• No results found

C.J. Kelk, Reis door de wolken · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "C.J. Kelk, Reis door de wolken · dbnl"

Copied!
329
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

C.J. Kelk

bron

C.J. Kelk,Reis door de wolken. A.W. BRUNA & Zoon's, Utrecht 1940

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/kelk001reis01_01/colofon.htm

© 2010 dbnl / erven C.J. Kelk

(2)

VOOR FANNY DE JONG, DIE MET MIJ REIST.

C.J. Kelk,Reis door de wolken

(3)

Eerste deel

C.J. Kelk,Reis door de wolken

(4)

Eerste hoofdstuk Wie was Napoleon?

Bosschen en bergen toonen een wisselend aanzicht naar gelang van de seizoenen.

Er is nauwelijks heugenis aan de bloedroode en goudbruine kartelingen in het stralend gesteente tegen een helblauwe lucht, wanneer een grauwe, dampige leimassa den beklimmer in den regentijd aandreigt. En vind maar eens de boschpaden van fonkelend smaragd onder de lokkende loovergewelven terug, zoodra de winterstorm heeft gewoed en de boomen heeft kaalgejaagd en een verdrietig, dor dek de sporen wischt, die eenmaal in een ononderbroken jubel de zon toe schenen te voeren.

In de stad is het anders dan in de vrije natuur. De stad duidt onder alle

gesteldheden haar besliste intenties in vaste punten, langs onwrikbare lijnen aan.

Van afstand tot afstand volgen, in steeds dezelfde orde, pleinen met kerken, straten met huizen, kantoren en winkels; met sarrende regelmaat rijen de etalages zich aaneen. Ook vertoonen elken dag op de zelfde uren sommige menschen zich in dezelfde straten. Eenigen van hen schijnen on-

C.J. Kelk,Reis door de wolken

(5)

verbrekelijk met het stadsbeeld verbonden. Op den duur nemen zij de plaats in van voorwerpen, die men uit de verte gadeslaat. Gelijk gekleed en gelijkmatig van tred, kijken zij op noch om en bewegen zich mechanisch voort gelijk poppen, die men 's morgens uit een doos neemt en opwindt.

Tot deze menschsoort behoorde Napoléon Leroux, sinds dertig jaren ambtenaar bij de Fransche Administratie en daarvan de laatste zeven en twintig werkzaam op het eiland Corsica. Des ochtends kon men hem, even vóór acht uur, door de hoofdstraat van Ajaccio zien schrijden, immer in het zwart gekleed, met een donkeren deukhoed en in het knoopsgat een smal groen-geel lint, zonder twijfel duidend op een decoratie uit den oorlog van '14.

Om twaalf uur precies vertoonde Leroux zich wederom buiten en legde zijn wandeling in tegengestelde richting af. De vele mannen, die achter hun pastis, den nationalen drank, op de caféterrassen luierden, namen in hun trage hersens, tegen wil en dank, de correcte verschijning op zonder die nader te determineeren. Enkele habitués zetten haastig hun horloge gelijk.

Een schoenpoetser onder een groote parasol, begon die dicht te klappen en verdween in een kelder om de bijeengepoetste francs te verdrinken.

Het gezicht van den gelijkmatigen wandelaar nu was breed gebouwd; hij had donkere oogen, maar hun fonkeling ging schuil in de lichtglansen van een lorgnet, dat

C.J. Kelk,Reis door de wolken

(6)

zijn stevigen neus omknelde. Zijn forsch gelaat was bleeker dan men gewoonlijk in dit land aantreft. Nimmer stelde hij het bloot aan de inwerking van de vurige zon.

Des zomers beschermde hij het onder een donkergrijze parasol, die hij in den regentijd verving door een paraplu van gelijke neutrale kleur. Of waren de beide schermen dezelfde en wisselde slechts hun benaming naar de seizoenen? Dit was een probleem, dat sommige toeschouwers droomerig bezig hield.

Als Leroux naderde, werd er in een bakkerij gezegd: de burgemeester gaat voorbij.

Bij een slachter riep een vrouw: De Heer zij met U...daar komt Koning David aan!

Een ernstig mannetje, zoo gerimpeld, dat het scheen of zijn oogen uit een losse, gelooide huid waren opengesneden, en zoo klein, dat het achter zijn karretje verdween, schoof zijn petje met de klep op de kruin en dacht zorgelijk: het bureau van de Post is gesloten, daar gaat het Hoofd. Nu ben ik te laat voor mijn boodschap.

Hij zette zijn kar aan den kant en verdween in een donker etablissement, waar men wijn schenkt.

Hiermee is vrijwel alles gezegd wat Napoléon Leroux tot het uiterlijk vertier van de stad zijner inwoning bijdroeg. Een paar elegante kantoorbedienden op straat beseften vaag, dat de heer in 't zwart verbonden was aan de Posterijen, terwijl drie kelners in rok en met witte sloven hieraan nog zouden kunnen toevoegen, dat de on-

C.J. Kelk,Reis door de wolken

(7)

berispelijke persoonlijkheid drie- of viermaal per week een enkele sterk verdunde pastis kwam drinken op de Place du Diamant in hun groot café, waar voornamelijk de industrieelen, benevens een notaris, twee doctoren, een paar collegeprofessoren en een stuk of wat hoogere ambtenaren tot de vaste bezoekers behoorden.

Tenslotte was er dan nog de in de rouw gekleede, stuurs uitziende weduwe, in wier huis Leroux sinds jaren een kamer bewoonde. Het was een krasse vrouw, die aan haar balcon een palm droogde van den Zondag voor Paschen. Indien een bui van babbelzucht haar overviel, zou zij naar waarheid hebben kunnen verklaren, dat haar commensaal, zooals ieder mensch, des nachts sliep, wekelijks van linnen wisselde, den avond doorbracht lezend in onbegrijpelijke boeken en dat zijn wandelingen van en naar het bureau vrijwel de eenige vertredingen waren, die hij zich veroorloofde. Maar zij was een zwijgzame vrouw, zooals het past, wier toegeknepen mond onder den zwarten hoofddoek duidelijk gesloten bleef. En zij had van het leven geleerd zich over niets te verwonderen.

Wat verwonderlijks was er trouwens aan het gedrag van een Leroux? De weduwe had er zich in den loop der jaren aan gewend den inwonenden ambtenaar, terwille van wat hooghartig aanvaarde penningen, als een regelmatig, sober verschijnsel aan haar tafel te dulden. Zij, van haar kant, zou er zeker niet toe hebben bijgedragen, in-

C.J. Kelk,Reis door de wolken

(8)

dien er zich om Napoléon Leroux te eeniger tijd een gefluister zou vormen.

Niets verstoorde de stilte om hem heen, de zonnige stilte van de straat met de terrassen, de suffe stilte van zijn kamer, in de schaduw van een tuin, de hooge kille stilte van zijn bureau. Want ook degenen, die Leroux in zijn ambtsbezigheden kenden, die door hem aangaande wissels en pakketten werden te woord gestaan en de leden van het nuttige beambtencorps, op hun lederen krukken, zijn hoogere en lagere collega's, wachtten er zich voor die stilte aan te randen.

De mare ging van hem (zij beperkte zich trouwens tot het postkantoor), dat hij in staat was alle tarieven, te land en ter zee, desgewenscht uit het hoofd op te zeggen, als had hij ze gedrukt voor zich staan. Inderdaad, de kosten van een telegram naar welk werelddeel dan ook, in zooveel woorden als men verlangde, berekende hij zonder hulp van tarieflijst of kladpapier in zes à acht seconden, een omstandigheid zoo volkomen in overeenstemming met zijn uiterlijk en zijn overige kwaliteiten, dat niemand er toe kwam zich over deze verbazingwekkende vlugheid van geest te verwonderen.

Integendeel, een aarzeling van Leroux bij het beantwoorden van een ambtelijke vraag zou op het bureau een hevige ontsteltenis hebben teweeggebracht. De postambtenaren zouden eerder hebben geloofd aan een aardverschuiving, de armen hulpeloos in de lucht hebben getild

C.J. Kelk,Reis door de wolken

(9)

en om steun hebben gegrepen naar hun kale lessenaars. Alle zekerheid in deze wereld zou er voor hen door zijn weggevallen en geen van hen zou zonder duizeling van zijn plaats zijn opgestaan om zelf in den versleten klapper naar het juiste antwoord te zoeken. Maar gelukkig bleven al deze omverwerpende emoties hun bespaard, aangezien Leroux feilloos en prompt bescheid gaf op alle vragen.

Zoo kon ook de Directeur van het Postkantoor gerust zijn. Hij was een gezet, luchthartig man, gekleed in een licht pak, wandelend op roomkleurige schoenen, beschut door een breed geranden strooien hoed, in den heeten zomer bovendien onder een witte parasol, die hij met gratie ronddraaide in zijn mollige roze hand. Hij sprak een bedenkelijk soort Fransch en men fluisterde van hem, dat zijn wieg op Sardinië had gestaan. Maar hij had alle harten gewonnen door het houden van drie melkwitte poedels, waarvan er minstens een hem op de vervelende bureau-uren in zijn leege kamer tot gezelschap strekte. Het sonore geblaf van zulk een hond hield elken ongewenschten bezoeker op een eerbiedigen afstand.

Overigens legde hij zoo openlijk mogelijk een hartstochtelijke liefde aan den dag voor blanke, roze-wangige vrouwen. Men kan wel zeggen, dat elk paar sierlijke beenen, elk paar verlokkende vrouweheupen van de stad aan een zijner tallooze vriendinnen toebehoorde en dus, als het ware, onder hem ressorteerde.

Steeds zingend en welgemutst verscheen hij laat in den

C.J. Kelk,Reis door de wolken

(10)

morgen op het kantoor, naar alle zijden minzaam groetend, met gewuif van roze vingers, welverzorgd door een manicure, die hem ook overigens hartelijk genegen was, een enkelen maal vergezeld van zulk een schoone. Het geruisch van haar zijde of satijn deed de arbeidende klerken in de kale boxen verlangend opzien. Dit gebeuren, roekeloos en blij, verhoogde zoo al niet den werklust dan toch den levensdrang van allen, die op het bureau waren aangesteld.

Temidden van dit alles, echter, bleef Leroux onaangedaan in het kleine, afgesloten hokje, dat men voor hem had ingericht, toen hij verheven werd tot den rang van

‘zelfstandig ambtenaar’. Op de deur van dit hokje werd nog al eens geklopt, een plek nabij den knop was verveloos geworden en zelfs een weinig uitgehold door de knokkels van velen. Wanneer zich moeilijkheden voordeden in den dienst, was n.l.

dit hokje de toeverlaat, niet alleen van de lagere beambten, die krachtens hun matige bezoldiging volstrekt niet veel bizonders behoefden te weten en zich derhalve zelden of nooit voor hun onkunde schaamden, maar ook van den schuimigen directeur.

Deze had zich aangewend reeds bij voorbaat alles wat minder vlot dreigde te zullen verloopen, aan de zorgen toe te vertrouwen van Napoléon Leroux.

Dientengevolge was dan ook de geheele staf er, geleidelijk aan, toe gekomen in dergelijke aangelegenheden niet den directeur maar rechtstreeks Leroux te raadplegen

C.J. Kelk,Reis door de wolken

(11)

en zich tegenover wien dan ook op diens autoriteit te beroepen.

Merkwaardigerwijze was de punctueele zich geenszins van zijn eigen autoriteit bewust. Zijn directeur bij voorbeeld behandelde hij met het volle verschuldigde respect. Het is wel aardig hier te verhalen hoe eenmaal een botsing gedreigd had tusschen de beide mannen, die in zooveel opzichten een contrast met elkaar vormden. De directeur had lang geleden n.l. het frivole plan opgevat om voor eenig eenvoudig schrijfwerk jonge meisjes aan te nemen, maar hij dorst daartoe niet overgaan zonder vooraf Leroux' meening te leeren kennen.

De dienst doende hond was opgesprongen toen de droge ambtenaar met de oogen knippend het zonnige vertrek van zijn chef binnentrad. Het dier blafte zoo luid en lang, dat een straal vocht over zijn roze tong op den vloer druppelde. De eerste woorden van den gezagdrager gingen in het welige geblaf teloor, maar toen Leroux de bedoeling goed begrepen had, schudde hij afkeurend het hoofd. Hij vreesde, dat het aanstellen van vrouwelijke beambten een zeer nadeeligen invloed zou uitoefenen op den regelmatigen gang van den dienst. De directeur ging van de veronderstelling uit, dat zijn eerste ambtenaar een vrouwenhater was en poogde hem de vrees voor ongewenschte en tijdroovende amourettes uit het hoofd te praten.

Maar uit het vervolg van het gesprek bleek, dat Leroux slechts doelde op de omstandigheid, dat het vrouwelijk hand-

C.J. Kelk,Reis door de wolken

(12)

schrift tweemaal zoo groot pleegt te zijn als het mannelijke, dat het schrijven van groote letters tweemaal zooveel tijd kost en voorts, dat tweemaal zooveel tijd een dubbele kans biedt op vergissingen en verschrijvingen. (Het was nog niet de eeuw der type writer-mitraillades). Welk uniform moest men overigens voor vrouwelijke beambten uitdenken, men kon ze toch niet in gegalloneerde broeken steken? (Het was lang vóór de periode der strandpyama's).

De directeur zat een poos voor zich uit te staren: het beeld van blanke jonge vrouwen in zijden toiletten verzonk in het niet aan zijn gezichtseinder, terwijl hij luisterde naar deze beide steekhoudende argumenten. Toen gaf hij een ander voorstel in overweging, waarmee Leroux zich, geestdriftig, vereenigen kon: de zegelsponsjes zouden voortaan vierkant zijn in plaats van rond, zooals tot dusver.

Onder een aria uit de Trovadore, begeleid door schaterend hondengeblaf, verliet Leroux de kamer en sloot zich koel en onaangedaan in zijn kantoortje op.

Er zijn weinig menschen en zeker nog minder ambtenaren, die onder dusdanige omstandigheden niet een lichte neiging zouden gaan vertoonen tot hoovaardij. Zelfs zouden de meesten zich verbitterd gevoelen, wanneer van de bekwaamheden, die zij in ieders oog bezaten, van de zijde van het Gouvernement, erkenning te lang achterwege bleef in den vorm van onverwachte promo-

C.J. Kelk,Reis door de wolken

(13)

ties, stipendia of tenminste een vereerend ordelint.

Leroux, evenwel, beschouwde het blijkbaar als de gewoonste zaak van de wereld, dat hij bleef op den post, die reeds geruimen tijd het hoogtepunt scheen te zullen vormen van zijn ambtelijke carrière. In elk geval beklaagde hij zich nimmer over het feit, dat men hem liet in den rang van ambtenaar der tweede klasse (zooals wij dien voor het gemak zullen aanduiden om den lezer niet te vermoeien met ingewikkelde bizonderheden van het Fransche administratieve stelsel), ondanks het dagelijks stijgend gewicht zijner persoonlijke kundigheden.

Uiterst nauwgezet verrichtte hij zijn arbeid, stond iedereen geduldig te woord, verbaasde zich over niemands domheid en plooide zich met elegant gemak naar de wenschen van zijn directeur, zoolang hij die althans niet pijnlijk in strijd achtte met de levensbelangen van de door hem verafgode dienst.

En overigens bemoeide hij zich nimmer met eenig conflict, dat in de boezem van het personeel mocht rijzen, reageerde op geen enkele insinuatie, kwam en ging met de regelmaat van een uurwerk en wekte, dus doende, allerwegen een minimum sympathie, zoodat zijn omgeving op den duur vergat, dat hij tenslotte, niet anders dan de anderen, een mensch was van vleesch en bloed

C.J. Kelk,Reis door de wolken

(14)

Tweede hoofdstuk De verkleurde groep

Een reiziger zwierf in een schoone landstreek. Het was zomer en hij bevond zich in het Zuiden van Frankrijk. Ofschoon het zeer warm was, zoodra hij maar even de winderige stranden van de heerlijke, donkere, blauwe Middellandsche zee verliet, getroostte hij zich de grootste lichamelijke inspanning om bevrediging te vinden van zijn begeerte het lokkende binnenland te leeren kennen, dat hij bij zijn aankomst als een wereld van wonderen en droomen achter lieflijk begroeide bergglooiingen had zien schuilgaan. Dus zocht hij smalle, steile, dalende en stijgende paden, die hem over de belemmerende ruggen moesten heenvoeren naar het maagdelijk gebied van den legendarischen Franschen wijnboer.

Hij was er dus op uit om binnenwegen te vinden, rechtstreeks leidend naar de wijnvelden en de verstrooide hoeven, die zich op allerlei hoogte in de streek bevonden, hetzij achter olijfboomen wegschuilend, hetzij liggend temidden van regelmatige parken sinaasappelboomen. Doch onder het zwerven kon hij het niet ontgaan op een grooten, stoffigen weg te geraken, waarop de zon uit alle macht te blakeren stond. Het was bovendien ongewoon druk op dien weg en zoo kwam het, dat de reiziger zich, zoodra hij kans zag, terugtrok in het eerste het beste café.

C.J. Kelk,Reis door de wolken

(15)

Het was niet veel meer dan een kale boersche kamer met een klein verplaatsbaar buffet vol flesschen, voor iemand die haakt naar folkloristische bizonderheden zeker eerder ontnuchterend dan verrukkend. Er slingerde naaiwerk en armzalig

kinderspeelgoed over den vloer, maar er stonden toch twee houten tafels met stoelen en banken er om heen en aan de wanden hingen reclameplaten met namen van aanlokkelijke dranken, Pernod, Byrrh, Dubonnet vin tonique. De landelijke kroegen, die reizigers zich voorstellen te ontdekken, bestaan nu eenmaal alleen in hun verbeelding, tenzij daar waar een handig, met smaak en historischen zin begaafd exploitant zich met de zaak bemoeid heeft om een echte Spaansche Bodega, een Engelsche Inn of een Vlaamsch Lambiekhuis, goed in de verf en blakend van ouderwetsigheid, op een veelbezochte plek te doen verrijzen.

Dit café althans behoorde niet tot die illusierijken, het was overigens leeg en ook de rest van het huis scheen verlaten.

Buiten op den weg schuifelden vele honderden voetparen in de maat voorbij, een regiment soldaten, voorafgegaan door muziek uittrekkend voor een marsch in de bergen. In de verte achter den troep, toeterden ongeduldig rijen auto's. Het was vanwege die opstopping, dat de reiziger er genoeg van gekregen had hulpeloos aan den weg te staan wachten en daardoor geheel uit zijn poëtisch bespiegelende stemming te geraken. Hij heeft de schaduw

C.J. Kelk,Reis door de wolken

(16)

opgezocht in de verwachting hier in de kroeg een gemoedelijke ontvangst te vinden.

Maar het huis is leeg, de bewoners zijn blijkbaar uitgeloopen om het regiment te zien passeeren.

Het is natuurlijk een jonge vrouw, denkt de reiziger, die hier achter den toog staat.

Zij kan al die vroolijke kerels niet laten voorbijtrekken zonder hun een oogje toe te werpen.

Korzelig kijkt hij het verlaten vertrek rond. De wanden zien grauw van stof. Boven het buffet hangt een portret, dat zacht beweegt. Zou het dreunen van de gelijkmatige voeten, die langs gaan, het portret doen trillen aan het strakke koord? Of is het de wind, die door het geopende, getraliede venster binnen stoeit?

De reiziger zit nog altijd op den stoel, waarop hij vol verwachting is neergezonken en waar hij moeilijk zijn teleurstelling verwerkt van zonder welkom en lafenis te blijven. Nu staat hij op en drentelt naar het buffet. Hij leunt op het zinken blad en staart naar boven.

Het portret stelt een familiegroep voor, die uit drie gelederen bestaat. Het achterste gelid wordt gevormd door vijf staande mannen, blootshoofds, in ouderwetsche Zondagsche pakken. Zij hebben, alle vijf, zwarte knevels, die in een krul zijn gedraaid.

Twee van hen hebben nog maar beginnende magere snorren, maar de drie anderen een duidelijk volgroeide. Een van deze laatsten kijkt royaal

C.J. Kelk,Reis door de wolken

(17)

scheel. Men ziet met één oogopslag, dat het vijf broeders zijn.

In het tweede gelid, dat bestaat uit eenige op rieten stoelen zittende vrouwen, valt een twintigjarig meisje op, dat veel gelijkenis vertoont met de mannen. Zij heeft de zelfde donkere oogen, hetzelfde glanzende haar en boven haar volle lip zweemt zelfs de schaduw van een donzig spruitsel. De beide andere vrouwen zijn breed gebouwd en lichter van gelaatsuitdrukking, zij houden allebei een zuigeling op schoot. Waarschijnlijk zullen dat de vrouwen geweest zijn van de oudsten der mannen.

De voorgrond wordt gevormd door een onbestendige rij staande en plat op den grond zittende kinderen (een grond van planken, maar naar de wijze der eerste fotografen met kiezel en tooneelgras in een tuinpad herschapen), meisjes en jongens door elkaar, met zwarte boezelaars voor en donkere, maar nog zeer onzekere oogen. Zij, eveneens, vertoonen een sprekende gelijkenis met verscheidene der mannen op den achtergrond.

Dit portret is zeker gemaakt voor de ouders der mannen en van het jongmeisje (dat indrukwekkende op de tweede rij, mijmert de reiziger) bij gelegenheid van hun zilveren bruiloft of dertigjarigen trouw, en tegelijk neemt hij zich voor om aanstonds, als er eindelijk eens iemand in het huis mocht opdagen, nauwkeurig de gelijkenis na te vorschen met een of meer der portrettten uit de groep. Hij gaat daartoe nog eenmaal keurend de rij

C.J. Kelk,Reis door de wolken

(18)

gezichten langs en als hij onwilkeurig langer bij den schele verwijlt en sprongsgewijze zakt van rij naar rij, komt het joviale gevoel bij hem op, dat hij dan toch zijn doel bereikt heeft, n.l. een intiemer contact met de menschen uit de streek, de argeloozen, die dit schoone land bevolken en die zoo ver afstaan van de ontnuchterende touristieke wereld, waarvan de reiziger zich tot elken prijs losscheuren wil.

Wanneer hij deze brave, reeds door hem beminde gezichten nogmaals de revue laat passeeren, ontdekt de dorstige zwerver voor het eerst een knaap, die eigenlijk buiten de drie gelederen staat, iets vóór de vrouwen geschoven en wel dicht bij de knie van het meisje, wier indrukwekkend donkere blik den beschouwer waarschijnlijk steeds opnieuw heeft afgeleid -, maar iets achter de kinderen. Aan dit gezicht bespeurt hij aanvankelijk niets opvallends; het is een ernstig, donker kindergezicht, rond nog van jeugd, maar bij nadere beschouwing blijkt het een sterker

samengeknepen uitdrukking te vertoonen dan men op de gezichten der volwassenen ontwaart. Dit misschien veertien- of vijftienjarig kind is reeds gekleed gelijk zijn broeders of ooms uit het derde gelid. Alleen het haar is niet te zien, want

merkwaardigerwijs draagt het een vreemdsoortig hoofddeksel, dat onmiskenbaar een postpetje is. De reiziger constateert het met verwondering. De wansmaak van zekere generaties heeft de kinderen toegetakeld met soldatenkepi's, matrozenmutsen

C.J. Kelk,Reis door de wolken

(19)

en zelfs (b.v. in Parijs) met de uniformpetten van tramconducteurs en

kaartjesknippers van de Metro. Moest men daartoe dan ook nog het abnormaal schuin oploopende wereldberoemde petje rekenen van den brievenbesteller? vraagt hij zich af.

Plotseling krijgt de familiegroep een ruk van het koord en het heele vervaagde geval, in zijn zwarte lijst met glasplaat en door vochtplekken ontsierde passe-partout maakt, zacht draaiend, een rinkelend geluid tegen den steenen wand. De deur is opengegooid, zon, wind en meelwitte stof dwarrelen binnen; de reiziger keert zich om en staat tegenover een stevige vrouw, in het zwart gekleed. Hij is opgeschrikt uit zijn droom van het verleden en weet zich niet snel genoeg te verontschuldigen over zijn nieuwsgierigheid. Nog vervuld van het portret wijst hij ernaar en vraagt de vrouw hoffelijk of ook haar beeltenis zich in de groep bevindt.

Zij lacht, komt vlak bij hem voor het buffet staan en wijst hem met haar vinger een klein meisje aan met een afzakkend pijpebroekje, waarvan het grof kanten boord een eindweegs onder het geplooide rokje uitkijkt. De reiziger neemt de vrijheid de vrouw te monsteren en inderdaad herkent hij in haar roode vroolijke trekken de bedeesde, rechte wangetjes van het kind in de groep.

De bazin schept ineens weer behagen in het portret, dat hier al jaren hangt en dat zij heel haar jeugd door in het ouderlijk huis aan den wand heeft gezien, zonder het ooit

C.J. Kelk,Reis door de wolken

(20)

nauwgezet te bekijken. Zij wijst nu den reiziger ook haar moeder aan, de dikste van de twee vrouwen met een zuigeling op schoot, en haar vader, dengene uit de rij met den manhaftigsten knevel. Haar vingertop aarzelt nog even langs het gezicht van het donkere jongmeisje, alsof een oude historie haar een oogenblik bezig houdt.

Maar daarmee is het voor haar afgedaan. Zij wendt zich om en verwacht nu zijn bestelling van een kruikje landwijn of een aperitief.

Wonderlijk genoeg is hij niet bevredigd, een vage onvoldaanheid is achtergebleven.

Het verschijnsel van het postpetje behoefde nog een opheldering, vaag gevoelt hij, dat daarin iets schuilt, dat de aandacht waard is. Hij aarzelt of hij dan toch nog de vrijmoedigheid hebben zal haar omtrent het portret nader te ondervragen, maar hij is te noordelijk van aard en geeft er de voorkeur aan te zwijgen, want haar onlust heeft hij duidelijk bemerkt. Ook hij wendt zich om, gaat zitten op een bank aan de muur, waar hij het portret in het oog houden kan, alsof het misschien zijn geheim zelf zal ontraadselen en zet de droge lippen eindelijk met innig genot aan een verkoelende drank.

Toch was de jongen met de uniform pet ongetwijfeld de belangwekkendste persoonlijkheid van de groep. Men denkt er niet aan, mijmert de gast, dat zij, die men in stijve houdingen op portrettten ziet, uit lang vervlogen jaren, bevlekt door vocht en vliegenvuil, vervaagd door

C.J. Kelk,Reis door de wolken

(21)

den tijd, zich eenmaal bewogen hebben in de deftige, onwennige pakken, waarin ze staan afgebeeld; dat zij die eens voor het eerst hebben aangetrokken om ze eens voor het laatst af te leggen; dat zij over de wereld loopen of geloopen hebben en dat zij de hand, die met hun trouwring slap langs hun zijde hangt, van tijd tot tijd in wanhoop tegen het klamme voorhoofd hebben gedrukt, hetzelfde, dat zich op hun portretten zonder rimpels en wezenloos boven de sprakelooze oogen welft.

De eenige, wiens gezicht tenminste een nawijsbare uitdrukking vertoonde en wel onmiskenbaar een van vastberadenheid, de eenige, die positief en hardnekkig in de groep stond, als nam hij de voornaamste plaats in de familie in, was de knaap met de postpet... een oudere broer (of een jongste oom) van de hupsche waardin misschien...? weifelt de reiziger, als hij zijn glas betaalt met een blik naar het portret, een laatste.

Derde hoofdstuk Ezels

Men kan zoo onopvallend zijn als men wil en het daarin zoo ver brengen, dat men door zijn mede-menschen wordt beschouwd eerder als een voorwerp, een onderdeel van het stadsbeeld dan als een wezen van vleesch en

C.J. Kelk,Reis door de wolken

(22)

bloed, toch werkt ook in den minst opvallende de heerschappij van Moeder Natuur.

Deze kan zich in velerlei drang manifesteeren; ongetwijfeld maakt zij het den eenen mensch moeilijker dan den ander. Soms is haar werking hevig en veelomvattend, zelfs kan zij den mensch verscheuren met haar onbarmhartig drijven. Ook jaagt zij hem in allerhande onverkwikkelijke avonturen en brengt hem tot daden, waartoe hij zich in zijn onschuldigen kindertijd nimmer in staat zou hebben geacht; zij kan hem van al het ideaal-menschelijke voorgoed vervreemden. Maar ook kan zij haar gloed in een menschenziel sublimeeren tot een zuiver geestelijke gesteldheid. Doch, hoe dan ook, er gaat geen paar menschenbeenen rond op aarde, waarboven niet een hart hijgt en zinnen schroeien.

Van deze algemeene levenswet was dus ook Napoléon Leroux niet uitgesloten.

Onaandoenlijk was zijn gelaat, streng plooiden zich zijn lippen tezamen, weinig woorden sprak zijn mond tot anderen, alleen de hoog noodige, maar toch onderhield hij een drukke conversatie met zich zelf.

Dit zelfgesprek was hij begonnen toen hij nog maar een kleine jongen was.

Nauwelijks van school, trok hij elken dag met zijn vader naar het land om artisjokken te snijden, druiven te plukken of olijven te rapen.

Want hij was geboren in de heerlijke, vruchtbare Provence, en grillige, grijslooverige olijfboomen had-

C.J. Kelk,Reis door de wolken

(23)

den hun lichttintige schaduwen over zijn wieg geworpen.

's Morgens, bij het krieken van den dag, spande hij den ezel voor den kleinen wagen en de avond was al een eindweegs gevallen als hij het dier eindelijk doodmoe op stal bracht. Maar hobbelend in den zwaren, rooden grond vol steenen, de greep hanteerend, de hak of het houweel, onder zijn landelijke werkzaamheden door, vervolgde hij zijn zelfgesprek. Het had in den loop der jaren zijn kinderlijken aard natuurlijk een weinig ingeboet, maar duidelijke sporen ervan vond men nog steeds in het zelfgesprek van den stemmig gekleeden, gedecoreerden ambtenaar Napoléon Leroux, den man op wiens verschijnen horloges werden gelijkgezet en van wien de roep ging, dat hij geen mensch maar een wandelende klapper was van post- en telegraaftarieven.

‘Napoléon, heette het dan in het kindergemijmer, let op, blijf geen boer. Je kunt het niet blijven, boer, Napoléon. Alle buurlui hebben ezels. Al hun jongens spannen ezels voor den wagen. Alle ezels vreten die verrekte harde distels. Je leven lang blijf je in de stekels zitten als je niet oppast. Kijk maar naar je vader en je grootvader, ze zijn er in gebleven. Kijk maar naar die grove pooten van hen, die zijn voor jou ook weggelegd. Wroeten kun je in die harde steenen, hak, hak, hak, waarom zou je? Waarom? Word liever een heer. Heeren werken niet. Want die werkt zal hongeren, maar

C.J. Kelk,Reis door de wolken

(24)

die niet werkt, heeft tijd om te eten. Zorg tenminste, dat je uit de distels raakt.’

En hij keek er die mooie, gladde, grijze ezels boos op aan, die, hun zachtmoedige koppen gebogen, langzaam den stijgenden weg naar het dorp aflegden. Kwaadaardig keek hij ze er op aan, dat ze distels vraten. Soms sprak hij zelfs tegen zijn eigen ezel, wanneer die vreedzaam graasde onder een olijf, losgespannen uit zijn tuig, terwijl het karretje met de ranke boomen omhoog aan den kant van den weg stond, blauw onder het blauwgroene loover. En de ezel keek hem dan aan door zijn bril van witte huidranden, deed het kruis op zijn rug rillen en bukte den kop opnieuw omlaag in de gehate distels.

Maar hoe moest een jongen als Napoléon, van zulk een stevig wijn drinkenden vader, ooit uit de distels geraken.

Toch voltrok zich dit gebeuren, zooals alles in deze wereld, met onopmerkelijken eenvoud. Eens, toen hij een mand vruchten ter verzending naar het postagentschap bracht, viel een zonnestraal op de blanke handen van den heer achter het lokel.

Napoléon keek onmiddellijk naar zijn eigen, bruine, gekloofde, kleverige fikken.

Sindsdien sprak hij steeds drukker met zich zelf, zoo druk en luid, dat hij vreesde, dat anderen die stem binnen in hem konden hooren. Maar thuis zeiden ze meer dan eens tegen hem, in die spannende dagen:

C.J. Kelk,Reis door de wolken

(25)

- Je zou zeggen, dat die jongen zijn tong verloren heeft. Geen stom woord komt eruit.

Intusschen bedacht hij van allerlei om in aanraking te komen met heeren, ‘die niet werken’. Want Napoléon was opgegroeid in een omgeving, waar een schrijfpen sinds onheugelijke jaren lag te roesten bovenop een stoffige kast, het was dus geen wonder, dat hij het zitten achter een loket of aan een bureau, met blanke, gladde handen boven witte bladen, niet als werken beschouwde, maar als een durenden rusttoestand, benijdenswaardig in de hoogste mate voor een vroegopstaand kind, dat langs eindelooze wegen loopen moet eer het zijn zwaren landarbeid in gloeiende zon of heeten wind aanvangt. Als eenig metgezel een balkende ezel, als eenige troost een schaduwrijke ligplaats onder doornige struiken wanneer de zon in het zenith staat, als eenig vooruitzicht een nieuwe, lange dag van sloven.... wie zou er op den duur niet den brui aan geven, als hij kan?

Telkens als hij een boodschap te verrichten had in de stad, maakte hij van de gelegenheid gebruik gesprekken aan te knoopen, moeizaam moed en woorden bijeen te rapen om contact te vinden met heeren, die op het Raadhuis zetelden, met heeren van de Post en met heeren, die geld wisselden, telden, inden en uitbetaalden op het Bankkantoor. Met intense gretigheid verwerkten zijn hersens alles wat hij van deze blankhandigen te hooren kreeg en zoo kwam hij er geleidelijk toe zich 's avonds de

C.J. Kelk,Reis door de wolken

(26)

knuisten duchtig te wasschen, dat alle klei er af spoelde, en zich te oefenen in het schrijven naar voorbeelden. Ook schafte hij zich een geheimzinnig boekje aan en leerde er den inhoud van uit het hoofd. Dit eerste dunne boekje werd door meerdere gevolgd. En verder sprak hij op het land met zichzelf - op den langen weg er heen en terug, altoos met zich zelf alleen, zoodat het in zijn hoofd een geroezemoes werd van zijn jonge stem, die er in klonk als in een gesloten kamer.

Maar toch kwam eens de dag, dat hij met zijn zondagsche pakje aan, gesneden uit het voormalig van zijn vader, naar de stad ging van den Prefect om zich de lessen te laten overhooren, die hij met horten en stooten, op het land, tusschen de distels en de artisjokken, de druiven en de mandarijnen, en onderweg, heen en terug, in geur van zon en wind, zich had ingeprent.

Deze onafhankelijke daad had ver strekkende gevolgen. Want toen hij nauwelijks vijftien jaar was, zette men hem een veel te groote uniformpet op zijn bol met een koperen horentje erop. En de naam Napoléon Leroux kwam op een eindeloos lange lijst te staan, die men te Parijs zorgvuldig bijhield. Sindsdien was hij ingelijfd in het groote corps der Fransche Posterijen.

Zijn vader toonde zich met dezen gang van zaken weinig ingenomen. Aanvankelijk had hij gedacht, dat het slechts een liefhebberijtje, een kindergril betrof, waar hij mild tegenover kon staan, maar nu het werkelijk waar

C.J. Kelk,Reis door de wolken

(27)

bleek te zijn, dat de slungelachtige, verlegen Napoléon iets ondernemen ging, waarmee men in deze familie van veel etende, veel drinkende, roodkoppige landlieden nooit eerder een ervaring had opgedaan, hoonde hij den ontrouwen zoon, die zijn ezel en zijn eigen campagne in den steek liet en verkoos voor vreemde lieden in de stad boodschappen te doen, kruisjes te zetten op borderellen en postzegels te stempelen op brieven, waaraan hij part noch deel had.

Om de waarheid te zeggen, was ook de jongen zelf een weinig teleurgesteld. Dat doelloos rondsjouwen in de warmte, langs stoffige straten, kwam niet overeen met de voorstelling, die hij zich van zijn toekomst had gedroomd. Als hij soms met een loodzwaren postzak uitgestuurd werd op een lange wandeling door de velden, kon hij de gedachte niet van zich afzetten, dat hij nu weliswaar niet langer een ezel bestuurde, maar dat hijzelf al te veel op een pakezel geleek, al at hij dan ook om twaalf uur brood uit een droog papier in plaats van distels langs den weg te vreten.

Ongerust ging hij voort bij zijn superieuren inlichtingen in te winnen. Menig boekje bleek nog uit het hoofd te moeten worden geleerd. Maar toen hij eenmaal het klein-ambtenaarsexamen met goed gevolg had afgelegd, werd de aard van zijn werkzaamheden geleidelijk aan minder onsamenhangend. Hij kwam meer en meer op het bureau te zitten en ook in den kop van den boer, zijn

C.J. Kelk,Reis door de wolken

(28)

vader, brak nu eindelijk een vleugje trots door.

De jongen verdiende zoowaar eenig geld - en elke boer kan u vertellen hoe hard hij werkt en hoeveel welwillendheid van zon en regen hij behoeft, om klinkende munt in handen te krijgen.

Welbeschouwd, dacht uiteindelijk vader Leroux, terwijl hij zijn knevel in een krul draaide, hetgeen hij onder het mijmeren gewoon was te doen, welbeschouwd is een boer niet veel meer dan een ezel, die zwoegt en distels vreet, wie kans heeft er bovenop te gaan zitten, is toch ja wat beter af. Maar wijselijk hield hij deze bespiegeling voor zich. Hij had meer jongens en de stugge grond kon nog wel een paar jonge krachten gebruiken.

Als Napoléon 's avonds van het kleine bureau kwam, waar men hem te werk had gesteld, en den straatweg verliet om het smalle, slingerende, steenige paadje in te slaan, dat naar de hoeve van zijn vader leidde, zag hij den oude meestal nog op het veld staan. Het avondlicht lag warm en goud op de struiken en op het kleine grasveld, waar de geiten graasden.

Zijn vader riep hem toe, dat hij ze losbinden en op stal brengen zou. Napoléon zakte terzijde van het paadje af, nam een aanloop, sprong over een vochtige greppel en belandde in de laagte. Hij trok de pinnen uit den harden grond en leidde de dieren aan hun kettingen naar de steenen schuur op het hobbelige erf.

Deze kleine diensten waren hem eigenlijk al te veel,

C.J. Kelk,Reis door de wolken

(29)

ze herinnerden hem er al te duidelijk aan, hoe dicht nog zijn leven verband hield met steenen en klei, met ezels en geiten en distels en de plaag van het woekerend onkruid, dat hem, den jongen ambtenaar, in een groenen spotkrans hield, een krans, dien hij niet wist te doorbreken. Hij smeet met een onwilligen smak de staldeur in de klink.

Onmiddellijk daarop verscheen het grijzend hoofd van zijn vader achter zijn gouden boonenhaag vandaan. De thuiskomst van den jongen bepaalde onwillekeurig het uur van het avondmaal. Het bracht de regelmaat in het gezin, dat zich tot dusver slechts gestoord had aan den dwang der gewassen.

Zwijgend zaten zij eenige minuten later in de kleine woonkamer achter hun soep, de oude nog bezig met zijn tuin, hier om den hof en ginder achter de heuvels, Napoléon heimelijk ontstemd over den onwelriekenden geur van zijn vaders geribde pak en vetleeren laarzen.

Zijn moeder, puilend uit haar zwarten boezelaar, baasde over de tafel en vroeg dan, als er eindelijk niets meer te bedillen viel en haar schelle stem moe was van het krakeelen, of er soms nieuws was uit stad. De andere kinderen schonken aan zijn spaarzame antwoorden niet de minste aandacht. Zij maakten van de gelegenheid gebruik om naar hartelust te kibbelen en elkaar de schenen blauw te schoppen, gereede aanleiding tot nieuw gejank.

Aan dit samenzijn, dat telkens opnieuw een diepe, ge-

C.J. Kelk,Reis door de wolken

(30)

hate stoornis vormde van zijn koesterend zelfgesprek, moest de heer Leroux dikwijls terugdenken, als hij, verzonken in zijn luisterrijke fantasieën door Ajaccio liep en bij het oversteken van een straat moest uitwijken voor de boeren, die met hun ezelkarren de stad introkken onder gestadig belgerinkel.

Alsof de herinnering al te pijnlijk kwelde, wendde de ambtenaar zijn bijna blank gelaat van hen af. Want bij het trappelen der muilezelpooten op de bemeste straat, zag hij de knuisten van zijn vader weer voor zich, de knuisten, die reeds lang waren afgedaald in het graf, eerlijke knuisten met een rand van roodachtige aarde onder elken nagel. Tersluiks blikkend naar zijn eigen bleeke handen, huiverde hij.

En opeens greep hem de felheid aan, waarmee hij zich eenmaal had losgescheurd uit dit al te landerig samenzijn, even verwoed alsof het eerst gisteren had plaats gehad. Hij moest zich geweld aandoen om niet de laatste van de rij met manden en zakken beladen, vredig voortstappende dieren een schop tegen het achterste te geven, juist omdat het er met den langen, vliegen verjagenden staart, zoo uitdagend zachtmoedig uitzag. Maar hij hield zich in. Wellicht zaten de vrienden hem achter hun pastis na te kijken op het terras van het café, dat hij zoo even met een kalmen groet verlaten had.

Ezels! Men moest ze verbieden! Leroux kreeg er benauwde droomen van. Hij moest 's nachts opstaan en in

C.J. Kelk,Reis door de wolken

(31)

den spiegel zien, want hij was met een schok wakker geworden, menigmaal, getooid met een ezelskop! Hij durfde niet schreeuwen uit vrees, dat hij het gehate gebalk zou uitstooten, hetzelfde dat zijn jeugd had verpest, zevenmaal herhaald, liefst, en eindigend met het getoet van een in elkaar krimpenden doedelzak. Als hij eindelijk moed had gevat en met slaapdronken oogen in zijn spiegel een man ontwaarde met een niet al te verweerd gezicht, een man met een koolzwarten knevel en haar, dat begon te grijzen aan den slaap (een grijs in de verdoemde ezelstint weliswaar) werd hij toch rustig en hij slaagde erin den droom te vergeten van een wereld, waarin louter ezels heerschten, alle postpakketjes uit de bakken met hun staarten

wegzwiepend, met grove, gehoefde pooten wriemelend in de la der aangeteekende zendingen en de orde verstorend, al lamenteerend en toeterend, onder de alfabetisch gerangschikte poste restante. Die droom, dikwijls herhaald nagenoeg dezelfde, werd verjaagd door zijn terugkeerend bewustzijn. En triomfantelijk sprak hij dan een zijner schaarsche lijfspreuken hardop uit:

- 'n Heer.

Na dit alles legde de heer Leroux zich met een blij gemoed te slapen.

Het was al zoo lang geleden, dat hij dit samenzijn ontkwam, maar er zijn brokken in ons verleden, die met het heden eeuwigdurend verweven blijven, zoo-

C.J. Kelk,Reis door de wolken

(32)

dat ze hun volle frischheid levenslang behouden.

Hij, nu, Leroux ontkwam dit samenzijn simpelweg door avond aan avond leerend en repeteerend door te brengen in het schots-en-scheeve zoldervertrekje, dat men hem in het ouderlijk huis had ingeruimd en waar hij alleen sliep. Bij een eind kaars zat hij daar te blokken (alle straatnamen van Parijs, alle plaatsnamen van Frankrijk, alle telegraafkantoren van de koloniën, alle veerverbindingen op de Loire, alle marktbooten op Rouen, alle hoofd- en provinciehoofdsteden van de wereld, alle geografische lengten en breedten, de nummers en letters van alle gangbare formulieren, alle getallen en gebroken getallen van den Dienst, dit alles en nog veel meer, droog als zand en even smakeloos) om een grooter examen te doen met geen ander doel dan om gelegenheid te krijgen een belangrijker functie te verwerven, die hem voorgoed verlossen zou van het hinderlijke ezelsgedoe en allen aankleve van dien.

De eerlijkheid gebood den heer Leroux voor zichzelf toe te geven, dat zijn vader ten behoeve van zijn carrière, natuurlijk onbewust, één verdienstelijk ding had gedaan. In het trotsche besef van een eersten mannelijken nazaat had hij zijn oudste den naam Napoléon gegeven. Zou deze doopnaam den Parijschen autoriteiten als trotsch en veelbelovend zijn opgevallen? Had deze omstandigheid misschien een beslissenden invloed gehad op een belangrijk besluit? Vloeide geheel de heer Leroux van nu niet

C.J. Kelk,Reis door de wolken

(33)

voort uit deze mysterieuze beschikking van een zelfgenoegzaam vaderbrein?

Hoe het zij, kort na het examen, toen de jonge Leroux nauwelijks negentien jaren telde, volgde zijn aanstelling tot ambtenaar der 4e klasse op het eiland Corsica.

Vierde hoofdstuk De arendsneuzen

Het papier is geduldig, zegt men. Het laat zich gewillig vullen met al die

geheimzinnige teekentjes, die, in een bepaalde volgorde, heele werelden voor ons doen leven. Waarom zou men dan niet even goed over het eiland Corsica schrijven als over iets anders. Zeker, maar zooals de schilder zijn verven mengt naar de tinten van het landschap, zoo ook is voor de beschrijving van een landschap in woorden vereischt, dat men de passende vindt. Welnu, Hollandsche woorden vertolken het liefst en het vlotst onze Nederlandsche rijstebreitoestanden. De woorden varen traag over de kalme, kroozige wateren. Zij zijn witgejast als alle kruideniers, slagers, bakkers, en anderen, die dagelijks bij u aanschellen om te vernemen wat ge voor uw leeftocht behoeft.

Hoe wil ik u in de taal van vette boterhammen met kaas en worst, in de taal van krentenbrood en moccareepen, onderhouden over een schraal, schelpgrijs, graniethard

C.J. Kelk,Reis door de wolken

(34)

land als Corsica, zoo dat ge al die gemakken en heerlijkheden er voor vergeet? Het zal noodzakelijk blijken de woorden af te roomen, ze te ontdoen van hun overtollig gewicht, ze vermageringskuren te laten ondergaan en ze vervolgens met een vlijmscherp mes te slijpen, zoodat ze snedig en snel genoeg worden om u de vaart der arenden te doen verstaan, die geruchtloos over de bergpieken zeilen. Ze moeten soms ook een verpestenden stank verspreiden, de woorden, die u het beeld oproepen van een verloren geloopen koe, die eenzaam te sterven is achtergebleven onder doornig struikgewas in de galmende stilte der onnaspeurlijkst diepe

verlatenheid.

Eens en voor al, zoolang mijn verhaal duurt, zult ge moeten vergeten, dat elken morgen ratelend en schellend aan uw deur de vuilnisman komt. Want het vuilnis van dat andere land hoopt zich op buiten de muren en wordt tot een kweekplaats van cactussen en woekergewassen, het wordt opnieuw tot land. Ge zult uw kamer moeten vergeten met haar orde en haar smetteloos behang, uw electrisch licht, het belletje voor de keuken, uw badkamer en uw salon. Want het andere land staat daar als een verzameling pieken en rotsen, in de hoogte gebouwd, zonder toegang en waartusschen de dalen langwerpig gekneld liggen alsof de natuur ook dit deel van leven nauwelijks gunt aan den mensch, die daar nu eenmaal geboren is.

Ja, de mensch, die daar geboren is, is een ander mensch

C.J. Kelk,Reis door de wolken

(35)

dan gij, een mensch, die dichter bij den hoogwiekenden arend staat, den vogel, die zijn nest in de wolken schijnt te bouwen en die alleen neerdaalt om prooi. De mensch, die hier geboren is, mist de zonnige vriendelijkheid van andere zuidelijke volken, hij komt den wandelaar niet lachend tegemoet, zijn blik waart over dengeen heen, dien hij niet kent. Hij heeft met de menschelijke wetten niets te maken. Hij is vrij, en koning op zijn eiland. Geiten verschaffen hem melk en kaas; deze is zuur en scherp, maar ze voedt daarom niet minder. Druiven schenken wijn en brandewijn, wat wil hij meer?

Zoo iemand groet geen vreemden omdat hij van vreemden niets verwacht noch te wachten heeft. Als hij soms toornig werd en een ander versloeg, dan waren er immers de bergen om in te verdwijnen. Geen gendarme zou hem daar zoeken. Hij jaagt er op vogels en wild, hij hoedt er geiten en hij leeft er zoo hij wil. Waarom te bukken voor gezag als het niet behoeft?

Maar de broeder van den verslagene rust niet voor hij de schuilplaats van den moordenaar gevonden heeft. En als dat, soms na jaren, gelukt, flitst tusschen die twee het wapen vlug en lenig. Zij zijn haast broeders geworden door het jarenlang koesteren van één zelfde herinnering, zij beslechten hun geschil dan ook in broederlijken haat tegen de bemoeizucht van elke autoriteit, die zij beiden even weinig achten. Wanneer een van hen sterven moet, oordeelt hij dien ondergang niet onverdiend.

C.J. Kelk,Reis door de wolken

(36)

Dit zijn menschen, die nog weten, dat de natuur haar loop dwingt in daden en in onrechtmatigheid, terwijl wij, die op de bovenhuizen wonen, woorden hebben gekozen, die rechtvaardig, doch wrikbaar zijn en tegen de natuur niet bestand.

Zij weten en hebben als kind geleerd: ge zult niet dooden. Maar waarom heeft God dat gezegd als hij naast dat gebod toch ook iets heeft geschapen als de eer?

Hoe verdedigt men de eer zonder wapen? En den broeder, die u sloeg de andere wang toekeeren, het is schoon, doch God schonk den man toch ook iets als een hitte, een gloed in hem, een drift.

Maar onder die bedrijven krijgt de mensch niet licht een vollemaansgezicht, waarmee zoovelen bij ons rondloopen. Onder folteringen van liefde en eer, van wroeging en wraak, spitst het gelaat zich toe, nijpen de lippen te zamen en de neus verstijft niet tot een vleezige mop, maar slaat zijn dunne, nerveuse vleugels

waakzaam uit. Er ligt ook geen suikeren blos op de wangen, ze zien veeleer vaal van het verbetene. En men weet te zwijgen, waar spreken noodlottig kan zijn en tot niets goeds leidt.

Zoo zijn dezen dus andere menschen en zij stellen hun geluk zeker niet in dezelfde dingen, niet in orde en vlijt, maar veeleer in ruimte, hoogte en onafhankelijkheid.

Laat zich maar niemand met hun lot bemoeien, laat maar niemand het wagen oude rechten en voorrechten aan te tasten van deze adellijke vrijbuiters, want zoo iemand is

C.J. Kelk,Reis door de wolken

(37)

heel eenvoudig ten doode opgeschreven. De mannen kennen er den wapenhandel van kindsbeen af, zij dragen een mes en een lang, fraai bewerkt pistool in hun gordel van helrood katoen, die in een groot aantal windingen het midden van hun lichaam snoert. Als zij door hun kaal land dwalen, vinden zij niet op elken hoek een

banketbakker, maar evenmin een politieagent, die hun gezegt waar te gaan of te blijven. Zij rijden trouwens paarden of muildieren en laten de bellen aan het schoon versierd tuig naar hartelust rinkelen.

Zij zien niet uit op vlakke weiden met vadzige koebeesten, hun horizon is niet blauw maar verduisterd door sombere rotswanden, onbegroeid stekelig geplooid of toegedund tot spitse schijven, messcherp gericht als een versteende pauwestaart van kartelige ribben. Van oudsher is hun de schaduw van deze gezichtsgrens in het gelaat gedrongen, de trots heeft de lippen verachtelijk gekruld of geplooid. De oogen van dezen blijven levenslang op strijd berekend.

Hoe zou men moeten spreken over deze menschen, hun leege berglandschappen, kale kusten, vergeten riffen, hier tot u, in dit land van melk en honing, waar overal de volte is, waar iedereen is dichtgegroeid en waar niemand iets vergeet en zeker niet zijn paraplu. En waar men moppert als de tram zoo vol is, dat men op het platform zal moeten staan van Begoniastraat tot Geraniumplein.

Reeds voor een jongen uit een oude Zuid-Fransche

C.J. Kelk,Reis door de wolken

(38)

familie, als Leroux, was de overgang verbijsterend genoeg. Amper tien uur varen bracht hem van zijn liefelijke kust in een ander werelddeel.

Een oude knoestige man met een tanig vel (Napoléon wist niet, dat er zulke boosaardige wezens op aarde verkeerden) ontving hem in een soort barak met een verveloos plankier, waar twee ruw getimmerde loketten in een onbeschrijflijk smerig beschot de prestige van het bureau moesten ophouden. De vergeelde

aankondigingen aan de dikbestofte, bespinnewebde wanden verleenden den bouwval ondanks den bokkenstank een officieele tint. In dit plankengraf, deze stinkende, ruw houten doodkist moest een eergierig jongeling zijn bloeiendste jaren slijten. De grijsaard hokte in een aangrenzend vertrek en kwam er pas uit als het meer dan hoognoodig was.

Voor het telegraaftoestel, dat zelfs nog onuitgepakt stond, bleek Leroux' komst geen overbodige luxe. Met den sleutel der kennis, die hij zich op het vasteland verworven had, ontsloot hij een streek, die in volkomen isolement had gelegen, voor het verkeer met een wereld, waarvan het bestaan slechts vaag en onduidelijk tot de menschen was doorgedrongen.

De oude postgaarder, te oud om te jagen, en daardoor sinds jaren op een dommelig bestaan in zijn vervuild binnenkamertje aangewezen, liet Leroux vloekend de vrije hand op kantoor, zoodat de jongen in waarheid geheel zelfstandig te werk kon gaan. Zijn liefhebberij voor

C.J. Kelk,Reis door de wolken

(39)

den dienst was zoo groot, dat hij allerlei maatregelen, die men elders aantrof, ook op zijn bureau invoerde, de tarief lij sten vernieuwde en aanvulde en er tenslotte in slaagde den postdienst min of meer populair te maken bij een bevolking, die voor het meerendeel op grooten afstand in de bergen woonde. Het handelsverkeer, dat zich tot plaatselijken ruilhandel had moeten beperken, nam een hoogere vlucht, nu men voor de verzending van ruwe wol, olijven en kaas niet langer de dupe was van luie, brutale en veeleischende vrachtrijders, die bovendien voor een deel uit ware roovers bestonden. De postdienst en pakketpost begonnen, langzaam en haperend maar op den duur geregeld en betrouwbaar, te functionneeren. Het bureau van Leroux werd geleidelijk aan tot een centraal punt voor de geheele streek.

Voor den jongeman persoonlijk had deze gang van zaken een belangrijk gevolg:

hij leerde alle onderdeden van den dienst tot in de puntjes kennen, want hij moest zich geheel op zichzelf verlaten, elke zich voordoende kwestie van het ingewikkeld bedrijf zelfstandig tot een goed einde brengen zonder ooit van iemand anders inlichtingen te verkrijgen dan van het Hoofdkantoor der Posterijen in het verre Parijs.

Zoo doende doorliep hij een onbetaalbare leerschool en intuïtief begreep hij van deze ervaring eenmaal de vruchten te zullen plukken.

De tijden, dat het bureau gesloten was, bracht Leroux door met zijn onuitputtelijk zelfgesprek. De oude brief-

C.J. Kelk,Reis door de wolken

(40)

gaarder hinderde hem daarbij weinig, want deze placht 's avonds een flink kwantum brandewijn tot zich te nemen om daarna roezig in zijn bedstee te kruipen. De jeugdige Napoléon verkreeg met niemand omgang. De menschen met de arendsneuzen zaten hoog in hun bergen. Als zij zich op het kantoor vertoonden, waren ze even ontoegankelijk, al schenen zij tengevolge van een gestreeld gevoel van eigenbaat, den jongen ambtenaar op hun laatdunkende wijze een weinig achting toe te dragen;

overigens was hij en bleef een vreemde.

Als de storm in hem opstak, die in elke jeugd van tijd tot tijd woedt, klom Leroux op een paard en galoppeerde er, langs smalle, gevaarlijk steile bergpaden, alle verlangens uit. Daar vond hij den doffen weerklank der grijze wanden, de dompe echo der stilte. Daar kon zijn jongensbrein ongehinderd werken aan de verschieten, die hij zich schiep. Eenmaal zou hem een betere plaats toevallen, zoodra men in Parijs lang genoeg zijn naam onder ambtelijke stukken gelezen had. Hij schreef dien nu reeds immer zeer duidelijk en volledig; het vormde zijn eenig contact met een wereld, waarin hij eens hoopte tot leven te geraken. Ook in de grootste eenzaamheid verliet hem die verwachting nimmer, nimmer ook ontzonk hem de moed.

Wanneer hij naar zijn dorp terugkeerde, het reeds in de verte onder zich liggen zag, met de kleine grijze kapel, den eenigen winkel, de kroeg, het postkantoortje en de

C.J. Kelk,Reis door de wolken

(41)

twintig à dertig huizen, brokkelig en wijd uit elkaar, want de menschen konden alleen op eerbiedigen afstand van elkander in vrede leven, overviel hem wel eens een huivering van de uiterste verlatenheid, alsof de bergwind nog grooter beschutting bood dan deze muren, maar het duurde niet lang. Hij troostte zich spoedig genoeg met de studie van de vele vraagstukken, die zich in den dienst voordoen. Zijn studie bestond voornamelijk daarin, dat hij zich de meest ingewikkelde situaties indacht, waarin pakketten konden geraken als zij door de nalatigheid van eenigerlei beambte in een vrijwel onbewoonbaar oord werden achtergehouden en via landen met scherpe tolgrenzen uiteindelijk verzonden, om in den kortst mogelijken tijd en met de geringste kosten in een gegeven plaats te arriveeren, vraagstukken, die voor een normaal mensch volkomen ontraadselbaar schenen, maar aan de oplossing waarvan hij al zijn ervaring en spitsvondigheid ten koste legde als gold het een nieuwe tak van denksport. Op soortgelijke wijze oefende hij zijn brein ten aanzien van de overige onderdeelen van den dienst, waarvan hij, al doende, een hartstochtelijk minnaar werd. Het bureau, hoe primitief ook, bevatte tenminste voldoende gegevens om hem den tijd met experimenten te doen vullen. De angstaanjagende, zwijgende grijsaard vertoonde zich slechts eenige keeren per dag om een vervloeking te mompelen aan het adres van wie hem storen kwam. Overigens had Napoléon op zijn kantoor het rijk alleen.

C.J. Kelk,Reis door de wolken

(42)

Ja, dat oude, half vergane kantoor, hij moest vechten om de bokken er uit te krijgen, die de briefgaarder hier 's winters placht te stallen, hij moest herhaaldelijk zelf de bezem ter hand nemen om het ergste vuil er uit te mesten. Voor eigen logies moest hij zich behelpen met een oude schuur, omdat hij niet tegen den stank kon in het kamertje van zijn baas. Het overkwam hem wel eens, dat hij moest glimlachen om zijn oude idealen van reinheid. Hier had hij eerst recht een leven als een beest.

Maar toch hield hij zijn kantoor met alle geweld aan kant, waakte er voor, dat de oude nieuwsgierig neusde in de papieren, waarvan hij geen verstand had, en streefde er met alle middelen naar, van het zijne een modelbureau te maken, dat de

hoofdstedelijke critiek zou kunnen doorstaan.

Hij wist nu zoo langzamerhand, dat men hem hierheen gezonden had omdat de oude vervuilde briefgaarder den laatsten tijd het benul gemist had frankeerzegels te laten komen, zoodat brieven uit deze streek steeds zeldzamer waren geworden en tenslotte bijna alle ongefrankeerd hun bestemming bereikten. De tallooze klachten der gedupeerde geadresseerden hadden de aandacht van de hooge autoriteiten op dezen uithoek gevestigd. Napoléon begreep, dat het hem niet moeilijk zou vallen zich hier allergunstigst te onderscheiden. Op den duur moest men te Parijs gaan inzien welk een uitstekende kracht men hier te werk had gesteld. Men scheen dat inderdaad te

C.J. Kelk,Reis door de wolken

(43)

hebben ingezien, maar op een andere wijze dan Napoléon had gehoopt en verwacht.

Juist had hij zijn klein bureau ten koste van veel zwoegen, nacht- en na-narbeid, opgewerkt tot een normaal functionneerenden dienst, toen de oude, geheel vertaand en inwendig verschroeid, dood in zijn bedstede werd gevonden.

In Parijs schrapte men het agentschap haastig van de lijst en bracht een verbinding tot stand met een naastbijgelegen rayon. De man, die eenige jaren lang de

handteekening Napoléon Leroux duidelijk leesbaar had gesteld, werd overgeplaatst naar een dichter bevolkte streek, waar een nauwer contact met de menschen, maar ook een smartelijk avontuur hem wachtte. Van de arendsneuzen was er niemand, die de moeite deed een woord van afscheid te spreken.

Vijfde hoofdstuk Cabozzi's carriere

Drie- of viermaal per week verscheen de heer Leroux, blijkbaar oordeelend, dat de boog niet steeds gespannen kan zijn, op het terras van het grootste café op de Place du Diamant. Hij nam aan een tafeltje plaats met een

C.J. Kelk,Reis door de wolken

(44)

anderen heer van de Post, met den notaris en een der doctoren.

Ongeveer twintig minuten besteedde hij aan het langzaam leegdrinken van een groot glas pastis, die hij steeds met veel water bleef verdunnen, en zoodra de gesprekken wat levendiger begonnen te worden, stak Leroux zijn vrienden een hand toe, die blank was, maar tamelijk knoestig en met krachtige vingers, waarna hij vertrok met een simpel au revoir.

Zoolang hij aanwezig was, telde Leroux als tafelgenoot strikt genomen in het geheel niet mee. Hij nam aan de gesprekken nauwelijks met een enkel woord deel en anecdotes drongen gewoonlijk niet tot zijn hersens door. Men heeft hem in dien vriendenkring maar hoogst zelden zien lachen en zeker nooit het geluid gehoord van een schater. Maar als hij vertrokken was en men hem een oogenblik later de straat over zag beenen, dan bleek zijn geest moeilijk te verjagen en er moest al een bizonder belangrijk onderwerp aan de orde zijn, als niet de doctor, of vaker nog de notaris, zich de moeite getroostte met een peinzenden glimlach te zeggen:

- Een merkwaardig type, die Leroux.

Niemand antwoordde. De stof tot antwoorden ontbrak. Alleen de andere heer van de Post liet een gemompel hooren, waaruit men naar believen zou kunnen verstaan:

‘Ach kom, niet veel bizonders’ of wel: ‘Let op, daar schuilt iets achter.’

C.J. Kelk,Reis door de wolken

(45)

De zaak was, dat deze heer, een listig, intrigant ventje, sinds eenige jaren uit het uiterste zuiden des lands gekomen, aangaande Leroux het een en ander voor zichzelf had vastgesteld. Beter dan wie ook was hij in staat zich een oordeel te vormen omtrent diens kwaliteiten als ambtenaar. Hij kende zijn ijver, zijn kunde, zijn punctualiteit. Hij kende de maat van invloed, dien Leroux op den gang van zaken in den dienst uitoefende.

Daarnaast had hij een diepgaande studie gemaakt van het karakter van den directeur. En niet alleen van diens karakter, ook aangaande zijn afkomst en zijn opleiding had hij rusteloos navorschingen verricht en uitgebreide informaties ingewonnen. Zelfs had hij zich de moeite genomen van een en ander een dossier aan te leggen. Daarin lagen merkwaardige geslachtkundige en sociale gegevens bijeen.

Zijn onderzoekingen hadden geruimen tijd gevergd, maar aangaande den wezenlijken inhoud kan men kort zijn. Het kwam hierop neer, dat Giovanno Cabozzi de zoon was van een Sardinischen wijnboer. De vader had zeer uitgestrekte velden en zelfs een grooten, beroemden berg in eigendom bezeten. Dien berg had eenmaal een invloedrijk man met een welgevallig oog bezien. Hij had den ouden Cabozzi een voorstel gedaan den berg aan hem te verkoopen. Cabozzi had geweigerd, omdat hij den berg voor zijn nageslacht wenschte te behouden.

De invloedrijke man intrigeerde langen tijd met zulk

C.J. Kelk,Reis door de wolken

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Overigens zou ik hier nog aan moeten toevoegen het een en ander over den jongsten aarts-verteller van onze litteratuur: Johan Fabricius. Maar in de periode, die mijn

262 MAAR: Schrijf bij klinkerbotsing een koppelteken tussen de delen van een samenstelling met Engelse woorden, zoals bij Nederlandse samenstellingen. Er is klinkerbotsing in

De leugendetector moet worden verbeterd zo dat de kans dat hij van tien mensen die de waarheid spreken er minstens één als leugenaar aanwijst, hoogstens 50% is.. 5p 12 Bereken

Man informiert sich über das globale Klimaüberwachungsprogramm der Vereinten Nationen (Global Atmos- phere Watch; GAW), das hier oben auf der Zugspitze mit dem

Wat geef ik om alle eer ter wereld, als ik er jou door verlies.’ Hij ging naar haar toe en drukte haar zacht tegen zijn

Zoo zat hij lang van blijde gedachten vervuld en lette al niet meer op den slempenden dwerg tegenover hem, maar hij keek voor zich heen, en door nevels van goud zag hij den grootvaar

Eerlijk bekend: ik vind het vervelend, als iemand niet moe wordt uit te weiden over dingen die hij gezien heeft en waarvan ik mij met den besten wil geen voorstelling vormen kan,

Zo was zij lid van het bestuur van SRON, de stich- ting ruimtevaartonderzoek Nederland; is zij al jaren actief in de Internationale Astrono- mische Unie (IAU); was zij lid van