B E G IN S E L E N V A N D E B E L A S T IN G H E F F IN G
door M r Dr E. Tekenbroek
O p een proefschrift met bovenverm elde titel prom oveerde onlangs
M r. V a n den Berge aan de U niversiteit te A m sterdam ; het proefschrift
verscheen nadien als prae-advies voor de vergadering van de V ereniging
voor B elasting w etenschap op 7 M ei j.1., in w elke vergadering het tege
lijkertijd m et een prae-advies van P rof. K reukniet over hetzelfde onder
w erp w erd behandeld.
H e t geschrift ontleent zijn grote betekenis niet het m inst aan het feit,
d at het van de han d is van iemand, die niet alleen, gelijk uit vroegere
publicaties van hem reeds bleek, w etenschappelijk zijn stof beheerst, m aar
die bovendien door zijn carrière, welke hem tot één van de topposities in
de belastingdienst bracht, de ijzigkoude tocht van de praktijk door zijn
studeervertrek heeft voelen gaan.
M en moet bew ondering hebben voor de geestkracht en het doorzet
tingsverm ogen, w elke v. d. B. heeft w eten op te brengen, om, niettegen
staan d e zijn drukke en verantw oordelijke w erkkring, een geschrift van
een dergelijk gehalte te kunnen schrijven.
H et is m.i. verantw oord de lezers van dit blad de inhoud van het
geschrift n ad e r te brengen en mijn eerste taak als recensent zie ik dan ook
in een w eergave van de inhoud.
W il ik die inhoud en daarm ede de gedachtengang van v.d. B. recht
doen w edervaren, dan zal ik daarvoor meer plaats nodig hebben, dan
voor een boekbespreking gebruikelijk is. D e betekenis, w elke het geschrift
in de w etenschappelijke literatu u r heeft en stellig zal houden, zomede
de urgentie van de onderw erpen, die er in behandeld w orden, mogen dit
rechtvaardigen.
H e t is v. d. B. in de eerste p laats te doen om de vaststelling van de
hiërarchie der beginselen van de belastingheffing, om dat zulks z.i. een
vruchtbare gedachtenw isseling eerst mogelijk m aakt. D e wijze w aarop de
stof door v. d. B. behandeld w o rd t is bepaald door de om standigheid,
d at beoefenaren van de belastingw etenschap veelal van verschillende
opvattingen op philosophisch en politiek gebied uitgaan.
N eem t men een bepaalde philosophische of politieke opvatting als u it
gangspunt, dan kan men daarop voortbouw ende tot de belijdenis van een
fiscaal „cred o ” komen. O ver de inhoud d aarvan kan op vruchtbare wijze
alleen gediscussieerd w orden met hen, die eenzelfde u itgangspunt hebben.
H et is echter niet de bedoeling gew eest van v. d. B. in zijn proefschrift
een dergelijk credo te geven; hij beoogt slechts de noodzakelijkheid van
een dergelijk u itgangspunt aan te tonen, om dan verder de plaats te
bepalen van de belastingheffing in het geheel van recht en economie en
enkele belangrijke facetten van de belastingheffing te plaatsen in het
algem ene verband. M en zou dus kunnen zeggen: een neutrale w eten
schappelijk verantw oorde probleem -stelling.
V . d. B. constateert intussen, d a t in het feit van gezam enlijk in de
20ste eeuw te behoren to t een volk met dem ocratische instellingen vol
doende gem eenschappelijkheid schuilt, om bij zijn wijze van behandeling
der stof niet genoodzaakt te zijn uitsluitend op het gebied der m ethodiek
te blijven.
Slechts door hetgeen men over belastingheffing schrijft te p laatsen in
het raam van de W e ste rse levensstijl kan m en d aa raa n een zin volle
betekenis geven en er het karak ter van opportunistisch geschrijf over
incidentele fiscale kw esties van fragm entarische aa rd aan ontnem en.
V . d. B. beoogt niet zelf ,,a basic philosophy” te geven, m aar slechts de
noodzaak er van aan te tonen voor een vruchtbare behandeling van zijn
onderw erp.
M en mag zich intussen afvragen of v. d. B. al schrijvende de natu u r
niet soms sterker is gew orden dan de leer. U it hetgeen hij op pag. 114
over de Idee der G erechtigheid, op pag. 124 over zijn conceptie van de
S ta a t en op pag. 134 (in een noot) over de individualistische m aat-
schappij-beschouw ing schrijft, blijkt m.i., d at hij meer basic philosophy
heeft gegeven, dan hij misschien zelf bedoeld heeft. O p de zoeven a a n
gewezen plaatsen getuigt v. d. B. en men mag zulks gelukkig achten,
w ant zijn geschrift kreeg daardoor meer kleur.
H et voorafgaande doet reeds vermoeden, d at v. d. B. aan belasting
heffing een norm atief karakter toeschrijft; het is z.i. in laatste instantie
een vraagstuk van levensbeschouw ing en wel van rechts-philosophische
aard, zoals hij in het laatste hoofdstuk van zijn w erk betoogt. D it neem t
echter niet weg, d at aan het probleem der causaliteit van de verschijn
selen, welke de belastingheffing in het leven roept, ter dege aan d ach t
moet w orden besteed, m aar uiteindelijk moet het resu ltaat dier on d er
zoekingen aan het rechts-philosophische aspect ten toets komen. V eel
schrijvers over de economische zijde van de belastingheffing vergeten
dit n aa r het inzicht van v. d. B., w aardoor het gevaar ontstaat, d at de
belastingheffing „door een met economie verw ant utilism e w o rd t a a n
g e ta st”.
In het tw eede hoofdstuk behandelt v. d. B. uitvoerig de vraag of
belastingheffing uitsluitend gericht mag w orden op het verkrijgen van
inkom sten voor de overheid (fiscaliteit der belastingheffing) dan wel
of ook niet-fiscale doeleinden daarm ede mogen w orden nagestreefd. D it
vraagstuk kan volgens v. d. B. slechts zuiver behandeld w orden als men
er van uit gaat, d at de overheid zich bezig moet houden m et economische-
en sociale politiek; zijn er nu, daarvan uitgaande, argum enten aan te
geven, d a t de overheid de belastingheffing daarvoor niet mag gebruiken?
N a er op gew ezen te hebben, d at uit de historie en uit de feitelijke ver
houdingen blijkt, d at de overheid steeds met de belastingheffing econo
mische- en sociale politiek heeft gedreven, beantw oordt hij deze vraag
ontkennend op grond van de overw eging, d at de overheidsw erkzaam heid,
welke in de bevordering van het algem een belang h aar rechtvaardiging
vindt, als een onverbrekelijk organisch geheel moet w orden gezien. H e t
gaat z.i. niet aan, één van de factoren van de overheidsw erkzaam heid,
t.w . de belastingheffing, uit het geheel los te m aken.
H et is begrijpelijk, d at v. d. B., bij deze opvatting, spoedig gesteld
w ordt voor de vraag w at nu eigenlijk het wezenlijke van het begrip
belastingen is.
H e t al of niet uitsluitend verkrijgen van inkom sten voor de s ta a t (de
fiscaliteit) wijst hij, gelijk te verw achten w as, als criterium voor het begrip
belastingen af. Als criterium ziet hij het door de overheid vorderen van
geld of goederen volgens algem ene norm en van particuliere huishoudingen
anders dan ingevolge ruilverkeer.
V . d. B. is er zich van bew ust door de verw erping van de fiscaliteit
als criterium voor de belastingheffing de zelfstandigheid der belasting
heffing en der belastingw etenschap te ondergraven. E en belastingtheorie,
w aaraan het belasten met nevendoeleinden ten grondslag ligt, verkeert
nog in de kinderschoenen. D it geeft v. d. B. aanleiding tot om zichtigheid
te m anen bij het voeren van een dergelijke belastingpolitiek en te
ten, d at er de voorkeur aan moet w orden gegeven de nevendoeleinden
op directe wijze na te streven als zulks mogelijk is.
D oor het verw erpen van de fiscaliteit als het kenm erk bij uitstek van
belastingheffing moet in m eerdere m ate dan vroeger een belastingstelsel
slechts in relatieve zin als goed of verkeerd te qualificeren zijn. Immers
het belastingstelsel moet in m eerdere m ate dan voordien zich aanpassen
aan de sociale- en economische verhoudingen, w elke in gedurige on t
wikkeling zijn. A nders gezegd in de norm: „creating and m aintaining
the w orld w e w a n t” , w elke norm v. d. B. als leidraad voor zijn betoog
gekozen heeft, is de inhoud van het „w e w a n t” aan gedurige ontwikkeling
onderhevig 1).
H e t gevolg is tevens, d a t het vaststellen van „belastingbeginselen” er
moeilijker door gew orden is, om dat aan heel w at m eer aspecten gedacht
moet w orden, dan bij een louter fiscale opvatting van de belastingheffing.
D e toetssteen voor die beginselen moet steeds zijn het feitelijk in een
volksgem eenschap aanw ezige concrete rechtsbew ustzijn, d at zijn diepste
grondslag vindt in de absolute Idee der G erechtigheid.
Om het „sollen” in de belastingheffing te kunnen vaststellen, moet men
de uit die Idee afgeleide eisen der gerechtigheid, zoals die in de landen
van de W e ste rse cultuur gelden, opsporen.
U it de diverse aspecten, die aan de belastingheffing inhaerent zijn, het
financiële, het economische, het belastingtechnische, etc., kunnen evenveel
beginselen voortvloeien, w elke echter alle slechts utiliteitsbeginselen zijn.
V a n andere, immers van norm atieve aard zijn, w a t v. d. B. noem t, de
rechtsphilosophische beginselen, die bepaalde facetten van het in deze
beslissende rechtsbew ustzijn zijn.
E en onderzoek n aa r het rechtsbew ustzijn met betrekking to t belasting
heffing kan echter eerst vru ch tb aar zijn, als daaraan voo rafg aat een
onderzoek naar de diverse utilistische aspecten van de belastingheffing,
als d aa r zijn: het financiële aspect, het economische aspect en het belas
tingtechnische aspect. M en leert dan het „sein” kennen, d at op het „sol
le n ” gew ogen moet w orden.
V a n d a a r, d at v. d. B. in de H oofdstukken 3, 4 en 5 eerst deze drie
aspecten aan een onderzoek onderw erpt, om ten slotte in het laatste
H oofdstuk 6 het rechtsphilosophische aspect en daarm ede het rech ts
bew ustzijn aan een onderzoek te onderw erpen. D it laatste H oofdstuk is
m.i. de kern van het proefschrift.
E isen der G erechtigheid, die van absoluten aard zijn, en niet de w ensen
van m ensen of bepaalde groepen, dienen de richtlijn, de w eegschaal, te
zijn: m aar slechts op gebrekkige wijze w o rd t deze Idee der G erechtigheid
door de m ensen vertolkt, die immers door eigen levensom standigheden
w orden beïnvloed; een schemering van de Idee der G erechtigheid dus in
het gemoed van de aan de aard e gebonden mens.
H e t gerechtigheidsgevoel van een volk is vaag en dikwijls m eer een
intuitie dan een bew ustzijn; bloot egoistische strevingen zijn echter niet
een element van het rechtsbew ustzijn. N iet alleen de heffing, m aar ook
de besteding der gelden door de overheid is van belang bij de vorm ing
van het rechtsbew ustzijn t.a.v. de belastingheffing. D oor de dem ocratie,
die vrije m eningsuiting en gedachtenw isseling, gevoegd bij het feit, d at
vrijwel een ieder thans met belastingen te m aken heeft, is het
rechts-1 ) Terecht vroeg bij de behandeling van het prae-advies in de vergadering van de Ver. voor Belastingwetenschap één van de debaters zich af, of men de door v. d. B. gestelde norm niet beter kon laten luiden: „creating and maintaining the world we ought to want”.