• No results found

‘De eigenlijke lievelingen van het publiek’

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "‘De eigenlijke lievelingen van het publiek’"

Copied!
130
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘De eigenlijke lievelingen van

het publiek’

De Nederlandse publieksroman in het

interbellum

Ron Mulder

ReMa Literary and Cultural Studies / Ma Nederlandse Taal en Cultuur

Begeleid door Dr. E.M.A. van Boven

(2)

Portretten voorzijde Boven vanaf links: Antoon Coolen, A. den Doolaard, Johan Fabricius, Jan de Hartog Onder vanaf links: A.M. de Jong, Herman de Man, Anton Roothaert, Anne de Vries

‘De eigenlijke lievelingen van het

publiek’

De Nederlandse publieksroman in het interbellum

Scriptie ter afsluiting van: ReMa Literary and Cultural Studies Ma Nederlandse taal en cultuur Begeleid door: Dr. E.M.A. van Boven Tweede lezer: Prof. Dr. G.J. Dorleijn Rijksuniversiteit Groningen, juli 2011

(3)

- 3 -

Inhoud

1. Inleiding 5

2. Middelmaat en ‘middlebrow’

2.1. De boekenmarkt en het lezerspubliek veranderen 8

2.2. De literaire elite tegenover de massa 11

2.3. Visies op de publieksroman 13

2.4. Middlebrow 15

2.4.1. Het ontstaan van de term en de invulling ervan 16 2.4.2. Onderzoek naar middlebrow: waarom en hoe? 18 2.4.3. Onderzoek naar de middlebrow-roman 20

3. Onderzoek naar de Nederlandse publieksroman

3.1. Mannelijke auteurs in het middengebied 22

3.2. Het corpus 23

3.3. Twee uitgangspunten 25

3.3.1. De vrouwelijke middlebrow-roman 26 3.3.2. Modern tegenover ouderwets,

of modernistisch tegenover realistsich 29

4. Karakterisering en plaatsbepaling corpus

4.1. Antoon Coolen – Dorp aan de rivier 39

4.2. A. den Doolaard – De herberg met het hoefijzer 41 4.3. Johan Fabricius – Het meisje met de blauwe hoed 42

4.4. Jan de Hartog – Hollands glorie 44

4.5. A.M. de Jong – Merijntje Gijzen’s jeugd I: Het verraad 45

4.6. Herman de Man – Het wassende water 47

4.7. Anton Roothaert – Doctor Vlimmen 48

4.8. Anne de Vries – Bartje 50

(4)

- 4 -

5. Analyse van het corpus 53

5.1. Vertelwijze en gedachteweergave 54

Resumé 64

5.2. Plot en chronologie 65

Resumé 70

5.3. Setting, thematiek en wereldbeeld 71

Resumé 87

5.4. Representatie (hoge) cultuur en leescultuur/leesgewoonte 89

Resumé 103

5.5. Representatie sociale klasse en afkomst 104

Resumé 116

6. Tot slot 118

Dankwoord 124

(5)

- 5 -

1. Inleiding

Literatuur in het interbellum: waar is de publieksroman?

Als een literatuurliefhebber een willekeurige literatuurgeschiedenis openslaat bij het hoofdstuk over de periode tussen de twee wereldoorlogen, kan hij zich tegoed doen aan boeiende uiteenzettingen over onderwerpen als het modernisme, de historische avant-garde, de nieuwe zakelijkheid, het proza rond Forum, de ‘vorm of vent-discussie’, et cetera. Beroemde auteurs als Nijhoff, Vestdijk, Du Perron, Ter Braak, Elsschot, Bordewijk en Van Bruggen zullen de revue passeren en de liefhebber zal na afloop tevreden het boek dichtslaan met het gevoel dat hij een aardig beeld heeft van de roerige literaire wereld in het interbellum. Waar hij echter minder over gelezen heeft en wat hem mogelijk ontschoten zal zijn wanneer hij er later aan terugdenkt, is de literatuur die daadwerkelijk kon rekenen op een groot lezerspubliek, de boeken die ook buiten intellectuele kringen aftrek vonden. Het zijn deze bestsellers van het eerste uur, oftewel de publieksromans die centraal staan in deze scriptie.

(6)

- 6 -

‘middlebrow’ wordt ingevuld door een tekstintrinsieke benadering van de ‘middlebrow-roman’. Daarbij wordt geprobeerd de eigen kenmerken van deze roman in kaart te brengen om het eenzijdige, door de elite in het leven geroepen, negatieve beeld te nuanceren. Met dit onderzoek zal een poging worden ondernomen bij deze benadering aan te sluiten en er een eigen bijdrage aan te leveren.

De verkenning van de ‘middlebrow-roman’ heeft tot nog toe in het teken gestaan van onderzoek naar het werk van vrouwelijke auteurs, niet in de laatste plaats doordat de publieksliteratuur door de elite herhaaldelijk werd gelijkgesteld met de ‘damesroman’. Onder de publiekslievelingen bevonden zich echter evengoed mannelijke auteurs. Daarom is voor deze scriptie gekozen de romans van acht mannelijke schrijvers uit deze periode te analyseren met als doel een profiel te kunnen schetsen van de ‘mannelijke’ publieksroman. In hoofdstuk 3 wordt uiteengezet welke uitgangspunten zijn gebruikt voor deze romananalyse. Ten eerste zal worden gekeken hoe de ‘mannelijke’ publieksroman zich verhoudt tot de kenmerken die in eerder onderzoek als bepalend voor de ‘vrouwelijke’ variant werden gezien. Daarvoor wordt een nadere blik geworpen op het bestaande onderzoek naar de ‘vrouwelijke’ publieksroman. Het tweede uitgangspunt is gebaseerd op de bezwaren van de literaire elite tegen het Nederlandse proza zo rond 1930. Dat zou verouderd zijn en te veel leunen op het traditionele psychologisch-realisme. Aan de andere kant wordt in het bestaande onderzoek naar de ‘middlebrow-roman’ benadrukt dat het om een mengvorm tussen hoog en laag gaat. Daarom zal ten tweede worden onderzocht hoe de publieksroman zich verhoudt tot de moderne of modernistische roman enerzijds en tot de verouderde, realistische roman anderzijds. Daartoe wordt van beide uitersten een aantal onderscheidende kenmerken verzameld, ten opzichte waarvan de romans geanalyseerd kunnen worden.

(7)

- 7 -

(8)

- 8 -

2. Middelmaat en ‘middlebrow’

Onderzoek naar de publieksroman in het interbellum

2.1 De boekenmarkt en het lezerspubliek veranderen

Het laatste kwart van de negentiende eeuw stond voor Nederland, net als voor de meeste landen in West-Europa, in het teken van verandering. Op vrijwel alle gebieden was de modernisering in gang gezet. De grote hoeveelheid technologische en organisatorische veranderingen en de enorme toename van het aantal industriële activiteiten, hadden een ongekende economische groei met zich meegebracht. Weliswaar leidde de mogelijkheid tot massale productie er aanvankelijk toe dat de arbeidskrachten uit de lagere stedelijke klassen onder erbarmelijke omstandigheden werkten, maar de economische expansie had vanzelfsprekend overwegend positieve gevolgen voor de welvaart. Ondernemerschap werd beloond en de middenklasse kon hiervan meeprofiteren. Uiteindelijk kon ook het grootste deel van de arbeidersklasse merken dat de economische situatie van Nederland zich ten goede ontwikkelde. Niet alleen steeg de koopkracht van deze bevolkingsgroep, er kwam daarnaast steeds meer gelegenheid tot persoonlijke ontplooiing. Hoewel het burgerlijke stelsel van normen en waarden (waarin het ordentelijke, fatsoenlijke, zuinige gezin nog altijd centraal stond) de boventoon voerde, werd het liberale ideaal van individuele ontwikkeling eveneens een belangrijk uitgangspunt. Het onderwijs was een uitstekend middel om deze volksopvoeding op beide gebieden te bewerkstelligen.1

De ingrijpende sociaaleconomische veranderingen die zich rond de eeuwwisseling hadden voltrokken waren logischerwijs van grote invloed op de boekenmarkt. Allereerst werd het eenvoudiger en goedkoper om boeken te produceren, het aanbod van nieuwe titels nam fors toe. Waar in 1830 nog circa zevenhonderd titels per jaar verschenen, was het in 1900 mogelijk om in hetzelfde tijdsbestek zo’n drieduizend titels op de markt te brengen.2 Tijdens het interbellum zou deze lijn zich voortzetten: in 1939 was de titelproductie gestegen tot ongeveer zesenhalf duizend uitgaven per jaar.3 De gevolgen van de technische ontwikkelingen binnen de boekenproductie en –distributie waren al

1

J.C.H. Blom & E. Lamberts red., Geschiedenis van de Nederlanden, 4e herz. dr. (Baarn: HBuitgevers, 2007), 327-329.

2

Bibliopolis, Handboek: 1830-1910, Groei van de binnenlandse markt, §4.0, (www.bibliopolis.nl).

3

(9)

- 9 -

snel zichtbaar op consumptieniveau. De lagere productiekosten per boek deden de boekenprijs dalen, waardoor het – in combinatie met een gestaag stijgende koopkracht – voor bijna alle lagen van de bevolking mogelijk werd boeken in huis te halen.

Het was niet enkel de verbeterde economische situatie die haar weerslag had op de boekenverkoop. Een andere belangrijke stimulerende factor was gelegen in de mate van alfabetisering van de bevolking. De kwaliteit van het onderwijs was structureel toegenomen en het werd voor iedereen mogelijk om basisonderwijs te volgen. Toen in 1900 de algemene leerplicht werd ingevoerd, gingen de meeste kinderen al naar de lagere school. In de loop van de negentiende eeuw was het percentage analfabeten in Nederland dan ook aanzienlijk gedaald: in 1830 was nog circa 25% van de mannen en 40% van de vrouwen ongeletterd. Deze percentages daalden tot respectievelijk 5-10% en 10-20% in 1900. Met de toegenomen alfabetisering van de Nederlanders was ook het potentiële leespubliek groter geworden.4 Daarnaast nam de ‘leestijd’ van de bevolking ‘in absolute zin toe door uitvindingen als de gasverlichting en de elektrische gloeilamp, maar ook relatief doordat de gemiddelde leeftijd van mensen steeg van 35 jaar in 1830 naar 60 jaar in 1910’. Een minder intensieve, kortere werkweek leidde bovendien tot meer vrije tijd om te lezen.5

Op de boekenmarkt was duidelijk een weg naar schaalvergroting en democratisering ingeslagen. Deze laatste ontwikkeling werd gestimuleerd door allerlei initiatieven die in het teken stonden van een ‘burgerlijk beschavingsoffensief’6. Dergelijke volksopvoeding kreeg onder andere vorm in de activiteiten van de ‘leeszaalbeweging’ vanaf 1900 en de oprichting van de Wereldbibliotheek (destijds onder de naam Maatschappij tot Verspreiding van Goede en Goedkope lectuur) in 1905. Terwijl de leeszaalbeweging zich bezighield met het oprichten van openbare bibliotheken, had de Wereldbibliotheek zich ten doel gesteld de kloof tussen literatuur en het volk te verkleinen.7 Vanuit een idealistisch motief, namelijk de democratisering van het boek,

4

Bibliopolis, Handboek: 1830-1910, Groei van de binnenlandse markt, §4.4.2, (www.bibliopolis.nl).

De gevolgen hiervan voor de omvang van het feitelijke leespubliek is volgens auteur B. de Vries eerder af te leiden uit de participatie in het vervolgonderwijs, echter: ‘De cijfers zijn laag: in 1900 volgde nog maar 4% van de leeftijdsgroep 12-19 jaar algemeen vervolgonderwijs, en eveneens 4% beroepsonderwijs, en van de 18- tot 25-jarigen bezocht slechts 0,4% de universiteit.’

5

Bibliopolis, Handboek: 1830-1910, Groei van de binnenlandse markt, §4.0. (www.bibliopolis.nl).

6

Bibliopolis, Handboek: 1830-1910, Groei van de binnenlandse markt, §4.4.1. (www.bibliopolis.nl).

7

(10)

- 10 -

probeerde oprichter Leo Simons aanvankelijk de bestaande successen uit de Nederlandse literatuur aan zoveel mogelijk mensen beschikbaar te stellen. Ondanks het gigantische succes en de enorme oplagen waarop de publicaties van de Wereldbibliotheek konden rekenen, was Simons uiteindelijk niet volledig tevreden over het effect van zijn initiatief. Op de onderste treden van de maatschappelijke ladder was men nooit in aanraking gekomen met de door hem aangeboden boeken en ook de minder eenvoudig leesbare literatuur heeft via de Wereldbibliotheek het volk nauwelijks kunnen bereiken.8

Over het algemeen is het lastig te achterhalen hoe de precieze samenstelling van het lezerspubliek is geweest en hoe deze samenstelling zich heeft ontwikkeld. Wel kan met zekerheid worden aangenomen dat de lagere bevolkingsgroepen steeds meer in staat waren te lezen en dat vooral de middenklasse belangstelling voor literatuur begon te ontwikkelen. Uit het eerste nationale leesonderzoek dat halverwege de jaren dertig plaatsvond, bleek dat 63% van de bij het onderzoek betrokken (werkende) bevolking regelmatig las als vrijetijdsbesteding.9

Door bovengenoemde oorzaken en initiatieven was het lezerspubliek niet alleen groter geworden, maar ook gevarieerder. In de loop van de negentiende eeuw waren bijvoorbeeld steeds meer vrouwen tot de lezersmarkt toegetreden. In het interbellum vormde het vrouwelijke leespubliek een zeer belangrijke consumentengroep op de boekenmarkt.10 Daarnaast kwam het door de groeiende groep lezers steeds vaker voor dat romans in een korte tijd erg populair werden. De verbeterde productie- en distributietechnieken boden de benodigde middelen om het goed verkopende boek snel en grootschalig te herdrukken en op de markt te brengen: het fenomeen ‘bestseller’ was geboren.11

8

Ibid., 18.

9

Bibliopolis, Handboek: 1910-heden, Massaproduct en cultuurproduct, §5.4.4, (www.bibliopolis.nl).

10

Erica van Boven, “‘Laat óns het geestelijk leven’: de elite en de publieksliteratuur in het Interbellum,” in Van

spiegels en vensters. De literaire canon in Nederland, red. Lizet Duyvendak en Saskia Pieterse, (Hilversum: Uitgeverij

Verloren, 2009), 46.

11

Erica van Boven en Mary Kemperink, Literatuur van de moderne tijd. Nederlandse en Vlaamse letterkunde in de 19e

(11)

- 11 - 2.2 De literaire elite tegenover de massa

De hierboven beschreven veranderingen van de boekenmarkt en vooral van het leespubliek werden niet door iedereen met open armen ontvangen. Na de Eerste Wereldoorlog werd in de Nederlandse literaire wereld een duidelijke afkeer van popularisering voelbaar. In de door Duyvendak en Pieterse geredigeerde bundel Van spiegels en vensters wijdt Erica van Boven een hoofdstuk12 aan de houding van de elite ten opzichte van de nieuwe groepen lezers. De culturele elite vreesde dat de opkomst van het massapubliek niet al te positieve gevolgen zou hebben voor het peil van de letterkunde. Bepalende figuren als Ter Braak, Du Perron, Nijhoff en Marsman zullen ongetwijfeld weinig heil hebben gezien in het doel dat bijvoorbeeld Leo Simons voor ogen stond toen hij de Wereldbibliotheek oprichtte. Het dichten van de kloof tussen volk en letterkunde zou in de praktijk enkel een schadelijk effect hebben op de kwaliteit van het geschrevene; door de pogingen het volk te betrekken bij de literatuur, lagen gevaren als vervlakking en smaakverwarring op de loer.13

Bovengenoemde schrijvers annex critici behoorden allen tot de generatie die rond de eeuwwisseling was geboren. Er ging een bepaalde dreiging uit van alle moderne ontwikkelingen en dit leek met name deze nieuwe generatie auteurs tot weerstand te bewegen. De argwaan van de nieuwe intellectuele voorhoede was enerzijds gericht tegen de alomtegenwoordige schaalvergroting. De ingrijpende veranderingen vanaf de negentiende eeuw ‘hadden de massa’s voortgebracht, de massamens, de massaproducten, de massacultuur die steeds grotere en dreigendere vormen leken aan te nemen’14. Na de grote oorlog was de tijd veranderd: onder invloed van de technologische innovatie verliep alles sneller en heviger. De elite voelde zich niet meer thuis in het naoorlogse gedrang. In termen van ‘wij’ tegenover ‘zij’ (de massa) probeerden ze het door hen bezette territorium van de kunst en cultuur te bewaken. Zo betoogde Du Perron dat de mode van de dag geen invloed op de elite had. Dit in tegenstelling tot de massa die hij karakteriseerde als een ‘monster dat […] geen enkel onderscheidingsvermogen bezit, hoogstens een onfeilbaar instinct voor wat goedkoop, grof en zo mogelijk actueel genoeg

12

Erica van Boven, “‘Laat óns het geestelijk leven’: de elite en de publieksliteratuur in het Interbellum,” in Van

spiegels en vensters. De literaire canon in Nederland, red. Lizet Duyvendak en Saskia Pieterse, (Hilversum: Uitgeverij

Verloren, 2009).

13

Ibid., 47-48.

14

(12)

- 12 -

is om éénmaal, en dan zonder moeite en als tijdpassering (of summiere levensles) te worden verslonden.’15 Een dergelijke, in stevige bewoordingen geuite afkeuring van alles wat ‘het monster’ produceerde en beroerde, was in de jaren twintig en dertig in intellectuele kringen aan de orde van de dag.

Anderzijds stemde de democratisering van de boekenmarkt en de daardoor veranderde samenstelling van het leespubliek de critici ongerust. De nieuw opgekomen middenklasse was een wezenlijk onderdeel van het publiek gaan vormen. De massa waartegen zo sterk geageerd werd, was dus niet zozeer de arbeidersklasse (die ondanks een toegenomen alfabetisering nog altijd weinig belangstelling voor literatuur had), maar eerder de groep die door toedoen van sociale stijging volop ging deelnemen aan het culturele leven. De algemene opvatting van de culturele elite sprak niet in het voordeel van deze middenklasse. Dit benadrukt ook Van Boven wanneer ze de visie van Nijhoff als voorbeeld aanhaalt:

Net als Du Perron en Greshoff en vele anderen in zijn generatie vond Nijhoff dit [RM: het ontstaan van een massacultuur] geen gunstige ontwikkeling, en hij voerde dezelfde reden aan: het geestloze van de massa. Het geestelijke peil van de nieuwe massa was niet van dien aard dat daarvan voor de cultuur iets goeds verwacht kon worden. Volgens Nijhoff leefde deze massa uiterlijk een voorspoedig burgerleven, maar was het innerlijk leven van een troosteloos en armoedig niveau, ‘een innerlijke leegte van lusteloosheid en levensonmacht, welke misschien hét sociale leed van onze tijd uitmaakt’.16

Deze geestelijke leegte werd voornamelijk zichtbaar in de boekenkeuze van de nieuwe lezersgroepen. De favoriete boeken van het grote publiek waren volgens de elite grotendeels goedkope kitsch en rotzooi, maar droegen wel de pretentie van literaire kwaliteit met zich mee. De strikte scheiding tussen hoog en laag was daardoor minder duidelijk dan voorheen; net als de maatschappelijke waren ook de literaire grenzen vervaagd. Lezers van publieksliteratuur werden aangeduid als ‘half-intellectueele middenstanders’ (Greshoff) of ‘halfbeschaafden’ (Donker), kortom de ‘middelmaat’.17

15

Ibid., 56. Ingebed citaat ontleend aan E. du Perron, ‘Jan Lubbes’, in: De smalle mens II. Amsterdam 1965, 186-187.

16

Ibid., 58. Ingebed citaat ontleend aan M. Nijhoff, ‘Kroniek der Nederlandse letteren II’, in: Verzameld werk II,

Kritisch, verhalend en nagelaten proza tweede deel. Amsterdam, 1961, 679.

17

(13)

- 13 -

De smaakverwarring die was ontstaan, had in de ogen van de elite desastreuze gevolgen voor het algemene niveau van de Nederlandse letterkunde.18 De literaire kwaliteitsnorm die door de vooraanstaande critici werd bepaald, bleek ineens overschaduwd te worden door het kwantitatieve geweld van de publieksgerichte boekenproductie.

2.3 Visies op de publieksroman

Maar wat waren dan precies de producten waartegen de elite zich afzette? Om de poëzie hoefde men zich weinig zorgen te maken, want die maakte in Nederland al sinds de Tachtigers een bloeiperiode door. Volgens Constant van Wessem (redacteur bij De vrije bladen en voorheen actief bij Het getij) was deze specifieke aandacht voor de poëzie één van de redenen voor de verwaarloosde staat waarin het Nederlandse proza aan het eind van de jaren twintig verkeerde.19 Het zorgenkindje van de literaire elite was de roman, uitgerekend het genre dat sinds alle technologische en maatschappelijke veranderingen ongekend populair was geworden. Het terrein van de Nederlandse roman was in de ogen van de meeste critici een lege vlakte, simpelweg vanwege een gebrek aan competente romanschrijvers. Ironisch genoeg werden er in deze periode juist meer romans dan ooit gepubliceerd.20

De romans die bij het grote publiek in de smaak vielen, waren veelal geschreven in de oudere traditie van het realisme of psychologisch-realisme (over de specifieke kenmerken meer in hoofdstuk 3). De jonge critici hadden geen goed woord over voor deze achterhaalde manier van schrijven. Het was tijd om vernieuwingen door te voeren en afscheid te nemen van alles wat afgedaan kon worden als ouderwets of triviaal. Er werden verschillende etiketten gebruikt om de (soorten) verachte publiekliteratuur aan te duiden. De meeste aversie werd opgewekt door de onafgebroken stroom van – wat zij noemden – ‘damesromans’:

Damesromans belichaamden alle kwalijke tendensen in de huidige literatuur. Het waren verouderde banale binnenhuisromans die geheel buiten de moderne tijd stonden, het

18

Ibid., 48.

19

Hans Anten, Van realisme naar zakelijkheid. Proza-opvattingen tussen 1916 en 1932 (Utrecht: Reflex, 1982), 60.

20

(14)

- 14 -

waren bovendien marktgerichte producten die voldeden aan de vraag van het massapubliek dat zich er steeds opnieuw gretig op stortte.21

Vrouwelijke bestsellerauteurs als Ina Boudier-Bakker, Jo van Ammers-Küller en M.H. Székely-Lulofs werden soms bijna hatelijk besproken door de afgezanten van de literaire bovenlaag. Critici als P.H. Ritter en Dirk Coster, die wèl bereid waren de publiekslievelingen serieus en welwillend te bespreken, konden op hun beurt rekenen op stevige kritiek van minder toeschietelijke beoordelaars.

Een andere afkeurende term die werd gebruikt voor de publieksroman was ‘burgerlijk’. De negatieve bijklank van dat woord stamde al uit de periode waarin de Tachtigers zich als bohémiens en individualistische kunstenaars afzetten tegen het deugdelijke gemeenschapsgevoel van de negentiende eeuw.22 Het was nu echter ook de beschrijvende en langdradige woordkunst van Tachtig zèlf die het moest ontgelden, althans in de vorm waarin de toenmalige epigonen deze stijl uitbuitten. Te dikke romans met een overdaad aan psychologische verklaringen en uitvoerige beschrijvingen werden geschaard onder de weinig complimenteuze noemer ‘huiskamerrealisme’.23

Voor Du Perron en Marsman viel dit ‘huiskamerrealisme’ binnen de meeromvattende categorie van het ‘provincialisme’. Tot het provincialisme behoorden ook streekromans van bijvoorbeeld Antoon Coolen of Herman de Man en de moderne avonturenromans van A. den Doolaard.24 Volgens de literatuurgeschiedenis van Brandt Corstius en Jonckheere was de belangstelling voor de streekroman rond 1930 op haar hoogtepunt. De verklaring voor de grote populariteit zien zij vooral in het contrast dat deze plattelandsromans boden ten opzichte van de moderne tijd en de beangstigend snelle ontwikkelingen die vooral in de stad plaatsvonden.25 Ook over dit soort romans waren de gevestigde critici niet te spreken. Volgens Du Perron waren ‘alle verhalen over gelderse,

21

Ibid., 62.

22

Anbeek en Goedegebuure, Het literaire leven in de twintigste eeuw, 1-3.

23

Anten, Van realisme naar zakelijkheid, 9.

24

Ibid., 72.

25

(15)

- 15 -

brabantse, vlaamse en andere boeren, over het vissersleven en de bijzondere stank van de voddenrapers’ niet meer dan folklore.26

Kortom, het ‘vrouwelijke’, het ‘burgerlijke’ en het ‘provinciale’ waren voor de moderne intellectuele critici uit den boze. Uit de harde toon van hun oordeel spreekt duidelijke ergernis ten opzichte van commercialiteit en het lezersgerichte schrijven.

2.4 Middlebrow

Vanzelfsprekend waren niet alleen in Nederland de boekenmarkt en het lezerspubliek grondig veranderd. De negatieve houding van de critici ten opzichte van de publieksliteratuur en de daaraan verbonden ‘middelmatige’ auteurs en lezers, was evenmin uniek voor Nederland. In het Angelsaksische taalgebied waren in het interbellum evenzeer hevige discussies ontstaan over culturele waarden, waarbij men doorgaans fel van leer trok tegen (de invloed van) de nieuwe middenklasse. De opkomst van de moderne middenklasse was bedreigend, maar werd tegelijkertijd als onafwendbaar gezien:

[…] the new, ‘modern’ middle-class culture of the suburbs was becoming increasingly dominant. This was a culture based on consumerism, funded by increased incomes and the new availability of mortgages and hire-purchase, centred on the motor-car and the cinema. For Orwell it was ‘a rather restless, cultureless life, centring round tinned food,

Picture Post, the radio and the internal combustion engine’, yet for him it clearly

represented the future.27

Niet geheel toevallig doet de visie van Orwell denken aan het eerder aangehaalde standpunt dat Nijhoff innam. Ook in Engeland plaatsten de intellectuelen zich tegenover de middelmaat en de culturele producten die daarmee werden verbonden. In deze context duikt herhaaldelijk het woord ‘middlebrow’ op.

26

Anten, Van realisme naar zakelijkheid, 76. Ingebed citaat ontleend aan E. du Perron, ‘Cahiers van een lezer’, in:

Verzameld werk, dl 2.

27

(16)

- 16 - 2.4.1. Het ontstaan van de term en de invulling ervan

De term ‘middlebrow’ werd na de Eerste Wereldoorlog voor het eerst gebruikt, maar vindt zijn oorsprong in de reeds langer bestaande tegenstelling tussen ‘highbrow’ en ‘lowbrow’. In de Britse literair-culturele wereld was het al in het Victoriaanse tijdperk (1837-1901) gangbaar geworden om de aanduiding ‘highbrow’ te gebruiken om personen als intellectueel te typeren of om een nobele, adellijke uitstraling te duiden. ‘Highbrow’ – een woord dat was overgewaaid uit de Verenigde Staten – werd dus aanvankelijk gebruikt als een sociale aanduiding. In de eerste decennia van de twintigste eeuw werd het daarnaast gebruikelijk om de term in te zetten voor het classificeren van culturele activiteiten. De Engelse onderzoeker Stefan Collini – die zich verdiepte in de Britse intelligentsia – wijst erop dat het nieuwe gebruik van ‘highbrow’ vaak een negatieve associatie met zich meedroeg en uiting gaf aan het ressentiment tussen de verschillende sociale klassen.28 De term ‘lowbrow’ werd gebruikt als noodzakelijke tegenpool om te verwijzen naar de arbeidersklasse die geen enkele affiniteit met cultuur had en zich op dat gebied ook geen illusies maakte.29

Evenals hun Nederlandse collega’s kregen de Britse intellectuelen te maken met de opkomst van een grote groep nieuwe lezers uit de middenklasse. In de jaren twintig ontstond dan ook de behoefte om een woord te vinden dat de positie tussen ‘highbrow’ en ‘lowbrow’ kon aanduiden. Niet geheel verwonderlijk koos men hiervoor de term ‘middlebrow’. Het drietal ‘brows’ werd niet eenduidig gebruikt om te verwijzen naar cultuur, zo erkennen ook Van Boven e.a. in hun introductie op een reeks artikelen over ‘middlebrow’ in het Nederlandse taalgebied. Met alledrie de termen kon worden verwezen ‘naar een conglomeraat van “levels of intellectual attainment, types of cultural interest or activities, attitudes towards presumed inferiors or superiors, and social class”30, waarvan de precieze samenstelling in gebruik kan variëren.’31

28

Stefan Collini, Absent Minds: Intellectuals in Britain (Oxford: Oxford University Press, 2006), 110.

29

De etymologie van het begrippenpaar vindt overigens haar oorsprong in de frenologie en rassenleer, waarbij men het denkbeeld aanhing dat aan de letterlijke stand van de wenkbrauw (‘brow’) afgelezen kon worden hoeveel geestelijke capaciteit iemand bezat. (Joan Shelley Rubin, The Making of Middlebrow Culture, (Chapel Hill/London: University of North Carolina Press, 1992), xii.)

30

Collini, Absent minds, 110.

31

(17)

- 17 -

In ieder geval is het duidelijk dat de benaming ‘middlebrow’ in het Britse interbellum allerminst complimenteus bedoeld was. Tussen 1920 en 1930 woedden in het Verenigd Koninkrijk de zogenaamde ‘culture wars’: de culturele elite voelde zich genoodzaakt om zich, als een belegerde minderheid, te verdedigen tegen (de smaak van) het grote publiek. Aan de andere kant veroordeelden vertegenwoordigers van de middlebrow-literatuur het afstandelijke intellectualisme van de elite. De ‘battle of the brows’ werd ook via het nieuwe medium radio uitgevochten waardoor een groot en divers publiek werd betrokken bij het debat.32

De meeste highbrows waren van mening dat de middlebrow zich kenmerkte door een ambivalente culturele houding: er werd heen en weer gesprongen tussen elementen uit zowel de ‘hoge’ als de ‘lage’ cultuur. Illustratief voor de heersende opvatting onder de literaire elite is het weinig lovende essay dat Virginia Woolf schreef over de middlebrow. Ze begint haar stuk met een uiteenzetting over het verschil tussen highbrow en lowbrow. Volgens haar zijn deze twee complementair: lowbrows nemen daadwerkelijk deel aan het alledaagse leven, terwijl highbrows een observerende rol buiten dat leven bekleden. De positie van buitenstaander stelt highbrows echter in staat om de lowbrows inzicht in het leven te verschaffen. Door deze wisselwerking zijn highbrows en lowbrows in zekere zin afhankelijk van elkaar. Ze ziet echter dat een derde partij – de middlebrow – zich als een wig tussen beide groepen in drijft. Woolf definieert de middlebrow-persoon als volgt:

The middlebrow is the man, or woman, of middlebred intelligence who ambles and saunters now on this side of the hedge, now on that, in pursuit of no single object, neither art itself nor life itself, but both mixed indistinguishably, and rather nastily, with money, fame, power, or prestige.33

In de rest van het essay schetst Woolf een stereotiep, misschien zelfs karikaturaal beeld van de middlebrow, maar de strekking ervan is duidelijk: de smaakverwarring die de Nederlandse intellectuelen zagen optreden met de opkomst van de middenklasse, wordt

32

Collini, Absent Minds, 112-113. In het hoofdstuk waarnaar verwezen wordt, beschrijft Collini met meer nuance de verschillende opvattingen van de hoofdfiguren in dit debat.

33

(18)

- 18 -

ook door Woolf gesignaleerd in de vorm van het ‘betwixt and between’ karakter van de middlebrow-cultuur.

Eveneens de moeite waard is de visie van criticus Ab Visser, die in 1965 een van de zeldzame Nederlandse bijdragen over het onderwerp leverde. Hij karakteriseert de middlebrow als ‘iemand […] die slechts herkent, waar hij denkt te erkennen; hij heeft de typisch eigengereide instelling van de burger: hij is de drager en verspreider van modewoorden die per seizoen opduiken en weer verdwijnen. Hij is in feite de meest naïeve snob die er bestaat en zal er altijd voor zorgen onder geen voorwaarde “de boot te missen”.’34Visser legt hier de vinger op de zere plek die ook de meeste Britse critici al in het interbellum hadden aanwezen. Door zich voor te doen als meerdere van de ‘lage’ cultuur, maar tegelijkertijd niet in staat te zijn ‘hoge’ cultuur volledig te doorgronden, drong de middlebrow zich in een verwarrende ‘sandwich-positie’.35 Het was vooral dit wispelturige, maar pretentieuze gedrag van de middlebrow-vertegenwoordiger dat weerstand opriep onder de intellectuelen.

2.4.2 Onderzoek naar middlebrow: waarom en hoe?

In de beschreven discussies voeren ‘highbrow-opvattingen’ de boventoon. Voor zowel de Nederlandse als de Britse situatie geldt dat de culturele elite een dominante rol speelde in de beeldvorming rondom publieks- of middlebrow-literatuur en het bijbehorende leespubliek.36 Het is vandaag de dag dan ook niet eenvoudig om deze verschijnselen los te zien van de negatieve connotaties die er door de toenmalige intellectuelen aan werden verbonden. Dit heeft een tamelijk eenzijdig beeld van de middlebrow-literatuur tot gevolg.

In literatuurhistorisch onderzoek naar het interbellum is in het verleden voornamelijk de nadruk gelegd op canonieke werken uit de historische avant-garde of het modernisme. Het middlebrow-terrein is daardoor lange tijd onontgonnen gebleven. Joan Shelley Rubin – die in The Making of Middlebrow Culture de Amerikaanse variant van de middlebrow-problematiek in kaart brengt – wijst erop dat de term ‘middlebrow’ door

34

Ab Visser, Leven van de pen (Den Haag: Kruseman, 1965), 75.

35

Ibid., 73.

36

(19)

- 19 -

historici aanvankelijk werd gebruikt als vergaarbak voor alles wat niet in de gebruikelijke hoog-laag-verdeling paste. Alles leek bijeengeveegd te worden onder de noemer ‘middlebrow’. Rubin wil af van het gesimplificeerde beeld dat van middlebrow is ontstaan37, ze pleit daarom voor een nadere uitwerking van de tussenpositie die middlebrow innam, waaruit uiteindelijk een veel genuanceerder beeld zal ontstaan dan voorheen het geval is geweest.

Eenzelfde doel hebben Erica van Boven, Koen Rymenants, Mathijs Sanders en Pieter Verstraeten voor ogen met hun artikelenreeks in het Tijdschrift voor Nederlandse Taal-en Letterkunde. Hierin willen zij bezien of het concept middlebrow bruikbaar is voor de Nederlandse situatie in het interbellum. De auteurs signaleren dat het pejoratieve karakter van de term ‘middlebrow’ door een aantal van de eerdergenoemde Engelstalige wetenschappers is geneutraliseerd. Van Boven e.a. willen middlebrow evenals hun buitenlandse collega’s als descriptief concept gebruiken om ‘[het] ruim[e] scala aan activiteiten die ontstonden in de decennia na de Eerste Wereldoorlog en die erop gericht waren literatuur en andere vormen van ‘hoge’ cultuur toegankelijk te maken voor een breed publiek’38 in kaart te brengen. Hierbij valt te denken aan een institutionele dan wel een discursieve invalshoek, met een focus op de rol van de literaire kritiek. Van Boven e.a. wijzen bijvoorbeeld op onderzoek naar vormen van specifieke middlebrow-kritiek en de literatuuropvattingen die daarin naar voren komen.39 Aan de andere kant is een belangrijk onderdeel van het onderzoek gericht op middlebrow-vormen van literaire productie in relatie tot zowel hogere als lagere cultuur (hierover meer in de volgende paragraaf).

Kortom, middlebrow is een concept dat kan worden ingezet om de aandacht voor literatuur in het interbellum te verleggen naar ‘het bredere literaire leven’. 40 Het kan een aanvulling bieden op het bestaande beeld van het interbellum dat in de meeste literatuurgeschiedenissen bepaald en gekleurd wordt door meer opvallende stromingen als het modernisme en andere uit de historische avant-garde voortgekomen ‘ismen’.

37

Joan Shelley Rubin, The Making of Middlebrow Culture, (Chapel Hill/London: University of North Carolina Press, 1992), xv.

38

Van Boven e.a. “Middlebrow en modernisme. Een inleiding,” 306.

39

Ibid., 309.

40

(20)

- 20 - 2.4.3 Onderzoek naar de middlebrow-roman

Zoals hierboven al werd aangehaald bestaat er – naast institutioneel of discursief onderzoek naar vormen van middlebrowkritiek – een tweede onderzoeksgebied dat zich richt op de tekstintrinsieke kenmerken van middlebrow- of publieksliteratuur. In deze paragraaf zullen kort twee onderzoeken worden geïntroduceerd die zich op dit terrein hebben begeven: het boek The Feminine Middlebrow Novel, 1920s to 1950s van de Britse onderzoekster Nicola Humble en het afsluitende artikel van de reeks in TNTL door Erica van Boven.

Het is niet eenvoudig om de middlebrow-roman als een op zichzelf staand genre met eigen kenmerken en een eigen agenda te onderzoeken. De beeldvorming rondom middlebrow-romans is in het verleden vooral gedomineerd door een combinatie van het (veelal negatieve) oordeel van de intellectuele critici en het impliciete lezersoordeel dat sprak uit het enorme succes dat deze literatuur onder het publiek genereerde. Juist deze constatering doet Humble en Van Boven pleiten voor een tekstintrinsieke benadering. Humble probeert in haar boek een ‘distinctive identity for the feminine middlebrow’41 bloot te leggen en Van Boven heeft tot doel ‘zicht te krijgen op middlebrow als een project met een eigen positie en een eigen agenda.’42

Volgens Humble werd de middlebrow-roman structureel genegeerd door de literaire kritiek, onder meer vanwege het feit dat zij voornamelijk werd geschreven door vrouwelijke auteurs en daarbij werd geconsumeerd door een overwegend vrouwelijk publiek.43 Humble bespreekt in haar boek de (feminine) middlebrow-roman aan de hand van een vijftal thema’s die zij als ‘key concerns’ van deze literatuursoort ziet: ‘feminine middlebrow and it’s readers’ , ‘class’, ‘the home’, ‘gender’, en ‘the family’. 44 Ze selecteerde hiervoor circa zestig romans van meer dan dertig verschillende auteurs over een brede tijdspanne van ruim veertig jaar (1918-1959).

In het boek wordt het bestaande beeld van de ‘sandwich-positie’ van de middenklasse op cultureel gebied bevestigd. Met name uit de eerste twee thema’s die

41

Nicola Humble, The Feminine Middlebrow Novel, 1920s to 1950s: Class, Domesticity, and Bohemianism, (Oxford: Oxford University Press, 2001): 4.

42

Erica van Boven, “De middlebrow-roman schrijft terug. Visies op elite en ‘hoge literatuur’ in enkele publieksromans rond 1930,” Tijdschrift voor Nederlandse Taal-&Letterkunde 125, no. 3, (2009): 285-289.

43

Nicola Humble, The Feminine Middlebrow Novel, 1920s to 1950s: Class, Domesticity, and Bohemianism, (Oxford: Oxford University Press, 2001).

44

(21)

- 21 -

Humble behandelt, blijkt de ambivalente houding die men in middlebrow-romans aannam ten opzichte van zowel ‘hoge’ als ‘lage’ cultuur. De representatie van de leescultuur en de aanbevolen leeshouding, alsmede de representatie van sociale klasse en afkomst, zijn volgens Humble bepalende factoren voor de tussenpositie van de middlebrow-roman (hierover meer in hoofdstuk 3).

In het artikel ‘De middlebrow-roman schrijft terug’ legt Erica van Boven zich toe op de Nederlandse variant van de vrouwelijke middlebrow-roman. De gekozen invalshoek voor dit onderzoek is tweeledig. Enerzijds richt Van Boven zich op de vermenging van ‘hoge’ en ‘lage’ elementen, een kenmerk dat als bepalend voor de middlebrow-roman wordt gezien. Anderzijds vestigt ze, in navolging van Ann L. Ardis45, de aandacht op de manier waarop de dominante hoge cultuur wordt gerepresenteerd in deze romans. Boden de middlebrow-romans een ‘counterdiscourse’ tegen de dominerende hoge cultuur?46 Van Boven analyseert hiertoe drie romans, te weten: Chimaera (1929) van Willy Corsari, De klop op de deur (1930) van Ina Boudier-Bakker en De toren van Babel (1934) van Emmy van Lokhorst. De onderzochte romans zijn weliswaar niet voldoende om een volledig profiel van de middlebrow-roman in kaart te brengen, maar toch kunnen er enige contouren worden afgeleid uit de manier waarop de hogere (literaire) kringen gestalte krijgen in de romans van deze drie schrijfsters.

De positie tussen de intellectuele literatuur en ontspanningslectuur lijkt te worden bevestigd. De besproken werken van Corsari, Boudier-Bakker en Van Lokhorst bieden stuk voor stuk een kijkje in de wereld van jonge intellectuelen. De romans staan respectvol maar wel degelijk kritisch tegenover de afstandelijke en elitaire houding die doorgaans in de culturele voorhoede werd aangenomen. Toch is er evenmin sprake van pure commercialiteit of lezersgerichtheid en ‘[d]aarmee lijken ze aan te sluiten bij het programma van gematigdheid en toegankelijkheid […]’ dat als kenmerkend voor middlebrow kan worden gezien. Deze Nederlandse middlebrow-romans nemen een duidelijk eigen standpunt in en reageren op de afkeurende houding van de literaire elite ten opzichte van de publieksgerichte middelmaat.47

45

Ann. L. Ardis, Modernism and cultural conflict 1880-1922, (Cambridge: Cambridge University Press, 2002).

46

Van Boven, “De middlebrow-roman schrijft terug,” 289.

47

(22)

- 22 -

3. Onderzoek naar de Nederlandse publieksroman

Twee uitgangspunten

3.1. Mannelijke auteurs in het middengebied

Ter verantwoording van de keuze voor de romans van Corsari, Boudier-Bakker en Van Lokhorst schetst Van Boven in haar artikel het profiel van de middlebrow-auteur:

Dat het hier typische middlebrow-romans betreft valt niet alleen af te lezen uit de plaats die ze door de kritiek kregen toegewezen en uit het gegeven dat het hier gaat om publieksboeken die tot de mode van de dag behoorden, maar ook uit het profiel van de auteurs; tot het profiel van de middlebrow-auteur behoorde bijvoorbeeld het beoefenen van uiteenlopende genres waaronder ook lager geklasseerde zoals jeugd- en detectiveboeken, een hoge productie en een zekere ongerichtheid in de keuze van tijdschriften waarin werk werd gepubliceerd.48

Opvallend aan het onderzoek van zowel Humble als Van Boven is dat zij zich concentreren op de vrouwelijke middlebrow-roman. Dit is niet verwonderlijk, aangezien het terrein van de middlebrow (of middelmaat) in het verleden voornamelijk is gekarakteriseerd als vrouwelijk gebied. In de Nederlandse literaire kritiek werd een groot deel van de afgewezen, middelmatige literatuur bestempeld als ‘damesroman’. Zo schreef Du Perron weinig lovend over alle ‘schrijverij van onze 1001 dames-auteurs en van de heren-auteurs die zich inspannen daarop te lijken’. De publieksgerichte damesromans waren volgens hem niet meer dan vulling voor de leestrommel.49

Wanneer we echter een nadere blik werpen op de Nederlandse literatuur in de periode tussen de twee wereldoorlogen, blijkt dat een aanzienlijk deel van de publieksliteratuur werd geschreven door mannen, in de woorden van Du Perron: de herenauteurs die zich inspanden om op de damesauteurs te lijken. In het interbellum bijzonder succesvolle schrijvers als Antoon Coolen, A. den Doolaard, Johan Fabricius, Jan de Hartog, A.M. de Jong, Herman de Man, Anton Roothaert en Anne de Vries lijken

48

Van Boven, “De middlebrowroman schrijft terug,” 290.

49

Anten, Van realisme naar zakelijkheid, 76. Ingebed citaat ontleend aan E. du Perron, ‘Cahiers van een lezer’, in:

(23)

- 23 -

allen vrijwel naadloos in het door Van Boven geschetste profiel te passen. Deze auteurs behoorden niet alleen tot de bestsellerschrijvende publiekslievelingen, maar werden ook zeer wisselend, vaak afwijzend besproken door het invloedrijke deel van de literaire kritiek. Bovendien was de meerderheid van de bovengenoemde auteurs inderdaad actief in verschillende, lager geklasseerde genres.

Aangezien er tot nog toe relatief weinig onderzoek is gedaan naar de publieksliteratuur in het interbellum en omdat het bestaande onderzoek zich vrijwel uitsluitend richt op de vrouwelijke middlebrow-roman, is het interessant om de aandacht te vestigen op het werk van de mannelijke publieksauteurs. Zoals hierboven aangehaald, maken Humble en Van Boven gebruik van een tekstintrinsieke benadering om zicht te krijgen op de ‘distinctive identity’ respectievelijk de ‘eigen positie en ‘eigen agenda’ van middlebrow. Door op vergelijkbare wijze aan de hand van een tekstgerichte aanpak een aantal specifieke kenmerken en bijzonderheden in kaart te brengen, is het wellicht ook mogelijk om een profiel te schetsen van de mannelijke publieksroman uit deze periode. Deze benadering biedt de mogelijkheid om te ontkomen aan de gebruikelijke typering van de middlebrow-roman als ‘damesroman’. Bovendien is het een manier om een genuanceerder en vooral breder beeld te schetsen van de Nederlandse publieksliteratuur in het interbellum.

3.2. Het corpus

Nu is de vraag welke auteurs en romans in aanmerking komen voor een onderzoek naar publieksromans van mannelijke auteurs. Volgens Brandt Corstius en Jonckheere vierde de op traditie teruggrijpende publieksliteratuur in Nederland zo rond 1930 hoogtij.50 Daartoe behoorde ten eerste een groep auteurs van de oudere generatie. Schrijvers als Herman Robbers (1868-1937), Johan de Meester (1860-1931) en Israël Querido (1872-1932) werden door de jongeren afwijzend bestempeld als ‘Tachtiger-epigonen’51. Zij hadden al een lange schrijverscarrière achter de rug en hadden in ieder geval onder het grote publiek hun sporen al lang en breed verdiend. Oudere romans als Geertje (De Meester) en De gelukkige familie (Robbers) waren in het begin van de jaren dertig nog

50

Brandt Corstius en Jonckheere, De literatuur van de Nederlanden in de moderne tijd, 96-99.

51

(24)

- 24 -

altijd ongekend populair.52 Naast deze gevestigde namen, was er ook een groep jongere schrijvers die zich had toegelegd op de publieksroman. Op deze rond de eeuwwisseling geboren generatie publieksschrijvers zal dit onderzoek zich concentreren.

Vijf van de acht auteurs die in de voorgaande paragraaf werden genoemd, komen herhaaldelijk naar voren in de beschikbare literatuur over de publieksroman in de jaren dertig (Antoon Coolen, A. den Doolaard, Johan Fabricius, Herman de Man en A.M. de Jong). Zij kunnen op basis van tekstexterne kenmerken worden gekoppeld aan het door Van Boven geschetste profiel van de middlebrow-auteur. Om deze reden is van elk van deze auteurs een roman aan het corpus toegevoegd. Verder is van Jan de Hartog, Anton Roothaert en Anne de Vries een werk in het corpus opgenomen. Ook deze auteurs lijken in het profiel van de middlebrow-auteur te passen: ze waren actief in meerdere genres en legden een hoge productiviteit aan de dag. Bovendien stonden ze bekend als auteurs die steevast op een groot lezerspubliek konden rekenen.

De keuze voor de specifieke romans is bepaald door het jaar van verschijning. Aangezien de romanvernieuwers aan het eind van de jaren twintig het meest van zich lieten horen en omdat de bloeiperiode van publieksliteratuur eveneens in deze periode wordt geplaatst, is voor het corpus, waar mogelijk, gekozen voor romans die omstreeks 1930 zijn verschenen. Verder is rekening gehouden met de populariteit en bekendheid van iedere roman binnen het oeuvre van de schrijver. De onderstaande titels hebben stuk voor stuk een prominente plaats in de bibliografie van iedere afzonderlijke auteur. Sommige werken hebben later een nog groter publiek bereikt toen ze werden bewerkt tot televisieserie of speelfilm. Met name de verhalen over Bartje, Merijntje Gijzen en Doctor Vlimmen verwierven op deze manier een cultstatus.

Het uiteindelijke corpus, waarover meer in het volgende hoofdstuk, bestaat uit de volgende romans:

 Antoon Coolen – Dorp aan de rivier (1934);

 A. den Doolaard – De herberg met het hoefijzer (1933);  Johan Fabricius – Het meisje met de blauwe hoed (1927);

52

(25)

- 25 -

 Jan de Hartog – Hollands glorie (1940);

 A. M. de Jong – Merijntje Gijzen’s jeugd I: Het verraad (1925);  Herman de Man – Het wassende water (1925);

 Anton Roothaert – Doctor Vlimmen (1937);  Anne de Vries – Bartje (1935).

3.3 Twee uitgangspunten

Dit onderzoek naar de ‘mannelijke’ publieksroman in het interbellum zal vanuit twee uitgangspunten worden vormgegeven. Het eerste uitgangspunt is afgeleid uit het bestaande onderzoek naar middlebrow-literatuur, dat zoals gezegd voornamelijk gericht is op de vrouwelijke middlebrow-roman. In de onderzoeken van Humble en Van Boven wordt vooral de tussenpositie van de middlebrow-roman benadrukt: de romans passen niet duidelijk in de tweedeling tussen ‘hoog’ en ‘laag’, maar worden gekenmerkt door een vermenging van elementen uit beide categorieën. Vooral de representatie van de leescultuur en sociale klasse zijn in dit opzicht bepalend. In de eerste plaats zal het corpus dus worden geanalyseerd tegen de achtergrond van het profiel van de vrouwelijke middlebrow-roman zoals dat door Humble is geformuleerd.

Het tweede uitgangspunt is afgeleid uit de reactie van de literaire elite op de publieksroman en heeft eveneens te maken met de tussenpositie die aan de middlebrow-roman werd toegeschreven. Niet alleen het publieksgerichte karakter werd bekritiseerd, maar ook werd veel proza afgerekend op de traditionele, psychologisch-realistische inslag die stamde uit de negentiende eeuw. De analyse zal zich daarom richten op de vraag in hoeverre de publieksromans inderdaad kenmerken van dit verouderde realisme vertonen. We moeten ons wel realiseren dat deze bovenstaande constateringen afkomstig zijn uit de negatieve beeldvorming van de literaire elite destijds. In eerder onderzoek naar middlebrow, waarin de publieksromans zelf zijn onderzocht, is vastgesteld dat middlebrow-romans veelal mengvormen van zowel ‘hoge’ als ‘lage’ elementen zijn. Zo maakte de (Engelstalige) vrouwelijke middlebrow-roman volgens Humble regelmatig gebruik van dezelfde literaire procédés waarvan de highbrow zich bediende, zij het in een aangepaste, toegankelijke vorm.53 Het is daarom relevant om te bezien in hoeverre deze

53

(26)

- 26 -

constateringen eveneens van toepassing zijn op de mannelijke publieksroman in Nederland en of hierin daadwerkelijk traditionele met moderne of modernistische elementen werden gecombineerd.

Beide uitgangspunten zullen hieronder nader worden toegelicht en werkbaar worden gemaakt als achtergrond voor de analyse van de gekozen mannelijke publieksromans.

3.3.1. De vrouwelijke middlebrow-roman

In de eerste twee hoofdstukken van haar boek onderscheidt Humble een aantal thema’s die, doordat ze een zeer specifieke invulling krijgen, als kenmerkend voor de vrouwelijke middlebrow-roman kunnen worden beschouwd. Steeds wordt hierbij de nadruk gelegd op de positie tussen highbrow en lowbrow die door deze romans wordt ingenomen.

Vooral op grond van de typerende representatie van de ‘hoge’ leescultuur zijn de door Humble besproken romans te karakteriseren als tussenvorm. Ze vertonen ten eerste een ambivalente houding ten opzichte van de literaire elite: enerzijds werden de intellectuelen en hun al te ernstige lees- en schrijfgewoontes op karikaturale wijze neergezet, anderzijds maakte de vrouwelijke middlebrow-roman gebruik van soortgelijke literaire technieken en het taalgebruik dat ook in de highbrow-literatuur gangbaar was. Het experimentele karakter van de moderne roman werd vaak toegepast of geïmiteerd, maar wel op een toegankelijke manier, zodat het grote publiek niet zou afhaken. Humble benadrukt dat op deze manier ‘[m]iddlebrow fiction laid claim to the highbrow by assuming an easy familiarity with its key texts and attitudes, while simultaneously caricaturing intellectuals as self-indulgent and naive.’54 In Engelse middlebrow-romans werd dus vaak gerefereerd aan de literatuur van de elite, maar verwijzingen naar de middlebrow-literatuur zelf kwamen niet of nauwelijks voor. Hooguit werd door de hogere middenklasse achterdochtig gesproken over romans uit het grensgebied tussen lowbrow en middlebrow.55

Het lezen zelf is eveneens een veelgebruikt thema in de middlebrow-roman. Lezen diende weliswaar een instructief, leerzaam doel (zowel op literair als politiek

54

Ibid., 29.

55

(27)

- 27 -

gebied), maar moest toch niet al te ernstig worden opgevat. Lezen moest bovenal vermaak garanderen en had daarmee, in de ogen van de auteurs die Humble bespreekt, een psychologisch doel. Het stereotiepe verschil tussen mannelijke en vrouwelijke lezers wordt hierbij door Humble aangehaald. Vrouwen zouden meer de neiging hebben zichzelf te verliezen in een boek, terwijl de nadruk bij mannen zou liggen op het bewaren van de controle. Uit ‘feminine middlebrow novels’ valt een voorkeur voor de eerstgenoemde, ‘vrouwelijke’ leeshouding af te lezen. Aan de andere kant moest er wel gewaakt worden voor het gevaar van een te naïeve en onkritische leeshouding die kenmerkend was voor de lezers van ontspanningslectuur.56 Zo is opnieuw de inname van een tussenpositie typerend voor de vrouwelijke middlebrow-roman.

Een tweede hoofdstuk wijdt Humble aan de wijze waarop de identiteit van de middenklasse in middlebrow-literatuur gestalte krijgt. Ook in Groot-Brittannië waren er door de sociale stijgingen langzamerhand steeds meer mensen vanuit de nieuw opgekomen middenklasse doorgedrongen tot bijvoorbeeld de politiek, een domein dat tot dan toe was ingenomen door de oude aristocratie. Terwijl mannen veel kansen hadden op het verbeteren van hun sociale positie, waren de vrouwen uit de middenklasse op zoek naar een eigen identiteit, aldus Humble.57 In deze zoektocht was voor de middlebrow-roman een belangrijke rol weggelegd. Sociale klasse en afkomst werden als thema’s uitgebreid behandeld in de literatuur in het algemeen, maar vooral ‘the feminine middlebrow was peculiarly devoted to the anatomizing of middle-classness.’58

Uit de vrouwelijke middlebrow-roman blijkt dat deze identiteit deels werd ingevuld door aan te sluiten bij de oude gewoontes van de aristocratie. De deugdzame manieren werden overgenomen en eventuele familiebanden met de adel werden breed uitgemeten in de onderzochte romans. De associatie met de aristocratie verschafte de personages uit de middenklasse (wat de door Humble geciteerde Raphael Samuel noemt) ‘borrowed prestige’.59 Toch kan ook in dit geval de houding ten opzichte van de sociale highbrow als ambivalent worden gekenmerkt: enerzijds werd het snobisme overgenomen, anderzijds werd het regelmatig geridiculiseerd.60

(28)

- 28 -

Verder vestigt Humble de aandacht op de interne verschillen binnen de middenklasse. Ze waarschuwt voor het misverstand de middenklasse als een grote, homogene bevolkingsgroep te zien. Over het algemeen waren de traditionele klassegrenzen bezig te vervagen, maar binnen de middenklasse ontstond des te meer wrijving en werd positiebepaling alleen nog maar belangrijker. Hoewel de werkelijkheid vele malen complexer was, werd veelal het onderscheid tussen de gevestigde ‘upper-middle-class’ en het moderne fenomeen ‘lower-middle-class’ aangehouden. Bij de hogere middenklasse ontstond al gauw de drang zich te onderscheiden van de oprukkende lagere middenklasse.61 Wel moet hierbij worden opgemerkt dat de interne schakering van de middenklasse in ‘hoog’ en ‘laag’ in Nederland minder duidelijk was (althans minder in kaart gebracht) dan in Groot-Brittannië.

In de romans die Humble analyseert, speelt de verguisde lagere middenklasse nauwelijks een rol. De middenklasse-identiteit werd voornamelijk gemodelleerd naar de gewoonten en waarden van de ‘upper-middle-class’, de groep waaruit de meeste middlebrow-auteurs zelf afkomstig waren. Hun romans hadden echter de middenklasse over de gehele breedte als publiek, waardoor de auteurs zich genoodzaakt zagen hun boeken te laten functioneren als: ‘a form of conduct literature, educating lower-middle-class readers in the rules of haute-bourgeois discourse and behaviour while simultaneously creating a sense of intimacy designed to make them feel already a part of that exclusive club to which they were assumed to aspire.’62

Resumerend zijn uit bovenbeschreven bevindingen van Humble drie thema’s te destilleren die in de vrouwelijke middlebrow-roman op een zeer kenmerkende manier worden vormgegeven.

1. De representatie van ‘hoge cultuur’ en de elite;

2. De representatie van een leescultuur en leesgewoonten; 3. De representatie van sociale klasse en afkomst.

61

Ibid., 83.

62

(29)

- 29 -

In dit onderzoek zullen de drie bovenstaande thema’s als invalshoek fungeren. Vanzelfsprekend zal er – met name bij de eerste en derde invalshoek – rekening mee worden gehouden dat het klasse-aspect in Nederland vanuit een geheel andere situatie zal zijn vormgegeven dan in Engeland.

3.3.2. Modern tegenover ouderwets, of modernistisch tegenover realistisch

Het tweede uitgangspunt komt voort uit de negatieve visie op de publieksroman, waarvan de toenmalige literaire elite blijk gaf. In het interbellum maakten de intellectuelen zich ernstige zorgen om de Nederlandse roman. De nieuwe generatie pleitte voor romanvernieuwing en zette zich af tegen het verouderde, realistische proza, waarvan de publieksroman volgens hen het toonbeeld was. Het beeld dat hierdoor is ontstaan, is dat van een tweedeling tussen de vernieuwde, moderne roman en een verouderde, realistische variant. In recent onderzoek wordt echter juist beklemtoond dat ‘middlebrow’ zich kenmerkt door een zekere hybriditeit: romans uit het middensegment zijn een mengvorm van hoog en laag, ofwel van moderne en verouderde elementen. In het tweede deel van de analyse, dat is gebaseerd op het beeld dat de toonaangevende critici schetsen van publieksroman als verouderd en realistisch, zal rekening moeten worden gehouden met het spanningsveld tussen dat hoog-laagbeeld enerzijds en de huidige visie op de publieksroman als mengvorm anderzijds. Welke positie bekleedt de ‘mannelijke’ publieksroman in dit spanningsveld? Om dit te onderzoeken is het noodzakelijk om voor beide uitersten een aantal onderscheidende kenmerken te formuleren. Hieronder zal dieper worden ingegaan op tekstkenmerken die destijds werden gezien als modern, dan wel ouderwets.

(30)

- 30 -

Het proza waartegen langdurig geageerd werd, was aanvankelijk de dikke realistisch-psychologische roman van de epigonen van Tachtig. […]. Het zijn met name de uitvoerige psychologische explicaties en de woordkunstige lyrisch-impressionistische beschrijvingen die dat proza voor de jongeren onleesbaar maakten.63

Het psychologisch-realisme, tot bloei gekomen in de laatste decennia van de negentiende eeuw, was omstreeks de jaren dertig nog lang niet uitgestorven. De enorme hoeveelheid publieksgerichte romans die destijds over de toonbank ging, werd door de elite beschouwd als het product van epigonisme: een tot trivialiteit verworden restant van het in de negentiende eeuw gebruikelijke realisme en de uitvoerige woordkunst van de Tachtigers. Anthonie Donker beklaagde zich over de eenvormigheid van het Nederlandse proza, dat volgens hem niet veel meer voorstelde dan ‘wat psychologie van kinderen en ongelukkig gehuwden, wat familieleven en folklore in romanvorm.’64 Hoewel het publiek er geen genoeg van kon krijgen, zat er volgens Donker weinig toekomst in ‘het omslachtig realisme, […] den psychologischen en den familieroman, […] den turf van vijfhonderd bladzijden.’65 Ook Henrik Scholte was concreet over het af te wijzen soort proza en schuwde hierbij het noemen van namen niet. De Nederlandse literatuur moest afscheid nemen van ‘de ontzagwekkende worsten, die uit de slachtershanden van Querido ontstaan, […] de marktstem van den een-twee-drie klaveraasspeler A.M. de Jong, […] onze lustig erop los-kiekende romancières, van het kabinetsformaat van Agnes Maas van der Moer tot de ietwat wazige vergrootingen van Jo van Ammers.’66

In de verfoeide familieromans, avonturenromans en streekromans was de traditie van Tachtig nog duidelijk voelbaar; een traditie die nu door Marsman en Du Perron in het voorwoord van een gezamenlijk samengestelde verhalenbundel terzijde werd geschoven wegens de ‘waarlijk uitzinnige toepassing van de woordkunst’ die ‘een verslapping van de verteltrant en een onbeduidendheid van de inhoud sterk in de hand’ werkte.67 Verder sprak Lou Lichtveld (beter bekend onder zijn pseudoniem Albert Helman) van het

63

Anten, Van realisme naar zakelijkheid, 9.

64

Ibid., 72.

65

Ibid., 44. Ingebed citaat ontleend aan Anthonie Donker, ‘Roel Houwink,’ in: Fausten en faunen; Beschouwingen

over boeken en menschen. Amsterdam, 1930, 90-97

66

Ibid., 78. Ingebed citaat ontleend aan Henrik Scholte, ‘Het proza,’ in: Letterkundig jaarboek Erts 1930. Amsterdam, 1930, 81-82.

67

(31)

- 31 -

‘banale realisme’ dat door een gebrek aan creativiteit niets meer uitdroeg dan een ‘oppervlakkige copieerlust des dagelijkschen levens’.68 Dit ‘copieeren’ was volgens Lichtveld een typisch vrouwelijke eigenschap. De stortvloed aan weinig originele, realistische romans was het gevolg van een schrijnend gebrek aan creativiteit (gestaltegeven was een ‘mannelijke functie’) onder de Nederlandse prozaschrijvers.

Zoals in hoofdstuk 2 al aan de orde kwam, waren – naast ‘vrouwelijkheid’ – ‘burgerlijkheid’ en ‘provincialisme’ de negatief geconnoteerde etiketten voor dit soort proza. Romans rondom thema’s die onder deze drie noemers vielen, konden doorgaans op weinig goedkeuring rekenen vanuit hogere literaire kringen. In plaats van de bekrompen sfeer van het ‘Hollandsch binnenhuisje’, moest volgens Donker aandacht worden besteed aan onderwerpen die dichter bij het bredere maatschappelijke leven stonden, om zo de horizon van de Nederlandse literatuur te verbreden. Hierbij viel te denken aan onderwerpen omtrent de ‘regeering, rechtspraak, pers, politiek, beurs, havenwerken, theaterwereld en studentenmilieus’69. Twee jaar later droeg hij een nog grotere lading onderwerpen aan die het waard zouden zijn om in een roman aangesneden te worden (naar eigen zeggen ‘een caleidoscopisch aanbod actualiteit van toen en nu’). In zijn betoog pleitte Donker ervoor om de ‘subjectieve problemen’ en het ‘beëngde milieu’ vaarwel te zeggen en in plaats van ‘verhaaltjes’ en ‘verzinsels’ over te gaan op het behandelen van ‘toestanden’.70 De nieuwe roman moest kortom een geëngageerde verbeelding van het moderne leven zijn.

68

Ibid., 79.

69

Ibid., 74. Ingebed citaat ontleend aan Anthonie Donker, Fausten en faunen; Beschouwingen over boeken en

menschen. Amsterdam, 1930, 90-97.

70

Ibid., 74-75. Ingebed citaat ontleend aan Anthonie Donker, Ter zake; Beschouwingen over litteratuur en leven. Arnhem, 1932.

Donker gaf in Ter zake de volgende, zeer variareerde opsomming van onderwerpen: ‘Er zijn boeken te schrijven rondom de Zuiderzeewerken, rondom Drente en Twente, om de Nederlandse marine, met Nieuwediep en Vlissingen, de vlootwet van Curaçao, rondom het complex Rotterdam-Antwerpen-Hamburg met de havenwerken, de zeelui en de kooplieden, sociale romans om Domela Nieuwenhuis, de spoorwegstaking van 1903, Van Eeden, de mobilisatie, 1918 en Troelstra, de werkloosheid, boeken rondom Indië, Colijn, de nationalistische beweging, Daendels, Multatuli en Sneevliet (een onderwerp voor Ilja Ehrenburg), boeken rondom de studentwereld van kroegtijger tot spoorstudent, van donderdagavond tot lustrumspel, met het Hollandsche standenwezen en het voorspel van de latere maatschappelijke positie, relaties en mentaliteit, die daa, met eenige speelruimte voor oorspronkelijke aspiraties, speculatie en

(32)

- 32 -

Volgens een aantal critici had het ‘provinciale’ of ‘burgerlijke’ karakter van een roman echter niet enkel te maken met een setting op het platteland of in de bedompte huiskamer. Marsman betoogde hierover het volgende:

De meeste provincialen wonen in de steden, in de wereldsteden; zij reizen per vliegtuig, zij slapen in sleeping-cars, zij zwerven door bars. De provincialiteit van een boek wordt […] bepaald door den geest van een schrijver.71

Een dergelijke schrijver komt niet verder dan het uitbeelden van het alledaagse in de ‘alledagsmensen’, terwijl de ware kunstenaar juist in staat is in het alledaagse het bijzondere en uitzonderlijke te vinden en te verbeelden, aldus Marsman.72 De visie van Ter Braak en Du Perron sluit hierbij aan. Volgens hen was ‘burgerlijkheid’ voornamelijk een kwestie van mentaliteit, want – zoals Johan Huizinga al had geschreven in Nederland’s geestesmerk – sociologisch gezien waren alle Nederlanders per definitie burgerlijk.73 Het waren vooral de gangbare gedetailleerde beschrijvingen, de overdaad aan psychologische verklaringen (door de verteller) en het starre dogmatisme die uiting gaven aan het burgerlijke karakter van een roman.74

De collectieve afkeer van dit soort proza was voor de meeste jonge critici de drijfveer om te pleiten voor romanvernieuwing. Hoewel men het over de te bewandelen weg lang niet altijd eens was, signaleert Anten onder de vernieuwingsgezinde schrijvers een algemene ‘tendens naar versobering, naar het zo functioneel mogelijk gebruik van de taal.’75 Waar de inventarisatie van Anten zich enkel concentreert op de nieuwe zakelijkheid en bovendien ophoudt bij 1932, beschrijft W. Blok in een (als artikel in de Nieuwe taalgids

71

Ibid., 99. Ingebed citaat ontleend aan H. Marsman, ‘Derde dimensie en Europees peil,’ in: Verzameld werk. Amsterdam, 1960, 617-621.

72

Ibid., 77. Ingebed citaat ontleend aan H. Marsman, ‘Derde dimensie en Europees peil,’ in: Verzameld werk. Amsterdam, 1960, 617-621.

73

Van Boven, “Laat óns het geestelijk leven,” 63-64.

74

Hendrik Marsman en met name Constant van Wessem veroordeelden deze kenmerken van de ouderwetse roman expliciet en stelden hun eisen aan het moderne proza ertegenover. (cf. Anten, Van realisme naar zakelijkheid, 57-71.)

75

(33)

- 33 -

gepubliceerde) lezing76 de kenmerken van de moderne Nederlandse roman van 1930 tot 1970.

Rond de jaren dertig zijn de eerste aanzetten tot vernieuwing gegeven die uiteindelijk hebben geleid tot de moderne roman zoals Blok die in 1979 beschrijft.77 Het artikel biedt een helder overzicht van de eigenschappen die de roman van na 1930 karakteriseren. Omdat Blok herhaaldelijk de verschillen ten opzichte van de oude conventies aanhaalt, is de lezing zeer bruikbaar als ijkpunt voor de positiebepaling van de publieksroman. De ‘moderniteit’ van een roman kan volgens Blok worden afgelezen aan het samenspel van een zestal kenmerken, waarvan de belangrijkste elementen hieronder kort behandeld zullen worden.

Het eerste kenmerk is gelegen in het feit dat de ‘ingrediënten tot begrip van de handeling meer en meer moeten worden afgeleid uit het verhaal zelf.’78 Hiermee doelt Blok op het grondig inkorten ofwel volledig verwijderen van beschrijvingen en vertellerscommentaar. Omtrent de handeling is steeds minder verklarende informatie te vinden. De personages worden niet meer op grond van een beschreven verleden vormgegeven en de voorgeschiedenis is al helemaal geen verklarende factor meer. Zoals Blok verwoordt:

Eenduidige psychologische verantwoording van hun [de personages] daden in termen van oorzaken blijft zoveel mogelijk achterwege. In plaats daarvan worden zij in hun ontwikkeling gekarakteriseerd door hun beslissingen en daden, in synthetische beelden, die de kern van de situatie meer oproepen dan uiteenzetten, waarbij ruimte wordt gelaten voor een meerduidige motivering […].79

Dat het bestrijden van de uitvoerige beschrijfkunst en de psychologische verklaringsdrang van de verteller inderdaad een speerpunt voor de intellectuele romanvernieuwers was, blijkt eveneens uit de synthese van vernieuwende proza-opvattingen in het boek van Anten. Zo veroordeelde Menno ter Braak in De vrije bladen

76

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

For a realistic assessment of Government 2.0 and a public debate about technologically induced transformations of government, we will need to define Government

Respondenten (N=46) konden reageren op de stelling: Ik heb een offerte aangevraagd bij Warmteplan omdat het product vermeld staat in het STABU-bestek. Onderzocht wordt of

The left panel in Figure 6 shows the temporal evolution of varicella over the 52 weeks, where the small circles ◦ represents the number of registered cases.. The right panel

The conference on Strategic Theory and Contemporary African Armed Conflicts is the result of co‑operation between the faculties of the Royal Danish Defence College (RDDC)

The research problem in this study is that there is not enough information available on the subjective well-being and its possible determinants of the informally employed in

dynamics; fun; learning; pilot test; prototype; serious games; serious games gauge (SGG); success factors; systematic literature review (SLR); theory

In the first part of the experiment, twenty five Dutch students, who were non-native speakers of English, were presented a list of simple true/false statements, uttered

However, there are two B´ ezier curves that are used most frequently: the quadratic B´ ezier curve is drawn using one control point, and the cubic B´ ezier curve uses two