• No results found

Weergave van Bulletin KNOB 110 (2011) 2

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Weergave van Bulletin KNOB 110 (2011) 2"

Copied!
40
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

B U L L E T I N

K N O B

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond

2011 - 2

(2)

Opgericht 7 januari 1899

Bulletin KNOB

Tijdschrift van de KNOB, mede mogelijk gemaakt door RMIT/Faculteit Bouwkunde, TU Delft en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed

ISSN 0166-0470

Redactie

Prof. dr. A.F.W. Bosman Prof. dr. M.C. Kuipers Prof. dr. K.A. Ottenheym Dr. R.J. Rutte

Dr. G.H.P. Steenmeijer

Dr. M.T.A. van Thoor (hoofdredacteur) Prof. dr. D.J. de Vries

Drs. C.C. Gautier (eindredacteur) L. Reijnen (vertaler)

Kopij voor het Bulletin KNOB Voor auteursinstructies zie:

www.knob.nl/bulletin/richtlijnen-voor-auteurs

Kopij graag zowel digitaal als op papier aanleveren bij:

Bulletin KNOB

t.a.v. Dr. M.T.A. van Thoor, hoofdredacteur Postbus 5043, 2600 GA Delft

015 2781535 info@knob.nl

Abonnementen en lidmaatschap KNOB Algemeen: € 66,50

T/m 27 jaar: € 25,50 Vanaf 65 jaar: € 51,00 Instellingen: € 127,50

Bureau KNOB

Postbus 5043, 2600 GA Delft 015 2781535

info@knob.nl www.knob.nl

Bestuur KNOB

Mr. W.M.N. Eggenkamp (voorzitter), drs. D.H.H. Scheerhout (vice-voorzitter), mr. dr. G. Medema (secretaris),

dhr. A.P.P. Met (penningmeester), drs. M. Haaksman (lid), drs. J. Gerlings (lid)

Druk en lay-out

Weevers Grafimedia, Postbus 22, 7250 AA Vorden

Paul Rem

De chalets van koningin Wilhelmina in de paleisparken

van Het Loo (1881-1882) en Soestdijk (1892) 49 Dennis de Kool

Jan Baptist Xavery (1697-1742):

een veelzijdig tuinkunstenaar 59

Patricia Debie

Van tuinpaviljoen naar koepelkamer

Geschiedenis en ontwikkeling van de Utrechtse Maliebaan 68 Publicaties

Rob Dettingmeijer, Marie-Thérèse van Thoor en Ida van Zijl (red.), Rietvelds Universum; Ida van Zijl, Gerrit Rietveld

(recensie Herman van Bergeijk) 80

C.P. Krabbe, Droomreis op papier. De Prix de Rome en de Nederlandse architectuur (1808-1851),

(recensie Wilfred van Leeuwen) 82

KNOB

Berichten van het bestuur 83

Summaries 84

Auteurs 84

Afbeeldingen omslag

Voorzijde: Het Châlet van koningin Wilhelmina in het paleispark van Het Loo, Apeldoorn (foto KNOB, 2011)

Achterzijde: A. Xavery, Sabijnse Maagdenroof, 1696, Paleis Het Loo, Apeldoorn (foto Dennis de Kool, 2009)

BULLETIN KNOB

Jaargang 110, 2011, nummer 2

(3)

pagina’s 49-58

een blik werpen op het charmante bouwseltje. Tot nog toe was de architect van het Châlet niet bekend, maar uit het de rapporta- ge van Lucas Hermanus Eberson (1822-1899) blijkt dat hij voor het ontwerp verantwoordelijk was. In Eberson had Willem III een architect gevonden die snel op de (soms grillige) wensen van de vorst kon inspelen en met wie hij een vertrouwelijk contact opbouwde.

Eberson had zijn opleiding genoten aan de Antwerpse Koninklij- ke Academie. Na een korte leertijd in Parijs keerde hij terug naar zijn geboorteplaats Arnhem. Hij groeide uit tot een veelgevraagd architect voor welgestelde landgoedeigenaren, voor wie hij ont- werpen leverde voor villa’s, dienstwoningen en bruggen. Eber- son trad eveneens op als restauratiearchitect, waarbij hij ingrij- pende verbouwingen niet schuwde. Hij verstond de kunst zich in te leven in zowel de bouwstijl van de huizen die hij verbouwde, als de wensen van de opdrachtgevers.2 In 1858 werd Eberson uitgenodigd tekeningen van zijn werk te zenden aan koning Wil- lem III, omdat hij in aanmerking kwam de met zijn gezondheid sukkelende H.F.G.N. Camp (1821-1875) op te volgen als Archi- tect des Konings. Camp herstelde evenwel en zou nog lange tijd zijn functie bekleden, zodat Eberson nog even geduld moest heb- ben. Prins Hendrik was zijn broer de koning een stap voor, door Eberson in 1871 een rentmeesterswoning op het nabij Paleis Soestdijk gelegen landgoed Ewijckshoeve te laten bouwen, zo blijkt uit een tekening in het Koninklijk Huisarchief. Het eerste persoonlijke contact van Eberson met koning Willem III dateert van 23 oktober 1873, toen hij op Het Loo werd ontboden om te praten over de bouw van enkele zalen in de omgeving van de al bestaande Comediezaal in de oostelijke vleugel van het paleis.

De erudiete, op de Franse bouwkunst georiënteerde architect, en de bouwlustige koning (die zijn politieke voorliefde voor Frank- rijk nooit onder stoelen of banken stak) zaten waarschijnlijk al snel op één lijn. Het resulteerde in een aantal projecten die Eber- son voor Willem III uitwerkte. In 1876 begeleidde hij bijvoor- beeld de bouw van de Koninklijke Stallen in Den Haag, naar het ontwerp van H.P. Vogel, waarvoor hij eerder zelf ook een ont- werp had geleverd. In 1878, toen de koning de contacten met het hof van Waldeck en Pyrmont intensiveerde met het oog op zijn huwelijk met prinses Emma, boog Eberson zich over de inwen- dige restauratie van het Slot van Arolsen. In dezelfde periode vroeg de koning hem het vorstelijk huwelijk mede voor te berei- den, een onderstreping van de bijzondere relatie tussen de twee In de paleisparken van Het Loo en Soestdijk kunnen nog steeds

de chalets worden aangetroffen die koningin Wilhelmina (1880- 1962) in haar jeugdjaren door haar vader en moeder als verjaar- dagscadeaus werden geschonken. Deze landhuizen op kleine schaal behoorden tot haar privé domein. Hier speelde zij, maar het was ook de plaats waar zij leerde koken en gasten ontvangen.

Vlakbij het chalet van Het Loo was een speeltuintje aangelegd, maar er was ook een moestuin en hokken voor de dieren die de jonge Wilhelmina zelf mee hielp te verzorgen. Op latere leeftijd trok zij zich in haar chalets terug om delen van haar boek te schrijven of om er te schilderen. Tot nog toe waren de architec- ten van de chalets niet bekend, maar uit het ‘Journal, Affaires de S.M. le Roi Guillaume III au Palais du Loo’, dat de architect L.H. Eberson bijhield, blijkt dat hij voor het ontwerp voor het chalet op Het Loo, gebouwd in 1881-1882, verantwoordelijk was. Uit de archieven van koningin-regentes Emma blijkt dat rijksbouwmeester J.P.E. Hoeufft het ontwerp leverde voor het chalet dat in 1892 werd opgetrokken in het paleispark van Soest- dijk. Ebersons ‘Journal’, de rekeningen van de bouw van het chalet van Het Loo en de latere uitbreiding en de bouwtekenin- gen en ontwerpen voor de versiering van het chalet bij feestelijke gelegenheden, maar ook de gegevens over de bouw van het cha- let van Soestdijk door Hoeufft, worden bewaard in het Konink- lijk Huisarchief in Den Haag.

Vorstelijke opdrachten aan Eberson

De ongedwongenheid van het verblijf in de zomerresidentie moet voor vorsten altijd een grote aantrekkelijkheid hebben gehad. Voor het Nederlandse koningshuis, en voor de jonge prin- sen en prinsessen in het bijzonder, was dat niet anders. Maar ook hun spel bevatte toch altijd een didactisch component.1 In de zomer van 1881 wenste koning Willem III voor de jonge prinses Wilhelmina, enig kind uit zijn tweede huwelijk met koningin Emma, een klein landhuis in het paleispark van Paleis Het Loo.

Het was bedoeld voor haar eerste verjaardag op 31 augustus 1881. Een jaar later was het ‘Prinsessehuisje’, dat spoedig het

‘Châlet’ zou worden genoemd, voltooid. Het houten huisje is behouden gebleven en bevindt zich op het terrein van het Oude Loo, het kasteel dat de koningin als privéverblijf van rijkswege ter beschikking staat (afb. 1). Elk voorjaar is het gebied rondom het Oude Loo voor het publiek opengesteld en kan de wandelaar

De chalets van koningin Wilhelmina in de paleisparken van Het Loo (1881-1882) en Soestdijk (1892)

Paul Rem

(4)

oostelijke vleugel aan de Koningslaan. De koning had het plan opgevat in de Kunstzaal, aanvankelijk ook wel ‘Salon-foyer’

genoemd, zijn verzameling sculpturen onder te brengen. De zaal had een rijk gedecoreerd eikenhouten plafond, geïnspireerd op de laat-zeventiende-eeuwse plafonds in het paleis naar ontwerp van Daniel Marot, een stijl die de koning Eberson nadrukkelijk had voorschreven te hanteren. In de hellende vlakken van het gewelf was aanvankelijk matglas opgenomen, dat in het begin van de twintigste eeuw werd vervangen door eikenhouten pane- len.3 In de koof prijken tien medaillons met portretten van kun- stenaars en letterkundigen, waaronder Eberson zelf (afb. 2). Op de west- en oostwand van het gewelf werden gefingeerde groeps- portretten van zestiende- en zeventiende-eeuwse schilders en bouwmeesters aangebracht door de Haagse schilder Johannes Stortenbeker (1821-1899). De ontwerptekeningen voor de wan- den, de plattegrond en het plafond worden in de collectie van Paleis Het Loo bewaard. Enkele zijn door Eberson gesigneerd en gedateerd.4 De meeste zijn echter van de hand van Wilhelm Neelmeijer (1849-1916), die gedurende de bouw in 1875 tot Opzichter bij ’s Konings Bouwkundige Werken van Paleis Het Loo werd benoemd en nauw met Eberson samenwerkte.

Vanaf 1873 zou Eberson herhaaldelijk door de koning worden gevraagd zijn plannen voor Het Loo uit te werken, en na de dood personen. In de slotkapel van Arolsen herinnert Ebersons

gedenksteen nog aan de huwelijkssluiting op 7 januari 1879.

In 1883-1884, toen de koning besloot tijdens de zomermaanden vaker verblijf te houden op Soestdijk, maakte Eberson diverse tekeningen voor verbeteringen en toevoegingen van het paleis en de gebouwen in het park. Na zijn huwelijk met Emma in 1882 zocht de koning een huis dat bedoeld was als ‘weduwgoed’ voor de koningin, voor het geval na zijn dood zijn nog levende zoon uit zijn eerste huwelijk de troon zou bestijgen. Eberson vergroot- te een eerder door hem gebouwde villa in de omgeving van Ren- kum, herdoopt als Oranje Nassau’s Oord, met een extra verdie- ping. Ook ontwierp hij een stal, een koetshuis en een conciërge- woning. Een laatste groot project waarmee de koning Eberson belastte was de (niet uitgevoerde) bouw van Villa Belvédère in de Scheveningse Bosjes in 1886. In het groothertogdom Luxem- burg ten slotte, was Eberson betrokken bij de restauratie van een toren van Slot Berg en met (niet uitgevoerde) ontwerpen voor een paleis in Septfontaines.

Ebersons ontwerpen voor Het Loo

Op Het Loo bouwde Eberson in 1875 de Kunstzaal en het aan- palende decormagazijn ten noorden van de Comediezaal in de

Afb. 1. Het Châlet van koningin Wilhelmina in het paleispark van Het Loo (foto Paul Rem, 2010)

(5)

bulletin knob 2011-2 51

De plaats van het Châlet in het park van Het Loo

Op 18 augustus 1881 besprak de koning met Eberson de bouw van het Châlet voor prinses Wilhelmina, dat op de fundamenten van het ‘Chinesche Koepeltje’ moest verrijzen. Zij bekeken de plek en nog diezelfde dag maakte Eberson een tekening, die de koning direct beviel.9 Met het Chinese koepeltje werd het pavil- joen bedoeld, dat tot in de tweede helft van de negentiende eeuw in de schaduw van kasteel het Oude Loo heeft gestaan. Ten wes- ten van de ommuurde, formele tuinen van het paleis werd omstreeks 1694 aan de voet van het kasteel, de oudste behuizing van stadhouder Willem III bij Apeldoorn, een uitgestrekte volière aangelegd. Ten noorden en zuiden van een weids, ovaal bassin voor een vijver met een fontein, werd een achtkantige koepel gebouwd. Deze kern werd geflankeerd door lagere hokken op een licht gebogen grondplan, die het ovaal van het bassin volgde.

Koningin Mary’s lijfarts Walter Harris beschreef de Summer houses omstreeks 1699 en stelde vast dat de wanden in fresco en brons waren geschilderd en het gewelf blauw met goud. De mar- meren vloer was versierd met figuren in rood en wit, met een buitenrand in zwart en een lage plint in wit marmer. De dubbele deuren, voorzien van een borstwering, waren beglaasd. Door het gaas van de schuifvensters links en rechts, kon het gezang van de tropische vogels worden gehoord.10 De schilderingen waren van de hand van de vooralsnog onbekende schilder N. Berchet en één van de zonen van Gérard de Lairesse, Abraham (1666-1726) of Jan (geboren 1674).11 In 1768 heeft prinses Wilhelmina, echt- genote van prins Willem V, de koepels gerestyled. Als toppunt van ‘chinoiserie’ werden aan de buitenkoepels pagode-achtige torentjes met glazen klokken toegevoegd, waardoor het koepeltje ook wel het ‘Schellenhuisje’ werd genoemd.

Bij zijn komst naar Het Loo in 1807 besloot koning Lodewijk Napoleon de beide Chinese paviljoens te herstellen en te meubi- leren.12 Mogelijk bleef na zijn vertrek slechts één paviljoen bewaard: het noordelijk gelegen koepeltje. Op een kaart van het park uit 1806 is de achttiende-eeuwse situatie nog te zien, maar van Camp in 1875 werd hij benoemd tot particulier architect van

de koning. Hij was tot 1876 betrokken bij de plannen voor de verbouwing van het eindpaviljoen van de oostelijke vleugel tot gastenkwartier. Het bleef bij plannen. Toen de koning het plan had opgevat om een aftakking van de spoorlijn naar het paleis te laten doortrekken, liet hij Eberson een ontwerp maken voor een perron langs de Oostvleugel. Om de trein tot op het voorplein van het paleis te kunnen laten rijden, zou het zeventiende-eeuwse toegangshek ter plaatste worden doorbroken ten behoeve van dubbele hekken over de rails heen. Uit angst voor ongewenste trillingen en vervuiling van de witgepleisterde gevels is ook van dit project afgezien.5 Voor de logementen in de westvleugel van Het Loo ontwierp Eberson twee gedeeltelijk betegelde badka- mers met een aparte stookkamer voor warm stromend water, zo blijkt uit het ontwerp dat de architect op 14 augustus 1876 sig- neerde.6 Ook dit project werd niet gerealiseerd, evenmin als het idee van de koning de U-vormige plattegrond van het laat-Mid- deleeuwse kasteel het Oude Loo te sluiten met een vierde vleu- gel, waarin een grote zaal zou worden opgenomen. Eberson ver- vaardigde in hetzelfde jaar vier tekeningen voor een terras voor het front van de reeds bestaande Badtent aan de grote vijver in het paleispark.7 De Badtent was het paviljoen dat koning Willem III gebruikte ter verpozing en om zich te verkleden. Het midden- negentiende-eeuwse gebouwtje had tot 1856 in het park als schiettent gediend, totdat de koning besloot het naar de rand van de grote vijver over te brengen.8 Eberson ontwierp een overdekt terras in de vorm van een halve ellips over de gehele breedte van de Badtent, met in de hoofdas een pergola of berceau die op de vijver uitkwam. Overige projecten van Eberson voor Het Loo zijn een hertenhuis (1877) en een ijzeren tuinkoepel voor konin- gin Emma (1879), waarvan de tekeningen zich in het Koninklijk Huisarchief bevinden.

Afb. 2. Johannes Stortenbeker (1821-1899), portret van L.H. Eberson, 1876, olieverf op doek, ø 41 cm, één van de tien medaillons in de Kunstzaal die Eberson in opdracht van koning Willem III op Het Loo bouwde (Paleis Het Loo Nationaal Museum)

Afb. 3. Fragment van een in 1872 gedateerde kaart van Apeldoorn en omgeving, met Paleis Het Loo, kasteel Oude Loo, en daarboven de schematische weergave van de Chinese koepel, aangeduid als

‘Chineesche Tempel’. Jos Smulders & Co, Lith. des Konings, Den Haag (Paleis Het Loo Nationaal Museum)

(6)

Lieman (1840-1912) ook als schilder op Het Loo werkzaam was.

Voor de meubilering werd gekozen voor de gerenommeerde Haagse meubelfirma Pander. In de tweede helft van april 1882 werden de bouw, het schilderwerk en de inrichting voltooid.17 Op 8 april van dat jaar berichtte de Leeuwarder Courant: ‘De laatste hand wordt aan de miniatuurvilla der jeugdige Prinses gelegd en alles belooft tegen ’t einde dezer maand gereed te wezen. Den 25n komt de Prinses hier [Het Loo, PR], uitsluitend met haar gevolg; de Koning en de Koningin worden eerst in ’t begin van Mei verwacht.’

Zoals het zich in de kern nog steeds voordoet, is het Châlet een bruingeverfd houten landhuisje met een verdieping boven de centrale, achtkantige ruimte (afb. 4). Opgelegde latten en de ran- den van het vakwerk zijn rood en blauw gelakt. Aan de voorzijde bevindt zich een veranda, die met de beweging van de gevel meeloopt, met daarboven een balkon. Het trappenhuis bevindt zich aan de achterzijde. Het overstekende tentdak opent zich aan de voorzijde in een topgevel in Zwitserse trant. In de lunet boven de balkondeuren is de gekroonde ‘W’ in kerfsnede aangebracht.

In het interieur ontbreekt het rustieke aspect echter geheel. Alle vertrekken zijn gelambriseerd alsof het paleissalons zijn. De op de kaart uit 1812, die de toestand weergeeft van de inmiddels

doorgevoerde landschappelijke aanleg van het paleispark, zijn het zuidelijke koepeltje en de vijverpartij komen te vervallen.13 Uit de boedelinventaris die in 1810 voor Het Loo werd opge- maakt blijkt dat de wanden van het Pavillon Chinois waren bekleed met een ‘tenture’ van gele katoen (Nanking genaamd), die gedrapeerd aan vergulde schijven was opgehangen. Twee wanden hadden schijnvensters met spiegelglas. Voor de zes ven- sters hingen gele gordijnen en vitrages. Drie met rode fluweel beklede mahoniehouten canapés met rolkussens, zes taboeretten en een als marmer geschilderde gueridon met bronsgeverfde bokkenpoten stonden op het wollen kleed.14 Toen bij de dood van koning Willem II in 1849 een boedelinventaris van het Oude Loo werd opgemaakt en daarin ook het Chinese koepeltje werd opgenomen, bleek de empire-inrichting nog intact. De enige ver- wijzing naar de Chinese elementen bleken de ‘2 nanking Vallen chineesche gewijze voor de drie afdeelingen’ te zijn.15 De koepel komt als ‘Chineesche Tempel’ nog voor op een kaart uit 1872 (afb. 3), en als ‘Turksche Tent’ op een gelithografeerde leporello van H.J. Gunne uit omstreeks 1875 van twaalf gezichten van Het Loo. Kort na 1875 moet de koepel, op zijn fundament na, zijn afgebroken.

Het Châlet van Het Loo gebouwd in 1881-1882 en uitgebreid in 1888 en 1889

Voor de bouw van het Châlet van prinses Wilhelmina was Eber- son dus gebonden aan een door de koning bepaalde plaats en hoofdvorm. Vier dagen na het eerste gesprek tussen koning en architect, op 22 augustus 1881, besprak Eberson het plan met de reeds genoemde opzichter Neelmeijer, met wie hij bij de bouw van de Kunstzaal had samengewerkt. Samen zouden zij de kos- ten berekenen. De 22 tekeningen en aquarellen van plattegron- den, opstanden en decoraties van het Châlet, zijn van Neelme- ijers hand. Hieruit mag worden geconcludeerd dat Neelmeijer de plannen voor Eberson in tekeningen heeft uitgewerkt.16 In sep- tember werd intensief met de koning overlegd. Op de eerste ver- jaardag van de prinses waren de tekeningen gereed en kon het Châlet haar symbolisch als cadeau worden aangeboden. Op het bestaande fundament zou een achtkantig bouwsel worden opge- trokken, met twee korte zijarmen. Van die opzet zijn plattegron- den bewaard gebleven. Op de tekening van de begane grond is te zien dat een aan de achterzijde uitgebouwde trap toegang geeft tot een bovenvertrek. Een tweede plattegrond toont het doorlo- pende balkon.

In het najaar van 1881 werd het Châlet als een bouwpakket door de Apeldoornse timmerman Jacobus Radstaak (1828-1905) gebouwd op de werf aan de Paschlaan (huidige Paslaan). Op 17 februari 1882 inspecteerden Eberson en Neelmeijer hier het ske- let van het gebouw. In maart konden alle onderdelen van het Châlet en de daarbij te plaatsen duiventil, volière en hokken, naar het paleispark worden overgebracht. De koning deed een keuze uit de meubelstoffen, die nog dezelfde maand werden geleverd. De beschildering van de binnenbetimmering werd uit- gevoerd door ‘Lieman’. Mogelijk werd hiermee Arie Lieman (1816-1893) bedoeld, hoewel in deze periode zijn zoon Willem

Afb. 4. Wilhelm Neelmeijer, gevelaanzicht en plattegrond in kleur van het Châlet, begane grond, met de geplande uitbreiding met een toiletkamer of boudoir en een keuken, 1888. Pen en waterverf, schaal 1:50, 41 x 37 cm (Den Haag, Koninklijk Huisarchief)

(7)

bulletin knob 2011-2 53

eikenhouten vloeren zijn in visgraatverband gelegd. De paneel- deuren hebben gebloemde, porseleinen knoppen. De firma Pan- der bracht de wandbespanning aan en hing de raam- en deurgor- dijnen op (afb. 5).

Enkele jaren later, in 1888, besloot koning Willem III het Châlet aan de achterzijde uit te breiden (afb. 6). In de hoek van het trap- penhuis en de linker uitbouw kwam een boudoir of toiletkamer voor de prinses. In de andere hoek werd een keuken ingericht, waardoor het trappenhuis nu geheel werd ingesloten door de ver- der naar achteren doorgezette uitbreidingen. Ook het balkon werd verder doorgetrokken. Het is onduidelijk of Eberson hier ten volle bij betrokken is geweest. Uit zijn ‘Journal’ blijkt wel dat hij op de hoogte werd gehouden door Neelmeijer, die door de koning met de uitbreiding van het Châlet was belast.18 Voor de meubilering van Wilhelmina’s toiletkamer werd de Amster- damse firma H.F. Jansen & Zonen ingeschakeld.19 De landelijke pers hield de verbouwing van het Châlet nauwlettend in de gaten. Op 10 augustus 1888 berichtte de Leeuwarder Courant dat de koning Jansen naar Het Loo had ontboden om de bijzon- dere opdracht voor het meubileren van een salon van koningin Emma en het nieuwe vertrek in het Châlet in ontvangst te nemen: ‘De Koning was zeer welvarend- zoo wordt ons verze- kerd [de journalist doelt hier op de kwakkelende gezondheid van de vorst]- zoodat Z.M. met flinken, zelfs krachtigen tred bedoel- den firmant voorging naar de te meubileeren vertrekken en aldaar HD. orders gaf, waarbij Z.M. blijk gaf van groote kennis van zaken en van veel goeden smaak.’ Voor een totaalbedrag van fl.2.965,95 leverde Jansen bedrukte katoen (‘cretonne de Mul- hause’) voor de wandbespanning en de gordijnen, die met blau- we satijn werden gevoerd. De cretonne gordijndraperie werd opgehangen aan een kap in bamboe-stijl. De door de koning goedgekeurde offerte van Jansen vermeldt ook een plafonddeco- ratie van cretonne, met een onderverdeling in vakken, afgezet met baguetten die met blauw waren bekleed. Van het eveneens door Jansen geleverde ‘bamboe’ ameublement van grenenhout of ‘pitchpine’, bleef ondermeer Wilhelmina’s toilettafel in de Afb. 5. Wilhelm Neelmeijer, doorsnede van het Châlet over de centrale achtkant, niet gedateerd, omstreeks 1888. Pen, schaal 1:100, 41 x 30 cm (Den Haag, Koninklijk Huisarchief)

Afb. 6. Wilhelm Neelmeijer, plattegrond van het Châlet, tweede opzet begane grond, met toiletkamer en keuken, 1888. Pen, schaal 1:100, 41 x 30 cm (Den Haag, Koninklijk Huisarchief)

Afb. 7. Keuken in het Châlet, foto door onbekende fotograaf, gebruikt in de tentoonstelling ‘SpeelGoed op Het Loo, Koninklijk speelgoed van Wilhelmina tot Amalia’, Paleis Het Loo Nationaal Museum, 2 november 2008 - 22 februari 2009

(8)

toestellen. Vlakbij het Châlet werden biggen, geiten en konijnen, bijen en Wilhelmina’s ezel Grisette gehouden. Voor de ongeveer honderdvijftig duiven en veertig kippen, vijftig eenden en zestien zwanen waren hokken gebouwd (afb. 9).26 Een grote duiventil stond aan de rand van de moestuin die vóór het huisje lag. Ook was er een later weer afgebroken broeikas voor druiven en perzi- ken en een tweede kas voor het kweken van bloemen en varens.

In haar memoires heeft Elizabeth Saxton Winter, van 1886 tot 1896 Wilhelmina’s Engelse gouvernante, uiteengezet waarom het Châlet werd verbouwd en uitgebreid met een keuken: ‘De leidende gedachte bij het in orde maken van de keuken en van de châlet was geweest, dat de jonge Koningin nu ook in haar eigen huis gastvrijheid zou kunnen uitoefenen.’27 Het Châlet en zijn inrichting, de dieren en de gewassen waren bedoeld om te spe- len, maar bovenal om de aanstaande koningin (troonopvolgster na de dood in 1884 van haar halfbroer prins Alexander) te leren een hofhouding te bestieren. De gouvernante begeleidde Wilhel- collectie van Het Loo bewaard. Van de inrichting van het Châlet

werd een inventaris opgesteld die in de grote boedelregistratie van Paleis Het Loo uit 1885 en volgende jaren werd opgeno- men.20

Waren de meubelen niet op kinderformaat uitgevoerd, de (onder- kelderde) keuken was dit wèl: alles is een slag kleiner dan nor- maal. De wanden kregen een paneelbetimmering, met een geschilderde eikenhoutimitatie en een blauwe bossering, waarin gesloten en open kasten en vitrinekasten waren opgenomen (afb.

7). Het aanrecht, onder de twee vensters, had een marmeren blad, en tussen de ramen de spoelbak met twee koperen kranen.

De stookplaats met de schoorsteenboezem werd betegeld. Keu- kengerei, zoals taartvormen, eierkloppers, zeven en uitsteekvor- men, werd door de Apeldoornse winkelier W. Grotenhuis gele- verd.21 Op de bruine vloertegels werd een nog aanwezig fornuis geplaatst uit een fabriek in Hildesheim, met een ingebouwd wafelijzer en een warmwaterkraan.22 De Apeldoornsche Courant van 16 juni 1888 berichtte dat niet alleen in Amsterdam, maar ook in Arnhem en in Apeldoorn voor de keuken voorwerpen werden aangekocht, ‘geheel als voor huisselijk [sic] gebruik noodig is’. Hieronder viel ook de nog aanwezige Friese staart- klok.23 De gezondheid van de oude koning liet toen al te wensen over, zo blijkt onder meer uit de herinnering van koningin Wil- helmina aan de verfraaiing van haar Châlet: ‘Het geheel heeft hij nog gezien en in de zomer van 1890 kon hij het servies nog uit- zoeken. Maar toen alles gereed was, was hij reeds heengegaan.’24 Koning Willem III overleed op 23 november op Het Loo. Het was algemeen bekend dat Wilhelmina aan haar Châlet was ver- knocht. Dit bleek bijvoorbeeld bij haar eerste officiële bezoek aan Amsterdam in 1891. Tijdens de huldiging in de Nieuwe Kerk was haar exemplaar van het gedrukte album met het programma door Nicolaas van der Waay (1855-1936) verluchtigd met onder andere een wintergezicht op het pas voltooide Châlet.

De laatste uitbreiding van het Châlet, vermoedelijk een geschenk van koningin Emma voor Wilhelmina’s negende verjaardag, bestond uit de overhuiving van het gedeelte van het balkon boven de keuken.25 Het werd een soort veranda met het karakter van een vertrek, dat toegankelijk was via een deur in de centrale bovenkamer. De schoorsteenboezem werd afgewerkt met spie- gelglas, de wanden bedekt met het nog steeds aanwezige linnen waarop Arie Lieman of zijn zoon Willem een rivierlandschap schilderde. Deze schildering, maar waarschijnlijk ook die op de deur die een neo-renaissance decoratie op linnen kreeg, was ont- worpen door Johannes Stortenbeker, die wij kennen van de schil- deringen in Ebersons Kunstzaal. Het is niet bekend waarvoor de veranda werd gebruikt, maar het symmetrische aanzicht van het Châlet werd er wel door verstoord.

Het gebruik van het Châlet van Het Loo door koningin Wilhelmina

Voor de jonge Wilhelmina vormde haar Châlet het middelpunt van de ontspanning in de vrije natuur. Hier concerteerden zich het buitenspelen en de kennismaking met de verzorging van haar huisdieren en het onderhoud van een moestuin (afb. 8). In een kleine speeltuin stonden een schommel, een wip en andere speel-

Afb. 8. Foto door onbekende fotograaf, prinses Wilhelmina voor haar Châlet omstreeks 1888. Links staat haar Engelse gouvernante Miss Saxton Winter (Den Haag, Koninklijk Huisarchief)

Afb. 9. Brainich & Leusink, Arnhem, foto uit omstreeks 1895 van het Châlet en zijn duivenhokken (Paleis Het Loo Nationaal Museum)

(9)

bulletin knob 2011-2 55

haar dochter te verzachten door ook in het park van Soestdijk een klein chalet te laten bouwen. In februari 1892 werden hier- voor de eerste tekeningen gemaakt. De Nieuwe Amersfoortsche Courant kon al op 11 mei 1892 melden dat het toekomstige cha- let uit hout zou worden opgetrokken en dat het vooraf in Den Haag zou worden gemaakt. Het chalet werd Wilhelmina op 31 augustus 1892, haar twaalfde verjaardag, aangeboden. Eberson was al in 1889 overleden, waardoor koningin Emma niet kon terugvallen op de favoriete architect van de koning. Mogelijk om die reden was het ontwerp afkomstig van jonkheer Jacob Pom- pejus Ernst Hoeufft, heer van Velsen en Santpoort (1842-1910), die in 1880 was benoemd tot rijksbouwmeester in het IIe district, met Den Haag als standplaats. Zijn opleiding tot bouwkundige had Hoeufft genoten bij de Delftse hoogleraar Eugen Heinrich Gugel (1832-1905), die zijn leerboeken overigens illustreerde met ontwerpen waarin aspecten van het Zwitserse chalet waren verwerkt.33 Hoeufft trad vanaf 8 februari 1892 op als bouwkun- dig adviseur van het Huis van H.M. de Koningin. Dat het contact met de koningin-regentes naar tevredenheid verliep blijkt uit zijn aanstelling op 1 juli 1892 tot kamerheer in buitengewone dienst.

Een jaar later volgde zijn benoeming tot intendant der koninklij- ke paleizen, met uitzondering van Het Loo.

mina bij het werken in de tuin, bij het leren koken, tafeldekken en het ontvangen van gasten, hoofdzakelijk dames uit de kring van haar moeder. Voor de viering van diverse verjaardagen van koningin Wilhelmina en koningin Emma ontwierp Neelmeijer voor het Châlet bontgekleurde feestdecoraties. Ter gelegenheid van de verjaardag van koningin Emma op 2 augustus 1895 tover- de hij het Châlet in opdracht van koningin Wilhelmina zelfs om tot een soort Turkse kiosk.28 Nadat koningin Wilhelmina zelf moeder was geworden, speelden koningin Juliana en later ook háár dochters tijdens hun jeugdjaren in en om het Châlet wan- neer zij op Het Loo verbleven. Het was bovendien in haar Châlet dat de oude koningin Wilhelmina grote stukken voor haar boek schreef.29

‘Wanneer wij op het Loo verblijf hielden, hadden wij steeds een heerlijke tijd. Want hier, vlak bij het oude kasteel, had de Koning voor Zijn kind een allerliefst Zwitsers châlet laten zetten’, schreef Miss Saxton Winter in haar boek over de tijd dat zij aan het Nederlandse hof verbleef.30 Zwitsers van karakter was het bouwsel zeker, met zijn overstekende daken, het vakwerk en de met ajourwerk versierde topgevel. Eberson en zijn tijdgenoten waren bekend met de architectuur van de echte chalets in Zwit- serland. Ook Het Aardhuis, dat Camp in 1861 voor koning Wil- lem III op de Aardmansberg had gebouwd, ging hierop terug.

Eberson toonde zich in de jaren rond 1860 bekend met de bouw- stijl in zijn ontwerp voor een koetshuis met stallen voor het land- goed Beekhuizen bij Arnhem. Het witgepleisterde gebouw heeft een zadeldak met houten gevels, een weids balkon over de gehe- le breedte van het front, met decoratief uitgezaagde sierranden en balkonspijlen.31 In 1872 hanteerde hij deze romantische ver- werking van het Zwitserse chalet bij de bouw van het huis Wiel- bergen in Angerlo en de niet meer bestaande pendant daarvan, het ‘jachthuis’ op de Gulden Bodem in Arnhem, beide van leden van de Arnhemse familie Brantsen. Waarschijnlijk om Eberson te inspireren voor het Châlet voor prinses Wilhelmina schonk koning Willem III hem in 1881 een map van tien gravures van voorstellingen van chalets.32 Mogelijk had de koning deze map meegenomen van een van de vakanties die hij in de jaren zeven- tig in Zwitserland had doorgebracht. De koning wenste ten slotte in 1883 dat Eberson een chalet ontwierp op de ruïne van het kas- teel Fels in Larochette in Luxemburg. In de uitgebreide correspon- dentie van Eberson over dit chalet, zijn enkele schetsen bewaard gebleven. Een tekening van de gevel toont een klein paviljoen dat, veel meer dan wat Eberson kort tevoren voor prinses Wilhelmina had ontworpen, een Zwitserse geest ademt (afb. 10). Het drie bouwlagen tellende chalet wordt gedekt met een zeer sterk uitste- kend zadeldak. De consoles, balusterstijlen en afwisselend uitge- zaagde borstweringen van de balkons zijn vormgegeven met een sterk gevoel voor inheemse Zwitserse folklore.

Wilhelmina’s chalet in het park van Soestdijk (1892) Na de dood van koning Willem III in 1890 besloot koningin- regentes Emma Paleis Het Loo als zomerresidentie te blijven gebruiken in de oneven jaren. De zomers van de even jaren brachten de koninginnen door op Paleis Soestdijk. Mogelijk dacht koningin Emma het gemis van het Châlet bij Het Loo voor

Afb. 10. Lucas Hermanus Eberson, schetsmatig ontwerp van de gevel van het chalet op de ruïne van het kasteel Fels te Larochette in Luxemburg, ongedateerd en ongesigneerd, met op de gevel het jaartal 1884. Links en rechts van de bovenste deur een leeuw uit het koninklijke wapen. Potlood, 27 x 21,5 cm (Den Haag, Koninklijk Huisarchief)

(10)

vloerdelen zijn slechts versierd met een bies van sjabloneerwerk.

In plaats van een vlak plafond met stucdecoratie is de kap in het zicht gelaten. Van de totstandkoming van het chalet zijn alleen enkele rekeningen in het archief van het particulier vermogen van koningin Emma.35 Hieruit blijkt dat het fundament en de bakstenen voet werden gemetseld door F. Koelewijn. De schoor- steenmantel van Sainte-Anne-marmer werd geleverd door de fir- ma Laurent Philips & Cie, ‘marbriers’ in Den Haag. De tegel- vloer van de veranda was afkomstig van J.J. Sand, leverancier van mozaïektegels uit Amsterdam. Kreeg Wilhelmina’s Châlet op Het Loo een comfortabele en luxueuze bespanning met cre- tonne, de firma Pander moest voor het chalet van Soestdijk vol- staan met het aanbrengen van papierbehang. Anno 2011 zijn ter plekke nog restanten aanwezig van crème papierbehang met strepen met blauw lint en roosjes. De Haagse schilder M. Nooyen had in mei reeds het houtwerk geschilderd. Een recent uitgevoer- de reconstructie op basis van kleuronderzoek laat een beschilde- ring zien in crème met roze en met donkergrijze biezen.

Ten slotte leverde ‘De Zwaluw’ nog 31 bloembakken om de stijlen van de veranda en aan de voet van de vensters, en de Hoeufft reisde in de zomer van 1892 twee keer naar Soestdijk

om de situatie in ogenschouw te nemen. Evenals bij het Châlet op Het Loo het geval was, werd dit gebouwtje elders getimmerd, zodat het in het park van Soestdijk kon worden geassembleerd.

De opdracht hiervoor ging niet naar een timmerbedrijf in Den Haag, zoals de krant eerder meldde, maar naar de stoomtimmer- fabriek ‘de Zwaluw’ in Den Helder, waar men beschikte over door stoom aangedreven schaafmachines, zagen en machines voor pen- en gatverbindingen.34 Het chalet bestaat nog steeds;

het staat ten noorden van de vijver achter het paleis (afb. 11). Het houten, in okergeel met bruin en rood geschilderde gebouw, bestaat uit één hoofdruimte, met aan de voorzijde een weidse veranda en aan de achterkant een tweede, uitgebouwd vertrek.

Alle bouwonderdelen hebben een eigen dak en de wanden zijn voorzien van vakwerk. Hoewel de hoofdruimte van een marme- ren schoorsteenmantel en van een traditionele lambrisering met panelen is voorzien, is het interieur in vergelijking met het Apel- doornse exemplaar toch redelijk eenvoudig. De wandvakken worden afgesloten door een fries van ruitvormen, die worden onderbroken door glas-in-loodramen in rood en geel. De houten

Afb. 11. Het chalet van koningin Wilhelmina in het paleispark van Soestdijk (foto Paul Rem, 2010)

(11)

bulletin knob 2011-2 57

der Wijck, De Nederlandse buitenplaats. Aspecten van ontwikkeling bescherming en herstel, Alphen aan den Rijn 1982, 391-399; Saur Allgemeines Künstler-Lexikon, dl.32, Leipzig 2002, 4; T.P.G. Kralt, Wielbergen en de familie Brantsen. De lotgevallen van een landgoed en Victoriaans landhuis in Angerlo, Zwolle 2008, 125-133. Eberson zelf publiceerde over zijn werk in de Bouwkundige Bijdragen.

3 J.M.W. van Voorst tot Voorst, ‘De Kunstzaal in Paleis Het Loo. I.

De bouwgeschiedenis’, Antiek. Tijdschrift voor oude kunst en kunst- nijverheid 15 (1980) 1, 9-29; ‘De Kunstzaal in Paleis Het Loo. II.

De kunstzaal als “pantheon”’, Antiek. Tijdschrift voor oude kunst en kunstnijverheid 15 (1980) 2, 67-102; ‘De Kunstzaal in Paleis Het Loo. III. Pantheon van negentiende-eeuwse kunstenaars en letter- kundigen’, Antiek. Tijdschrift voor oude kunst en kunstnijverheid 15 (1980) 4, 189-213.

4 Paleis Het Loo Nationaal Museum, RL3379-1 t/m -4; RL3380;

RL3381; RL3382.

5 Tekening gepubliceerd in M.F. van Kersen-Halbertsma, ‘Het Koninklijk transport’, in: E. Elzenga (red.), Het Witte Loo. Van Lodewijk Napoleon tot Wilhelmina 1806-1962, tent.cat. Paleis Het Loo 1992-1993, 99.

6 Paleis Het Loo Nationaal Museum, RL3395.

7 Paleis Het Loo Nationaal Museum, RL3889 t/m RL3892.

8 E. van Heuven-van Nes, ‘De Badtent bij de grote vijver van Het Loo’, in: L.J. van der Klooster e.a. (red.), Oranje-Nassau Museum Jaarboek 1990, Zutphen 1991, 117-126.

9 Den Haag, Koninklijk Huisarchief (KHA), G24-3I, L.H. Eberson,

‘Journal, Affaires de S.M. le Roi Guillaume III au Palais du Loo’, 213: ‘Après ma réponse le Roi m’en dit qu’il avait plusieurs plans à faire. D’abord la construction d’un petit châlet pour la Princesse sur les fondation du Chineesche Koepeltje près du vieux Loo. Nous nous y sommes rendus, et l’après midi, j’en fait un projet qui plait au Roi.’

10 L. van Everdingen-Meyer, De lusthof het Loo van de Koning-Stad- houder Willem III en zijn gemalin Mary II Stuart, [Walter Harris]

vertaling uit het Engels, Den Haag 1974, 70.

11 Den Haag, Nationaal Archief (NA), Nassause Domeinraad, Ordon- nantiën, boek 999, fol.227r-227v: ‘Die van Raede en: Rekeningen van sijne Kone: Majt: van groot Brittagne gesien hebbende de bovenstaende rekeninge vande Mr: schilders Berchet ende Larisse, wegens ’t geene bij deselve op ordre vanden heere directeur desma- rets tot den 15:Meij deses jaers 1694: gedaen en[de] verdient aen ’t schilderen ende leveren van eenige stucken schilderije voor ende ten dienste van sijne Majt: aende voilliere op desselfs huijs ’t Loo [etc]

415 gulden, 10 stuvers. 18:Meij 1694.’ Gérard de Lairesse zal niet betrokken zijn geweest omdat hij sinds 1690 blind was. Alain Roy, Gérard de Lairesse 1640-1711, Paris 1992, 52 en 132. In dit ver- band meld ik de werkzaamheden van een zekere Lares (Laires) in de koepel in het park van kasteel Rosendael omstreeks 1725. Vrien- delijke medeling dr. J.C. Bierens de Haan.

12 NA, Archieven betreffende het kroondomein en de hofhouding van koning Lodewijk en de Franse keizer, inv.nr.109: [25 mei 1807]

‘Réparation des Pavillons octogones & chinoises, près la mena gerie et le vieux Loo au chateau du Loo’; NA, Archief Kroondomein en hofhouding Lodewijk Napoleon, 1806-1813, inv.nr.104: Rekening 1808, nr.28: stoffering voor ‘deux maisons chinoises, 4.700.’

13 ‘Kaart van het Koninglyk Loo zoals hetzelve zich bevond in den

‘10 ruiten van gekleurd glas met geslepen cabochons’. Ook ver- vaardigde de fabriek de schoorsteenbetimmering en de ‘paneel- vakjes naast de bovenramen’.36

Het is niet bekend waartoe het chalet in het park van Soestdijk diende. Het was kleiner dan op Het Loo en beschikte niet over een keuken; er werden geen dierenhokken geplaatst en ook was er geen moestuin. Daarbij komt dat koningin Wilhelmina al twaalf jaar was, en niet meer in de eerste plaats een spelend kind.

Over de inrichting zijn helaas geen gegevens bekend. Het chalet werd niet opgenomen in de boedelinventaris van 1906, de eerste die na de bouw van het chalet van Soestdijk werd opgemaakt.37 Mogelijk werd het chalet meer gebruikt als een soort theekoepel, om te verpozen na een aangename wandeling. Het schilderachti- ge, ‘Zwitserse’ effect werd nog versterkt door de aanleg van een cementrustiek bruggetje ervoor. Een rekening is niet teruggevon- den, maar waarschijnlijk werd dit onderdeel geleverd door de Utrechtse firma F.J. Moerkoert, het destijds befaamde adres voor

‘Aanleg van rots- en waterwerken’.38 Toen koningin Wilhelmina ouder werd en het schilderen een belangrijke rol in haar leven ging spelen, gebruikte zij dit chalet van tijd tot tijd als atelier.39 Hoeufft leverde overigens in 1905 voorontwerpen voor een com- plex van stallen met dienstwoningen op Het Loo, ter vervanging van de oude houten stallen aan de overzijde van het paleis. Het plan zou enkele jaren later, in 1909, leiden tot de bouw van de hui- dige Stallen. Zijn chalet in het park van Soestdijk is bijzonder doordat het nooit is gewijzigd, in tegenstelling tot dat van Eberson.

Mijn dank gaat uit naar de medewerkers van het Koninklijk Huisarchief. Dit artikel is opgedragen aan mijn gewaardeerde collega Wies Erkelens, sinds 1976 conservator van Paleis Het Loo, en bovendien verre verwante van Eberson.

Noten

1 De rietgedekte boerenwoningen die koning Willem I in de late jaren twintig in de parken van zijn zomerresidenties in het zuidelijke en het noordelijke deel van het Koninkrijk der Nederlanden liet bou- wen voor zijn jongste kind, prinses Marianne, werden daadwerkelijk bewoond door een daartoe aangezochte boerenfamilie. Door actieve deelname maakte de prinses kennis met het boerenbedrijf. Ook het landelijke huisje dat koning Willem II omstreeks 1833 voor zijn dochter prinses Sophie in het park van Soestdijk liet optrekken was bedoeld voor zuivelproductie op kleine schaal. Haar drie broers kre- gen echter ieder een jachthuisje. Willem Bergé, ‘Monumenten in België met betrekking tot Koning Willem I’, in: Jaarboek Monu- mentenzorg 1993, Zwolle 1993, 109-111; Renny van Heuven-van Nes, ‘Prinses Marianne (1810-1883). De jonge Gelderse boerin van Het Loo’, in: Jaarboek Oranje-Nassau Museum 2001, Rotterdam/

Gronsveld 2002, 128-143. Prins Willem V liet in het laatste kwart van de achttiende eeuw in het park van Het Loo voor zijn zoon en dochter de Willemstempel en de Louisatempel bouwen.

2 Voor Ebersons projecten en zijn biografische gegevens wordt ver- wezen naar Karen Veenland-Heineman, ‘Lucas Hermanus Eberson (1822-1889), een “volkomen onbeduidende architect”?’ in: Leids Kunsthistorisch Jaarboek 1984, Delft 1985, 467-494; H.W.M. van

(12)

W. Neelmeijer me disant que les travaux de la verandah au dessus la cuisine du châlet de la Princesse sont terminés au grd. contentement de la Reine.’ Apeldoornsche Courant, 31 augustus 1889.

26 KHA, A50 X-01, nr.8520, 22 april 1891, Acte met beschrijving van eigendommen van koningin Wilhelmina op Het Loo.

27 E. Saxton Winter, Toen onze Koningin nog prinsesje was, Den Haag 1911, 25-27, 99-101.

28 KHA, kaart ID-148.

29 Thijs Booy, De levensavond van koningin Wilhelmina, Amsterdam 1965, 113-114.

30 Saxton Winter 1911 (noot 27), 26.

31 Perpectivisch aanzicht en plattegrond voor een koetshuis in chalet- stijl, Bouwkundige Bijdragen 16 (1868), derde stuk, 197-202, plaat XIII.

32 KHA, G24-3I, L.H. Eberson, ‘Journal, Affaires de S.M. le Roi Guil- laume III au Palais du Loo’, 214, 22 augustus 1881: ‘Le Roi m’a fait cadeau de 10 gravures de châlets qui pouraient m’être utile quelque fois mes clients en voudraient faire faire convenu.’

33 Bijvoorbeeld: ontwerp voor een bescheiden jachtslot, E.H. Gugel, Architectonische vormleer in vier delen, dl.I, Den Haag 1880.

34 Voor ‘De Zwaluw’: Bouwkundig Weekblad (1886), 121 en De Opmerker (1885) 97, 351.

35 KHA, E8-XI-B-14, rekeningen betreffende de bouw van het chalet.

36 KHA, E8-XI-B-15, rekening ‘De Zwaluw’, juni 1892.

37 In de Quitantien der Koningin voor juni 1892 is wel een nota opge- nomen van J.H. Gijzen, meubelfabrikant-Hofleverancier te Den Haag, voor een ameublement, bestaande uit enkele tafels van diver- se groottes, een ‘fantaisie etagere’ en een stoel met gevlochten riet in de rugleuning. Alles was van gepolitoerd Amerikaans grenenhout of wel pitchpine, waarvan ook de ‘bamboe’meubelen in de Toiletka- mer in het Châlet op Het Loo waren vervaardigd. Mogelijk was Gij- zens ameublement voor het chalet op Soestdijk bestemd. KHA, A47a-III-12 (1892).

38 W. Meulenkamp, E. Blok en T. Wit, ‘De cementrustieke brug van kasteel De Haar, een gemiste kans’, Bulletin KNOB 102 (2003) 1, 8-12.

39 Het chalet werd ook gebruikt door de jonge prinses Juliana: ‘Ook zij speelde dan in het poppenhuis en zelfs later, toen zij studente was, kwam zij hier met haar studiegenooten om eens heerlijk uit te ravotten. Het kindermeubilair had de Koningin-Moeder toen al weg laten zetten en de jongedames kregen gelegenheid in het poppenhuis zich zelf te zijn. Wat zal het vroolijke gelach der jonge onbezorgde menschen als muziek Koningin Emma in de ooren geklonken heb- ben!’ Paleis Soestdijk. De prinselijke woning, uitgave Bosch & Keu- ning, Baarn [1936], 37.

jaare 1806’, Maximiliaan Jacob de Man, Paleis Het Loo Nationaal Museum, RL2676; kaart door P. Broekhoven, 1812, NA, VTHR467.

In de inventaris die in 1810 van Het Loo werd opgemaakt, wordt, behalve de meubelen in het ‘Pavillon Chinois’, ook een opsomming gedaan van de meubelen in het ‘Pavillon de Jardin’. Mogelijk is dit het tweede, toen nog bestaande restant van de oude volière. NA, Archief Kroondomein, en hofhouding Lodewijk Napoleon, 1806- 1813, inv.nr.105, Inventaris Paleis Het Loo 1810, Pavillon de Jardin.

14 NA, Archief Kroondomein, en hofhouding Lodewijk Napoleon, 1806-1813, inv.nr.105, Inventaris Paleis Het Loo 1810, Au jardin- Pavillon Chinois; KHA, E9c-31, vier bladen met plattegronden van het ‘Pavillon Chinois au chateau du Loo’.

15 KHA, E9c-1199, Inventaris van het meubilair van Paleis het Oude Loo 1849, Chinesche Koepel. Tijdens zijn wandeltocht door Neder- land merkte Van Lennep in 1823 het volgende op: ‘De met spiegels en glazen deuren versierde koepel van de oranjerie is bijzonder, maar de oranjerie zelf is minder opvallend, evenmin als het wild- park.’ Geert Mak en Marita Mathijsen (eds.), De zomer van 1823.

Lopen met Van Lennep. Dagboek van zijn voetreis door Nederland, Zwolle 2000, 203. In 2000-2001 werd in het paleispark een acht- kantige theekoepel opgebouwd, met gebruikmaking van bewaard gebleven achttiende-eeuwse onderdelen. De suggestie is wel gedaan dat de hoofdvorm teruggaat op één van de paviljoentjes van de volière van de koning-stadhouder, maar totnogtoe kan dat niet met zekerheid worden gesteld.

16 Enkele tekeningen zijn op 1880 gedateerd, terwijl de opdracht voor de bouw van een Châlet in dat jaar niet werd gegeven. Mogelijk bracht Neelmeijer deze datering later aan en vergiste hij zich.

17 KHA, G24-3I, L.H. Eberson, ‘Journal, Affaires de S.M. le Roi Guil- laume III au Palais du Loo’, 216, 218, 222, 227, 228, 242, 247, 253, 257, 261.

18 KHA, G24-3I, L.H. Eberson, ‘Journal, Affaires de S.M. le Roi Guil- laume III au Palais du Loo’, 324: [1888] ‘Il [Neelmeijer]

m’adressant en même temps une lettre par laquelle il me donnant quelque détails des travaux (…) du châlet de la Princesse, qu’il exe- cutent aux ordres du Roi.’

19 KHA, E8-IVj-57, rekening H.F. Jansen & Zonen, levering 25 augus- tus 1888.

20 KHA, E9c-1145, Generale Inventaris van het koninklijk Paleis van het Loo over de jaren 1885-1890.

21 KHA, A47a-III-11 (1888), rekening 199, W. Grotenhuis, hofleve- rancier, Apeldoorn.

22 KHA, E8-IVj-56, (mei 1887), rekening 803, Koninklijke magazij- nen van bouwartikelen, gereedschappen, koper en ijzerwaren enz.

D.S.M. Kalker te Amsterdam.

23 KHA, E8-IVj-56, rek.48, juni 1888. De klok werd voor 34 gulden gekocht bij W.M. Pruijs, Horlogiën, Bijouteriën, Galanteriën in Apeldoorn.

24 Wilhelmina, Eenzaam maar niet alleen, Amsterdam 1959, 28.

25 Wilhelmina 1959 (noot 24), 29: ‘Moeder liet boven in het chalet bij de verbouwing een veranda voor mij inrichten, die een mooie wand- beschildering had en een oude deur met klopper.’ Voorts KHA, G24- 3I, L.H. Eberson, ‘Journal, Affaires de S.M. le Roi Guillaume III au Palais du Loo’, 328: [4 juli 1889]. Koningin Emma keurde Storten- bekers plan goed (uitvoering door Lieman); voor de schoorsteen spiegelglas en bloemvazen. 327 [19 mei 1889]: ‘Reçu une lettre de

(13)

pagina’s 59-67

Jan Baptist Xavery (1697-1742):

een veelzijdig tuinkunstenaar

1

Dennis de Kool

De wetenschappelijke belangstelling voor Nederlandse beeld- houwkunst uit de achttiende eeuw neemt gestaag toe.2 De bekendste achttiende-eeuwse Noord-Nederlandse beeldhouwers zijn Ignatius (1685-1732) en Jan van Logteren (1709-1745). De werken van deze Amsterdamse kunstenaars zijn uitvoerig beschreven in een monografie die in 2005 verscheen.3 Ondanks het feit dat deze monografie veel interessante details over beide beeldhouwers bevat, kent dit boek enkele tekortkomingen.4 Van de Noord-Nederlandse tijdgenoten van Ignatius en Jan van Log- teren is weinig bekend. Het waren voornamelijk de Zuid-Neder- landse kunstenaars die het gezicht en de kwaliteit van de Noord- Nederlandse beeldhouwkunst bepaalden.5 Het atelier van Jan Pieter van Baurscheit de Oude (1669-1728) behoorde bijvoor- beeld in de eerste decennia van de achttiende eeuw tot de grote leveranciers van beeldhouwwerk.6 Hoewel Jan Pieter van Baur- scheit de Oude in Duitsland werd geboren, trok hij op jonge leef- tijd naar Antwerpen, waar hij tot aan zijn dood een alom gewaar- deerde beeldhouwer en architect werd. Na zijn dood zette zijn zoon Jan Pieter van Baurscheit de Jonge (1699-1768) het atelier voort en wist zich op te werken tot een succesvol architect.7 De belangrijkste Zuid-Nederlandse beeldhouwer uit die tijd is Jan Baptist Xavery (1697-1742). Het is echter opmerkelijk dat de publicaties over deze getalenteerde en veelzijdige beeldhouwer relatief schaars zijn. In 1970 schreef L.J. van der Klooster een artikel over deze beeldhouwer, waarin hij in het bijzonder aan- dacht besteedde aan de werkzaamheden van Xavery voor prins Willem IV.8 Van recentere datum zijn de publicaties van F.

Scholten over onder meer de borstbeelden en grafmonumenten die door Xavery zijn vervaardigd.9

In deze verkennende bijdrage zal in het bijzonder worden inge- gaan op de doorgaans onderbelichte rol en betekenis van Xavery als maker van tuinornamenten. Deze focus is niet zonder reden, want de Nederlandse tuinkunst maakte in de eerste helft van de achttiende eeuw een bloeiperiode door. Deze kunstvorm was gericht op het laten versmelten van groen en tuinornamenten tot één harmonieuze compositie, waar bovendien vaak een door- dacht decoratieprogramma of een specifieke wereldvisie aan ten grondslag lag. Tuinornamenten fungeerden in deze tuinhistori- sche context nadrukkelijk niet als losstaande objecten of louter decoratie, maar waren onderdeel van een weloverwogen tuin- plan, waarbij het geheel meer was dan de som der delen. Daar-

naast werden tuinornamenten gebruikt om de perspectiefwerking Afb. 1. A. Xavery, Sabijnse Maagdenroof, 1696, Paleis Het Loo, Apeldoorn (foto Dennis de Kool, 2009)

(14)

van de goudsmid Claude Robart. In november van datzelfde jaar werd hij vermeld als lid van het Haagse schildersgilde. Het ate- lier van Xavery was gevestigd in zijn woonhuis aan de Zuidoost Buitensingel. Zijn talent zou niet onopgemerkt blijven, met name in Den Haag waar hij het grootste deel van zijn leven verbleef en als ‘hofbeeldhouwer’ actief was.12 Hij is waarschijnlijk ook een tijd werkzaam geweest in Kassel. Op 19 juli 1742 overleed Jan Baptist Xavery, na een productief en kort leven, in zijn geboorte- stad Antwerpen. Zijn overlijden was mogelijk een indirect gevolg van een ongeluk tijdens het plaatsen van een beeld van Mars in het kasteel van Breda.13 Xavery liet twee zonen na, Frans Xavery en Jacob Xavery IV, die eveneens hun creatieve roeping volgden en schilder werden.

Veelzijdig oeuvre

In Den Haag ontwikkelde Jan Baptist Xavery zich tot een veel- zijdig en gerespecteerd kunstenaar. In de hoedanigheid van ‘hof- beeldhouwer’ maakte hij marmeren borstbeelden voor stadhou- der Willem IV (1733) en prinses Anne van Hannover (1736) die zich momenteel in het Mauritshuis in Den Haag bevinden. Daar- naast werkte hij samen met graveur, architect en dessinateur Daniel Marot (1661-1752) bij de verbouwing van Huis ten te versterken en de vele doorzichten te verlevendigen. Helaas

bestaan veel buitenplaatsen niet meer in hun oorspronkelijke vorm. Om Xavery als tuinkunstenaar te kunnen doorgronden is dus nader onderzoek en inlevingsvermogen vereist.

Jan Baptist Xavery’s atelier in Den Haag

Jan Baptist Xavery werd op 30 maart 1697 geboren in Antwer- pen. Hij was de zoon van beeldhouwer Albert Xavery (1664- 1728) en Catharina Herri. Nagelaten werken van Albert Xavery zijn beelden in de tuin van Huis Bartolotti te Amsterdam, twee verre van elegante stroomgoden aan de vijver van Slot Zeist en een marmeren tuinbeeld (‘Sabijnse Maagdenroof’, 1696) in de tuinen van Paleis Het Loo (afb. 1 en 2).

Jan Baptist Xavery trad, zoals gebruikelijk was in die tijd, in het voetspoor van zijn vader en ging bij hem in de leer. De Antwerp- se beeldhouwer Michiel van der Voort (1667-1737), in zijn tijd een vooraanstaande en veelzijdige kunstenaar, fungeerde even- eens als zijn leermeester.10 Op jonge leeftijd begaf de jonge beeldhouwer zich naar Wenen (1719) en Rome (1721). In laatst- genoemde stad zou hij twee jaar verblijven. In 1723 vertrok hij naar Den Haag.11 In 1725 verkreeg hij het Haags burgerschap en trad hij in het huwelijk met Maria Christina Robart, een dochter

Afb. 2. A. Xavery, Detail met signatuur, Paleis Het Loo, Apeldoorn (foto Dennis de Kool, 2009)

(15)

bulletin knob 2011-2 61

helaas onbekend.20 Het Gemeentemuseum in Den Haag heeft in 1969 een door Xavery gesigneerd terracotta borstbeeld aangekocht van een onbekende man (1739). Waarschijnlijk is hier de kunste- naar Balthasar Denner afgebeeld. Als decoratief ontwerper heeft Xavery diverse schoorsteenstukken ontworpen en vervaardigd.

Een aantal van deze stukken bevindt zich momenteel in het Rijks- museum in Amsterdam. In de salon van Huis Dedel bevond zich een marmeren schoorsteenstuk met twee meisjeskoppen dat waar- schijnlijk door Xavery werd vervaardigd.21 Een indicatief en onge- twijfeld onvolledig overzicht van zijn oeuvre, opgenomen aan het slot van dit artikel, geeft de lezer een globale indruk van de veel- zijdigheid en productiviteit van Xavery.

Waarderingsgeschiedenis

Frans Hemsterhuis (1721-1790) was de eerste filosoof die de beeldhouwkunst tot een belangrijk reflectiepunt maakte. Beelden voldoen volgens hem in hoge mate aan de esthetische bestand- delen ‘eenvoud van contouren’ en ‘rijkdom aan denkbeelden’. In zijn ‘Brief over de beeldhouwkunst’ (1769) lezen we: ‘de beeld- houwkunst is van alle vormen van nabootsing van de zichtbare dingen de voornaamste, omdat zij het meest volmaakt is.’ Subtiel voegt hij daaraan toe: ‘daarna volgt de schilderkunst’.22 Verder betoogt Hemsterhuis: ‘hetgeen wij groots, verheven en smaakvol noemen, zijn grote gehelen waarvan de delen zo kunstzinnig zijn samengesteld dat de ziel ze in één ogenblik en zonder moeite met elkaar kan verbinden.’23 Deze passage levert, wanneer een koppeling wordt gemaakt met de tuinkunst, een interessant inzicht op. Tuinornamenten stonden namelijk in de achttiende eeuw niet op zichzelf, maar waren een vanzelfsprekend onder- deel van een zorgvuldig geconstrueerd tuinontwerp en vormden ook ten opzichte van elkaar vaak een ensemble. Als gevolg van de ontmanteling van veel buitenplaatsen is deze samenhang ver- loren gegaan, zijn tuinbeelden ‘vervreemd’ geraakt van hun oor- spronkelijke tuinhistorische context en is vaak de iconografische betekenis van de beelden moeilijk meer te achterhalen.

Xavery’s tuinkunst op Zijdebalen

Op de buitenplaats Zijdebalen te Utrecht werd Jan Baptist Xave- ry als tuinkunstenaar ingeschakeld. Deze rijk versierde buiten- plaats aan de Vecht was het eigendom van David van Mollem (1670-1746), een rijke doopsgezinde zijdehandelaar die een gro- te belangstelling voor de tuinkunst had. De inrichting van zijn tuin was gebaseerd op een harmonieus en goed doordacht tuin- plan. De indrukwekkende tuin van Zijdebalen werd destijds gezien als het ‘Eden onzes tyts’. Deze buitenplaats was onder meer voorzien van een orangerie met exotische planten, een volière met zeldzame vogels, een theater, een karpervijver en andere waterwerken, een mineralen- en schelpengrot, wandelwe- gen, zorgvuldig bijgewerkte hagen en tal van marmeren beelden en vazen.24

Niet alleen Jan Baptist Xavery, maar ook Jacob(us) Cressant nam veel van de tuinornamenten in deze tuin voor zijn reke- ning.25 Cresssant was afkomstig uit Abbeville (Frankrijk) en van 1728 tot 1740 werkzaam in Utrecht.26 Samenwerking tussen Bosch.14 Bij dat project was hij onder meer verantwoordelijk

voor het houtsnijwerk in de Witte Eetzaal.15 Verder verzorgde hij de gevelversiering van het Oude Stadhuis in Den Haag. Het Haagse stadswapen geflankeerd door Prudentia en Justitia (1733- 1735) is bijvoorbeeld van zijn hand. Xavery ontving voor deze opdracht 1500 gulden.16 In datzelfde stadhuis maakte hij de mar- meren bovendeurstukken van de voormalige schepen- en justitie- kamer. Dat leverde Xavery op 24 maart 1738 ongeveer 800 gul- den op.17 Er zijn verschillende reliëfs van Xavery bewaard geble- ven. Het marmeren reliëf met een allegorische voorstelling onder het orgel van de Sint Bavo in Haarlem wordt gerekend tot één van zijn beste werken (afb.3).18

Xavery heeft verschillende borstbeelden gemaakt. Een indruk- wekkend werk is het marmeren borstbeeld van Don Luis da Cunha dat in 1994 door het Rijksmuseum is aangekocht. Don Luis da Cunha (1662-1749) was ambassadeur van het koninkrijk Portugal tussen 1728 en 1736.19 De Portugese ambassadeur woonde aan het Lange Voorhout. Xavery heeft eveneens een borst- beeld gemaakt van François Fagel (1659-1746), een vermaard man die gedurende meer dan zestig jaar werkzaam was als dienaar der Staten-Generaal. De huidige verblijfplaats van de buste is

Afb. 3. J.B. Xavery, reliëf onder orgel Sint Bavo, 1738, Haarlem (foto Dennis de Kool, 2006)

(16)

via veilingen op verschillende plekken. Veel tuinornamenten van andere buitenplaatsen hebben datzelfde lot ondergaan.31 De tuin- beelden van Jan Baptist Xavery bevinden zich, voor zover nu bekend is, vaak niet meer op de locaties waar ze oorspronkelijk voor zijn bedoeld. Ook is tot op heden niet met zekerheid vast te stellen waar de tuinornamenten van Zijdebalen zijn beland. Het is bijvoorbeeld niet uit te sluiten dat enkele tuinbeelden op land- goed De Tempel in Overschie van Zijdebalen afkomstig zijn.32

Tuinornamenten van Xavery

In Nederland zijn verschillende tuinbeelden van Xavery bewaard gebleven. Een beeld heeft een bestemming gevonden bij Huize Bergen te Vught. In 1916 werd de villa Huize Bergen naar ont- werp van de architect J.W. Hanrath gebouwd voor de familie Fentener van Vlissingen. De oorspronkelijke villa Huize Bergen, daterend uit de negentiende eeuw, werd hiervoor gesloopt. In 1949 is het landgoed verkocht aan het bisdom Den Bosch. In 1950 is de stichting Huize Bergen opgericht, die het landgoed kocht. Tegenwoordig wordt het geëxploiteerd als conferentiecen- trum. Op dit landgoed bevindt zich een zandstenen tuinbeeld van Diana. De sikkel van de maan op haar voorhoofd is haar attri- buut als maangodin. Het tuinbeeld is gesigneerd en gedateerd.

deze en andere kunstenaars op Zijdebalen was van groot belang om een harmonieuze tuincompositie tot stand te brengen. David van Mollem hechtte grote waarde aan de thematiek van zijn sculpturen en hun onderlinge samenhang, omdat ze als onder- deel van de tuin een geschikt middel vormden om weloverwogen gedachten over schepping, natuur en mens uit te beelden.27 Een opvallend detail is dat Van Mollem ook beeldhouwwerk op vei- lingen kocht. Dit feit illustreert dat de tuinhistorische context van tuinbeelden geen statisch gegeven is en dat tuinbeelden in een nieu- we omgeving een nieuw betekenisvol verhaal kunnen vertellen. In 1740 was de tuin op Zijdebalen voltooid. Lang heeft Van Mollem daar niet van kunnen genieten, want hij stierf op 5 juli 1746.

Hofdicht

In de literatuur worden verschillende beelden genoemd die Xavery voor de tuin van Zijdebalen heeft vervaardigd. Marme- ren beelden van Hippocrates en Galenus, Mercurius en Diana, Apollo en Flora, en verschillende marmeren groepen, namelijk

‘drie bustes, die zeer de aandacht trokken: de Wereld tusschen Heraclitus en Democritus, - een tweede groep, geroemd als bevallig en als teeder en aangenaam, maar die ons doet glimla- chen; de Koophandel, die langs den rug der Naarstigheid opklimt om een door de Wijsheid vastgehouden hoorn des overvloeds te vermeesteren, - en ten slotte een derde, die Mercurius, Minerva voedend, vertoonde’.28 Dat deze tuinbeelden van Xavery in de smaak vielen bij zijn tijdgenoten, komt naar voren uit het Hof- dicht over Zijdebalen dat in 1740 door Arnold Hoogvliet is geschreven.

Ô Troostrijk zinnebeelt! Ô kunst van Xavery, Die oog en hart verrukt, waarheen vervoert gij mij?

Gij deed mijn poëzy, gekeert naar d’eigenschappen Der zedeleer, bijna voorbij twee beelden stappen, Door uwen beitel fiks gevormt uit marmersteen.

Ô Schoone Flora! Zoude ik u voorbij gaan? Neen.

Zoude ik, ô grootsche Apol! Dus uwe schoonheit honen?

Ô neen, gij kunt ons een verhevenheit vertonen, De majesteit der goôn, bij ’t heidendom verdicht, En leert, dat Xavery niet voor d’aaloutheid zwicht.29

Ontmanteling van de buitenplaats Zijdebalen

De tuin van Zijdebalen bleef in de achttiende eeuw een belang- rijke bezienswaardigheid. David van Mollem had in zijn testa- ment laten vastleggen dat de buitenplaats precies moest blijven zoals de stichter het naliet. Zijn nabestaanden werden echter geconfronteerd met tegenvallende inkomsten. In 1819 werd het landgoed vanwege een faillissement verkocht en ontmanteld. De tuinornamenten werden op een openbare veiling verkocht. Het financiële resultaat van de veiling ‘was treurig, zoals te verwach- ten was in een tijd, toen tuinbeelden uit de mode waren en toen ieder zuchtte onder de gevolgen van den Franschen tijd.’30 Dat was een tragisch einde voor de tuinbeelden die deze buitenplaats mede vorm en inhoud gaven. Alle beelden en vazen werden uit

hun zorgvuldig gecomponeerde context gehaald en belandden Afb. 4. J.B. Xavery, Tuinbeeld Diana, 1725, Vught (foto Dennis de Kool, 2006)

(17)

bulletin knob 2011-2 63

ten is een schelp geplaatst. Het beeld is op het voetstuk gesig- neerd door Xavery. Bij de datering zijn alleen de eerste drie cij- fers zichtbaar (‘172’). Het laatste cijfer is vervaagd. Vermoedelijk is het beeld oorspronkelijk bedoeld om in een nis te worden geplaatst, omdat aan de achterzijde van het beeld minder aan- dacht is besteed. Een opvallend gegeven is dat de handtekening van Xavery wederom prominent aan de voorkant van het voet- stuk is aangebracht. Dit kan worden geïnterpreteerd als een zelf- bewust gebaar van de kunstenaar die deze tuinbeelden letterlijk als zijn visitekaartje heeft opgevat (afb. 6 en 7).

Een derde tuinbeeld van Xavery is opgesteld naast het huis op buitenplaats Rijnoord te Woerden.33 Dit beeld van Demeter, de godin van het graan, is aan de zijkant van het voetstuk gesig- neerd en voorzien van het jaartal 1733. In haar linkerhand houdt ze een toorts omhoog, in de plooi van haar kleed bevinden zich bloemen of vruchten en naast haar is een gevleugeld dier geposi- tioneerd. Deze attributen verwijzen naar Demeter die haar doch- ter Proserpina zoekt (afb. 8, 9 en 10).

Naast deze drie getraceerde beelden wordt in de literatuur nog melding gemaakt van een beeld van Flora uit 1725.34 Flora is in 1833 op het Valkhof in Nijmegen geplaatst en is tijdens of na de Tweede Wereldoorlog spoorloos verdwenen. Dit beeld is in het- zelfde jaar gemaakt als het eerder besproken tuinbeeld van Dia- na. Om die reden kan niet worden uitgesloten dat er een mogelij- ke samenhang bestaat tussen deze tuinbeelden. Verder worden in de literatuur nog andere werken van Xavery genoemd, namelijk een zandstenen mannenfiguur uit 1732 die in de tuin van het al genoemde Huize Bergen te Vught zou hebben gestaan en beel- den van Diana en Apollo waarbij Dukenborg te Nijmegen als locatie is vermeld.35 Soms wordt ook een verband gelegd tussen sculpturen in de tuin van Huis ten Bosch en Xavery. Deze tuin is in de eerste helft van de achttiende eeuw aangelegd naar een ont- werp van Daniel Marot. Van de huidige beelden in de tuin is echter niet bekend waar deze beelden vandaan komen en door wie ze zijn gemaakt.36 Jan Baptist Xavery heeft ook andere tuinornamenten gemaakt, waaronder verschillende tuinvazen voor Zijdebalen. Enkele tuinvazen van Xavery zijn bewaard gebleven.37 Tegenwoordig worden slechts sporadisch stukken van Xavery op veilingen aangeboden. 38

Aan de voorkant op het plateau onder haar voeten staat J.B.

Xavery 1725. De huidige exploitant van het landgoed vermoedt dat het beeld destijds is geplaatst door de familie Van Beunin- gen-Fentener van Vlissingen (afb. 4 en 5).

Een ander tuinbeeld van Xavery staat op landgoed Baets te Mid- delbeers. Het betreft hier een beeld van Venus. Achter haar voe-

Afb. 6. J.B. Xavery, Tuinbeeld Venus, Middelbeers (foto Dennis de Kool, 2009)

Afb. 5. Detail met signatuur en datering, Vught (foto Dennis de Kool, 2006) Afb. 7. Detail met signatuur en datering, Middelbeers (foto Dennis de Kool, 2009)

(18)

objecten of louter decoratie worden gezien, maar dienen in een bre- dere tuinhistorische context te worden geplaatst. De tragiek van veel tuinornamenten is dat ze vaak uit hun oorspronkelijke groene omgeving zijn gehaald. In een andere omgeving krijgen ze soms een nieuwe betekenis, maar vaak komen ze minder goed tot hun recht, omdat de oorspronkelijke harmonieuze ‘compositie’ verloren is gegaan. Het resultaat daarvan is doorgaans een nonchalante omgang met dit versnipperde cultuurhistorische erfgoed. De schaar- se tuinbeelden die alle rampspoed hebben overleefd en nog in het openbaar te bewonderen zijn, staan vaak op ongeschikte locaties en zijn kwetsbaar voor klimatologische invloeden of vandalisme. Ook zijn veel al dan niet gehavende tuinbeelden in anonieme depots van musea beland. Hoewel de beelden daar veilig zijn, vormen de troos- teloze museale catacomben een schril contrast met de tuinen waar- voor ze oorspronkelijk zijn bedoeld. Tuinornamenten zijn gemaakt om door liefhebbers aanschouwd, bestudeerd en bewonderd te wor- den, bij voorkeur in een groene omgeving. Anders verdwijnen ze letterlijk uit ons collectieve geheugen. De getalenteerde Jan Baptist Xavery en zijn tijdgenoten verdienen een beter lot. Aangezien deze bijdrage is bedoeld als startpunt voor nader onderzoek naar de wer- ken en de artistieke levensloop van Xavery, worden meldingen van werken die nog niet in het overzicht staan, suggesties en kritische reacties van lezers zeer op prijs gesteld.

Pleidooi voor herwaardering

Hoewel er tegenwoordig iets meer aandacht is voor de Nederlandse beeldhouwkunst uit de achttiende eeuw, verdient de Nederlandse tuinsculptuur uit deze periode meer systematisch onderzoek. Veel van de Nederlandse tuinsculptuur uit de achttiende eeuw is name- lijk nog anoniem.39 Dergelijk onderzoek kan waardevolle inzichten opleveren met betrekking tot de positionering van tuinsculptuur in de beeldhouwkunst en de betekenis ervan in de tuinkunst van de achttiende eeuw. Aangezien Jan Baptist Xavery wordt gerekend tot de belangrijkste beeldhouwers uit de achttiende eeuw die in Neder- land werkzaam waren, verdient zijn artistieke loopbaan, zijn veel- zijdige oeuvre en zijn invloed op andere kunstenaars nader onder- zoek. Mede met het oog op de bloei van de tuinkunst in die tijd, mag de betekenis van Xavery als ‘tuinkunstenaar’ daarbij niet over het hoofd worden gezien. Tuinbeelden moeten niet als losstaande Afb. 8. J.B. Xavery, Tuinbeeld Demeter, 1733, Woerden (foto Dennis de Kool, 2010)

Afb. 9. Detail met signatuur en datering, Woerden (foto Dennis de Kool, 2010)

Afb. 10. Detail tuinbeeld Demeter, Woerden (foto Dennis de Kool, 2010)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Daarvan diende het aange- taste muurwerk tot een voet onder de omloop te worden wegge- broken, waarna op het bereikte lagere niveau een nieuwe lijst, een achttien duim

Deze verschillen zijn zo groot dat de vraag opkomt of de inpassing van het gebouw in zijn omgeving een rol heeft gespeeld in de planning van het

Het is van groot belang dal hoogwaardige zwart/wil afdrukken van il- lustraties worden aangeleverd, bij voorkeur in afdrukken op formaat 18 x 24 cm. Het is in de

De praktijk van de bescherming heeft ons inmiddels geleerd dat uit de registeromschrijvingen van funerair erfgoed zelden of nooit duidelijk valt op te maken wat

Maar ook als de band met Lombardije later zou zijn gelegd, en de afbouw van de kerk in Lombardische stijl gezien kan worden als boetedoening voor de verwoesting van

Bij zijn eerste bespreking met de drie architecten, Daniel Marot, diens zoon en Coulon, werd al snel duidelijk dat de laatste niet zondermeer alle bevelen van

nen - en het moet in hoge mate worden betreurd - dat de grote restauraties in het verleden weliswaar het fysiek voortbestaan van onze grote monumenten hebben verze- kerd,

Niet al- leen werd het arkel-torentje evenals de bijzondere hoekoplossing aan de vooraf- gaande traditie ontleend, de rationele ver- menging van Gotische en