele PowerPointpresentatie. Ook zijn alle afbeeldingen vervolgens ingedeeld in één van de vijf categorieën die vooraf zijn geconstrueerd. Tenslotte is er genoteerd of er gebruik is gemaakt van een template voor de PowerPointpresentatie. Voor groep A is een correctie toegepast omdat deze groep uit zes studenten bestaat en de andere twee groepen uit zeven studenten. Op deze manier zijn de gegevens toch te vergelijken met de andere groepen.

Groep A Student 6 12 14 15 16 20 Totaal %

Aantal slides 6 12 7 15 5 9 54 63 Aantal woorden 11 92 20 76 14 99 311 364 Aantal afb. 8 16 13 6 6 9 58 68 -Grafiek/tabel 0 7 5 0 2 0 14 16 23,5 -technisch 0 2 7 0 0 0 9 11 16,2 -proces 1 3 1 0 4 3 12 14 20,6 -context 1 0 0 0 0 0 1 1 1,5 -decoratie 6 4 0 6 0 6 22 26 38,2

Template ja nee ja ja nee nee

Groep B Student 3 4 5 8 9 13 17 Totaal %

Aantal slides 9 11 7 10 11 13 12 73 Aantal woorden 54 28 22 57 63 115 51 390 Aantal afb. 13 9 8 13 11 14 14 82 -Grafiek/tabel 0 0 0 3 7 0 0 10 12,2 -technisch 1 0 1 2 1 4 3 12 14,6 -proces 5 7 5 7 2 10 3 39 47,6 -context 0 1 1 0 1 0 1 4 4,9 -decoratie 7 1 1 1 0 0 7 17 20,7

Template ja nee nee rug nee nee rug

Groep C Student 1 2 7 10 11 18 19 Totaal %

Aantal slides 13 15 7 6 8 13 5 67 Aantal woorden 59 18 53 18 46 10 25 229 Aantal afb. 10 20 11 4 12 24 7 88 -Grafiek/tabel 0 0 3 0 9 3 0 15 17,0 -technisch 1 6 1 1 1 1 0 11 12,5 -proces 6 8 0 3 2 10 6 35 39,8 -context 1 4 0 0 0 2 0 7 8,0 -decoratie 2 2 7 0 0 8 1 20 22,7

Template nee nee ja nee ja rug ja

(22)

0 10 20 30 40 50

Groep A Groep B Groep C

grafiek/tabel technisch proces context decoratie

Groep A heeft een gemiddelde van 6,8 informatie-eenheden per slide, groep B heeft 6,4 eenheden per slide en groep C heeft 4,7 eenheden per slide. Het aantal slides is bij groep A het laagste, maar deze slides zijn gemiddeld gezien wel het meest gevuld met woorden en afbeeldingen. Het is een opvallend resultaat dat de groep met een laag PVQ gemiddeld aanzienlijk minder woorden en afbeeldingen gebruikt in zijn PowerPointpresentaties. Een laag PVQ zie ik als een indicatie van minder voorbereiding. Dat een student zijn presentatie niet goed heeft voorbereid, verwachtte ik ook terug te zien in de PowerPointpresentatie. Een presentatie die snel in elkaar is gezet, bestaat eerder uit veel woorden, omdat dit nou eenmaal weinig moeite kost en het ook nog een spiekbrief biedt voor de presentator. Dat de groep met een laag PVQ juist het minste aantal woorden heeft gebruikt in de PowerPointpresentaties is dus juist niet volgens de verwachting. Groep A gebruikt gemiddeld 5,8 woorden per slide, Groep B 5,3 en groep C 3,4. Nou zijn dit sowieso al opvallend weinig woorden maar het patroon is niet volgens de verwachting.

Een ander opvallend resultaat is dat Groep A gemiddeld ongeveer twee keer zoveel decoratieve afbeeldingen gebruikt als groep B en groep C, en dat groep B en C ongeveer twee keer zoveel afbeeldingen die een proces uitbeelden gebruiken als Groep A. Wat betreft de technische afbeeldingen is het gebruik ervan ongeveer gelijk in alle drie de groepen. Groep A gebruikt wel meer afbeeldingen met een grafiek of een tabel. Dit is het type afbeeldingen dat iets representeert wat op zichzelf niet visueel is (Tversky et al., 2011) en dit kan het publiek helpen bepaalde informatie te visualiseren. Daarentegen maakt deze groep weer minder gebruik van contextafbeeldingen maar in alle drie de groepen wordt deze soort afbeeldingen niet zo vaak gebruikt. Figuur 2 laat de percentages zien van de vijf functies van het totale aantal afbeeldingen per groep. Deze grafiek illustreert duidelijk dat groep A een ander patroon vertoont dan groep B en C. Over het gebruik van een template is weinig te zeggen omdat dit in alle drie de groepen wel en niet gebeurt.

Figuur 2: percentages functies van de afbeeldingen

(23)

3.3 Interactie in de discussie

De resultaten van de analyse van de discussie zijn te zien in tabel 3.

Groep A Student 6 12 14 15 16 20 Totaal

Aantal uitingen 7 3 4 4 2 4 24 28

Aantal deelnemers 4 3 4 3 2 3 19 22

Soort Open vraag 1 2 2 1 1 7 8

uiting Gesloten vraag 6 2 2 2 2 14 16

Keuzevraag 0 0

Opmerking 1 1 1 3 4

Aard van Algemeen 4 2 1 1 1 9 10

de uiting Kritisch 2 1 2 2 2 3 12 14

Verbredend 1 1 1 3 4

Discussie

(vervolgvragen/reacties)

4 Nee Nee 1 Nee 1 6 7

Groep B Student 3 4 5 8 9 13 17 Totaal

Aantal uitingen 7 5 6 2 5 3 8 36

Aantal deelnemers 3 4 3 2 4 2 4 22

Soort Open vraag 1 3 1 5

uiting Gesloten vraag 5 5 4 2 5 3 24

Keuzevraag 1 1 2

Opmerking 1 1 3 5

Aard van Algemeen 2 3 1 3 1 3 13

de uiting Kritisch 1 2 4 2 1 2 5 17

Verbredend 4 1 1 6

Discussie

(vervolgvragen/reacties)

3 2 4 Nee 1 1 5 16

Groep C Student 1 2 7 10 11 18 19 Totaal

Aantal uitingen 1 4 6 8 12 6 6 43

Aantal deelnemers 1 2 5 5 4 4 4 25

Soort Open vraag 1 1 1 2 1 6

uiting Gesloten vraag 4 5 6 4 4 2 25

Keuzevraag 1 1 2

Opmerking 1 6 1 2 10

Aard van Algemeen 1 1 2 1 8 1 14

de uiting Kritisch 3 2 4 4 4 5 22

Verbredend 2 3 1 1 7

Discussie

(vervolgvragen/reacties)

Nee 2 1 4 8 2 2 19

Tabel 3: Interactie in de discussie

(24)

is te zien, is juist niet volgens de verwachting. Dit onderzoek is ontstaan doordat ik het idee had dat een levendige presentatie zou leiden tot een levendige discussie, maar dit blijkt niet uit de resultaten. Wat betreft de soort uitingen is er een ander patroon te zien. Het aantal open vragen wordt minder naarmate het PVQ lager wordt. Het percentage van de uitingen dat een open vraag is, is 32% in groep A maar slechts 14% in groep B en groep C. Open vragen zijn de soort vragen die de discussie kan bevorderen omdat ermee naar eigen meningen en inzichten wordt gevraagd, maar dat blijkt in dit geval niet op te gaan. In groep C, waar de meeste interactie te zien is, worden juist meer gesloten vragen gesteld. Percentueel gezien is het aantal opmerkingen in groep C 23%, in groep B 17% en in groep A 14%. Dat er opmerkingen worden gemaakt is wel een teken dat er iemand uit het publiek ergens zijn mening over wil geven, dus ik zie dat als een positief punt. Er wordt dan wel geen vraag gesteld, maar het is wel een teken dat iemand een mening heeft gevormd en de behoefte heeft om deze te uiten. Omdat het aantal keuzevragen zo laag is, is er over deze soort uitingen niet zoveel te zeggen.

Het aantal algemene uitingen is in alle groepen ongeveer gelijk, en ook percentueel gezien liggen de drie groepen dicht bij elkaar wat betreft de algemene uitingen. Bij groep C is dit 33%, en bij groep B en groep C 36%. Bij alle groepen is ongeveer de helft van de uitingen kritisch van aard en ook het percentage verbredende uitingen is in elke groep ongeveer gelijk. Uit de aard van de uitingen uit de discussies is dus weinig af te leiden.

Omdat de interactie in de discussie wordt gezien als de maatstaf van de kwaliteit van de presentatie, heb ik de resultaten van deze deelstudie ook nog bekeken los van de indeling aan de hand van het PVQ. In eerste instantie werd er gekeken of de presentaties met een hoog PVQ ook meer interactie hadden in de discussies, maar omdat de groepen klein zijn kunnen uitschieters de uitkomst beïnvloed hebben. Daarom wordt er nu gekeken of er iets interessants naar voren komt als er wordt gekeken vanuit de interactie in de discussie. In tabel 4 staan de vijf presentaties met de meeste interactie in de discussies (rechts) en de vijf presentaties met de minste interactie in de discussie (links).

Student Cijfer PVQ presentatie PVQ discussie Student Cijfer PVQ presentatie PVQ discussie Weinig 1 8,3 0,1697 0,1860 Veel 10 8,3 0,1601 0,1479 Interactie 8 8,2 0,1962 0,1773 Interactie 11 5,8 0,1336 0,1392 16 5,4 0,2029 0,2023 3 7,9 0,1979 0,1994 12 6,1 0,2078 0,2249 6 6,4 0,2400 0,2375 13 6 0,1866 0,1555 17 5,8 0,1741 0,1809 Gemiddelde 6,8 0,1926 0,1892 Gemiddelde 6,8 0,1811 0,1809 Tabel 4: De PVQs van de meest en de minst interactieve discussies

(25)

4. Discussie

Het idee voor dit onderzoek is ontstaan toen ik de studentpresentaties observeerde en de indruk kreeg dat er bij de presentaties die niet zo lekker liepen, weinig interactie in de discussie was. Ik dacht dat de intonatie hier misschien een rol in speelde en invloed had op de rest van de presentatie. Dit was ook de reden dat het materiaal is geselecteerd aan de hand van de beoordeling van de presentaties, omdat het op die manier mogelijk was om zowel goede als minder goede presentaties te analyseren. De verwachting was dan ook dat de voorbereiding van de presentator zich zou uiten in de intonatie en het PowerPointgebruik en dat dit gevolgen zou hebben voor de interactie in de discussie. In dit hoofdstuk worden de eventuele verbanden nader besproken en verklaringen aangedragen voor de resultaten uit de deelstudies.

4.1 Beoordeling, PVQ en levendigheid

De becijfering van de presentaties lijkt niet in verband te staan met het PVQ of de levendigheid zoals die volgens Hincks (2005) te meten is. Er zijn studenten met een hoog cijfer en een laag PVQ en er zijn studenten met een laag cijfer en een hoog PVQ. Het gemiddelde PVQ van de studenten met een goede en slechte beoordeling is bijna gelijk. Uit dit onderzoek valt dus niet te concluderen dat de beoordeling door de docenten een correlaat is van het PVQ. In elk geval heeft een hoog PVQ niet systematisch geleid tot een hogere becijfering en omgekeerd. Aangezien er door de docenten naar retorische en interactionele aspecten werd gekeken en intonatie hier een onderdeel van is, is deze uitkomst niet volgens de verwachting. Intonatie -of pitch- is datgene wat Hincks (2005) in verband brengt met levendigheid en waarvan het PVQ een betrouwbaar correlaat zou zijn (Hincks, 2005). Waarom wordt deze levendigheid dan niet weerspiegeld in de beoordeling?

(26)

verschillen in intonatie of perceptie zijn tussen de verschillende talen. Ook zou dat onderzoek kunnen worden uitgebreid door ook andere dimensies van de stem te betrekken om te weten te komen welke dimensies een rol spelen bij de levendigheid van een presentatie.

Hoewel er geen direct verband lijkt te zijn tussen de becijfering en het PVQ, komt er toch iets opvallends naar voren als er wordt gekeken naar de spreiding van het PVQ. Bij de studenten met een lage beoordeling ligt het PVQ meer verspreid. Dit wil zeggen dat er meer studenten zijn met een echt hoog of laag PVQ. Bij de studenten met een hoge beoordeling is de spreiding meer gecentreerd. Misschien is het dus wel helemaal niet goed om met een hoog PVQ te spreken en komt dit juist overdreven geanimeerd of gemaakt over. Dit kan verklaren waarom dit wel als levendig wordt ervaren (Hincks, 2005), maar dit niet leidt tot een goede beoordeling. Een laag PVQ zal sowieso minder goed zijn omdat dit wordt opgevat als vlak en monotoon (Turk, 1985). Het zou dus best zo kunnen zijn dat een gemiddeld PVQ als het beste wordt ervaren. Dit neemt niet direct alle twijfels weg, want er zijn nog steeds studenten met een lage beoordeling en een gemiddeld PVQ en er zijn ook studenten met een hoge beoordeling maar met een laag of hoog PVQ. Tenslotte bevat dit onderzoek ook maar een klein corpus, dus om echt uitspraken te doen over pitch, intonatie en levendigheid zal dit onderzoek moeten worden uitgebreid en op grote schaal moeten worden uitgevoerd. Om te achterhalen of spreken met een gemiddeld PVQ (0,17<PVQ<0,2) het beste is, zou er in het onderzoek naar de perceptie van levendigheid ook naar een beoordeling van de intonatie kunnen worden gevraagd.

Het blijft echter een feit dat het PVQ de pitchvariatie meet en de pitchvariatie in verband staat met de intonatie (Plack et al., 2003). Omdat het doel van dit onderzoek is om uitspraken te doen over de mogelijke verbanden tussen intonatie, PowerPointgebruik en interactie in de discussie zijn de studenten voor de overige deelstudies ingedeeld op de hoogte van het PVQ. De becijfering van de presentaties is voor de analyse van deze deelstudies slechts het selectiecriterium van het corpus geweest en zal dus geen rol spelen in de verdere analyse. De volgende stap in de analyse was om naar de verbanden tussen de intonatie, het PowerPointgebruik en de interactie in de discussie te kijken.

4.2 PowerPointgebruik en PVQ

(27)

Eerder in de discussie is er beredeneerd dat de groep met het gemiddelde PVQ (groep B) misschien wel de beste presentatie gaf, maar dit is wel de groep die de meeste woorden heeft gebruikt in de PowerPointpresentaties. Dit kan duiden op weinig voorbereiding (Duarte, 2008), maar gewenning en het feit dat PowerPoint vaak op zo’n manier wordt gebruikt kan hier ook aanleiding voor zijn (Strauss et al., 2011). Opvallend is dat de groep met het lage PVQ (Groep C) de minste woorden heeft gebruikt in zijn PowerPointpresentaties.

Intonatie en PowerPointgebruik werden gezien als de twee aspecten die inzicht bieden in de voorbereiding van de presentator en de keuzes die zijn gemaakt vooraf aan de presentatie. Een hoog PVQ, weinig woorden in de PowerPointpresentatie en het gebruik van geschikte afbeeldingen zouden tekenen zijn dat er meer tijd aan de voorbereiding en oefening van de presentatie is besteed, terwijl een laag PVQ en veel woorden in de PowerPointpresentatie zouden duiden op weinig voorbereiding. Deze koppeling tussen intonatie en PowerPointgebruik is niet terug te zien in dit onderzoek. De studenten met een laag PVQ gebruikten juist de minste woorden in de PowerPointpresentatie. Voorbereiding lijkt dus niet de gemeenschappelijke factor te zijn.

In dit onderzoek is de functie van de afbeeldingen die gebruikt zijn echter interessanter. Volgens Mayer & Moreno (2003) worden gesproken en geschreven woorden via hetzelfde systeem verwerkt, terwijl beelden via een ander systeem worden verwerkt, waardoor toevoegen van de juiste beelden aan een presentatie juist kan leiden tot een toename van de verwerkingscapaciteit van de hersenen. Let wel: de júiste beelden (Tversky et al., 2002; Mayer et al., 2001). Irrelevante afbeeldingen toevoegen om interesse te wekken of ter decoratie is juist een slecht idee omdat het publiek dan minder van de boodschap onthoudt (Mayer et al., 2001). De afbeeldingen uit de presentatie zijn ingedeeld in één van de vijf categorieën: tabel/grafiek, technisch, proces, context of decoratie. Volgens de normen uit de literatuur is de decoratieve functie niet de beste.

Het is daarom opvallend dat er zo’n groot percentage decoratieve afbeeldingen is gebruikt door groep A. Daarnaast hebben de presentaties van groep A een relatief laag percentage afbeeldingen dat een proces uitbeeldt. Dit is juist het type afbeelding dat de leertijd kan verminderen (Lane, 2009) en voordelig kan zijn voor het overbrengen van informatie (Tversky et al., 2002). Dit is de groep met een hoog PVQ en dus een veronderstelde levendige presentatie (Hincks, 2005). Als de gemeenschappelijke factor tussen het PVQ en het PowerPointgebruik de voorbereiding is, dan is ook dit geen logisch resultaat. De analyse van het PowerPointgebruik was er namelijk op gericht om inzicht te bieden in de ontwerpkeuzes en de gebruikte afbeeldingen uit groep A getuigen niet direct van een doordacht ontwerp.

(28)

toch meer los van elkaar. Het zou daarom interessant zijn om te weten hoe studenten tegenover het gebruik van PowerPoint staan en wat ze vinden en weten over hun eigen PowerPointgebruik. Misschien is er wel te weinig les of training geweest in het goed gebruiken van PowerPoint. Hier zou meer inzicht in kunnen worden verkregen met behulp van een questionnaire.

4.3 Interactie in de discussie en PVQ

Er is het minste interactie in de discussies van groep A. De discussies omvatten minder uitingen en er doen minder mensen mee aan de discussies. Volgens de constructivistische kijk op leren moeten studenten actief een proces ondergaan om kennis op te bouwen (Strauss et al., 2011). Discussiëren over de stof kan hier dus aan bijdragen (Rudsberg et al., 2013). Dat er weinig interactie is bij groep A, is wat dat betreft dus negatief. De meeste interactie is te zien bij groep C; hier worden aanzienlijk meer uitingen gedaan en doen aanzienlijk meer mensen mee aan de discussie. Ook worden er meer vervolgvragen gesteld, wat een teken is dat er daadwerkelijk sprake is van een discussie. Ook dit is weer tegen de verwachting omdat deze groep het laagste PVQ had, wat negatief zou zijn voor de aandacht van het publiek (Turk, 1985). Wat is dan de reden dat er juist meer interactie is tijdens de discussies van de groep die de minst levendige presentaties gaf? Een mogelijkheid is dat er meer onduidelijkheid was bij groep C. Misschien worden de vragen niet gesteld om gedachten uit te wisselen over de stof maar simpelweg om onduidelijkheden de wereld uit te helpen. Er is echter geen aanleiding voor om dit aan te nemen, juist omdat er ook relatief veel kritische vragen werden gesteld en bij onduidelijkheden als gevolg van een onvolledige presentatie verwacht je juist meer algemene of verhelderingsvragen. Net als bij het PowerPointgebruik en het PVQ, is het resultaat het tegenovergestelde van de verwachting: bij de presentaties met de hoogste PVQs is het minste interactie in de discussies en bij de presentaties met de laagste PVQs is het meeste interactie in de discussies.

Groep A is wel de groep waar meer open vragen werden gesteld, wat meer mogelijkheid biedt voor discussie (Davis, 2013). Meer open vragen leidden bij groep A echter niet tot meer interactie in de discussie. Dit kan zijn omdat toch de aard van de vraag daarbij ook een grote rol speelt, want waar meer kritische vragen werden gesteld was wel meer sprake van discussie. Het zou interessant zijn om verder onderzoek te doen naar de invloed van de soort vraag en de aard van de vraag op de discussie. Op die manier kunnen we te weten komen of er meer vervolgvragen komen, dus dat het publiek meer betrokken is, als er een bepaald type vraag wordt gesteld.

4.4 Onderlinge verbanden

(29)

Volgens de verwachting zou groep A beter gebruik van PowerPoint moeten maken en veel interactie in de discussie moeten laten zien. Tegen alle verwachtingen in was het juist groep C die zowel op het PowerPointgebruik als op de interactie in de discussie de beste resultaten liet zien. In de PowerPointpresentaties maken deze studenten het minste gebruik van woorden, wat gunstig is gezien het redundancy effect en de cognitieve overbelasting (Mayer et al., 2001), en het beste gebruik van afbeeldingen (Tversky et al, 2002; Mayer et al., 2001). De interactie na deze presentaties van deze proefpersonen was veruit het meeste, met meer uitingen en meer deelnemers, meer vervolgvragen en meer kritische in plaats van algemene vragen. De verwachting dat deze manier van PowerPointgebruik beter is, is dus bevestigd doordat er bij deze groep beduidend meer interactie in de discussie was. Met de interactie in de discussie als maatstaf voor de kwaliteit van de presentatie zou groep C dus de beste presentaties hebben gegeven maar wat betreft het PVQ lijkt dit niet te kloppen. Het is onduidelijk waarom juist de groep die volgens de methode van Hincks (2005) de minst levendige presentaties gaf het beste is op de twee andere vlakken en waarom de groep die de meest levendige presentaties gaf het minste is op de twee andere vlakken. Waarom wordt een levendige presentatie niet doorvertaald in een levendige discussie? Allereerste is het PVQ als maatstaf voor levendigheid waarschijnlijk te summier. De andere dimensies van de stem zijn niet onderzocht maar wellicht bieden die andere inzichten. In dit onderzoek is in elk geval geen verband gevonden tussen het PVQ en het PowerPointgebruik of tussen het PVQ en de interactie in de discussie. Wél lijkt er een verband te zijn tussen PowerPointgebruik en interactie in de discussie.

Referenties

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ik leg de nadruk op rondgraven, want je kunt ook in Ook moet de kluit stevig zijn voor tijdens het transport naar de nieuwe standplaats van de boom.. Vooral

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

We hebben de lijsttrekkers in de drie gemeenten gevraagd wat men in het algemeen van de aandacht van lokale en regionale media voor de verkiezingscampagne vond en vervolgens hoe

• Het aantal wetten neemt sinds 1980 stelselmatig toe, en dat geldt ook voor ministeriële regelingen sinds 2005, het aantal AMvB’s neemt enigszins af sinds 2002. • In de jaren

Berekeningen door De Nederlandsche Bank (DNB, 2014) 15 laten zien dat een loonimpuls die niet het gevolg is van de gebruikelijke mechanismen binnen de economie

Als hij/zij een ernstige fout heeft gemaakt Als hij/zij niet integer is geweest Als inwoners gemeente geen vertrouwen meer hebben Als gemeenteraad geen vertrouwen meer heeft

Dergelijke inbedding (a) onderstreept de relevantie van integriteit in het dagelijkse werk, (b) draagt bij aan verdere normalisering van het gesprek over integriteit, (c) kan