• No results found

BEGINSELEN VAN DE BELASTINGHEFFING

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "BEGINSELEN VAN DE BELASTINGHEFFING"

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

B E G IN S E L E N V A N D E B E L A S T IN G H E F F IN G

door M r Dr E. Tekenbroek

O p een proefschrift met bovenverm elde titel prom oveerde onlangs

M r. V a n den Berge aan de U niversiteit te A m sterdam ; het proefschrift

verscheen nadien als prae-advies voor de vergadering van de V ereniging

voor B elasting w etenschap op 7 M ei j.1., in w elke vergadering het tege­

lijkertijd m et een prae-advies van P rof. K reukniet over hetzelfde onder­

w erp w erd behandeld.

H e t geschrift ontleent zijn grote betekenis niet het m inst aan het feit,

d at het van de han d is van iemand, die niet alleen, gelijk uit vroegere

publicaties van hem reeds bleek, w etenschappelijk zijn stof beheerst, m aar

die bovendien door zijn carrière, welke hem tot één van de topposities in

de belastingdienst bracht, de ijzigkoude tocht van de praktijk door zijn

studeervertrek heeft voelen gaan.

M en moet bew ondering hebben voor de geestkracht en het doorzet­

tingsverm ogen, w elke v. d. B. heeft w eten op te brengen, om, niettegen­

staan d e zijn drukke en verantw oordelijke w erkkring, een geschrift van

een dergelijk gehalte te kunnen schrijven.

H et is m.i. verantw oord de lezers van dit blad de inhoud van het

geschrift n ad e r te brengen en mijn eerste taak als recensent zie ik dan ook

in een w eergave van de inhoud.

W il ik die inhoud en daarm ede de gedachtengang van v.d. B. recht

doen w edervaren, dan zal ik daarvoor meer plaats nodig hebben, dan

voor een boekbespreking gebruikelijk is. D e betekenis, w elke het geschrift

in de w etenschappelijke literatu u r heeft en stellig zal houden, zomede

de urgentie van de onderw erpen, die er in behandeld w orden, mogen dit

rechtvaardigen.

H e t is v. d. B. in de eerste p laats te doen om de vaststelling van de

hiërarchie der beginselen van de belastingheffing, om dat zulks z.i. een

vruchtbare gedachtenw isseling eerst mogelijk m aakt. D e wijze w aarop de

stof door v. d. B. behandeld w o rd t is bepaald door de om standigheid,

d at beoefenaren van de belastingw etenschap veelal van verschillende

opvattingen op philosophisch en politiek gebied uitgaan.

N eem t men een bepaalde philosophische of politieke opvatting als u it­

gangspunt, dan kan men daarop voortbouw ende tot de belijdenis van een

fiscaal „cred o ” komen. O ver de inhoud d aarvan kan op vruchtbare wijze

alleen gediscussieerd w orden met hen, die eenzelfde u itgangspunt hebben.

H et is echter niet de bedoeling gew eest van v. d. B. in zijn proefschrift

een dergelijk credo te geven; hij beoogt slechts de noodzakelijkheid van

een dergelijk u itgangspunt aan te tonen, om dan verder de plaats te

bepalen van de belastingheffing in het geheel van recht en economie en

enkele belangrijke facetten van de belastingheffing te plaatsen in het

algem ene verband. M en zou dus kunnen zeggen: een neutrale w eten­

schappelijk verantw oorde probleem -stelling.

V . d. B. constateert intussen, d a t in het feit van gezam enlijk in de

20ste eeuw te behoren to t een volk met dem ocratische instellingen vol­

doende gem eenschappelijkheid schuilt, om bij zijn wijze van behandeling

der stof niet genoodzaakt te zijn uitsluitend op het gebied der m ethodiek

te blijven.

Slechts door hetgeen men over belastingheffing schrijft te p laatsen in

het raam van de W e ste rse levensstijl kan m en d aa raa n een zin volle

betekenis geven en er het karak ter van opportunistisch geschrijf over

(2)

incidentele fiscale kw esties van fragm entarische aa rd aan ontnem en.

V . d. B. beoogt niet zelf ,,a basic philosophy” te geven, m aar slechts de

noodzaak er van aan te tonen voor een vruchtbare behandeling van zijn

onderw erp.

M en mag zich intussen afvragen of v. d. B. al schrijvende de natu u r

niet soms sterker is gew orden dan de leer. U it hetgeen hij op pag. 114

over de Idee der G erechtigheid, op pag. 124 over zijn conceptie van de

S ta a t en op pag. 134 (in een noot) over de individualistische m aat-

schappij-beschouw ing schrijft, blijkt m.i., d at hij meer basic philosophy

heeft gegeven, dan hij misschien zelf bedoeld heeft. O p de zoeven a a n ­

gewezen plaatsen getuigt v. d. B. en men mag zulks gelukkig achten,

w ant zijn geschrift kreeg daardoor meer kleur.

H et voorafgaande doet reeds vermoeden, d at v. d. B. aan belasting­

heffing een norm atief karakter toeschrijft; het is z.i. in laatste instantie

een vraagstuk van levensbeschouw ing en wel van rechts-philosophische

aard, zoals hij in het laatste hoofdstuk van zijn w erk betoogt. D it neem t

echter niet weg, d at aan het probleem der causaliteit van de verschijn­

selen, welke de belastingheffing in het leven roept, ter dege aan d ach t

moet w orden besteed, m aar uiteindelijk moet het resu ltaat dier on d er­

zoekingen aan het rechts-philosophische aspect ten toets komen. V eel

schrijvers over de economische zijde van de belastingheffing vergeten

dit n aa r het inzicht van v. d. B., w aardoor het gevaar ontstaat, d at de

belastingheffing „door een met economie verw ant utilism e w o rd t a a n ­

g e ta st”.

In het tw eede hoofdstuk behandelt v. d. B. uitvoerig de vraag of

belastingheffing uitsluitend gericht mag w orden op het verkrijgen van

inkom sten voor de overheid (fiscaliteit der belastingheffing) dan wel

of ook niet-fiscale doeleinden daarm ede mogen w orden nagestreefd. D it

vraagstuk kan volgens v. d. B. slechts zuiver behandeld w orden als men

er van uit gaat, d at de overheid zich bezig moet houden m et economische-

en sociale politiek; zijn er nu, daarvan uitgaande, argum enten aan te

geven, d a t de overheid de belastingheffing daarvoor niet mag gebruiken?

N a er op gew ezen te hebben, d at uit de historie en uit de feitelijke ver­

houdingen blijkt, d at de overheid steeds met de belastingheffing econo­

mische- en sociale politiek heeft gedreven, beantw oordt hij deze vraag

ontkennend op grond van de overw eging, d at de overheidsw erkzaam heid,

welke in de bevordering van het algem een belang h aar rechtvaardiging

vindt, als een onverbrekelijk organisch geheel moet w orden gezien. H e t

gaat z.i. niet aan, één van de factoren van de overheidsw erkzaam heid,

t.w . de belastingheffing, uit het geheel los te m aken.

H et is begrijpelijk, d at v. d. B., bij deze opvatting, spoedig gesteld

w ordt voor de vraag w at nu eigenlijk het wezenlijke van het begrip

belastingen is.

H e t al of niet uitsluitend verkrijgen van inkom sten voor de s ta a t (de

fiscaliteit) wijst hij, gelijk te verw achten w as, als criterium voor het begrip

belastingen af. Als criterium ziet hij het door de overheid vorderen van

geld of goederen volgens algem ene norm en van particuliere huishoudingen

anders dan ingevolge ruilverkeer.

V . d. B. is er zich van bew ust door de verw erping van de fiscaliteit

als criterium voor de belastingheffing de zelfstandigheid der belasting­

heffing en der belastingw etenschap te ondergraven. E en belastingtheorie,

w aaraan het belasten met nevendoeleinden ten grondslag ligt, verkeert

nog in de kinderschoenen. D it geeft v. d. B. aanleiding tot om zichtigheid

te m anen bij het voeren van een dergelijke belastingpolitiek en te

(3)

ten, d at er de voorkeur aan moet w orden gegeven de nevendoeleinden

op directe wijze na te streven als zulks mogelijk is.

D oor het verw erpen van de fiscaliteit als het kenm erk bij uitstek van

belastingheffing moet in m eerdere m ate dan vroeger een belastingstelsel

slechts in relatieve zin als goed of verkeerd te qualificeren zijn. Immers

het belastingstelsel moet in m eerdere m ate dan voordien zich aanpassen

aan de sociale- en economische verhoudingen, w elke in gedurige on t­

wikkeling zijn. A nders gezegd in de norm: „creating and m aintaining

the w orld w e w a n t” , w elke norm v. d. B. als leidraad voor zijn betoog

gekozen heeft, is de inhoud van het „w e w a n t” aan gedurige ontwikkeling

onderhevig 1).

H e t gevolg is tevens, d a t het vaststellen van „belastingbeginselen” er

moeilijker door gew orden is, om dat aan heel w at m eer aspecten gedacht

moet w orden, dan bij een louter fiscale opvatting van de belastingheffing.

D e toetssteen voor die beginselen moet steeds zijn het feitelijk in een

volksgem eenschap aanw ezige concrete rechtsbew ustzijn, d at zijn diepste

grondslag vindt in de absolute Idee der G erechtigheid.

Om het „sollen” in de belastingheffing te kunnen vaststellen, moet men

de uit die Idee afgeleide eisen der gerechtigheid, zoals die in de landen

van de W e ste rse cultuur gelden, opsporen.

U it de diverse aspecten, die aan de belastingheffing inhaerent zijn, het

financiële, het economische, het belastingtechnische, etc., kunnen evenveel

beginselen voortvloeien, w elke echter alle slechts utiliteitsbeginselen zijn.

V a n andere, immers van norm atieve aard zijn, w a t v. d. B. noem t, de

rechtsphilosophische beginselen, die bepaalde facetten van het in deze

beslissende rechtsbew ustzijn zijn.

E en onderzoek n aa r het rechtsbew ustzijn met betrekking to t belasting­

heffing kan echter eerst vru ch tb aar zijn, als daaraan voo rafg aat een

onderzoek naar de diverse utilistische aspecten van de belastingheffing,

als d aa r zijn: het financiële aspect, het economische aspect en het belas­

tingtechnische aspect. M en leert dan het „sein” kennen, d at op het „sol­

le n ” gew ogen moet w orden.

V a n d a a r, d at v. d. B. in de H oofdstukken 3, 4 en 5 eerst deze drie

aspecten aan een onderzoek onderw erpt, om ten slotte in het laatste

H oofdstuk 6 het rechtsphilosophische aspect en daarm ede het rech ts­

bew ustzijn aan een onderzoek te onderw erpen. D it laatste H oofdstuk is

m.i. de kern van het proefschrift.

E isen der G erechtigheid, die van absoluten aard zijn, en niet de w ensen

van m ensen of bepaalde groepen, dienen de richtlijn, de w eegschaal, te

zijn: m aar slechts op gebrekkige wijze w o rd t deze Idee der G erechtigheid

door de m ensen vertolkt, die immers door eigen levensom standigheden

w orden beïnvloed; een schemering van de Idee der G erechtigheid dus in

het gemoed van de aan de aard e gebonden mens.

H e t gerechtigheidsgevoel van een volk is vaag en dikwijls m eer een

intuitie dan een bew ustzijn; bloot egoistische strevingen zijn echter niet

een element van het rechtsbew ustzijn. N iet alleen de heffing, m aar ook

de besteding der gelden door de overheid is van belang bij de vorm ing

van het rechtsbew ustzijn t.a.v. de belastingheffing. D oor de dem ocratie,

die vrije m eningsuiting en gedachtenw isseling, gevoegd bij het feit, d at

vrijwel een ieder thans met belastingen te m aken heeft, is het

rechts-1 ) Terecht vroeg bij de behandeling van het prae-advies in de vergadering van de Ver. voor Belastingwetenschap één van de debaters zich af, of men de door v. d. B. gestelde norm niet beter kon laten luiden: „creating and maintaining the world we ought to want”.

(4)

bew ustzijn t.a.v. de belastingheffing in de laatste decennia verlevendigd.

D e voorlichting speelt bij de vorming van het rechtsbew ustzijn uiter­

aard een zeer belangrijke rol.

Bij de opsporing van het rechtsbew ustzijn mag men er van uitgaan, dat

dit in een dem ocratisch geregeerd land zijn w eerspiegeling vindt in de op

formeel regelm atige wijze tot stan d gekomen wettelijke regelingen. E r

kunnen echter spanningen tussen de w et en het rechtsbew ustzijn bestaan.

D eze komen dank zij de gew etensvrijheid tot uitdrukking in de literatuur;

ook door overm atige belastingfraude uit zich die spanning. H a n d h a a ft

men een wettelijke regeling dan toch, dan schaadt men de in het rechts­

bew ustzijn levende gedachte, d at elk overheidsingrijpen verantw oord

moet zijn.

H et rechtsbew ustzijn mag niet geïdentificeerd w orden met psychologie

van het volk; iets d at gemakkelijk door een volk w ordt aan v aard is d a a r­

door niet „gerechtig”. D it neem t niet weg, dat bij de belastingheffing

m et psychologische argum enten geen rekening zou m oeten w orden

gehouden.

O p ereren met psychologie kan echter licht tot misleiding aanleiding

geven.

In nauw verband met de psychologie, m aar toch ook w eer ten dele

opgenom en in het rechtsbew ustzijn, is w at v. d. B. noem t de w et der

traagheid. E en b estaande belasting heeft altijd iets vóór op een nog in te

voeren belasting. In het rechtsbew ustzijn zit een zeker conservatism e en

van dit gezichtspunt uit la a t v. d. B. een w aarschuw ende stem horen tegen

de hervorm ingsenthousiasten op belastinggebied.

V . d. B. verzet zich er tegen de belastingheffing prim air als een poli­

tieke categorie te zien. In het algem ene rechtsbew ustzijn is m inder dogm a­

tiek, m inder eenzijdigheid, m inder intransigentie, m aar meer common

sense aanw ezig dan in de politieke conceptie; in het rechtsbew ustzijn

vindt men een zeef van praktische nuttigheid, mogelijkheid en beschei­

denheid met betrekking tot eigen visie. A ls burger in een m aatschappij

moet men willen wijken voor het algem een rechtsbew ustzijn, zij het dan,

d at geen grond kan w orden aangegeven voor het zich schikken n aar

idealen en inzichten van anderen, w aarvan men persoonlijk de objectieve

juistheid niet vermag in te zien.

D e ethiek verw erpt hij als grondslag in deze, om dat deze zich tot het

individu richt. Bij belastingheffing g aa t het om rechtsregels, om uiterlijke

gedragingen.

O ok belastingtheorieën (bijv. de d raagkracht-, de belangen-, de

socialisatietheorie e.d.) kunnen niet de grondslag zijn voor belastinghef­

fing; deze theorieën stoelen op een door levens- of w ereldbeschouw ing

ingegeven visie op m aatschappelijke verhoudingen en hebben als zodanig

slechts betrekkelijke betekenis. Z o ’n theorie moet met het rechtsbew ust­

zijn w orden geconfronteerd. H e t rechtsbew ustzijn is veelal derm ate com­

plex, d at een bepaalde belastingtheorie slechts bij een bepaalde belasting

of groep van belastingen kan w orden aanvaard.

V . d. B. w ijst in dit verband op het z.i. voorshands afw ijzen door het

rechtsbew ustzijn van de belastingheffing als m iddel to t socialisatie. Hij

houdt echter, n aa r uit de debatten bleek, rekening met de mogelijkheid,

d at het rechtsbew ustzijn deze theorie zal aanvaarden. B elastingtheorieën

kunnen dus m edew erken aan het tot ontw ikkeling brengen van het rechts­

bew ustzijn, m aar zij hebben in de eerste plaats een beschrijvende en

slechts indirect een constituerende betekenis.

V . d. B. verw erpt de individuele staatsopvatting en ziet in de s ta a t een

(5)

groepsverband, dat als zelfstandige eenheid met inachtnem ing van de

eisen der gerechtigheid het algem een belang moet behartigen en m itsdien

ook op het gebied van de belastingen alle m aatregelen mag en moet

nem en, welke aan dit doel dienstbaar zijn. H e t belangenelem ent van de

individuele burger verw erpt v. d. B. dus als laatste rechtsphilosophische

grondslag voor de belastingheffing, hetgeen niet w egneem t, d at bij een

bepaalde belasting het belangen-elem ent een rol mag, resp. moet spelen,

voor zover zulks in overeenstem m ing is met h et rechtsbew ustzijn.

D oor het groeien van de gem eenschapsgedachte is het sociale aspect

( d.i. het ontzien van de economisch zw akkeren en het verbeteren van hun

positie) een belangrijker bestanddeel van het rechtsbew ustzijn op fiscaal

terrein gew orden. H et feit, d at de economisch zw akkeren allengs een

grotere invloed in het staatsbestuur hebben gekregen, is uit de a a rd van

de zaak hierop van grote invloed gew eest, m aar dit m aant ook to t voor­

zichtigheid, wil het sociale aspect niet m isbruikt w orden voor het n ajag en

van groepsbelangen.

H et sociale aspect in de belastingheffing uit zich voor alles in de

correctie van de grote verschillen in inkom en en verm ogen. H e t heeft ons

progressieve heffingen gebracht, die uitgaan boven w at volgens de draag -

krachttheorie verantw oord zou zijn en voorts het w egbelasten van exces­

sieve conjunctuurw insten (oorlogsw insten), de verm ogensheffingen, het

zw aar belasten van com m issarissentantièm es (loon n aa r w erk en ).

In zijn uiterste vorm kom t het sociale aspect in strijd m et de heiligheid

van de eigendom, die v. d. B. ook als een facet van het rechtsbew ustzijn

noemt.

H etgeen v. d. B. schrijft over het sociale aspect der belastingheffing,

evenals trouw ens zijn betoog over de conjunctuur-beïnvloeding, illustreert

duidelijk w at de practische betekenis is van het n astreven van niet-fiscale

doeleinden bij de belastingheffing.

Mij is niet duidelijk gew orden hoe v. d. B. bij een dergelijk tegen elkaar

botsen van facetten van het rechtsbew ustzijn de oplossing ziet. V erm oede­

lijk mag men het zo zien, d at in zo’n geval getracht moet w orden door

voorlichting (w elke wel vooral door de politieke partijen zal geschieden)

to t rechtsvinding te komen. Hierbij zou dan aansluiten het betoog van

v. d. B., d a t in een dem ocratisch georganiseerde sta a t de burgers zich

gebonden m oeten achten aan de belastingvoorschriften, welke door de

volksvertegenw oordiging to t positief recht zijn verheven.

E lders betoogt v. d. B. d a t het belang, gelegen in het behoud en het

tot ontw ikkeling brengen van de volksgem eenschap in h a a r geheel, ook in

het rechtsbew ustzijn opgesloten ligt en dit m aatregelen (dus ook belas­

tingm aatregelen) kan rechtvaardigen, w elke in strijd zijn m et de sociale

rechtvaardigheid.

H e t wil mij voorkom en, d at het in de gedachtengang van v. d. B.

opgesloten ligt, d a t bij die strijd om voorrang tussen verschillende facetten

van het rechtsbew ustzijn, utilistische argum enten (ontleend aan w at

v. d. B. noem t het financiële aspect, het economische aspect en het belas­

tingtechnische aspect) een ernstig w oordje hebben m ede te spreken.

V a n dit gezichtspunt uit beschouw d m ag de vraag rijzen of v. d. B.

deze drie aspecten in zijn proefschrift niet al te zeer gesteld heeft n aast

het rechtsbew ustzijn.

Als facetten van het rechtsbew ustzijn t.a.v. de belastingheffing noem t

v. d. B. dan verder nog: het principe van de algem eenheid der belasting­

heffing, het verm ijden van dubbele belasting, het vervat zijn der belasting­

heffing in w ettelijke regelingen (in tegenstelling met Sinninghe D am sté

(6)

staat v. d. B. intussen niet afw ijzend tegenover delegatie, zelfs m et betrek­

king tot m ateriële elem enten van de belastingheffing), het afw ijzen van

het terugw erkende kracht verlenen aan belastingvoorschriften (deze eis

acht hij intussen relatief), en het aanw ezig zijn van een onpartijdige

rechtspraak.

M et het voorafgaande hoop ik de strekking van het onderhavige proef­

schrift voor de lezer op begrijpelijke wijze te hebben w eergegeven; op

sommige punten is de inhoud er van nogal zw are kost. D e inhoud van

de H oofdstukken 3, 4 en 5 verw aarloosde ik. D eze hoofdstukken bevatten

de stof, welke men gemeenlijk in belastingw etenschappelijke geschriften

aa n treft. D e inhoud van die hoofdstukken bevat vrijwel dezelfde stof,

welke door Prof. K reukniet in zijn prae-advies w erd behandeld.

T w intig jaren geleden w erden voor de V er. voor B elastingw etenschap

over hetzelfde onderw erp toen prae-adviezen uitgebracht door P rof. V a n

Gijn en P rof. Polak. M en kan zich geen beter inzicht verschaffen in de

ontw ikkeling van de belastingw etenschap in die tw intig jaren, dan door

de inhoud van deze prae-adviezen te vergelijken m et die van v. d. B.

en Kreukniet.

D eze ontwikkeling w ordt m.i. gekenm erkt door het feit, d at aan de

economische zijde van de belastingheffing than s een grotere plaats w ordt

ingeruim d. D it is een gevolg van het feit, dat de staatstaa k zich zo sterk

heeft uitgebreid.

D e publieke sector van het economische leven nam d aardoor ten koste

van de particuliere sector toe en een belangrijk grotere overdracht van

koopkracht uit de particuliere huishoudingen n aa r de publieke huishou­

dingen w erd nodig. D e economische gevolgen van de belastingheffing,

door welke die overdracht zich in de eerste plaats voltrekt, gingen d a a r­

door meer de aan d ach t vragen.

H e t is in verband met de in belangrijkheid toegenom en betekenis van

de staat en zijn taak, d at ik, n a a r aanleiding van het proefschrift van

v. d. B. nog enige opm erkingen wil maken.

E en belastingheffing, die niet in overeenstem m ing is m et het algem een

rechtsbew ustzijn, noem t v. d. B. op pag. 134 onrechtm atig. Bij dit on d er­

deel van zijn betoog gaat hij in een noot in op het bekende w erk van

B ordew ijk-B ast (D e T h eo rie der belastingen en het N ederlandsche

belastingw ezen). Hij stelt d aa r zijn onrechtm atigheidsbegrip in deze

tegenover d a t van evengenoem de schrijvers. D eze gaan uit van een indi­

vidualistische m aatschappij-beschouw ing en m enen een belastingheffing

onrechtm atig te m ogen noemen, als ze zo drukkend is, d a t alleszins

redelijk en eerbiedw aardig eigenbelang der burgers er tegen in verzet

komt en d aardoor de elem entaire zucht n a a r zelfbehoud w ordt w akker

geroepen.

V . d. B. meent, d at door Bordew ijk-Bast, hier principieel een vrije

sfeer voor de b u rger w ordt verdedigd, die —- juist op grond van het

algem ene rechtsbew ustzijn •— wel algem een voor gew etensvrijheid w ordt

aanvaard, m aar z.i. zeker onder een dem ocratisch stelsel te ver gaat, w a ar

het de belastingheffing betreft, om dat ze de rechtsorde in gevaar brengt.

Ik meen uit dit betoog van v.d. B. te mogen concluderen, d a t hij zich

op het stan d p u n t stelt, d at voor een staat, w aarin dem ocratie geldt, de

niet individualistische m aatschappijbeschouw ing er toe noopt, d at de

b u rger het recht ontbreekt een op formeel juiste wijze tot stan d gekomen

belasting als onrechtm atig te beschouw en.

M e t deze conclusie kan ik het niet eens zijn.

V . d. B. wijst er op, d at het rechtsbew ustzijn niet te vereenzelvigen is

(7)

met w at als ,.sollen” geldt in bepaalde politieke groepen. O p pag. 135

qualificeert v. d. B. het tegen het algem een rechtsbew ustzijn in willen

doorzetten van eigen idealen van partij- of groepsbelangen, zomede de

dem agogie en het dilettantism e, als negatieve factoren. W e l w ordt het

algem ene rechtsbew ustzijn beïnvloed door w at in politieke groepen als

idealen, dus als norm en, geldt. M en zou m.i. hier het beeld kunnen

gebruiken van de storm achtige bergstroom , die in een m eer w ordt opge­

vangen.

H et is echter een realiteit, d a t een dem ocratie voortdurend bloot staat

aan het gevaar met aanw ending van dem agogische m iddelen of door

kwalijk riekend politiek spel, m isbruikt te w orden. H e t gevolg daarvan

kan zijn, d a t iets to t geldend recht gem aakt kan w orden, w a t m et het

algem een rechtsbew ustzijn niet strookt. H e t aan het bew ind komen van

H itler is d aarvan een nav ran t voorbeeld; in vele landen vindt men daarvan

an d e re voorbeelden, zij het dan van m inder verre strekking.

V . d. B. komt in zijn proefschrift in deze niet verder daft te stellen,

d a t dergelijke geëxponeerde experim enten ■

— hoe goed ook bedoeld v an ­

uit een bepaalde levensbeschouw ing ■

—- destructief te noem en zijn (zie

pag. 134). D eze destructieve w erking b estaat volgens v. d. B. uit het

onderm ijnen van het rechtsbew ustzijn door het optreden van belasting­

fraude, als het belastingw etten betreft, en uit het schade berokkenen

aan de in het rechtsbew ustzijn levende gedachte, d a t elk overheids­

ingrijpen redelijk en verantw oord moet zijn. (pag. 136).

Ik geloof, d at men hier, ook al gaat men uit van een niet-individualis­

tische m aatschappij-beschouw ing, een stap verder mag gaan.

A an de individuele b u rger komt m.i. het recht toe een formeel op juiste

wijze tot stan d gekomen en hem dus bindende overheidsm aatregel als

onrechtm atig te beschouw en, ook al b etre ft die m aatregel niet de

gew etensvrijheid, indien die m aatregel in strijd komt met de elem entaire

drang to t zelfbehoud en behoud van zijn familie.

T e r staving van mijn opvatting mag ik w ijzen op een passage uit de

rede, die de P aus dd. 2 O ctober ’48 hield tijdens een audiëntie, die hij

verleende aan de congressisten van het Institu t International de Finances

Publiques. Hij richtte to t de congressisten, die in hun land enige zeggen­

schap over openbare financiën hebben, de w aarschuw ing zich in naam

van het menselijk gew eten te onthouden van m aatregelen, „die ondanks

hun technische virtuositeit in het volk het gevoel voor rechtvaardig en

onrechtvaardig kw etsen en w onden, of die n aa r de achtergrond schuiven

zijn levenskracht, zijn rechtm atig streven de vruchten van zijn eigen w erk

te plukken” .

M en kan slechts hopen, d a t er in een volk voldoende zedelijke moed

aanw ezig is om de consequentie te trekken uit de hier bedoelde onrecht­

m atigheden, om dat men daarin de noodzakelijke reactie m ag zien tegen

een, door misbruik van kennis en vaardigheid, verkregen m acht in een

dem ocratisch stelsel. D e w etenschap een dergelijke reactie te kunnen

uitlokken zal in deze remm end en dus gunstig kunnen w erken.

Ik ben er mij ten volle van bew ust hier een onderw erp aan te snijden,

d at zeer diep steekt, om dat het de fundam enten van ons menselijk bestaan

b etreft en w aarover gephilosopheerd kan w orden op een wijze en in te r­

men, die zeker voor de gew one b urger „afschrikw ekkend” zijn.

D e wijze w aarop v. d. B. zijn stof heeft behandeld, w aarbij hij het

rechtsbew ustzijn in zo sterke m ate in het m iddelpunt stelde, leidt er toe

te betreuren, d at hij aan de vorm ing van het rechtsbew ustzijn niet enige

m eerdere aan d ach t heeft besteed. Ik heb de overtuiging, daarin gesteund

(8)

door de inhoud van zijn, overigens door het late uur afgebroken, antw oord

aan de debaters in de vergadering van de V ereniging voor B elasting-

w etenschap, d at hij ons daarom trent wel iets w aardevols te vertellen zou

hebben. Juist een beschrijving van de rechtsvorm ing op het gebied van de

belastingw etgeving, met zijn vele voor de gew one b urger zo moeilijk te

begrijpen vraagstukken, door iem and, die, zoals v. d. B., over een rijke

ervaring in w etgevende arbeid op dit terrein beschikt, zou ons inzicht in

het wezen van de dem ocratie kunnen verrijken.

T h an s het tw eede punt, w aarover ik een opm erking wil m aken. D e

richting, w aarin de belastingheffing zich heeft ontw ikkeld, en zich, n aa r

het zicht laat aanzien, verder zal ontw ikkelen moet m.i. de organisatie

van ons staatsb estu u r beïnvloeden. O nze huidige departem entale indeling

is m.i. niet er op berekend, dat, via de belastingheffing op een dergelijke

wijze niet-fiscale doeleinden w orden n agestreefd als thans allengs het

geval gew orden is.

D oor het D epartem ent van Financiën w o rd t allengs een economische

en sociale politiek gedreven, die dit D epartem ent direct doet treden op

het terrein van and ere D epartem enten, in het bijzonder dan het terrein

van het D epartem ent van Econom ische Z a k e n en het D epartem ent van

Sociale Z ak en .

H et gevolg kan geen ander zijn, dan d at hierdoor weinig efficiënte

doublures en nog m inder efficiënte ambtelijke conflicten dus fricties, in

het overheidsbeheer ontstaan.

Ik geloof, d at onze staatsrechtsgeleerden goed zouden doen over dit

vraagstuk hun licht eens te laten schijnen. W il men hierover vruchtbaar

kunnen spreken en schrijven, dan moet men, dunkt mij, niet alleen

beschikken over een gedegen kennis van ons bestuursrecht, m aar tevens

een rijke ervaring hebben in de ambtelijke keuken en op politiek gebied.

Ik geloof niet, d at men zich van dit probleem kan afm aken door er op

te wijzen, d at het de taak van de M inisterraad is hier coördinerend op

te treden. H et g aa t hier om de beheersing van grote en logge am btelijke

apparaten, die de neiging in zich hebben tot autonom ie en, erger, doel in

zich zelf te w orden, inplaats van middel tot doel. H iertegen helpen geen

decreten uit een M inisterraad, afgezien dan nog van de vraag of de

politieke situatie wel enig optreden in deze mogelijk zou m aken. N ode

mis ik in het proefschrift van v. d. B. een behandeling van dit aspect

van de m oderne belastingheffing.

H et derde punt, d at ik ter sprake zou w illen brengen, sluit hierbij ten

nauw ste aan. V . d. B. wijst er op, d at de dran g n aa r vereenvoudiging

van de belastingw etgeving momenteel in het algem een rechtsbew ustzijn

leeft. Ik kan geen vertrouw en er in hebben, d a t w a t b etreft de vereen­

voudiging van onze belastingw etten veel te bereiken is; w aarom niet?

Bij elke g ra ad van overheidsbem oeiing behoort een stel belastingvoor-

schriften, die het de overheid mogelijk moeten m aken de opgedragen taak

te vervullen. H oe groter die taak is en hoe gedifferentieerder ze is, des

te uitgebreider en meer verfijnd d at stel van m aatregelen moet zijn.

In feite is nu de taak van de overheid hier te lande allengs zo uitgebreid

en gedifferentieerd gew orden, dat, wil men aan een prim aire eis van

gerechtigheid voldoen, het sam enstel der fiscale voorschriften wel inge­

w ikkeld moet zijn, vooral nu men daarm ede in toenem ende m ate niet-

fiscale doeleinden nastreeft. Slechts verm indering van de verw achtingen,

die men van de overheid koestert, kan tot een vereenvoudiging van ons

belastingstelsel leiden.

M en mag zich m.i. daarom afvragen of men de roep om vereenvoudi­

(9)

ging, die in het rechtsbew ustzijn thans door klinkt, niet mag opvatten als

het overgaan van het signaal, d a t w aarschuw t tegen het te sterk gespan­

nen zijn van de boog. Z o al niet verm indering van de staatstaak, dan lijkt

toch in elk geval tem porisering van de verdere uitbreiding geboden.

D it brengt mij m eteen tot het laatste punt van mijn opm erkingen. D e

grote taak, die men de belastingheffer allengs heeft opgelegd en doende

is verder op te leggen, kan slechts op bevredigende wijze w orden vervuld,

als in de hogere regionen van het grote ambtelijke ap p araat, d at voor het

vervullen dier ta a k nodig is, de leiding in handen kan w orden gehouden.

D e vraag lijkt mij nu verantw oord, of dit er niet toe moet leiden, dat

degenen, die in de top van dat ap p a raa t w erkzaam zijn, overbelast w or­

den; zij w orden immers gesteld voor een hoeveelheid w erk, die niet v er­

w erkt kan w orden in de tijd, die voor het verrichten er van toegem eten

kan w orden. H e t bepalen van de hoeveelheid tijd, die beschikbaar is voor

het verrichten van d a t w erk, heeft men niet in handen; deze tijd w o rd t

bepaald door het rythm e van het economische leven over de gehele w ereld.

Ik vind deze vraag vooral klemmend, voor een dem ocratische staat.

D e door mij bedoelde top van het ambtelijke ap p a raa t is immers tevens

belast met de voorbereiding van de w etgeving, w elk w erk juist in een

dem ocratische staat doorgaans zeer tijdrovend is, om dat het zoveel over­

leg vergt.

S tuiten wij hier nu niet op een „bottleneck" en kan het b estaan van

die „bottleneck” in de top der ambtelijke organisatie niet ook opgevat

w orden als het luiden van het signaal, d at aangeeft, d at de boog te zeer

gespannen is, of huiselijker uitgedrukt: d at men te veel hooi op zijn vork

heeft genomen?

Z ijn veel van de euvelen, die de belastingheffing hier te lande thans

aankleven, niet door het b estaan van deze bottleneck te verklaren? Ik

noem er enige:

1) D e sterke drang n aa r delegatie van w etgevende m acht, die immers het

voorbereiden van de w etgeving vergem akkelijkt.

2) D e drang n aa r het overlaten van tal van beslissingen aan het goed­

achten van de fiscus, die de uitvoering der w etten vergem akkelijkt.

3) H e t v ertraag d e tempo, w aarm ede D uitse insluipsels uit ons belasting­

recht verdwijnen.

4) H e t voor een gezonde economische ontw ikkeling te trag e tempo,

w aarop beschikkingen op verzoekschriften en nodige w etsw ijzigingen

afkom en.

Ik mis in het proefschrift van v. d. B. w eer node een behandeling van

dit praktische aspect van de m oderne belastingheffing. H e t is m.i. onjuist

te m enen, d at het euvel, w aarop ik hierboven wijs, een tijdelijk verschijnsel

is, veroorzaakt door de bereddering van de boedel, die de D uitsers hier

achter lieten. E en belastingheffing, die op uitgebreide schaal niet-fiscale

oogm erken van de sta a t mede moet helpen verw ezenlijken, zal een sterk

actief en w isselend elem ent in zich moeten behouden.

M en zou mij m isverstaan, als men uit het voorafgaande de conclusie

zou trekken, dat ik de sta a t zou w illen doen terugkeren tot de volledige

onthouding, een standpunt, d at zo het al bestaan heeft, dan toch is to e­

gedacht aan politici van de vorige eeuw. Slechts zij, die met blindheid

geslagen zijn, kunnen zich op het stan d p u n t stellen, d at de overheid zich

slechts te onthouden heeft en „the w orld w e w a n t" er dan van zelf komt.

Ik kan mij niet voorstellen, d at er dezulken bestaan, ja ooit bestaan

hebben. H e t g aa t in deze slechts om de mate, w aarin men de staat

(10)

bepaalde taken wil opdragen. Z o lang er m ensen leven zal daarom trent

steeds verschil van inzicht en strijd bestaan. H e t zijn n iet louter v er­

schillen in de „basic philosophy” w aarvan de m ensen uitgaan, die die

strijd zullen voeden. O ok uit het louter utilistisch economisch aspect van

de samenleving kunnen argum enten voor en tegen de noodzaak om de

staat in een concreet geval een taak op te drag en geput w orden; de

conjunctuur-phase, w aarin het economische leven zich bevindt en het

zich al of niet bevinden in een periode, w aarin structuur-veranderingen

in het economisch leven zich voltrekken, is hierbij m.i. van doorslaande

betekenis.

H e t is een gem eenplaats te stellen, dat zonder ordenend optreden van

de overheid de structuur veranderingen op economisch gebied, die zich

in het bijzonder in de W e st-E u ro p ese sam enleving, in een door tw ee

w ereldoorlogen versneld tempo, thans aan het voltrekken zijn, to t een

m ensbescham ende chaos zouden leiden.

V erschil van mening kan daarom slechts bestaan over de mate, w aarin

de overheid belast moet w orden met taken. E r zijn sym ptomen, die er op

wijzen, d at zelfs in kringen, die uitgaan van ,,a basic philosophy” w aarin

een uitgebreide staatsbem oeiing logisch past, het inzicht groeiende is, dat

een alm achtige staat, w aartegen een ieder m eent te m ogen aanleunen,

voor de vrijheid en de w aardigheid der burgers niet geringe gevaren

oplevert. D a ag t hier misschien de mogelijkheid van de synthese, die aan

het publieke leven die ru st en zelfverzekerdheid kan geven, die het ken­

merk zijn voor bloeiende cultuurperioden. Politieke scherpslijpers kunnen

het vinden van een synthese belemmeren.

D E IN T E R N E A C C O U N T A N T E N D E C O L L IS IE T U S S E N

A D V IS E R E N D E E N C O N T R O L E R E N D E F U N C T IE

door Drs L. F. Ras

In het M .A .B . van Januari en F ebruari jl. w erd door M r B. M oret een

uitvoerig artikel gewijd aan de functie van de interne accountant.

H et zal de interne accountants to t voldoening strekken, d at een open­

bare accountant zich de moeite heeft getroost verschillende facetten van

de interne functie te belichten.

T o t voldoening om dat in die gevallen w aarin de openbare accountant

en de interne accountant hun taak n aast elkaar m oeten verrichten, vol­

gens mijn opvatting een goede sam enw erking in beider belang een eerste

vereiste is. E en w ederzijds begrip van beider functies en de daarbij o ptre­

dende algem ene v raagstukken en moeilijkheden is een van de belangrijke

hoekstenen voor die sam enw erking.

V olgens mijn mening heeft M r M oret de interne functie bezien door

de bril van de openbare accountant en dit gaf mij aanleiding de R edactie

van het M aan d b lad voor A ccountancy en B edrijfshuishoudkunde te ver­

zoeken enige plaatsruim te beschikbaar te stellen voor het kenbaar maken

van mijn opvatting t.a.v. het vraagstuk betreffende de functie van de

interne accountant.

Ik dank de R edactie voor het verlenen van die plaatsruim te. In het

bijzonder om dat er voor dit vraagstuk bij de D -exam ens blijkbaar enige

belangstelling is en vele toekom stige accountants in het vrije beroep

eveneens deze „openbare bril” zullen opzetten. In die verw achting wil

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Toch zal ik de rest van mijn tien minuten laten zien dat dit droombeeld van een andere werkelijkheid al bestaat en dat D'66 nu en in een volgend kabinet niets anders heeft te doen

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Diepenhorst tegen, die maar weinig ouder was dan Mullender; ik herinner me niet die daar gezien te hebben.. Volgens het, niet altijd complete, Mathematics Genealogy Project

Het almachtige college van bestuur kan competent zijn, maar ook worden voorgezeten door lichtgewichten (voorbeeld: UU) en graaiers (voorbeeld: TUD), bijgestaan door appa- ratsjiks

Hij neemt aan dat de werkelijkheid zo is dat leerlingen via zulk sensomotisch voelen tot een abstract inzicht in de afgeleide komen, maar dit is alleen maar een veronderstelling,

voor de belastingheffing van belang kunnen zijn administratief af te scheiden van de vertrouwelijke gegevens die niet voor de belastingheffing van belang kunnen zijn 32

H e t is een volledige miskenning van een economische op­ leiding om te m enen, d at hier kooplieden w orden gevorm d in de zin van inkoop- en verkoopchefs;