WSE Arbeidsmarktcongres - 11 februari 2015
Abstracts Sessie 2. Onderzoek naar competentieontwikkeling en competentiebeleid
Sarah Vansteenkiste (KU Leuven). ‘Lessen voor het Vlaams arbeidsmarktbeleid uit de Adult Skill Survey (PIAAC)’
In 2013 werd PIAAC (Programme for the International Assessment of Adult Competencies) gelanceerd, een uitgebreide internationale bevraging waarbij drie basiscompetenties een centrale rol krijgen en worden getest bij volwassenen tussen 16 en 65 jaar. De basiscompetenties zijn geletterdheid, gecijferdheid en probleemoplossend vermogen in een technologierijke omgeving. Deze drie competenties worden als cruciaal beschouwd om volwaardig te kunnen deelne- men aan de huidige samenleving. PIAAC wordt beschouwd als een veelbelovende dataset die zowel beleidsmakers als onderzoekers nuttige inzichten kan leveren.
In Vlaanderen wordt beleidsmatig veel aandacht geschonken aan competenties en competentiebeleid. In deze pre- sentatie stel ik het VIONA-onderzoek voor waar we PIAAC hebben ontgonnen in een arbeidsmarktcontext om zo in- spiratie te leveren aan het huidige en toekomstige competentiebeleid. In de verschillende hoofdstukken van het rap- port hebben we ingezet op uiteenlopende beleidsrelevante vraagstukken die we kaderden in het recente loopbaan- akkoord gesloten tussen de Vlaamse sociale partners en de Vlaamse regering (VESOC, 2012). In dit akkoord staan drie scharniermomenten centraal in de leer- en werkloopbanen van de Vlaamse bevolking: de overgang van werkloosheid naar werk, de overgang van de ene job naar de andere job, en de overgang van leren naar werken. Ons rapport door- kruiste diezelfde deelthema’s zodat we in grote mate de aansluiting maakten bij de verschillende strategische actielij- nen uit het loopbaanakkoord.
In mijn presentatie sta ik stil bij twee onderdelen uit het VIONA-rapport. Ten eerste zoom ik in op de competentiemis- match op de Vlaamse arbeidsmarkt. Deze focus past binnen het scharniermoment ‘van werkloosheid naar werk’ en de strategische actielijn ‘competentiegericht matchen’. Om het matchingproces tussen werkzoekenden en openstaande vacatures in kaart te brengen, werd tot hiertoe vooral beroep gedaan op zuiver kwantitatieve maatstaven (zoals een spanningsratio of een ‘Beveridge curve’), met een eventuele verfijning naar het opleidingsniveau of de studierichting.
Een toegevoegde waarde van PIAAC is dat we ook matchindicatoren kunnen ontwikkelen op basis van competenties.
Meer bepaald kunnen we in PIAAC in detail ontleden in hoeverre het competentieprofiel van Vlaamse werklozen aan- sluit bij het profiel van Vlaamse werkenden.
Ten tweede bekijk ik in mijn presentatie ook de vaardigheidsonderbenutting op de Vlaamse arbeidsmarkt. Dit onder- deel van mijn presentatie past binnen het scharniermoment ‘van werk naar werk’ van het loopbaanakkoord en meer bepaald de strategische actielijn ‘werk maken van werkbaar werk’. Een job van goede kwaliteit is een belangrijke voor- waarde om werkenden actief op de arbeidsmarkt te houden. Ook de Vlaamse overheid is hier steeds meer van over- tuigd. Een indicator voor kwalitatief werk is – wat men noemt – werk ‘op niveau’. In dit opzicht gaat recent meer en meer interesse uit naar het berekenen van vaardigheidsonderbenutting, dit is het beschikken over bepaalde vaardig- heden, maar die niet kunnen gebruiken in het werk. Uit internationaal onderzoek blijkt dat vaardigheidsonderbenut- ting een belangrijke dimensie is van werkbaar werk, met consequenties voor motivatie, productiviteit en loopbaansta- biliteit. Via PIAAC kunnen we deze vaardigheidsonderbenutting bestuderen in een Vlaamse context.
Eva Kyndt (KU Leuven). ‘De leerintentie van kortgeschoolde werknemers: een samenspel tussen individu en organisatie’
Als men over professionele opleiding en ontwikkeling van kortgeschoolde werknemers praat, komen al snel verschil- lende stereotypen naar boven. Kortgeschoolde werknemers zouden ongemotiveerd zijn om deel te nemen aan oplei- ding, ze zouden het nut er niet van inzien, enzovoort. We weten uit vorig onderzoek dat korgeschoolde werknemers inderdaad minder deelnemen aan vorming en opleiding. Het initiële opleidingsniveau van een werknemer is zelfs één van de sterkste en meest consistente voorspellers voor deelname aan latere opleidingsactiviteiten. Verschillende ver- klaringen worden aangereikt voor deze verschillen waarbij noch de werknemer noch de werkgever vrijuit gaat.
Tijdens deze bijdrage spitsen we ons toe op de leerbereidheid van kortgeschoolde werknemers en gaan we na of kortgeschoolden effectief minder geneigd zijn om deel te nemen aan opleiding en vorming. Daarnaast kijken we ook naar enkele persoonlijke en organisatiekenmerken die samenhangen met de leerbereidheid van deze kortgeschoolde werknemers. In de verschillende studies die ondernomen werden, werd kortgeschoold omschreven als het ontbreken van een starterskwalificatie voor het hoger onderwijs. Werknemers die géén diploma TSO (of het gelijkgestelde 7e jaar BSO), ASO of hoger onderwijs behaalden werden bevraagd. Door middel van vragenlijsten en interviews kregen we meer inzicht in de houding van kortgeschoolden ten opzichte van leren, alsook de persoonlijke en organisatorische kenmerken die samenhangen met hun leerbereidheid. Tijdens de presentatie zullen de belangrijkste inzichten uit de verschillende studies toegelicht worden.