• No results found

Weergave van Bulletin KNOB 107 (2008) 2

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Weergave van Bulletin KNOB 107 (2008) 2"

Copied!
44
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

} K N O B

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond

B U Lil L E T I N

2 0 0 8 - 2

(2)

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond

Opgericht 7 januari 1899

Bulletin

Tijdschrift van de K N O B , mede mogelijk gemaakt door de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten en ® M I T , Faculteit Bouwkund e T U Delft Redactie

prof. dr. A.F.W. B o s m a n . prof. dr. W.F. Denslagen.

dr. R. Dettingmeijer (eindredacteur).

prof. drs. Ft.L. Janssen, prof. dr. M . C . Kuipers, prof. dr. K.A. Ottenheym . dr. F.H. Schmidt.

dr. M . T A . van Thoor,

prof. dr. D.J. de Vries (hoofdredacteur).

Kopij voor het Bulletin

Gaarne t.a.v. prof. dr. D.J. de Vries R A C M , Postbus 1 0 0 1 , 3700 B A Zeist

S u m m a r i e s mw. drs. U. Yland

A b o n n e m e n t e n Voorlopig kantooradres:

Penningmeester K N O B Postbus 6 7 , 4 8 5 0 A B Ulvenhout Tel.: 0294 - 295556

E-mail: info@knob.nl Web-site: www.knob.nl

Losse n u m m e r s voor zover nog verkrijgbaar € 7 Abonnement en lidmaatschap K N O B : € 6 5 :

€ 25 (studenten tot 27 jr) en € 50 (65+):

€ 125 (instelling e t c ) .

Opzeggingen schriftelijk voor 1 november van het jaar.

K N O B

Mr. W . M . N . E g g e n k a m p (voorzitter), mw. drs. D . H . H . Scheer- hout (vice-voorzitter), mr. drs. G. M e d e m a (secretaris), dhr. A.P.P. M e t ( p e n n i n g m e e s t e r ), dr. P.W.F. B r i n k m a n , mw. drs. M . H a a k s m a n , ir. D.G. de H o o g , drs. M. K r a u w e n mw. J.E. Oldenburger . jhr. ir. D.L. Six (leden).

Druk en Lay-out

Walburg Grafische Diensten Postbus 4 7 0 , 7 2 0 0 A L Zutphen tel. 0 5 7 5 - 5 8 2 950

I S S N 0 1 6 6 - 0 4 7 0

INHOUD

D a k l o o s (D.J. de Vries)

W i m Hupperetz

Cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit van de historische binnenstad. Het g e h e u g e n van een straat als inspiratiebron

Hans van den Heuvel

Glazen o v e r k a p p i n g van binnenplaatsen : te veel zorg breekt het glas?

41

4 3

5 2

M . S . Verweij

Transparant maar niet open: o v e r k a p p i n g van de binnenplaats van het Provinciehuis te G r o n i n g e n 67

Publicaties

D.H. B a a i m a n . H . M . G o u d a p p e l . P. M e u r s en G.A. O v e r e e m , H.F.A. R a d e m a k e r D e v e n t e r stadsarchitect 1961-1988

(recensie Dirk J. de Vries) 75

K N O B

- Verslag van de A l g e m e n e L e d e n v e r g a d e r i ng K N O B 26 april 2 0 0 8

- K N O B - p e n n i n g voor j o n g acedemisch talent

S u m m a r i e s A u t e u r s

Richtlijnen voor a u t e u r s Bulletin K N O B

75 7 8

7 8

79

Afbeeldingen omslag:

Voorzijde: De Lakenhal le Leiden (Arenr van 's Gravesande 1640, sinds 1874 museum) met overkapping uit 1991

(foto D. J. de Vries 2007)

Achterzijde: Gebouw van de Faculteit Bouwkunde TU Delft vóór en na de fatale brand van 13 mei 2008 (foto's D. J. de Vries 2007 en 2008)

B U L L E T I N K N O B

J a a r g a n g 107, 2008 , n u m m e r 2

(3)

Dakloos

Een ogenschijnlijk onschuldige kortsluiting in een koffiezet- apparaat zorgde op 13 mei 2008 voor de verwoesting van de Faculteit B o u w k u n d e van de Technische Universiteit Delft.

Gelukkig vielen er geen gewonde n of slachtoffers maar de materiële en immateriële schade is enorm. Onmisbar e data.

uniek historisch materiaal of voor personen uiterst dierbare voorwerpen gingen verloren, andere belangrijke zaken zijn o p wonderbaarlijke wijze gespaard gebleven. Het gebouw van Bouwkunde was zelf een belangrijk historisch document met een duidelijk en h e r k e n b a a r concept . De o o r s p r o n k e l i j k e plannen van J.H. van den Broek (1898-1978) en J.P. Bakema (1914-1981) dateerden reeds van 1956 maar de realisatie van de n i e u w b o u w vond in de jaren 1969-*70 plaats. Dankzij interne aanpassingen en toevoegingen aan de oost- en west- zijde kon het oorspronkelijke beoogde aantal van een kleine

1000 studenten uitgroeie n tot bijna 3 0 0 0 t e g e n w o o r d i g . Opmerkelijk, hoe dit gebouw in relatief korte tijd zo veel aan- passingen en toevoegingen vrijwel moeiteloos leek te verdra- gen. Enige tientallen miljoenen waren gereserveerd om bin- nenkort wederom tot een ingrijpende verandering te komen.

Men achtte het gebouw flexibel genoeg om zo' n operatie te ondergaan. Het herwaarderen en opnieuw in gebruik nemen van een monument heet(te) restauratie. In Delft was inmid- dels plek voor een ruimere definitie: ® M I T staat voor modifi- catie, interventie en transformatie. Rekening houdend met een r u i m e r e c o n t e x t , v a r i ë r e n d van detail tot l a n d s c h a p , beschermd en o n b e s c h e r m d, werkt men daar aan integratie van architectuur en stedenbou w met oog voor de kwaliteit van bijvoorbeeld woonwijken, oude steden, industriegebie- den, infrastructuren alsook aan de vormgeving van het nieu- we. Aan goede voornemens om het bestaande weloverwogen en met aandacht voor alle waarden te veranderen komt echter een abrupt einde als een totale brand toeslaat.

Volgens de huidige normen was de brandcompartimentering weliswaar te ruim bemeten, maar lijkt deze wèl goed gefunc- tioneerd te hebben. De brand schijnt buitenom te zijn overge- slagen van de zuidelijke op de noordelijke vleugel waarvan de westelijke gevel met bijgehorende vloeren tegen het eind van die middag ten dele zijn ingestort. Aan die zijde bevon- den zich o p de tweede en derde verdieping ook de kamers en ateliers van de oude afdeling Restauratie, het huidige ®MIT.

Individueel tekenen zich grote verschillen in de aard en

o m v a n g van de schade af. Voor sommigen is die overkome- lijk en vervangbaar, anderen zijn de resultaten van jarenlang onderzoeken en verzamelen definitief kwijt. We denken daar- bij niet alleen aan de studenten maar ook aan het werk van de (wetenschappelijk) m e d e w e r k e r s . P H d ' s en anderen. In het verleden heeft de T U Delft talloze opgravingen in (vooral) Limburg verricht. Deel van het bijbehorende vondstmateriaal en de profieltekeningen is waarschijnlijk verloren gegaan.

In de kelders van de T U lag het nodige opgeslagen maar we weten nog niet wat precies bewaar d is gebleven . Het gaat daarbij om een klein deel de zogenoemde Collectie Sluyter- man (1863-1931) die historische interieurstukken bevat, om een studiecollectie oude bouwfragmenten. een gesloten afde- ling van de bibliotheek en bijvoorbeeld een collectie 19de- eeuwse maquettes van kapconstructies. In een andere kelder Claarzenkelder") bevonden zich enkele kasten met tekenin- gen van de voornoemde Limburgse opgravingen. Enige tijd geleden bleken deze kasten reeds o p wonderbaarlijke wijze te zijn verdwenen; waarschijnlijk heeft men de inhoud daarvan voor oud papier aangezien.

Dit brengt ons op het beheer en gebruik van dit soort verza- melingen. T h a n s spreekt men van een 'schatkame r inferno' maar in de praktijk was de o m g a n g met losse bouwfragmen- ten en documentair materiaal soms nogal wisselvallig en wil- lekeurig. De omstandigheden in tal van musea, archeologi- sche depots en bij diverse overheidsdiensten laat dikwijls te wensen over. Dit soort 'gesloten afdelingen* zijn een financi- eel blok aan het been waar men liever van af wil. De tijd is rijp om daarover van gedachten te wisselen met vakgenoten en aanverwante disciplines: hoe dient men verzamelingen en depots te beheren, te ontsluiten, toegankelijk en bruikbaar te maken? Wellicht dat de K N O B in deze discussie een rol kan spelen.

Beperkter maar toch zorgwekkend is ook de schade voor de

K N O B . O n d e r druk van het opheffen van de subsidie van

O C W heeft de Algemene Ledenvergadering van 26 april j . 1 .

immers besloten om het bureau van de bond van het Erfgoed-

huis Amsterdam naar de Faculteit B o u w k u n d e over te bren-

gen. Dat is kort daarop gebeurd en de dozen met spullen wer-

den ergens in de kelders van d e T U opgeslagen. Voor alle

duidelijkheid: het historische archief van de K N O B (tot 1970)

(4)

42 B U L L E T I N K N O B 2 0 0 8 - 2

De noordwestelijke zijde van de Faculteit Bouwkunde. TU Delft na de brand van 13.5.2008 (foto Bouw- en Woningtoezicht gemeente Delft)

is eerder naar het Nationaal Archief gebracht en het archief van de redactie bevindt zich sinds begin jaren "90 bij de R A C M in Zeist. Het gaat om het actuele kantoorbestand, de l e d e n a d m i n i s t r a t i e , b e s t u u r s v e r s l a g e n. v o o r b e r e i d i n g e n en afrekeningen studiedagen, een complet e reeks plus o v e r g e - bleven nummers van het Bulletin, om C d ' s en D v d ' s . De com- puter en actuele b e s t a n d e n gingen g e l u k k i g niet m e e en berusten voorlopi g bij de p e n n i n g m e e s t e r van de K N O B . A r t h u r M e t . Het b u r e a u , c.q. het v a n o u d s b e k e n d e en betrouwbare aanspreekpunt valt onder deze omstandigheden helaas enkele maanden weg. Streven is vanaf september een b u r e a u m e d e w e r k er en werkplek beschikbaar te hebben o p het secretariaat van de afdeling ®MIT.

Tot die tijd is het secretariaat ondergebracht bij Arthur Met en worden post, mail en telefoon via hem afgehandeld, zie colo- fon. O p dit moment wordt tevens hard gewerkt aan een nieu- w e website voor de K N O B . Vanaf s e p t e m b er worden w e e r diverse studiedagen belegd. Nadere informatie volgt. Het zal nog wel enkele maanden duren eer de beoogde tussenoplos- sing, het oude hoofdgebouw van de T U aan de Julianalaan. is ingericht. Aan dit statige bakstene n m o n u m e n t o n t w o r p e n door architect G. van Drecht (1879-1963)van de Rijksgebou- wendienst is tussen 1918 en 1923 gewerkt, maar als universi- teitsgebouw voor scheikunde heeft het nooit gefunctioneerd.

De ' r o d e scheikunde ' k w a m leeg te staan, werd na de Tweede Wereldoorlog een "kille bestuursbunker ' maar zou binnenkort d o o r het a r c h i t e c t e n b u r e a u B r a a k s m a & R o o s tot gerieflijk a p p a r t e m e n t e n c o m p l e x worden ingericht. Het lot beschikte a n d e r s . De f a c u l t e i t s g e m e e n s c h a p heeft in de afgelopen weken vooral aangetoond dat de kunde van het bouwen even- zeer samenhangt met aanpassen, organiseren en vooruitzien.

We leven mee met het e n o r m e verlies dat hier geleden is en wensen de leiding, de professoren Wytze Patijn. Jo Coenen en alle betrokkenen veel sterkte. De omstandigheden hebben lotgenoten van ons gemaakt en we hopen op een versterkte en intensieve samenwerking in de toekomst.

Het voorliggend t h e m a n u m m e r gaat over ingrijpende veran- deringen in de g e b o u w d e o m g e v i n g . Cultuurhistoricus W i m H u p p e r e t z ( E r f g o e d N e d e r l a n d ) vraagt a a n d a c h t v o o r d e o m g a n g met historische binnensteden vanuit ervaringen in Breda. Hij probeert te verklaren waarom verschillende disci- plines verschillende standpunten kunnen innemen als het om vernieuwingsprocessen gaat. Het koppelen van inzichten zou de discussie in positieve zin kunnen stimuleren. Daarna voert Hans van den Heuvel (Universiteit Utrecht) een serie gebou- wen o p die in meer recente tijd een glazen overkapping heb- ben gekregen. Welke overwegingen speelden daarbij een rol en op welke wijze is een en ander gerealiseerd'? Met het toe- nemen van de ervaring en het overwegen van andere oplos- singen lijkt g a a n d e w e g bewuster met de transformaties van deze voormalige buitenruimten te worden omgegaan. De his- torische waarde en aard van het b e s t a a n d e g e b o u w spelen uiteraard een belangrijke rol maar ook de gekozen afwerking en de detaillering van de glazen huid. Het derde artikel is een soortgelijke casus maar dan uitgebreide r beschreven door Michiel Verweij ( R A C M ) die put uit de koele aanpak in de noordelijke regio.

De K N O B is nu even dakloos, maar ook wij staan o p het punt van vernieuwing en verjonging. Een symbool daarvan is het initiatief van oud-voorzitter jhr.ir. Diederik Six dat hij bekend maakte bij zijn aftreden o p 26 april j.1. Het gaat om een wis- selprijs. een stimulans voor j o n g talent waarover in de rubriek K N O B meer te lezen valt.

Dirk J. de Vries, hoofdredacteur

(5)

Cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit van de historische binnenstad

Het geheugen van een straat

a l s i n s p i r a t i e b r o n

Wim Hupperetz

Inleiding

Culturele planologie was tot voor kort een term die gebruikt werd als aanduiding van een relatief nieuw beleidsterrein, de integrale visie op (de aanpak van) een gebies- of stadsdeel dat sinds de N o t a B e l v e d è r e in z w a n g raakte. Sinds de N o t a Ruimte (2006) is deze term geschrapt in het beleidsidioom en v e r v a n g e n d o o r de term 'ruimtelijke k w a l i t e i t ' . De termen culturele planologie en nu dus ruimtelijke kwaliteit worden g e z i e n als het w o n d e r m i d d e l dat vanuit de ' B e l v e d è r e - g e d a c h t e ' sinds 1999 naar voren wordt geschoven.' Maar is er wel een praktisch werkbaar kader, dat zicht biedt op een inte- grale visie? Het vereist m e e r dan alleen een g e z a m e n l i j k d e v i e s (behou d door o n t w i k k e l i n g ) en ook meer dan geza- menlijke projecten. Het vereist in d e eerst e plaats dat de werelden van de cultuurhistorie en de plannenmaker s en ont- werpers o p een eenduidige wijze met elkaar communiceren . Al eerder is aangegeven dat het begrip cultuurhistorie een vrij vaag en weerloos begrip is als het niet wordt geproblemati- seerd.2 Cultuurhistorie is dus niet een o p s o m m i n g maar moet gebaseerd zijn o p een beredeneerde en te controleren orde- ning. Het subtiele onderscheid tussen cultuurhistorie en cul- tuurgeschiedenis zit dan ook vooral in het feit dat cultuurge- schiedenis een discipline is die de wordingsgeschiedenis van een fysieke ruimte en zijn samenleving analyseert en verge- lijkt terwijl cultuurhistorie gegroeide en gelaagde situaties o p een toegepaste wijze beschrijft, ordent, vertelt en verbeeldt.

Cultuurhistorie wordt met name gekoppeld aan de ruimtelijke c o m p o n e n t en manifesteert zich vooral binnen het d o m e i n van c u l t u u r b e h o u d en c u l t u u r s p r e i d i n g en daarbij w o r d t steeds vaker verwezen naar het erfgoedregime.-,

In dit artikel wordt gewezen o p een ordeningsprincipe dat gebruikt kan worden door om cultuurhistorie beter werkbaar over het voetlicht te krijgen. Het is geen nieuw principe maar de manier waarop het wordt toegepast kan wel vernieuwend werken. In het kort komt het neer op het operationaliseren van de drie tijdsniveau's van F. Braudel. Hiermee kan de rijkdom aan cultuurhistorische data o p vrij eenvoudige wijze worden geordend en ontsloten voor de ontwerper of de planoloog. In mijn waarneming schort het op dit punt vaak aan contact en begrip en kunnen dit soort handreikingen behulpzaam zijn.

De integrale b e n a d e r i n g die vanuit de B e l v e d è r e - g e d a c h t e

wordt voorgestaan, vergt heel wat van d e betrokkenen zoals architecten, s t e d e n b o u w k u n d i g en en van de (bouw)historici en a r c h e o l o g e n , en zeker in s a m e n h a n g en ook onderling . Vooreerst wil ik kort ingaan o p de mogelijkheden en o n m o g e - lijkheden die de huidige vaktradities van archeologen, bouvv- historici. historici, s t e d e n b o u w k u n d i g e n, architecten en pla- nologen met zich mee brengen als het gaat om culturele pla- nologie en ruimtelijke kwaliteit. Ik zal mijn b e v i n d i n g e n bespreken tegen de achtergrond van een multidisciplinaire o n d e r z o e k naar de achthonderdjarige geschiedenis van één straat in de historische binnenstad van Breda.4

Historische onderzoekstraditie s

Het ' g e h e u g e n van een straat' is een metafoor die ik gebruik voor datgene dat is opgeslagen in archieven, in de b o d e m , in huizen en bij mensen dat te maken heeft met menselijke han- delingen in een bepaalde straat, in dit geval de Visserstraat te Breda (afb. 1).? Globaal gesproken hebben we het dan over de sociaal-culturel e o n t w i k k e l i n g e n zoals bijvoorbeeld het feit dat de straat in de periode 1350 - 1590 tot de rijkste stra- ten van Breda behoorde of dat de straat na 1960 tot het uit- gaanskwartier van Breda ging behoren. Aan de andere kant spreken we over ruimtelijk-fysiek ontwikkelingen zoals bij- voorbeeld de verstening van de huizen in de late middeleeu- wen, de verdichting van de bebouwing vanaf de zeventiende e e u w of de privatiseringstendensen die leidden tot extra voor- deuren voor de b o v e n w o n i n g e n.

D e z e t w e e d e l i n g , sociaal-cultureel en ruimtelijk-fysiek, is niet toevallig gekozen maar hangt samen met twee belangrij- ke onderzoekstradities die zich bezighouden met historische b i n n e n s t e d e n . Dat zijn enerzijds de g r o e p van historici en kunsthistorici die, v o o r n a m e l i j k op basis van g e s c h r e v e n bronnen vooral oog hebben voor sociaal-culturele o n t w i k k e- lingen. Anderzijds gaat het om een groep van archeologen, bouwhistorici en historisch geografen die veel meer vanuit de ruimtelijk-fysieke overblijfselen hun verhaal destilleren, of iets daar tussenin (afb. 2).

Deze t w e e onderzoekstradities raken binnen het domein van de historische binnensteden niet echt met elkaar in gesprek.

Toch is vooral in de vroegmoderne tijd en later de meerwaar- de van een gecombineerde aanpak groot. Historici gebruiken

PAGINA'S 4 3 - 5 1

(6)

4 4 B U L L E T I N K N O B 2 0 0 8 - 2

NIET BEWAARD

GEHEUGEN- VERLIES

GEEN INTERPRETATIE

Afb. I. Schematische voorstelling van geheugenverlies), historisch besef en herinnering. Uitgangspunt zijn de handelingen van de mens. Gebeurtenissen kunnen worden opgeslagen en voorwerpen kunnen worden bewaard al dan niet secundair. Dit zijn de bronnen van het nog aanwezige geheugen en die kunnen worden geraadpleegd en geïnterpreteerd om te komen tot een herinnering. De waardering van die herinnering heeft te maken met het historisch besef

w e l i s w a a r a r c h e o l o g i s c he g e g e v e n s m a a r doen dit vaak o p een basaal niveau zonder echter de meerwaarde van dit soort g e g e v e n s te k u n n e n b e o o r d e l e n of te beseffen. A n d e r s o m hanteren archeologen nog te weinig historische kaders o m te komen tot syntheses of missen ze de mogelijkheden en vaar- digheden tot het c o m b i n e r en van historische g e g e v e n s met hun archeologische dataset of rapportage.

In mijn eigen onderzoek h e b ik die combinatie proberen te leggen o m te zien wat de m e e r w a a r d e van een dergelijke benadering kan zijn. Het is daarbij wrang o m vast te stellen dat de academische vaktradities voor dergelijke onderzoeks- benaderingen nauwelijks een werkbaar podium bieden. Echt multidisciplinaire onderzoek met betrekking tot historische binnensteden is dan o o k nog s c h a a r s . E r is dan o o k grote behoefte aan opleidingen die er voor zorgen dan dit begrip cultuurhistorie ook daadwerkelijk inhoud krijgt en toegepast w o r d t .6 Het relatief nieuwe beleidsterrein ruimtelijke kwali-

teit zou daar sterk mee geholpen zijn; enkele aanbevelingen volgen aan het einde van dit artikel.

De historische binnenstad als w e r k g e b i e d van de s t e d e n b o u w k u n d i g e

Alsof het probleem van de twee gescheiden onderzoekstradi- ties nog niet genoeg is. dient gewezen te worden op een tweede probleem als het gaat o m het geheugen van een straat. Dat heeft alles te maken met de interpretatie, vertaling en toepas- baarheid van de beschikbare kennis over historische binnenste- den. Iedereen kent de lokale archieftijgers, gedreven historici en plaatselijke archeologen die als wandelende encyclopedieën van hun stad of dorp te boek staan. Daarmee in contrast staan de plannenmakers die snel en efficiënt te werk moeten gaan en zich niet laten belemmeren door cultuur of wat dan ook. Is die cultuurhistorische analyse ook toepasbaar te maken en te verta- len naar de wereld van ontwerpers en beleidsmakers? Er is

(7)

Aft). 2. Archeologisch onderzoek in de Visserstraat waarbij de verkaveling uit de 12de eeuw werd vastgesteld en ophogingen uit later tijd (foto: Bureau Cultureel Erfgoed Breda)

sprake van een lang/aam kleiner wordende kloof, tussen aan de ene kant de groep van historische onderzoekers en aan de andere kant de plannenmakers en stedenbouwkundigen.

De onderzoekers van historische binnensteden zoals stadshis- torici. stadsarcheologen. bouwhistorici beschrijven en analy- seren vanuit hun vaktraditie en historisch perspectief. Men neigt er toe de geschiedenis van de laatste decennia te nege- ren of te vermijden. O p die manier staat veel onderzoek los van de actualiteit. Met name etnologen bieden interpretatie- kaders en denkrichtingen om ook de contemporaine geschie- denis in het onderzoek te betrekken. Dit gemis zorgt ervoor dat er nog te weinig sprake is van toegepast historisch onder- zoek. D a a r m e e z e g g e n d dat er maar weinig ( a c a d e m i s c h e ) onderzoekers in slagen om hun cultuurhistorische analyses te vertalen naar beleidsaanbevelingen of naar de praktijk van de ontwerpers en de plannenmakers. Hierover zouden historici, archeologen en bouwhistorici zich wat meer zorgen mogen maken. De maatschappelijke relevantie van hun werk staat of valt o p termijn immers met de toepasbaarheid en vertaling van hun onderzoeksgegevens.

Plannenmakers en de beleidsmaker s kijken vooruit naar de toekomst en de onderzoeker s kijken vooral terug en lijken

soms nauwelijks in de gaten te hebben waar de stedenbouw- k u n d i g e n , de s t a d s v e r n i e u w e r s , de architecten - allemaal mensen met een t o e k o m s t g e r i c h t e beroepspraktijk - mee bezig zijn. Hoewel niet iedereen over een kam valt te scheren, geldt dat helaas ook voor veel plannenmakers: zij zien histo- rici als vakidioten, zich verliezend in details met verhalen doorspekt met ondoorgrondelijk jargon. In het kader van de Belvedère-gedachte 'behoud door ontwikkeling ' is c o m m u n i - catie, of nog beter: de discussie tussen dez e twee groepen noodzakelijk. Dit vergt openheid, nieuwsgierigheid, interesse en kennis voor eikaars werkwijze, inzichten en tradities.

Stenen en mensen

Keren we terug naar de historische binnenstad en kijken we naar

de stedenbouwkundige dan valt op de stad meestal wordt

gedefinieerd vanuit de openbare ruimte. De stedenbouwkundige

structuur van een historische binnenstad kenmerkt zich door stra-

ten en pleinen, ruimtes die als het ware de verschillende

bouwblokken afbakenen. Wat er binnen, tussen of onder die bouw-

blokken gebeurt onttrekt zich voor een belangrijk deel aan de

waarneming, terwijl hier wel eeuwen lang het organisme van de

(8)

4 6 B U L L E T I N K N O B 2 0 0 8 - 2

stad is gegroeid. De gevels tonen in veel gevallen niet meer en niet minder de modegevoeligheid in de loop der eeuwen en de laatste honderd jaar tonen ze vooral het bevriezende monumentenbeleid.

M o n u m e n t e n z o r g en stedenbouw hebben nauwelijks oog voor wat men het sociaal-historisch perspectief van de bewoner kan noemen. Het lijkt wel of het in de monumentenzor g en in de stedenbouw niet over bewoners mag gaan. In diverse meer beschouwende studies over stedenbouw en m o n u m e n t e n z o r g ontbreekt het sociaal-culturel e perspectief van de b e w o n e r vrijwel g e h e e l .7 En dat terwijl uit het debacle van de stadsver- n i e u w i n g in de jaren zeventig en tachtig van de twintigste e e u w is g e b l e k e n h o e fnuikend dit gebrek aan sociaal per- spectief is g e w e e s t .8 Een positieve uitzondering is het weinig geciteerde overzichtswerk van D o e v e n d a n s en Stolzenburg.

Stad en samenleving.9

Vanuit de stedenbouw en architectuur kijkt men ondanks alle goede aanzetten en positieve bedoelingen van het Belvedere- gedachtengoed toch vaak niet dieper dan de g e b o u w d e schil.

Als er een stadsdeel gesloopt is. ontstaat de neiging o m te d e n k e n dat het g e h e u g e n d a a r m e e ook verloren is: tahula rasa. Dat geheugen is echter meer dan de g e b o u w d e o m g e - v i n g ; het o m v a t , zoals al e e r d e r is o m s c h r e v e n , ook een geheel van gebeurtenissen die hun neerslag hebben gevonden in geschreven bronnen, in de grond bewaard bleef, in kaarten en in een orale traditie voortbestaan.

Keren w e terug naar de opgave van stedenbouwkundigen. Zij bedenken en ontwikkelen een visie o p ruimtelijke structuren, onder andere voor historische binnensteden. Zij hebben al dan niet een gevoeligheid voor traditie en de plek waar men mee aan de slag gaat. De stedenbouwkundigen snakken vaak naar bronnen, als inspiratie voor hun nieuwe plannen. Vanuit de stedenbouw zelf en vanuit aangrenzende disciplines zoals his- t o r i s c h e geografie en d e m o n u m e n t e n z o r g worden s t e e d s meer pogingen gedaan om de c o m p l e x e historische steden- bouwkundige ontwikkeling zichtbaar te maken en een serieus onderdeel te laten zijn van het ontwerpproces in de ruimtelij- ke o r d e n i n g .1 0

Aan de a n d e r e kant is er l a n g z a m e r h a n d een situatie ont- staan waarin architecten en s t e d e n b o u w k u n d i g e zich kunnen b e r o e p e n op o n w e t e n d h e i d : alles is toch gesloopt, alles is toch w e g , fuck the context, zoals R e m K o o l h a a s eerder riep.

Zijn grootschalig e projecten in China, en met n a m e in Bei- jing w a a r c o m p l e t e stadsdelen ter grootte van de stad Den

Haag w o r d e n g e s l o o p t , zijn d a ar een e x t r e e m v o o r b e e l d van. K o o l h a a s wordt niet v o o r niets al "de Leni Riefenstahl van de L a g e L a n d e n ' g e n o e m d . " Dat dit soort r i g o u r e u z e ingrepen gebeuren met beperkt e afwegingen, geeft aan dat men alleen vooruitkijkt en geen s a m e n h a n g meer ziet tussen het g e h e u g e n van een plek en de daaraan g e k o p p e l d e herin- nering. Men creëert dan een herinnering vanuit een eigen, veelal gefantaseerde, context en noemt dat dan historische inspiratie. Dat leidt onherroepelijk tot een al dan niet gewil- de breuk met het v e r l e d e n , die kan leiden tot a n o m a l i e ë n , tot k e u z e s di e de traditie o n t k e nt en tot k e u z e s die niet b e d a c h t zijn vanuit een s t r u c t u ur m a a r vanuit een e v e n e - ment. Dit heeft maar al te vaak tot gevol g dat men doet aan

ruimtelijk c o n s u m i s m e en dat leidt w e e r tot g r o o t s c h a l i g - heid die haaks staat op de fijnmazige structuur van een his- torische binnenstad.

B o u w b l o k k e n

Binnen monumentenzorg wordt de complexiteit en de fijnma- zigheid van de historische b i n n e n s t e d en pas een echt aan- dachtsgebied ten tijde van de stadsvernieuwin g aan het einde van de jaren zestig. In de praktijk betekende dit dat er vooral gedacht werd in beschermde stads- en dorpsgezichten. Vanaf 1961 was er de mogelijkheid om deze aan te wijzen. Pas na de reorganisatie van de Rijksdienst in 1972 ontstond er een afdeling S t e d e n b o u w en werd er in districten gewerkt aan p l a n v o r m i n g terwijl de aanwijzing het werk bleef van de Kunsthistorische afdeling.1 2 In die periode wordt een deel van de Bredase binnenstad a a n g e w e z e n als b e s c h e r m d stadsge-

Ajb. 3. Tekening en luchtfoto van de historische binnenstad van Breda met herkenbaar de bouwblokken en de grootschalige bebouwing, zoals de parkeergarage aan de Tolburgstraat. de Barones en de Nieuwe Veste (bibliotheek). Itekeninv, Cartografisch Bureau Map. Bert Stamkot)

(9)

B U L L E T I N K N O B 2 0 0 8 - 2 4 7

zicht. De term gezicht geeft echter al aan dat het nog steeds een beleid is dat berust op de buitenkant van de gebouwen terwijl de interne bouwkundig e en stedenbouwkundig e struc- tuur van een bouwblok pas later werden beschreven (afb. 3).

Het is dan ook opmerkelijk dat de term ' b o u w b l o k ' in twee belangrijke s t e d e n b o u w k u n d i g e publicaties, vanuit het per- spectief van de s t e d e n b o u w k u n d e en m o n u m e n t e n z o r g niet wordt g e b r u i k t . " Van Voorden spreekt over aaneengesloten bouwwerken en gemeenschappelijke gevelrooilijnen - duide- lijker kan niet worden geïllustreerd dat men het b o u w b l o k alleen vanaf de buitenkant wenst te definiëren. De steden- bouwkundige Heeling hanteert de term eiland als alternatief, maar ook dit wijst weer o p een omschrijving van buitenaf.1 4 D e laatste d e c e n n i a is er wel b e d u i d e n d meer o o g voor ( b o u w ) h i s t o r i e van b o u w b l o k k e n maar dat heeft nog niet geleid tot nieuwe impulsen o p s t e d e n b o u w k u n d i g g e b i e d . '5 Overigens is er binnen de M o n u m e n t e n w e t van 1988 wel de mogelijkheid om s t e d e n b o u w k u n d i g e structuren te bescher-

men. Het bestemmingsplan komt echter voort uit de Wet op de Ruimtelijke Ordening en vanuit die invalshoek wordt - en dat is ook wel begrijpelijk - weinig aandacht besteed aan de sociaal-culturele aspecten van de openbare ruimte. Een inte- grale benadering is lastig, omdat het ruimtelijke ordeningsbe- leid berust bij het ministerie van V R O M en het cultuurhisto- rische kwaliteitsbeleid valt onder het ministerie van O C W .1 6

Wooncultuur, verkaveling, bouwblok en casco

D e cultuurhistorische analyse van de Visserstraat in Breda maakt duidelijk dat de woonfunctie, de verkaveling, de cas- c o ' s van de huizen en het fenomeen bouwblok de belangrijk- ste stedenbouwkundige constanten zijn (afb. 4).

Al die e e u w e n w o n e n hier m e n s e n , w o r d e n er huizen gebouwd, ingericht en bewoond. De wooncultuur en de iden- titeit van deze straat zijn dan ook gefundeerd op dit elemen- taire gegeven. De vormgeving van de huizen in de Vissers-

Afb. 4. De Visserstraat in vier ontwikkelingsfasen: 4.1. De ontginningsfase in de periode 1175-1250. 4.2. De verkaveling na de aanleg van de straat in 1330 4.3. De percellering rond 1435 met een ruilverkaveling aan de latere Havermarkt. 4.4. De straat kort na de stadsbrand van 1490 als de Havermarkt is aangelegd. De namen van de huizen aan de Vismarkt dateren van rond 1520-1530. (tekeningen Cartografisch Bureau Map. Bert Stamkot)

(10)

4 * B U L L E T I N K N O B 2 0 0 8 - 2

traat werd bepaald door de technische mogelijkheden en dooi- de beschikbaarheid van bepaalde bouwmaterialen. Het gevaar van de stadsbranden en de toename van productie van bak- stenen veranderde de bouwkundig e opzet en daarmee ook het bouwbedrijf in de veertiende en vijftiende eeuw, zeker na de stadsbranden van 1490 en 1534. In de twintigste eeuw veran- derde het bouwbedrijf n o g m a a l s rigoureus en kregen we te maken met een overgang van een baksteenbouwtraditie naar een n i e u w e bouwtraditie, die g e k e n m e r kt wordt door harde b o u w m a t e r i a l e n zoals beton, staal, a l u m i n i u m en kunststof kozijnen. Materiaal wordt goedkope r ten opzichte van arbeid

Afb. 5. Het casco van het huis Visserstraat 31 te Breda. Zijaanzichten van de zuidgevel (boven) en de noordgevel (onder) met in grijs aangegeven het muurwerk dat dateert van voor de stadsbrand van 1490.

De br-codes geven de balken aan die dendrochronologisch zijn onderzocht (tekening auteur)

en dit heeft tot gevolg dat er ook eerder voor wordt gekozen o m te slopen. Het verandert ook de b o u w v o l u m e s en dus ook de interne structuur van een huis en dat heeft weer invloed o p de wooncultuur.

Structuur

Er is veel veranderd sinds de aanleg van de Visserstraat rond 1315, maar de verkaveling die destijds werd uitgezet en de huizen die hier in de periode 1450-1850 werden g e b o u w d , zijn nog altijd de basis voor de ruimtelijke hoofdstructuur van de Visserstraat.

In plaats van huizen kan beter worden gesproken van casco's (afb. 5). omdat het interieur en de voorgevel van de huizen - het aanzicht van de huizen - onder invloed van mode veran- deren. Die veranderingen kunnen zonder al te veel problemen worden doorgevoerd binnen de hoofdopzet van het huis: het casco, de zij- en achtergevels, kelders, balklagen en kappen bleven eeuwen lang uitgangspunt voor telkens nieuwe archi- tectonische plannen en afwerkingen.

Het bouwblok is een belangrijk organiserend stedenbouwkun- dig principe van de laatmiddeleeuwse stad en symboliseert ook de kerntegenstelling openbaar en privé, buiten en binnen.

Z e k e r sinds de zestiende eeuw maar waarschijnlijk al vroeger, zijn de b o u w b l o k k e n r o n d en aan de Visserstraat gesloten gevelvvanden en o m m u u r d e erven met afsluitbare poorten die toegang bieden tot de grote kavels en hoven in het binnenter- rein. Het is belangrijk om vast te stellen dat de moderne ste- denbouw de ontmanteling van het bouwblok tot gevolg heeft, met als doel om los te komen van het gesloten stadsbeeld.

D e b o u w b l o k k e n r o n d o m d e V i s s e r s t r a a t h e b b e n d r i e belangrijke ruimtelijke k e n m e r k e n . In de eerste plaats refe- reren de grenzen van de verschillend e kavels nog in hoofd- lijnen aan een verkavelin g uit de twaalfde e e u w , nog voor- dat d e straat was aangelegd. In de t w e e d e plaats is met de aanleg van de straten, d e s t a d s m u u r en de H a v e r m a r k t de grens van d e b o u w b l o k k e n bepaald. Als d e r d e e l e m e n t kun- nen de c a s c o ' s van de huizen w o r d e n g e n o e m d die - voor zover nog a a n w e z i g - de o r g a n i s c h e g e g r o e i d e stad weer- spiegelt. D e z e m a r k e r i n g s p u n t e n bestaan op hoofdlijnen nog steeds. Die drie structuren visualiseren de continuïteit van deze plek en dienen dan ook in s t e d e n b o u w k u n d i g opzicht als een d u u r z a m e herinnering te worden gebruikt en gewaar - deerd.

Historisch besef

Waarderen en beschermen moet niet bevriezen of terugrestau- reren betekenen - elke poging daartoe gaat in tegen de straat of historische binnenstad als dynamisch cultuurverschijnsel.

Maar wat en hoe dan wél te waarderen?

Uitgangspunt bij de analyse die ik gemaakt h e b . is een drie- deling die h e r k e n b a a r is tussen a l l e d a a g s e g e b e u r t e n i s s e n , conjuncturele o n t w i k k e l i n g en en structurele aspecten zoals omschreven door B r a u d e l .1 7 H i e r m ee krijgt men vat op een verschillende w a a r d e r i n g o m d a t aan deze drie tijdsniveaus

(11)

B U L L E T I N K N O B 2 0 0 8 - 2 49

S T R U C T U R E E L

• verkaveling

• bouwblok

• casco

• dakenpatroon

• kelders

• bouwwijze

• straatmeubilair

• interieur

• voorgevel

• bewakingscamera's

i i i t g a a n s / w i n k e l p i i b l i e k

• reclame-uitingen

• nieuw format café

woonfunctie horecabestemming bewoner

B E S T E M M I N G S P L A N M O N U M E N T E N W E T

W E L S T A N D S T A D S V E R N I E U W I N G

M A A T S C H A P P E L I J K E D Y N A M I E K

Afb. 6. Schema met structurele, conjuncturele en evenementiè'le aspecten, zoals die te onderscheiden zijn in de achthonderdjarige bewoningsgeschiedenis van de Visserstraat. Verder zijn ook enkele beleidsmatige instrumenten genoemd die gekoppeld kunnen worden aan de verschillende aspecten

ook verschillende vormen van historisch besef worden g e k o p - peld (afb. 6).

Het hanteren van verschillende tijdlagen is iets wat elke his- toricus per definitie doet, ook al is hij zich er niet altijd van bewust. O p het moment dat bronnen worden geraadpleegd of geordend, ontstaat geschiedschrijving en krijgen de bronnen en interpretaties een plek binnen het n i e u w g e s c h r e v e n g e s c h i e d v e r h a a l . Aan de ene kant is er de tijdlaag van de objectieve chronologie en feiten - dat gebeurde toen op die plek - die aan de andere kant een plaats krijgen binnen een nieuwe rangschikking van feiten. En dat laatste leidt tot de vorming van een eigen en subjectieve tijdlaag met een eigen b e t e k e n i s .1 8

Aan het evenementiële is dikwijls een onbewuste directe his- torische herinnering gekoppeld die als krachtig en individueel wordt gewaardeerd. Conjuncturele ontwikkelingen willen we in perspectief plaatsen en het historisch besef dat daar aan gekoppeld is werkt sterk ordenend en relativerend en leidt tot een zekere mate van identiteitsbesef bij groepen.

De structurele aspecten hebben een d u u r z a a m en collectief karakter als het om historisch besef gaat - men duidt dit vaak aan als o n v e r v r e e m d b a ar cultuurgoed o m het belang aan te geven.

Traditie en vernieuwin g

Hoe gaan wij met het verleden o m ? Cruciale tegenstelling is natuurlijk die tussen traditie en vernieuwing. Traditie is min- d e r d o m i n a n t dan honderd j a a r g e l e d e n, v e r n i e u w i n g lijkt belangrijker te worden en sneller te gaan. Kortom, het verle- den verliest terrein als vanzelfsprekend precedent, en respect voor dat verleden is dan ook niet meer automatisch aanwe- z i g .1 9 Vernieuwing na de oorlogsvervvoestingen in de Tweede W e r e l d o o r l o g en d a a r o p v o l g e n d e s a n e r i n g en in het d e r d e kwart van de twintigste eeuw zijn het gevolg van de "vooruit- gangsgedachte*, de redelijk dramatische demografische voor- spellingen en het modernisme onder Amerikaanse invloed.

In de stedenbouwkunde is dat conflict tussen traditie en vernieu- wing hét thema sinds het begin van de twintigste eeuw. Belang- rijke vragen die daarbij telkens terugkomen, hebben te maken met functies (waar wélke voorzieningen?) én ruimtegebruik (waar liggen de grenzen van het ruimtelijk consumisme?).

Kernvraag is, of een nieuw gebou w of de nieuwe functie het waard is om bepaalde cultuurhistorische waarden o p te geven.

Het gaat daarbij o m de waardering van het b e s t a a n d e ten o p z i c h t e van het n i e u w e . Bij die v e r n i e u w i n g wordt sterk geredeneerd vanuit een vooruitgangsgeloof en daarbij hoort

(12)

50 B U L L E T I N K N O B 2 0 0 8 - 2

o o k een tendens tot intensivering van r u i m t e g e b r u i k .2 0 R u i m - te in een stad is per definitie schaars en dat leidt bij steden- b o u w k u n d i g e n automatisch tot intensiveringbeleid , alsof er angst voor de leegte is.

De hang naar traditie binnen de architectuur en stedenbouw- kundige is ontstaan in de negentiende eeuw. Figuren als Pier- re C u y p e r s en Victor de S t u e r s w e r d e n gevoe d d o o r de R o m a n t i e k en gaven er een nationale b e t e k e n i s en inhoud aan. De Stuers w a s in staat om een nationaal m o n u m e n t e n b e - leid op poten te zetten.2 1 H e t w a s een reactie op de stormach- tige opkomst van de moderne industriële samenleving waarin men van alles in rap tempo zag verdwijnen. Het credo was veelal 'redden wat er nog te redden valt'. In architectonisch opzicht leidde dit tot de zogenoemde neostijlen, waar de hang naar traditie duidelijk spreekt. Het is in feite een historische architectuur die de fascinatie voor de geschiedenis sterk ver- beeldde en de band met het verleden wilde versterken. Maar het b e p a a l d e ook de g e b o o r t e van de m o n u m e n t e n z o r g in Nederland. Het is een romantische ideologie die tot doel heeft o m het verleden weer te laten herleven, zij het met anachro - n i s t i s c h e m i d d e l e n . D e m o n u m e n t e n z o r g speelt in veel opzichten nog steeds in o p die traditie en dat is ook begrijpe- lijk. Behoud gaat voor vernieuwing was nog decennialang het devies na de invoering van de m o n u m e n t e n w e t van 1961. Dat ontwikkeling als paradigma lastig is voor m o n u m e n t e n z o r g wordt duidelijk uit een citaat van C e e s Peeters uit 1 9 7 8 :

"Restaureren betekent altijd veranderen en is d u s zeker niet het eerste oogmerk van de monumentenzor g die uit is o p het behoud van historische w a a r d e n " .2 2

Z o close als de architecten Cuypers en consorten waren met de negentiende-eeuws e m o n u m e n t e n z o r g e r s . zo afstandelijk werd hun relatie in de loop van de twintigste eeuw. Er k w a m een sterke reactie op die 'traditionele' architectuur en ontstaat er een beweging van modernistische architecten die zich sterk afzet tegen de n e g e n t i e n d e - e e u w s e traditie. Architecten als Berlage en De Bazel zitten daartussenin. Vanuit de gedachte dat de toekomst mooier is dan datgene wat de geschiedenis aanreikt, streeft men naar vernieuwing, hetgeen uiteindelijk gestalte kreeg in de Nieuwe Zakelijkheid. Neostijlen worden door deze modernistische stroming afgedaan als anachronisti- sche kitsch en als oubollig neergezet. M a a r uiteindelijk jagen veel modernistische architecten en stedenbouwkundigen ook een droombeeld (van een rationele orde) na. Overigens wordt die rationele orde nu net zo ter discussie gesteld als de hang naar traditie van de negentiende-eeuwse v o o r g a n g e r s .2 3

Aanbeveling

Tellen we de eerdergenoemd e leemtes en tekorten bij elkaar op. dan is er vanuit twee kanten te weinig oog voor het geheel van objecten en gebeurtenissen van de handelende mens op het niveau van de historische binnenstad. Ook al is een huis.

een straat of een bouwblo k gesloopt en al zijn de bewoners verhuisd of overleden, dan is er nog altijd een geheugen dat de basis kan zijn voor een herinnering die verbonden is met deze plek, met die bouwlocatie. Het vreemde doet zich voor

dat a r c h e o l o g i s c h e sporen - die meestal vernietigd worden v a n w e g e een nieuw b o u w p l an - dat heel concreet kunnen aantonen, terwijl historische bronnen er ook zijn. maar al te vaak onzichtbaar blijven.

De meerwaarde van multidisciplinair onderzoek naar een his- torische binnenstad is vooral gelegen in een koppeling tussen o n d e r z o e k van enerzijd s het ruimtelijk-fysie k a s p e c t e n anderzijds het sociaal-culturele aspect. Door hier ook een lan- getermijnperspectief aan te koppelen , ontstaat er ook meer inzicht in de gelaagdheid en de verschillende snelheden waar- mee processen plaatsvinden. Verder dient ook de stap tussen onderzoek en ontwerp meer aandacht te krijgend-

De belangrijkste aanbevelingen zijn dan ook relatief eenvou- dig en slaan op twee dingen.

In de eerste plaats gaat het om professionals, d u s zowel uit de wereld van cultuurhistorie als uit de ruimtelijke ordening, die de discussie over traditie en vernieuwing in een historische binnenstad willen aangaan. Daarbij is het cruciaal dat zowel het ruimtelijk-fysieke aspect als het sociaal-cultureel aspect m e e w e e g t en c o m b i n e e r beide aspecten zoveel mogelijk, want ze kunnen niet zonder elkaar. Uiteraard vergt dit veel van onderzoekers, van ontwerpers en met name in de bestaan- de opleidingen moet hier meer aandacht voor komen.

In de tweede plaats moet die discussie ook wel een formele context krijgen. Naar mijn mening kan dit het beste door in het b e s t e m m i n g s p l an een cultuurhistorische paragraaf op te nemen waarmee cultuurhistorisch onderzoek - in ieder geval in b e s c h e r m de stads- en dorpsgezichten - kan worden afge- dwongen als bouw- of sloopvergunningen gaan spelen. Naar analogie van de archeologiewetgevin g dient dit multidiscipli- naire onderzoek ook een wettelijke basis te krijgen.

Noten

1 F. van der Ploeg. 'Culturele planologie'. Stedebouw & Ruimtelijke Ordening 4 (\999) 3.

2 A. Schuurman. 'Venei. muze. vertel. Geschiedenis, ruimte en cultu- reel erfgoed' in M.A.W. Gerding (red.). Belvedère en de geschiede- nis van de groene ruimte. Historiae Agriculturae 33 Groningen/

Wageningen 2003. 9-48.

W. Frijhoff. Dynamisch erfgoed. Amsterdam 2007. 34.

4 De tekst is in aangepaste vorm uitgesproken tijdens een studiedag van de KNOB in de Grote Kerk te Breda op 29 januari 2005. Deze bijdrage is grotendeels gebaseerd op hoofdstuk 7 van mijn disserta- tie W. Hupperetz. Het geheugen van een straat. Achthonderd jaar wonen in de Visserstraat te Breda. Utrecht 2004. Met dank aan D. J.

de Vries voor zijn redactionele commentaar en H.L. Janssen voor eerdere discussies en stimulansen.

5 Het geheugen van een stad is door Frijhoff al eens treffend gedefini- eerd als het resultaat van een complexe wisselwerking tussen de his- torische, materiële structuur en infrastructuur van de stad, haar functies naar binnen en naar buiten en de veelheid aan sociale praktijken van haar inwoners, mei inbegrip van hun fysieke omgang met de stad en de zin die ze eraan geven: W. Frijhoff.. ' D e stad en haar geheugen', in: Sj. Cusveller (red.). Stad! De stad en haar iden-

(13)

B U L L E T I N K N O B 2 0 0 8 - 2 5 •

titeit, Hoogezand 1994. 29-58, 44.

6 Het gaat dan met name om Erfgoedstudies aan verschillende hoge- scholen en universiteiten en voor onderzoek zijn alle ogen gericht op het nieuw opgerichte erfgoedinstituut CLUE van de Vrije Uni- versiteit Amsterdam, dat het Erfgoed van 'Cultural Landscape and Urban Environment' als aandachtsgebied heeft.

7 Zie de studies van L.A. de Klerk, Op zoek naar de ideale stad, Deventer 1980; F.W, van Voorden. Schakels in stedebouw. Een model voor analyse van de ontwikkeling van de ruimtelijke kwali- teiten van 19j c-eeuvvse stadsuitbreidingen op grond van een onder- zoek in Gelderse steden. Zutphen 1983: J. Heeling. H. Meyer en J.

Westrik. Het ontwerp van de stadsplattegrond. De kern van de ste- debouw in het perspectief van de eenentwintigste eeuw. Deel 1, Amsterdam 2002: W. Denslagen. Romantisch modernisme. Nostal- gie in de monumentenzorg. Amsterdam 2004.

x S.M. Pruys, De paradijsbouwers, anti-kunstzinnige opmerkingen over de gebouwde omgeving. Utrecht 1974.

u K. Doevendans. en R. Stolzenburg. Stad en samenleving (Groningen 2000).

1 0 Zie: de oratie van de stedebouwkundige H. Bekkering. Intreerede, Delft 1999 en E. Taverne. 'Sleutelen aan een draaiende motor. Ber- nardo Secchi's plan voor Siena'. Archis 12 (1989). 15-21. de histo- risch-geograaf J. Renes. Landschappen van Peel en Maas. Een toe- gepast historisch-geografisch onderzoek in het streekplangebied Noord- en Midden Limburg. Maaslandse Monografieën groot for- maat 9. Leeuwarden 1999. speciaal 495 e.v en P. van Dun. 'Vijftig jaar stedenbouwkundige monumentenzorg' in: P. Don e.a. (red.) In dienst van het erfgoed. Jaarboek Monumentenzorg 1997. Zwolle

1997.167-193.

1 1 Benaming die architectuurcriticus Bernard Hulsman (NRC) gaf in 2004.

1 2 P. van Dun. 'Vijftig jaar stedenbouwkundige monumentenzorg' in:

P. Don e.a. (red.) In dienst van het erfgoed. Jaarboek Monumenten- zorg 1997. Zwolle 1997. 167-193. 174.

! F.W. van Voorden. Schakels in stedebouw. Een model voor analyse van de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteiten van ^ - e e u w s e stadsuitbreidingen op grond van een onderzoek in Gelderse steden.

Zutphen 1983 en P. van Dun. 'Vijftig jaar stedenbouwkundige monumentenzorg" in: P. Don e.a. (red.) In dienst van het erfgoed.

Jaarboek Monumentenzorg 1997. Zwolle 1997. 167-193.

J. Heeling. H. Meyer en J. Westrik. Het ontwerp van de stadsplatte- grond. De kern van de stedebouw in het perspectief van de eenen- twintigste eeuw. Deel 1. Amsterdam 2002, 75-77.

5 Zie de publicaties van A.C.F. Koch. Het Bergkwartier te Deventer.

Huizenboek van een middeleeuwse stadswijk tot 1600. Zutphen 1988 en meer recent het onderzoek dat in Utrecht door BBA is uit- gevoerd naar het Driftcluster: Cultuurhistorische Effect Rapporta- ges Utrecht, rapporten juni 2003. Driftcluster, Complex achter Sint Pieter 200, Grachtencluster en A. van Drunen, 's-Heriogenbosch van siraet tot stroom. Zwolle 2006.

'' P. van Dun. 'Vijftig jaar stedenbouwkundige monumentenzorg' in:

P. Don e.a. (red.) In dienst van hel erfgoed. Jaarboek Monumenten- zorg 1997. Zwolle 1997. 167-193. 170 en 191-192.

'"' F. Braudel, Geschiedschrijving. Baarn 1979. 45-84; voor deze drie- deling in de vormen van historisch besef, zie E. Jonker. 'De betrek- kelijkheid van het moderne historisch besef'. Bijdragen en medede-

lingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden 111 (1996) 30- 46.

1 8 H. Jansen. 'Braudels drie tijdlagen en de paradox van de dubbele en toch enkelvoudige tijd'. Tijdschrift voor Geschiedenis 116 (2003) 517-535.526-527.

1 9 J. Perry. Wij herdenken dus wij bestaan. Over jubilea, monumenten en de collectieve herinnering. Nijmegen 1999. 111.

:" W. Denslagen. Romantisch modernisme. Nostalgie in de monumen- tenzorg. Amsterdam 2004. speciaal: 145. 151 en 153.

: i J. Perry. Ons fatsoen als natie. Viclor de Stuers 1843-1916. Amster- dam 2004.

2 2 W. Denslagen, 'Overleefde schoonheid. Vijftig jaren restaureren en verbouwen' in: P. Don e.a. (red.). In dienst van het erfgoed. Rijks- dienst voor de Monumentenzorg 1947-1997. Jaarboek Monumen- tenzorg. Zwolle 1997,194-215. 195

-; W. Denslagen. Romantisch modernisme. Nostalgie in de monumen- tenzorg. Amsterdam 2004. 177.

2 4 Op dit terrein heeft het Projectbureau Belvedère, mede door de aan- stelling van de Belvedère-hoogleraren, een belangrijke rol gespeeld en die zou ook na 2009 voortgezet moeten worden.

(14)

Glazen overkapping van binnenplaatsen:

te veel zorg breekt het glas?

Hans van den Heuvel

Dit artikel is een verslag van een onderzoek naar glazen over- k a p p i n g over b i n n e n p l a a t s e n van r i j k s m o n u m e n t e n , meest aangebracht in de afgelopen drie decennia. Bij dit onderzoek is gekeken naar de noodzaak en functionaliteit van de over- kapping en de wisselwerkin g met de m o n u m e n t a l e waarde.

O o k ( o n t w e r p ) - t e c h n i s c h e , visuele en m a a t s c h a p p e l i j k e aspecten komen aan bod. Wat adviseerde de Rijksdienst voor de M o n u m e n t e n z o r g ( R D M Z ) , sinds n o v e m b e r 2 0 0 6 de Rijksdienst v o o r A r c h e o l o g i e . C u l t u u r l a n d s c h a p en M o n u - menten ( R A C M ) , bij deze kwesties volgens planbeoordeling ex artikel 1 1 - 1 6 M W 1988?

Het w o o r d binnenplaats kent in het N e d e r l a n d s een aantal synoniemen: cour, koer (Vlaams), hofje, pandhof (klooster), plaatsje, patio (Spaans), peristylium (Latijn). De binnenplaats roept in verschillende talen een eigen sfeer op. Het Franse cour ( d ' h o n n e u r ) is afgeleid van het Latijnse 'cohort mili- taire afdeling* maar o o k ' o m h e i n d e r u i m t e ' . Het E n g e l s e courtyard of (inner) court ( yard) is daar m e e verwant. Het gebruik van de binnenplaats kan divers zijn: openbaar, semi- o p e n b a a r of privaat. D e b o u w k u n d i g e term binnenplaats wordt gedefinieerd als: ' o p en ruimte omgeven door delen van een g e b o u w , vaak tussen voor- en achterhuis als lichthof'.

overkapping als 'kapconstructie doorgaans over grote ruimte en in het zicht blijvend'.1 Er bestaan als eenheid ontworpen- en niet ontworpen binnenplaatsen, de eerste categorie o p te vatten als ' d i s e g n o ' en vertegenwoordigt architectuurhistori- sche kwaliteiten. De tweede groep is ontstaan door succes- sieve b e b o u w i n g met als gevolg een restruimte. Beide zijn binnenplaats, maar in het eerste geval is de architectuurhisto- rische dimensie ruimer aanwezig. Een goed voorbeeld voor een c o m p l e x waarbij beide soorten b i n n e n p l a a t s e n naast elkaar voorkomen is het M u s e u m van O u d h e d e n te Leiden, dat later nog ter sprake komt. Bij het voornemen binnenplaat- sen te overkappen die deel uitmaken van een rijksmonument spelen verschillende aspecten een rol. Men kan de ruimte in s t e d e n b o u w k u n d i g e zin w a a r d e r e n , d e k e n m e r k e n van het gebouw zelf beschouwen en de te volgen techniek analyseren van de toe te voegen overkapping.

Het geheel hoort bij het begrip 'stedelijk weefsel' m e t zijn open en gesloten ruimten.3 Bij de waardering van ' d e leegte' zijn de volgende karakteristieken van belang: de architectuur

en typologie, de buitengevelafwerking, de kozijnen en ramen, de bestrating, de open lucht, de lichtval. Bij de overkapping zelf, die het inbrengen van allerlei techniek vergt, zijn de vra- gen bouwtechnisch van aard: is de constructie zelfdragend of worden de muren (over)belast? hoe zijn de aansluitdetails op de gevels, de goten en de kap? is de afwatering voldoende en kan de kap gereinigd worden? Wat zijn de effecten op het bin- nenklimaat?

Een vroeg voorbeeld in Nederland van een overkapte binnen- plaats vormt de Boterhal achter de Waag te Leiden, g e b o u w d in Hollands-classicistische stijl door Pieter Post van 1659- 1659. De typologie van een b e u r s g e b o u w vereist een open b i n n e n p l a a t s , z o a l s ook in de stedelijke vleeshal (1607) schuin tegenover het stadhuis in Leiden, maar men vond het nodig kort na de oplevering Post te vragen het beursplein te overkappen, uiteraard nog niet in glas (afb. I ) .3

Vermeldenswaard in de categorie b e u r s g e b o uw is de vroege glazen overkapping van de Korenbeurs te Schiedam uit 1872, gebouwd in 1792 naar ontwerp van Giovanni Giudici, en zal later besproken worden.

Halverwege de 19de eeuw werd de seriematige glasfabricage in grote formaten, technisch mogelijk met als icoon het ' C r y -

,4/7?. / Interieur van de Boterhal te Leiden met 17de-eeuwse overkapping van Pieter Post (foto auteur 2007)

PAGINA'S 5 2 - 6 6

(15)

B U L L E T I N K N O B 2 0 ü 8 - 2 53

stal Palace* van Joseph Paxton in Londen (1850). Rond die tijd w e r d in N e d e r l a n d de c o u r d ' h o n n e u r van C h a t e a u Neubourg te Gulpen (Zuid-Limburg) van een glazen o v e r k a p - ping voorzien door de Brusselse architect V. E v r a r d .4

Een andere technisch-innovatieve overkapping is aangebracht in 1897 over de binnenplaats van kasteel ' D e H a a r ' .5 M e n m a a k t e gebruik van ' i j z e r c e m e n t ' . een vroege vorm van g e w a p e n d beton, naar een patent van de F r a n s e t u i n m a n Joseph Monier. De Belgische architect Joseph Paris gaf hier- aan uitvoering, onder directie van Pierre Cuypers.

Aan de hand van het ' P a n d s a r c h i e f van de R A C M te Zeist, de literatuurstudie en persoonlijke ervaringen van de auteur zijn objecten o n d e r z o c h t .6 Uitgesloten werden objecten buiten Nederland en glazen a a n b o u w e n .7 Buiten de studie viel ook de glazen overkapping van de ruïneuze Broerekerk te Bols- w a r d .8 D e inclusie van het nieuwe Stadhuis te Zutphen was aan kritiek onderhevig, ging gepaard met de sloop van enkele rijksmonumenten, heel bijzonder, en zal daarom wèl bespro- ken worden.

Voor de o o r s p r o n k e l i j k e b e s t e m m i n g van de o n d e r z o c h t e m o n u m e n t e n kan m e n de volgend e t y p o l o g i s c h e indeling maken: kloosters, wees- of armenhuizen, hospitalen, raad- of stadshuizen, kastelen, handelsbeurzen, scholen en woonhui- zen. Voor de militaire g e b o u w e n luidt de o n d e r v e r d e l i n g : kruithuizen, (scheeps-) arsenalen en kazernes.

Michiel Vervveij schreef in 1993 een artikel over de overkap- ping van het Prinsenhof te Delft in het Bulletin KNOB. Tot besluit noemt hij een elftal andere objecten, gerealiseerd van- af 1979, waarvan er toen nog twee in de planfase verkeerden.9 In dit onderzoek is er intussen al sprake van 25 vergelijkbare projecten, waaruit er tien zijn geselecteerd. Onder de selectie is één project in de uitvoerfase. namelijk het Scheepvaartmu- seum Amsterdam. Hierna volgt de selectie in chronologische volgorde, op basis van het jaar van advisering.

1 . 1 9 7 9 R i j k s m u s e u m van O u d h e d e n , voormalig 'Hof van Zessen' te Leiden

Het m o n u m e n t heeft een 1 7d e- e e u w s e o o r s p r o n g aan het Rapenburg. Verbouwingen in 1750 en 1817 volgden met toe- voeging van een verdieping. Sinds 1818 heeft het een muse- umfunctie gekregen. In de 19de eeuw werd een zuidvleugel toegevoegd. In 1943 werden de traveeën o p de begane grond 'teruggerestaureerd' naar de 17d e-eeuvvse situatie. In 1979 was de nieuwe behuizing gewenst voor de Egyptische tempel van Taffeh.1 0

Voor het ontwerp tekende architect Lex Haak. Het betrof een overkapping van de voorste, grootste binnenplaats door een ondoorzichtige stalen constructie met glazen rand, gedragen d o o r vier goudkleurige k o l o m m e n met ribben die een canne- lure-achtig effect geven. De structuur van de oude monotone muren werd intact gelaten maar wel bedekt door rose natuur- stenen platen. Vensters o p t w e e niveau s werden dichtgezet met glas, boven aan de binnenkant, onder aan de buitenzijde, zodat de dikte van de n i e u w e bekleding in het zicht komt.

Afb. 2 Plattegrond en kapplan ontwerp voor het Rijksmuseum te Leiden.

(Greiner en van Goor 1997) links de bestaande overkapping van de grote binnenplaats uit 1979 . belendend rechts het plan voor overkapping van de kleine binnenplaats na sloop van de aanbouwsels uit ¡939 (uit:

Bouwen met staal. 155. 2000. 39)

Behalve de tempel vonden ook de winkel, het café en de kaar- t e n b a l i e o n d e r d a k ten b e h o e v e van de w a s s e n d e s t r o o m bezoekers, die voordien vaak op het gure Rapenburg moesten wachten.

De R D M Z had in 1979 geen bezwaar tegen het plan, m a a r stelde als voorwaarde de tempel niet centraal te plaatsen, o m het plein-idee te handhaven en de afdekking boven de kroon- lijst te laten uitkomen en tevens ' v l a k ' uit te voeren. Het c o m - plex bezat een tweede kleinere binnenplaats bij de zuidvleu- gel met r o m m e l i g e a a n b o u w s e l s uit 1939. Voor een steeds groeiende behoefte aan expositieruimte en een logische ' r o u - t i n g ' werd voor deze binnenplaats een overkapping gepland, middels een ontwerp van architecten O n n o Greiner en Mar- tien van Goor (afb. 2 ) . " Het structuurplan uit 1995 n o e m d e als grootste knelpunten: "te klein vloeroppervlak, de verschil- lende functies, zoals expositieruimten, kantoren en werkplaat- sen zijn onlogisch verspreid, de k l i m a a t b e h e e r s i n g voldoet niet aan het Deltaplan Cultuurbehoud, en het m u s e u m heeft te weinig 'uitstraling'".

Uit het advies van de R D M Z 1997 onder het kopje 'planbe-

(16)

5 4 B U L L E T I N K N O B 2 0 0 8 - 2

Afb. 3 Blik in de ontvangsthal mei de tempel van Taffeh en het 'baldakijn' gedragen door vier stalen zuilen in het Rijksmuseum voor Oudheden (foto auteur)

Afb. 4 Blik vanaf de tussenverdieping op de overkapping in glas en staal en de schragende stalen 'parasols'over de kleine binnenplaats van hel R.v.O. (foto auteur)

oordeling": " D e te slopen a a n b o u w e n dateren uit 1939. De historische waarde van deze aanbouwen is relatief, zo ook het verlies van deze waarde en ontmoet uit oogpunt van monu- mentenzorg geen bezwaar. Het maken van grote openingen in d e b o u w m u u r en het verwijderen van d e s c h e i d i n g s m u u r moeten worden opgevat als een aantasting van de historische waarden. Deze is echter noodzakelijk om het goed functione- ren van het museum mogelijk te maken en is o m die reden uit oogpunt van m o n u m e n t e n z o r g acceptabel. De overige wijzi- gingen hebben geen of nauwelijks consequenties voor de his- torische waarden'". Het eindadvies is positief.

Dit object is bijzonder omdat er twee o v e r k a p p i n g e n naast elkaar zijn ontwikkeld, maar met een totaal andere sfeer.1 2 D e eerste is weliswaar van een glazen rand voorzien voor dag- licht maar i m p o n e e r t toch als een i n p a n d i g e plein-achtige ruimte met een reuzen maquette van een tempel (afb. 3). De tweede heeft een overkapping van half glas - half staalplaat met ondersteuning door vijf stalen ' p a r a s o l s ' en heeft door de expositie van de oude binnengevels en daken, toch het ' b u i - ten'-gevoel bewaard, hoewel de invulling door tussenverdie- pingen daar wel sterk afbreuk aan doet (afb. 4).

2. 1980 H o o f d g e b o u w in de Citadel ook wel 'Papenbril' of 'Fort Willem M a r i a ' te Den Bosch

De Citadel als vestingwerk is aangelegd in 1637 en van oor- sprong een vijfpuntige schans met bastions aan de noordzijde van de stad. In 1880 werd één bastion afgebroken voor de ver- breding van de Zuid-Willemsvaart. Het hoofdgebouw zeifis bin- nen de Citadel neergezet als militaire gevangenis in 1789 en in 1848 weer ingrijpend verbouwd als kazerne. In 1960 verdween de krijgsmacht om plaats te maken voor kunstenaars en gastar- beiders. Een nieuwe bestemming het hoofdgebouw vormde het Rijksarchief van de provincie Noord-Brabant. In 1979 werd een restauratieplan ontwikkeld voor de vestingwallen en opstallen.

De toelichting op het restauratieplan voor het hoofdgebouw door de architecten Ahrens en Klever zegt over de overkapping: "de oostelijke poort van het hoofdgebouw functioneert als entree en voert naar de grote hal, de voormalige binnenplaats. De hal is twee bouwlagen hoog. De vlakke overkapping blijft aan alle zij- den los van het omringende gebouw, daarmee slechts verbonden door een glasstrook, waardoor bovenlicht als strijklicht valt op de gevels van de 'binnenplaats'. Het dak zal worden gedragen door ronde houten kolommen, als scheepsmasten. In de hal zit- gelegenheid, kaartsysteem en de centrale balie. Alle muurope- ningen van de hal zijn op de begane grond tot op de vloer door- gezet, zodat rondom een arcade-achtig effect ontstaat" (afb. 5).

De Bond Heemschut was van mening dat de vleugels behou- den m o e s t e n blijven voor een grotere ruimtebehoefte. Dat was beter dan een overkapping, die de schaal van de binnen- plaats ernstig zou verstoren. In het restauratie-advies van de R D M Z omtrent de hoofdgebouw staat: Voorstel: sloop van de vier a a n g e b o u w d e vleugels uit het eind van de 19e-eeuvv.

Commentaar : " d e sloop van de vier lange vleugels is zeer te betreuren, hoewel in architectuur-historisch opzicht geen bij- zonder belang in het geding is. maakt het complex wel m o n u -

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Scheer- hout (vice-voorzitter), mr.. De vier bijdragen behandelen ieder vanuit een andere invals- hoek de noodzaak om nieuw onderzoek te doen naar de

zondering van het interieur van de sacristie, dat van meet af aan wit is gepleisterd. Waar de gewelfvelden bij Cuypers dikwijls in gele baksteen zijn

Afwijkend voor het stichtingsjaar van de eigen school (nl. Voor zover bekend zijn deze tekeningen niet bewaard gebleven. Dictionary of Art. Charles-Louis Clé-

De praktijk van de bescherming heeft ons inmiddels geleerd dat uit de registeromschrijvingen van funerair erfgoed zelden of nooit duidelijk valt op te maken wat

Maar ook als de band met Lombardije later zou zijn gelegd, en de afbouw van de kerk in Lombardische stijl gezien kan worden als boetedoening voor de verwoesting van

Bij zijn eerste bespreking met de drie architecten, Daniel Marot, diens zoon en Coulon, werd al snel duidelijk dat de laatste niet zondermeer alle bevelen van

nen - en het moet in hoge mate worden betreurd - dat de grote restauraties in het verleden weliswaar het fysiek voortbestaan van onze grote monumenten hebben verze- kerd,

Niet al- leen werd het arkel-torentje evenals de bijzondere hoekoplossing aan de vooraf- gaande traditie ontleend, de rationele ver- menging van Gotische en