Vraag nr. 83 van 12 mei 1997
van mevrouw RIET VAN CLEUVENBERGEN Centra voor geestelijke gezo n d h e i d s zorg – Sociale programmatie
Om voor de hand liggende redenen wordt sinds enige jaren vrij strikt de hand aan de lonen gehou-d e n . In het kagehou-der van gehou-de loonmatiging wergehou-den alleen akkoorden voor loonsverhogingen van vóór 15 november 1993 nog uitgevoerd. Dit was de afge-lopen jaren onder andere nog het geval voor heel wat akkoorden in de gezondheids- en welzijnssec-tor.
Met de centra voor geestelijke gezondheidszorg (CGG) werd in oktober 1993 een sociale program-matie met loonsverhoging afgesproken, lopend van 1993 tot 1995. De laatste fase zou ingaan op 1 augustus 1995. Hoewel dus overlegd vóór 15 november 1993, werd slechts op 16 maart 1994 de definitieve versie van het besluit officieel uitge-v a a r d i g d , nadat door de sector klacht was neerge-legd wegens het onverantwoord lang uitblijven van dit besluit. Door de Vlaamse regering werd de derde fase echter niet uitgevoerd wegens "date-rend van na 15 november 1993".
Hierdoor werd de harmonisering van de loonvoor-waarden in de geestelijke gezondheidszorg op de lange baan geschoven, terwijl alle beleidsverklarin-gen de noodzaak van een geïntegreerde uitbouw van CGG en extra- en intramurale sectoren, z e l f s met uitwisseling van personeel, beklemtonen. Door de verschillen onder andere in aanvangsleef-tijd en anciënniteit volgens de loonschaal tussen de residentiële sector en de CGG's, worden nu bij-voorbeeld dezelfde maatschappelijke en psycholo-gische functies verschillend vergoed in deze sector. 1. Wat is het beleid van de minister inzake de
uit-voering van de laatste fase van de sociale pro-grammatie van de CGG's ?
2. Hoe worden de beleidsopties "harmonisering van de loonvoorwaarden in de geestelijke ge-zondheidszorg" en "uitwisseling van het perso-neel" waargemaakt ?
Antwoord
In de gezondheidssector en in de welzijnssector zijn verschillende paritaire comités bevoegd. Va a k zijn zelfs meerdere paritaire comités bevoegd
bin-nen eenzelfde sector, bijvoorbeeld naargelang wordt gefunctioneerd binnen een residentiële het-zij een ambulante werkvorm. Elk paritair comité is in mindere of in meerdere mate mede-auteur van de historisch gegroeide arbeids- en loonvoorwaar-den van de eigen (sub)sector.
Deze dynamiek verklaart eensdeels de verschillen inzake verloning. Anderdeels moet worden toege-voegd dat de inkomsten van de verschillende voor-zieningen variëren naargelang het gevoerde beleid en het management van de betrokken voorzienin-g e n . Zo bijvoorbeeld worden in sommivoorzienin-ge diensten cliëntbijdragen gevorderd en in andere niet en worden andere overheden of instanties voor cofi-nanciering aangezocht of juist niet. Dit alles bepaalt de ruimte waarbinnen arbeidsovereenkom-sten worden onderhandeld tussen werkgevers en w e r k n e m e r s, wat inderdaad tot een verschillende bezoldigingspraktijk kan leiden.
Ten gronde vraag ik me evenwel oprecht af of de bekommernis om de harmonisering van de finan-ciële statuten wel prioritair kan zijn in een heden-daagse visie. Is het niet logischer en dus aantrekke-lijker om de verloning te differentiëren volgens de vooropgestelde doelstellingen en de bereikte resul-taten ? Is het wel wenselijk om voor de gesubsi-dieerde sectoren te blijven vasthouden aan een achterhaald referentiekader, terwijl de ambtenaren van de Vlaamse Gemeenschap zich inschrijven in een hedendaags management waarbij loopbaan en verloning afhangen van de evaluatie van de presta-ties en van de resultaten ?
Overigens zijn harmonisering van loonvoorwaar-den en uitvoering van sociale programmatie niet de enige thema's met budgettaire implicaties die op dit ogenblik in de CGG-sector aan de orde zijn. I n het kader van het Vlaams actieplan voor preventie en hulpverlening met betrekking tot kindermishan-deling en kinderrechten is een belangrijke verster-king van de equipes voor kinderen en jeugdigen gepland.
Vanzelfsprekend ben ik bereid om mijn verant-woordelijkheid in het debat over de centra voor geestelijke gezondheidszorg op te nemen. Ik meen bovendien dat ik daartoe eerder reeds de aanzet gaf door deze subsector uit te nodigen tot een gestructureerd overleg naar aanleiding van de in 1996 uitgevoerde doorlichting door de Inspectie van Fi n a n c i ë n . Alle bevraagde aangelegenheden zullen ongetwijfeld ter sprake kunnen komen, n i e t het minst in het kader van de gezamenlijke optie voor de ontwikkeling van een brede visie op de
toekomst van de geestelijke gezondheidszorg in de Vlaamse Gemeenschap.