• No results found

W.P. de Vries, Jan Harink. Episode uit den worstelwedstrijd tegen Spanje · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "W.P. de Vries, Jan Harink. Episode uit den worstelwedstrijd tegen Spanje · dbnl"

Copied!
112
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

tegen Spanje

W.P. de Vries

bron

W.P. de Vries, Jan Harink. Episode uit den worstelwedstrijd tegen Spanje. H. Honig, Utrecht ca.

1890-1900 (2de druk)

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/vrie229janh01_01/colofon.php

© 2012 dbnl

i.s.m.

(2)

W.P. de Vries, Jan Harink. Episode uit den worstelwedstrijd tegen Spanje

(3)

Eerste hoofdstuk.

De trouw van den Spanjaard.

In de straten van het anders zoo stille Amersfoort heerschte den eersten December van het jaar 1572 eene ongekende drukte. Overal zag men soldaten marcheeren;

officieren doorliepen met haastige schreden de stad in alle richtingen; hier rolden zwaar beladen wagens over het ruwe plaveisel, ginds trokken hijgende paarden een log stuk geschut. 't Was het leger van D o n F r e d e r i k d e T o l e d o , den zoon van A l v a , dat zich voor den afmarsch klaar maakte.

Twee mannen, die naar hunne kleeding te oordeelen, tot den deftigen burgerstand behoorden, spoedden zich tusschen dat gewoel over de besneeuwde straten. Men kon het hun aanzien, dat zij gejaagder, angstiger werden, naarmate hen meer Spaansche troepen tegenkwamen, die allen den weg insloegen naar den kant van B a a r n . Zij verhaastten hunne schreden en hielden stil voor het huis, waar de opperbevelhebber zijn hoofdkwartier had gevestigd. Bij een officier, die voor de deur heen en weer wandelde, meldden zij zich aan als: M a a r t e n L a u r e n s z . en G e r r i t P i e t e r A e r t s z . de eerste burgemeester, de tweede schepen van

N a a r d e n en zij verzochten gehoor bij den veldheer D o n F r e d e r i k .

W.P. de Vries, Jan Harink. Episode uit den worstelwedstrijd tegen Spanje

(4)

De officier vertrok zijn gezicht, toen hij den naam N a a r d e n hoorde, tot een smalenden grimlach.

Toch voldeed hij aan 't verlangen der twee burgers en trad het huis binnen om A l v a 's zoon van hunne aanwezigheid en hun wensch te verwittigen.

Wat bewoog deze mannen om zich in 't Spaansche leger te begeven en een onderhoud af te smeeken van een aanvoerder, die kort geleden zijn naam met bloed geschreven had in onze geschiedenis toen hij zijn ruwe soldaten te Z u t f e n naar hartelust liet plunderen en moorden, zoodat ter nauwernood een enkele burger het leven er afbracht?

Op de bede van hunne medeburgers hadden zij de gevaarlijke taak op zich genomen om den toorn van D o n F r e d e r i k te bezweren en 't lot, dat M e c h e l e n en Z u t f e n getroffen had, van hunne stad af te wenden. Een week geleden hadden N a a r d e n s inwoners dien toorn op zich geladen door hunne weigering om de poorten te openen voor een honderdtal Spaansche ruiters. De zucht naar vrijheid, die zich in D e n B r i e l , in V l i s s i n g e n , in E n k h u i z e n , en zooveel andere plaatsen zoo schitterend had geopenbaard, had ook hen aangegrepen. Zij hadden bij hun stout bestaan gehoopt op ondersteuning uit N o o r d -H o l l a n d (toen het

N o o r d e r k w a r t i e r geheeten) maar die was hun, helaas! niet geworden. S o n o y , die daar voor den P r i n s v a n O r a n j e 't gezag voerde, had werk genoeg om zich staande te houden. N a a r d e n s aanvraag werd beantwoord met den raad om zich op billijke voorwaarden over te geven. De bezetting der stad was zwak, de

vestingwerken waren in onvoldoenden toestand, - er restte den burgers niets dan eene poging om door dee-

W.P. de Vries, Jan Harink. Episode uit den worstelwedstrijd tegen Spanje

(5)

moed de wraak der beleedigde Spanjaards van hunne hoofden af te wenden. Daartoe, wij hebben het gezien, waren de burgemeester en een der schepenen te

A m e r s f o o r t .

Niet lang behoefden de beide afgezanten op de terugkomst van den officier te wachten. ‘De veldheer,’ zoo luidde zijn bericht, ‘kan de heeren tot zijn spijt niet hier ontvangen, maar voor de poorten van N a a r d e n zal hij hun te woord staan. En’

voegde hij er schramper bij, ‘omdat D o n F r e d e r i k groot belang stelt in het welzijn van zulke trouwe onderdanen Zijner Majesteit den Koning, wenscht hij voor uwe veiligheid zorg te dragen door u eene plaats te geven in de voorhoede van 't leger, dat nog heden naar uwe stad oprukt. Tot weerziens, Heeren!’

M a a r t e n L a u r e n s z . en G e r r i t A e r t s z . begrepen, dat het lot van hunne stad beslist was. In hunne verbeelding zagen zij reeds de vlammen opslaan uit hunne woningen, hoorden zij de jammerkreten van de mishandelde burgers, het juichen, vloeken en schreeuwen der woeste soldaten, die aan hun moord en plunderzucht den vrijen teugel vierden. Was 't wonder, dat hun gelaat uitdrukte, wat er in hen omging, toen ze na hunne mislukte zending terugkeerden naar de herberg, waar hunne slede hen wachtte?

Hun somber uitzicht viel een burger van A m e r s f o o r t in 't oog, die hen tegenkwam en met verwondering in een der vreemdelingen zijn vriend M a a r t e n L a u r e n s z . herkende.

‘Ho, vrome mannen van N a a r d e n !’ met deze woorden hield hij de teleurgestelde onderhandelaars

W.P. de Vries, Jan Harink. Episode uit den worstelwedstrijd tegen Spanje

(6)

staande; ‘'t schijnt dat geene blijde boodschap u in onze stad heeft gebracht; althans uwe gezichten zien er niet uit als die van vroolijke lieden,’ Zachter voegde hij er aan toe: ‘Als gij hier gekomen zijt om u wat op te wekken, dan hebt ge een slechten tijd gekozen; de Spanjolen hebben ons 't lachen verleerd.’

De burgemeester lichtte zijn vriend in omtrent de redenen van hunne

tegenwoordigheid in A m e r s f o o r t , vertelde hunne vruchtelooze poging om tot D o n F r e d e r i k te worden toegelaten en de beschikking, die deze omtrent hunne reis had genomen.

‘De Veldheer bewijst u wel veel attentie, dat hij zoo over uwe veiligheid is bekommerd. Ik raad u echter geen gebruik te maken van het sterke geleide, dat hij u heeft toegedacht. Was ik in uwe plaats, de poorten van N a a r d e n behoefden voor mij niet weer geopend te worden.’

G e r r i t A e r t s z zag den spreker verstoord aan. ‘De plaats der overheid, als er gevaar dreigt, is te midden der burgers hunner stad,’ sprak hij streng. ‘Gij vergeet daarenboven, vriend! dat wij rekenschap verschuldigd zijn van onze zending.’

Hij boog zich voor den Amersfoorter en vervolgde zijn weg.

‘Denk aan Z u t f e n !’ fluisterde deze M a a r t e n L a u r e n s z nog toe, terwijl hij afscheid van hem nam, ‘denk aan Z u t f e n !’

Te midden van Spaansche ruiters, die de voorhoede van D o n F r e d e r i k s leger uitmaakten, reden onze vrienden in hunne slede weer op N a a r d e n toe. 't Scheen den soldaten wel bekend, dat de veldheer den gezanten gehoor had geweigerd;

mogelijk ook hadden zij wel

W.P. de Vries, Jan Harink. Episode uit den worstelwedstrijd tegen Spanje

(7)

vooraf geweten, dat dit gebeuren zou. Menige uitroep der ruwe gasten getuigde van hunne vreugde daarover; aan schimpscheuten en bedreigingen tegen de twee burgers der bedreigde stad ontbrak het ook niet, en hoewel deze hunne geleiders lang niet altijd verstonden, lazen zij genoeg in de blikken der Spanjaards om te bevroeden, dat deze geene vriendschappelijke gevoelens omtrent hen koesterden. 't Werd den burgemeester telkens angstiger te moede; onophoudelijk hoorde hij de woorden van zijn vriend uit A m e r s f o o r t : ‘denk aan Z u t f e n !’ Te vergeefs trachtte zijn reisgezel hem moed in te spreken; M a a r t e n L a u r e n s z schilderde zich de somberste, afgrijselijkste tooneelen voor oogen. En toen hun nu een hopman voorbij reed en, terwijl hij een smalenden blik op de twee in de slede wierp, tot zijn mannen zei:

‘Ziedaar de hoofden der rebellen van N a a r d e n ,’ - toen was zijn besluit genomen:

hij zou vluchten. De gelegenheid daartoe was gunstig genoeg; streng werden zij niet bewaakt en spoedig viel de duisternis in. 't Gelukte hem ongemerkt uit de slede te sluipen. ‘Vaarwel!’ sprak hij tot G e r r i t A e r t s z , dien hij vruchteloos trachtte over te halen zijn voorbeeld te volgen; ‘vaarwel! ik begeef me niet vrijwillig in het hol van den tijger. N a a r d e n ziet m i j althans niet weer binnen zijn muren!’ En hij verdween in den donker, zonder door de Spanjaarden te zijn opgemerkt.

's Avonds nog kwam het leger te B u s s u m , een dorp dat ongeveer een half uur van N a a r d e n ligt. D o n F r e d e r i k zond den schepen A e r t s z naar de stad met het bevel om den volgenden morgen met de andere overheidspersonen terug te keeren, teneinde

W.P. de Vries, Jan Harink. Episode uit den worstelwedstrijd tegen Spanje

(8)

te onderhandelen over de voorwaarden, waarop men zich zou overgeven.

De ontsteltenis te N a a r d e n was niet gering en werd niet beter, toen de vlucht van den burgemeester bekend werd. Menigeen dacht aan het lot van M e c h e l e n en Z u t f e n en wenschte wel in plaats van M a a r t e n L a u r e n s te zijn. Anderen waren minder zwaartillend of veinsden ten minste het te wezen. ‘Hoe!’ zeiden zij,

‘geen Spanjaard is voor onze stad een haar gekrenkt; wij hebben eenvoudig een ruiterbende den toegang geweigerd. Hadden wij voor den veldheer zelven de poort gesloten, dan ja, dan was het bedenkelijker; maar hoe zou D o n F r e d e r i k ons met moord en plundering straffen voor een klein vergrijp, dat we gaarne weer goed willen maken? ‘Neen’, zeiden ze tot hunne beangstigde verwanten, vrienden of buren

‘ge hebt niets te vreezen, weest gerust; de veldheer mag ons eene geldboete opleggen voor onze stoutheid, maar hij zal ons geen leed doen.’ Doch hunne woorden bleven zonder uitwerking op hunne hoorders, misschien ook wel op hen zelve. Ieder gevoelde zich gedrukt, 't zij hoog of laag geplaatst, 't zij hij hervormd of katholiek was. 't Was een toestand als die, welke in de natuur een onweer voorafgaat.

Den volgenden morgen begaf G e r r i t A e r t s z door vijf andere aanzienlijke burgers gevolgd, zich buiten de poort om D o n F r e d e r i k in zijn hoofdkwartier te B u s s u m op te zoeken. Maar onderweg ontmoeten zij den Spaanschen overste D o n J u l i a a n R o m e r o .

‘Als gij de onderhandelaars zijt uit N a a r d e n ,’ dus sprak hij hen aan, ‘dan zijt ge aan 't einde van uw tocht; T o l e d o heeft mij gemachtigd met u te onder-

W.P. de Vries, Jan Harink. Episode uit den worstelwedstrijd tegen Spanje

(9)

handelen. Geeft gij de stad gewillig over, dan beloof ik u, dat leven en bezittingen der burgers veilig zijn.’

Een der burgers, de grijze rector H o r t e n s i u s , trad vooruit en vroeg den overste:

‘Wilt gij die belofte met uwen handslag bevestigen, Senor?’

Tot driemaal toe gaf Romero hem de hand en ontving nu van de afgevaardigden de sleutels der stad.

‘Weest gerust en vreest niet langer,’ sprak G e r r i t A e r t s z de zijnen toe na zijne terugkomst in zijne woning; ‘de Spanjaard heeft bij handslag beloofd, dat ons niets kwaads zal wedervaren. Haast u om een feestelijken maaltijd te bereiden. D o n R o m e r o zal onze gast zijn,’

Vol vreugde maakte men in de woningen der burgers toebereidselen om de Spanjaarden wèl te ontvangen. Romero en zijn onderbevelhebbers namen hun intrek bij den Schepen en onder vriendelijk en schertsend gesprek deden zij daar den maaltijd alle eer aan.

Onderwijl werden bij trommelslag de burgers opgeroepen om zich naar de Gasthuiskerk (toen het Stadhuis) te begeven, waar de voorwaarden der overgave nader zouden worden besproken. Vol vertrouwen op D o n F r e d e r i k s goede gezindheid, hadden zich daar ongeveer vijfhonderd personen vereenigd, waaronder ook de Schepen. Terwijl zij onder elkaar spreken en raden naar de voorwaarden, welke de Spaansche bevelhebbers, wier komst zij verwachten, zullen stellen, wordt de deur opengerukt. Een priester vertoont zich op den drempel, roept de verbaasde menigte toe: ‘Bereidt u ter dood!’ en verdwijnt om plaats te maken voor eene afdeeling Spaansche soldaten. Nog eer men weet, wat die onverwachte vertooning te beduiden heeft, knallen de

W.P. de Vries, Jan Harink. Episode uit den worstelwedstrijd tegen Spanje

(10)

musketten en bloedend stort een goed deel der burgers levenloos neer. Ook G e r r i t A e r t s z is doodelijk getroffen; hij slaat de hand op de borst waar de kogel indrong en met den uitroep: ‘Is dat uw trouw R o m e r o ?’ geeft hij den geest. Gelukkig voor hem; hij behoefde nu althans geen getuige te zijn van het vreeselijke bloedbad dat volgde. Met ontblooten degen drongen de Spanjaards, door 't zien van bloed als dronken gemaakt, de enge ruimte binnen. De angstkreten en doodssnikken der ongelukkigen scheen hun muziek te zijn: het moorden was hun een wellust. Ten slotte staken zij het gebouw in brand en dooden en stervenden werden bedolven onder het rookende puin!

Als bloeddorstige tijgers, die geen grooter genot kennen dan zich te baden in het bloed hunner slachtoffers, verspreiden de woestelingen zich daarna door de stad en richtten er tooneelen aan, waarvan de haren ons te berge rijzen. Den hoogbejaarden H o r t e n s i u s spaarde men op voorbede van een soldaat, die vroeger zijn leerling was geweest het leven, maar welke weldaad bewees men hem daarmee! De

ongelukkige grijsaard moest het aanzien, hoe zijn eenige zoon door de wreedaars werd vermoord, die hunne helsche woede nog koelden zelfs aan zijn lijk! Om het werk waardig te kronen werden eindelijk huizen en poorten verbrand of omvergehaald.

De burgers met vrouwen en kinderen vermoord - de stad met den grond gelijk gemaakt - schitterend had A l v a 's zoon de ongehoorzaamheid aan 's konings gezag gewroken!

Als door een wonder ontkwam een zeventienjarig jongeling, J o o s t F l o r i s z . aan 't wreede lot dat zijn

W.P. de Vries, Jan Harink. Episode uit den worstelwedstrijd tegen Spanje

(11)

stadgenooten had getroffen. Hij was de oudste zoon van den winkelier F l o r i s J o o s t z o o n , een man, die gloeide van haat tegen de Spanjaarden en die niet verzuimd had om zooveel hij kon de burgers van Naarden aan te sporen den ruiters van D o n F r e d e r i k het bezetten van de stad te weigeren. Met G e r r i t A e r t s z . was hij dien noodlottigen dag mee uitgetrokken naar 't Spaansche leger. Minder vast vertrouwend op het woord van den Spanjool dan zijne medeafgezanten, was hij in sombere stemming tot zijne huisgenooten teruggekeerd. Wel had hij zich geweld aangedaan en getracht vrouw en kinderen gerust te stellen, maar op zijn gelaat hadden deze gelezen, hoe bezorgd hij was omtrent het lot der stad. Toen nu de trommen de burgers opriepen naar 't stadhuis, had zijne vrouw zich aan zijne borst geworpen en hem bezworen de oproeping niet te volgen, maar met haar en de kinderen eene schuilplaats te zoeken. Doch F l o r i s J o o s t z o o n meende, dat het zijn burgerplicht was mee te spreken om de voordeeligste voorwaarden voor de stad te bedingen; hij spoedde zich naar de aangewezen verzamelplaats en liet de zijnen in angstige spanning achter. Hij keerde niet weer, en weldra verkondigde het geknal der geweren, de angstkreten van vluchtende en achterhaalde mannen en vrouwen en 't geknetter van brandende huizen aan zijne huisgenooten het gevaar, dat hen dreigde. IJlings namen zij de wijk naar den kelder en verscholen zich achter de vaten, kisten en balen, die daar waren opgehoopt. Maar voor de soldaten, door bloeddorst en hebzucht geprikkeld, bleef geene schuilplaats verborgen. Een tierende hoop drong het huis binnen; de meubels

W.P. de Vries, Jan Harink. Episode uit den worstelwedstrijd tegen Spanje

(12)

werden ingetrapt of met de geweerkolven ingeslagen, de bedden opengesneden om te onderzoeken of er geld of voorwerpen van waarde in waren verborgen; waar iets gevonden werd, betwistten de roovers onder vloeken en schelden elkander den buit.

Het helsche gerucht kwam nader; de kelderdeur vloog na eenige slagen krakend uiteen en de woeste hoop stormde de weinige treden der trap af, het donkere vertrek binnen.

Op goed geluk af staken en hieuwen zij met hunne zwaarden achter vaten en kisten.

Kreten van pijn bewezen al spoedig, dat zij niet te vergeefs hunne slachtoffers hier gezocht hadden. Met gejuich beantwoordden zij het krijten van de getroffenen. Een fakkel werd ontstoken en bij het walmend licht, haalden de beulen vier ongelukkigen te voorschijn: de moeder met twee meisjes en een tweejarig jongske. Te vergeefs omvatten zij de knieën van de onmenschen en smeekten om genade; onder hoongelach en smaadwoorden werden zij meedoogenloos vermoord.

Terwijl een vijftal Spanjaarden zich verlustigden in den doodsangst hunner weerlooze slachtoffers, waren de overigen bezig de kisten en vaten uiteen te slaan.

J o o s t had zich weggedoken achter drie groote zakken, waarvan een boven op de twee andere stond. Een der soldaten hieuw met zijn sabel er op in; de bovenste zak viel om en bedekte den jongeling nu geheel, zoodat hij tegelijkertijd voor de blikken des Spanjaards en voor diens houwen en steken veilig was. De soldaat verwijderde zich om in een anderen hoek zijn vernielingswerk voort te zetten. Niets werd gespaard; wat hun bruikbaar voorkwam, namen de roovers mee;

W.P. de Vries, Jan Harink. Episode uit den worstelwedstrijd tegen Spanje

(13)

wat zij moesten achterlaten werd uitelkaar geslagen en onder den voet getrapt.

Toen alles in huis stil was, waagde J o o s t het zijn schuilhoek te verlaten. Angstig tastte hij in de duisternis om zich heen. Zou hij de eenige zijn, die nog in leven was;

zouden de anderen...? Hij huiverde bij deze gedachte, welke hij niet voleinden durfde. Zacht riep hij aan zijne moeder, aan zijne zusters en aan zijn broertje; geen antwoord! Zijne hand tastte op een lichaam, hij boog zich er over heen; 't was 't lijk zijner moeder en in hare armen lag de kleine W i l l e m met verbrijzeld hoofdje. Hij zocht verder; in den uitersten hoek van den kelder, waarheen zij in haren radeloozen angst gevlucht waren, vond hij zijne beide zusters, meisjes van tien en veertien jaar, door dolksteken van 't leven beroofd. Een duizeling dreigde den jongeling te overvallen: zijn borst kromp ineen, maar uit zijn brandende oogen vloeide geen enkele traan; de vuisten samenknellende, richtte hij zich op, en wat hij gevoelde, gaf zich lucht in den kreet: ‘wraak.’

Bange uren bracht J o o s t F l o r i s z . nog in zijne schuilplaats door bij de lijken zijner bierbare verwanten.

Om buiten de stad te komen moest hij toch eerst den nacht afwachten en voor dien tijd waagde hij het niet den kelder te verlaten. De onderneming bleef gevaarlijk genoeg: toen J o o s t naar buiten sloop, bleek hem dadelijk, dat de hulp, waarop hij gerekend had, de duisternis van den nacht, hem ontbrak; de vlammen der brandende huizen verlichten de straten. Hij koos zijn weg door den tuin; behoedzaam sloop hij van

W.P. de Vries, Jan Harink. Episode uit den worstelwedstrijd tegen Spanje

(14)

boom tot boom; nu eens kroop hij voort in de schaduw eener heg, dan weer, als hij gerucht van voetstappen of stemmen hoorde, wierp hij zich op een donkere plaats onbewegelijk op den grond. Zoo gelukte het hem na een moeilijken tocht, waarop meer dan eens het angstzweet hem was uitgebroken, den vestingmuur te bereiken.

Den zwakken vervallen muur over te klimmen was een gemakkelijk werk, als maar niet de schildwacht, die op den wal heen en weer wandelde, hem bemerkte. Een paar dikke boomen verleenden J o o s t eene gunstige gelegenheid om zijn plan onbemerkt uit te voeren. Nu de toegevroren gracht nog over, en - Naarden lag achter hem. Maar toen hij den overkant wilde beklimmen, kraakte het ijs onder zijn voet, die àl te sterk had afgezet. De schildwacht vernam het geluid en zag eene schaduw over de sneeuw glijden. Hij mompelde een Spaanschen vloek en loste zijn geweer in de richting dier schaduw.

‘Goed getroffen!’ riep hij, toen hij iets op den harden grond hoorde ploffen. ‘'t Schijnt, dat een der Geuzen den dans ontsprongen was. Nu, hij zal wel niet veel er van vertellen; verder dan over de gracht heeft hij het niet kunnen brengen!’ Een paar malen wandelde hij nog heen en weer. ‘Waarom zal ik hier op den wal blijven schilderen?’ morde hij. ‘De Geuzen zullen zich wel wachten hier te komen. Daar binnen is allicht nog het een of ander te vinden, dat door mijne kameraden wordt binnengepalmd, als ik hier blijf.’ De koude Oostenwind deed hem huiveren. ‘Bij den gloed van dat brandende nest is 't beter dan hier, waar de wind het merg in de beenderen doet verstijven; komaan, ik maak rechtsomkeert!’ Hij volgde de daad bij het woord en verliet zijn post om zich bij de soldaten te voegen,

W.P. de Vries, Jan Harink. Episode uit den worstelwedstrijd tegen Spanje

(15)

die tusschen de brandende puinhoopen ronddoolden in de hoop van nog eenigen buit te vinden.

Zoodra het geluid zijner voetstappen was weggestorven, kwam er beweging aan den overkant. J o o s t F l o r i s z was in 't minst niet gekwetst. Toen de schildwacht het geweer op hem loste, had hij zich plat op den grond geworpen en den Spanjaard zoo in den waan gebracht, dat zijn schot den vluchteling had gedood. Aan verdere vervolging had deze daarom niet gedacht. J o o s t keek scherp om zich heen, luisterde opmerkzaam, of ook eenig verdacht geluid zijne ooren trof, en maakte zich, toen hij geen onraad bespeurde, haastig uit de voeten.

W.P. de Vries, Jan Harink. Episode uit den worstelwedstrijd tegen Spanje

(16)

Tweede hoofdstuk.

De Geuzenvloot voor Amsterdam.

Ten tijde van ons verhaal bevond zich op een klein uur afstands ten Oosten van A m s t e r d a m een meertje, de D i e m e r m e e r geheeten. Thans is het, als zoovele andere waterplassen in N o o r d -h o l l a n d , in vruchtbaar land herschapen. Dit meertje lag zoo dicht aan het IJ, dat het alleen door een dijk er van was gescheiden.

Deze D i e m e r d i j k was van veel gewicht, omdat A m s t e r d a m geene andere verbinding had dan deze met het G o o i l a n d en de provincie G e l d e r l a n d . Later zal u blijken, dat men dit aan beide kanten, èn bij de Spanjaarden èn bij de Geuzen zeer goed inzag.

In den vroegen morgen van den derden December hadden twee personen aan dien dijk post gevat. Zij waren aan den buitenkant neergehurkt, zoodat zij van landzijde niet gezien konden worden, terwijl zij zelve een vrij gezicht hadden, zoowel naar den kant van A m s t e r d a m als naar dien van M u i d e n .

‘We hebben hier lang genoeg koude geleden J a n !’ zei de een tot zijn' makker.

‘We zien hier niets meer dan op het schip; dat de brand te Naarden is, wisten we al, toen we nog aan boord waren en we zijn hier niets wijzer geworden.

W.P. de Vries, Jan Harink. Episode uit den worstelwedstrijd tegen Spanje

(17)

De Spekken blijven bij het vuurtje, dat ze gestookt hebben. 'k Zou anders mijne dagge wel eens willen probeeren op eenen Spanjool, maar daar is hedenmorgen geene kans op. Kom, laat ons keeren, of mijne beenen worden zoo stram, dat zij mij niet meer naar de vloot kunnen dragen.’

‘'t Is mij wel!’ antwoordde de aangesprokene, en hij richtte zich op om aan hun voornemen gevolg te geven; maar oogenblikkelijk bukte hij zich weer neder en belette zijnen makker het opstaan.

‘Daar komt een van den kant van M u i d e n door de landen,’ zei hij: ‘laat ons eens afwachten, wat voor een landsman dat is en of hij ons ook iets van de Spanjolen weet te vertellen.’

Met de bloote dolk in de handen strekten zij zich tegen den dijk om den komende te wachten.

Wij hebben gehoord, dat de mannen op den uitkijk schepelingen waren; nu de duisternis voor het schemerende morgenlicht heeft plaats gemaakt; zien we dat ook aan hunne kleeding. Zij behooren tot de bemanning der vloot, die door de burgers van E n k h u i z e n en H o o r n was uitgerust om A m s t e r d a m te benauwen en den handel dier stad te beletten. Veel schade had het wakkere zeevolk den Amsterdammers toegebracht; de scheepvaart op de Zuiderzee hadden ze onmogelijk gemaakt. Doch nu was een strenge vorst ingevallen en de vloot werd voor A m s t e r d a m door het ijs ingesloten.

Elk oogenblik had men een overval te vreezen, 't zij van de zijde der stad, 't zij van den Gooischen kant. De in N a a r d e n opstijgende vlammen hadden den

W.P. de Vries, Jan Harink. Episode uit den worstelwedstrijd tegen Spanje

(18)

vlootvoogd gewaarschuwd, dat de Spanjolen naderden. Men moest dus op de schepen op zijne hoede zijn en de bevelhebber had twee mannen afgezonden naar den D i e m e r d i j k om op te letten of ook Spaansche troepen van den kant van M u i d e n naderden. De twee gezondenen waren J a n H a r i n k , een schippersgezel uit H o o r n en zijn trouwe makker G e r r i t , die uit D e n L e m m e r geboortig was en daarom G e r r i t d e F r i e s werd geheeten.

Lang behoefden onze vrienden niet te wachten. Toen de vreemde zich tegenover hen bevond, sprongen zij van achter den dijk te voorschijn en hun dreigend ‘Sta!’

deed hem verschrikt omhoog zien. Maar 't bleek, dat hun uitzicht hem weinig vertrouwen inboezemde; in plaats van aan 't gegeven bevel te gehoorzamen, maakte hij rechtsomkeert en liep de landen weer in. Doch hij had te veel van zijn krachten gevergd; nog voordat J a n H a r i n k hem had ingehaald, was hij uitgeput op den grond gezonken.

‘Vanwaar komt ge?’ vroegen de Geuzen.

‘Uit N a a r d e n !’ klonk het antwoord met zwakke stem.

‘Uit N a a r d e n ! De Spanjolen hebben de stad in brand gestoken?’

J o o s t F l o r i s z , want deze was de vluchteling, knikte ‘ja,’ maar was te vermoeid om te spreken. De Geuzen gunden hem daarom eenige rust, hoezeer ze ook verlangden om van hem te hooren, wat er in N a a r d e n was voorgevallen.

Toen hij eenigszins bekomen was, verhaalde hij hun wat lot zijne vaderstad getroffen had, en op welke wijze het hem gelukt was aan de Spanjaarden te ontkomen.

Eenmaal de gracht over, was hij door de landen

W.P. de Vries, Jan Harink. Episode uit den worstelwedstrijd tegen Spanje

(19)

geloopen, telkens omziende en luisterende, of de soldaten van D o n F r e d e r i k hem ook volgden. Wat zijn lot zou geweest zijn, als hij dezen in handen ware gevallen, zag hij, toen hij op eenigen afstand buiten de stad bij eene groep boomen kwam. Aan elken boom bemerkte hij het lijk van een gevluchten en achterhaalden burger; de ongelukkigen waren door hunne beulen naakt uitgekleed en met touwen om handen en voeten gebonden; de nijpende koude had hen gedood. De vrees, dat hij soldaten zou ontmoeten, had hem van de gebaande wegen afgehouden, eindelijk was hij verdwaald; hij wist niet in welke richting hij verder trok en of zijn weg hem naar vrienden of vijanden voerde.

Zwijgend hadden J a n en G e r r i t het verhaal aangehoord; alleen het flikkeren van hunne oogen en het samenknellen der vuisten verried, wat er in hen omging.

‘De rekening wordt hoog,’ zei eindelijk J a n H a r i n k , ‘met E g m o n d en H o o r n e is ze begonnen en de moord te N a a r d e n zal niet het laatste zijn, wat we den Spekken te danken hebben. 't Wordt tijd, dat we hun iets afbetalen. Konden we onze bijlen maar eens weer zwaaien onder de Spanjolen!’

Hij wendde zich tot J o o s t en vroeg:

‘Waar wilt gij heen, maat?’

‘Laat mij met u meegaan!’ bad Joost; ‘gij bestrijdt immers de Spanjaarden, en dat is van nu af ook mijn doel; ik heb mijne vermoorde moeder beloofd haar en hare kinderen te wreken!’

‘Braaf gesproken, riep G e r r i t d e F r i e s . ‘Laat ons gaan, J a n !’

De beide Geuzen namen J o o s t F l o r i s z , die hun

W.P. de Vries, Jan Harink. Episode uit den worstelwedstrijd tegen Spanje

(20)

steun wel noodig had, tusschen zich, klommen den dijk over en begaven zich over het ijs naar de schepen, welke in de verte flauw zichtbaar waren.

De komst van een vluchteling uit N a a r d e n verwekte op de vloot vrij wat beweging.

J o o s t werd naar den bevelhebber gevoerd, die hem nauwkeurig ondervroeg naar alles wat er gebeurd was. Onderwijl bestormden de matrozen J a n en G e r r i t om van hen te vernemen, wat de vluchteling hun had verhaald, waar zij hem gevonden hadden, wie hij was enz. Bijna geen schepeling, of hij had voor en na tooneelen bijgewoond, zooals nu in N a a r d e n waren voorgevallen. Onder het verhaal rezen voor dezen de bloedige lijken op zijner ouders, door de Spanjaarden in koelen bloede vermoord; die zag een brandstapel, waarop een broer of een trouwe vriend het leven had gelaten; anderen balden de vuist bij de herinnering aan den brand, die hunne woningen had verteerd, nadat woeste plunderaars hunne have hadden meegesleept.

Een zelfde zucht had hen, mannen van verschillende stand en werkkring, visschers, landbouwers, kooplui en edellieden, bijeengebracht; de zucht om zooveel leeds op de bewerkers daarvan te wreken en den vaderlandschen grond te bevrijden van den druk des Spaanschen tirans.

Hoor! een uit den kring heft aan en de anderen stemmen mee in:

‘Helpt nu u zelf, zoo helpt u God Uit der Tirannen band en slot, Benauwde Nederlanden!

W.P. de Vries, Jan Harink. Episode uit den worstelwedstrijd tegen Spanje

(21)

Gij draagt den bast(1)al om uw strot;

Rept fluks uw vrome handen.’

‘O Nederland! gij zijt bevaân;(2) Dood ende leven voor u staan;

Dient den Tiran van Spanje Of volgt (om hem te wederstaan) Den Prinse van Oranje.’

‘Helpt den Herder, die voor u strijdt, Of helpt den wolf, die u verbijt;

Weest niet meer neutralisten:(3) Vernielt den Tiran, 't is nu tijd, Met al zijn tirannisten.’(4)

J o o s t bleef op het schip, waarop J a n H a r i n k en G e r r i t d e F r i e s waren.

Hij werd in 't vervolg de trouwe metgezel van H a r i n k , die zich zijner aantrok; door diens onderricht en voorbeeld was hij weldra in staat de wapens te hanteeren, zooals dat van een soldaat werd gevergd. Dien eersten morgen echter rustte hij uit van de velerlei vermoeienissen, die hij had moeten doorstaan, en zag daarom de drukte en beweging niet, die op alle schepen heerschte. De bevelhebber der vloot duchtte, nu de Spanjaarden zoo dicht bij waren, meer dan ooit een aanval. Het scheepsvolk kreeg bevel om het ijs rondom de schepen stuk te slaan en te verwijderen en opdat dit werk spoediger

(1) strop.

(2) bevangen, in moeielijken toestand.

(3) onzijdigen. Houdt u niet onzijdig.

(4) aanhangers, bevorderaars der tirannij.

W.P. de Vries, Jan Harink. Episode uit den worstelwedstrijd tegen Spanje

(22)

zou gedaan zijn, ging eene afdeeling Geuzen aan land om de boeren uit Wa t e r l a n d en de Z a a n s t r e e k tot hulp te pressen. Den geheelen dag werd er gekapt, gezaagd, gebeukt en getrokken; tegen den avond geleek elk schip wel een kasteel door een wijden gracht omringd en met wallen omgeven; want het uitgekapte ijs had men opgestapeld zoodat het een wal vormde, die niet gemakkelijk over te klimmen was.

Hoewel men dus tamelijk wel beveiligd was tegen een nachtelijke overrompeling, werd er toch scherp uitkijk gedaan, maar de nacht verliep rustig. Den volgenden morgen echter, meldden de uitgezette wachten de nadering van eene talrijke bende krijgsvolk. De kapiteins der schepen bevonden zich bij den admiraal om over de maatregelen ter verdediging te beraadslagen.

‘Ik,’. zoo spreekt een hunner, ‘ik ben van meening, dat wij de Spekken niet moeten afwachten. Onze matrozen branden van ongeduld om er op in te houwen; wij hebben het groote voordeel aan onze zijde, dat wij ons snel kunnen bewegen, terwijl de Spanjolen moeite genoeg zullen hebben om zich te wenden en te keeren op het gladde ijs. Aan boord kunnen we hun aanval afslaan, maar op de vlakte voor ons kunnen we hun aanmerkelijke afbreuk veroorzaken.’

De anderen gaven luide hunne instemming met dat plan te kennen en de admiraal gelaste daarom, dat ieder zich haasten moest alles voor den aanval in gereedheid te brengen. Met gejuich begroetten de matrozen die welkome tijding. Zij bonden zich de klaar gelegde schaatsen onder de voeten, namen musket, dagge, bijl of mes ter hand, sprongen in de booten die hen met een paar riemslagen aan den wal van ijs

W.P. de Vries, Jan Harink. Episode uit den worstelwedstrijd tegen Spanje

(23)

brachten en vliegensvlug togen zij den vijand tegemoet. Toen zij op een geweerschots afstand gekomen waren, hielden zij een oogenblik in om hunne musketten af te vuren;

de voorste Spanjaarden tuimelden op het ijs. Vóór de vijand den tijd had het salvo te beantwoorden, had de dichte drom der Geuzen zich opgelost in groepjes van drie of vier mannen, die door hun zwaaien en zwenken geen vast mikpunt aanboden, zoodat de kogels der Spanjaarden geen doel troffen.

Nog stonden A l v a 's soldaten vol verbazing over het ongewone schouwspel van een legertje, dat over het ijs scheen te vliegen, toen de Geuzen den afstand, die hen van den vijand scheidde, hadden afgelegd. Een moorddadig gevecht van man tegen man volgde nu; vreeselijk zwaaiden de schepelingen hunne bijlen tusschen de Spekken, of dreven met gespierde vuist het mes in de borst hunner tegenstanders.

‘De afbetaling gaat aan Jan!’ riep Gerrit zijn makker toe. ‘Dat is voor N a a r d e n !’

en zijn arm deed met kracht de bijl neerkomen op 't hoofd van een Spaanschen hopman.

‘Geef er interest op toe!’ antwoordde J a n ; ‘laat D u k d a l f niet klagen over slordige betaling!’

Niet lang duurde de worsteling. Tevergeefs trachtten de Spanjaarden den strijd vol te houden tegen een vijand, die zich over de gladde vlakte bewoog als een vogel in de lucht, die nu hier was om een hunner neer te vellen en in 't volgend oogenblik op eene gansch andere plaats; tevergeefs trachtten zij zich schrap te zetten op een bodem, die met de Geuzen samenspande tot hunnen ondergang. Hunne wapens hielpen hen niet in zulk een ongewonen strijd; want vóór zij ze konden han-

W.P. de Vries, Jan Harink. Episode uit den worstelwedstrijd tegen Spanje

(24)

teeren, waren de aanvallers ver buiten hun bereik. Vol schrik poogden zij den vasten wal te bereiken, maar menigeen werd door de rappe Hollanders achterhaald en viel onder der Geuzen kreet: ‘Voor N a a r d e n !’ den vermoorden burgers dier stad ten zoen.

Zegevierend keerden de schepelingen naar de vloot terug. J o o s t F l o r i s z had aan de zijde van J a n H a r i n k dapper mee gestreden en oogste den lof niet alleen van zijn beschermer, maar van al zijne scheepsgenooten.

Terwijl de matrozen juichten over de behaalde overwinning, en in den roes der eerste vreugde om niets anders dachten, zag hun aanvoerder de zaken donker in. Hij begreep heel goed, dat A l v a , die zelf te A m s t e r d a m was, verbitterd over het verlies van zoovele zijner soldaten, niet dralen zou eene sterke macht af te zenden;

de eer van 't Spaansche leger zou niet gedoogen, dat een handvol Geuzen, op hunne schepen in 't ijs ingesloten, zonder mogelijkheid van wijken, zijne macht tartte en met goeden uitslag weerstond. In zijne kajuit sprak de admiraal hierover met den kapitein van zijn schip, toen hem de komst van een bode werd gemeld. Hij gaf last dezen tot hem te brengen. De bode had van de Geuzen reeds de behaalde zege gehoord; hij wenschte den admiraal geluk, terwijl hij zich bekend maakte als gezant van den heer S o n o y , uit wiens naam hij een lastbrief overhandigde. De bevelhebber opende en las dien.

‘S o n o y denkt als ik,’ sprak hij toen; ‘de schepen zijn niet te behouden en hij geeft daarom bevel er den brand in te steken, opdat zij niet den vijand in handen vallen. Laat de kapiteins hier aan boord komen!’

Terwijl de kapitein zich verwijderde, om aan dit ver-

W.P. de Vries, Jan Harink. Episode uit den worstelwedstrijd tegen Spanje

(25)

langen te voldoen, onderhield de admiraal zich met den bode, wien hij naar het nieuws uit het N o o r d e r k w a r t i e r vroeg; van zijn kant deelde hij mede, wat hij van J o o s t F l o r i s z gehoord had omtrent het voorgevallene te N a a r d e n .

Spoedig daarop werd de komst van de scheepsbevelhebbers gemeld; de admiraal gaf hun kennis van den last, dien S o n o y hem had opgedragen. Toen men zich nu weer op het dek begaf om ieder naar zijn eigen boord terug te keeren, stonden allen verbaasd; de lucht, bij hunne komst helder als kristal, hing vol grauwe nevels en de wind was uit het Oosten naar 't Noordwesten gedraaid. Tegen den avond viel er een fijne stofregen; de wind was in kracht toegenomen en stuwde het water uit de N o o r d z e e in de Z u i derzee en het Y. De ijsboei, die de schepen omkneld hield, bleek tegen het dubbele geweld van water en storm niet bestand. Toen de zon den volgenden morgen boven de kimmen kwam, hadden de elementen de vloot een pad gebaand; eene breede geul lag voor haar open, waarlangs de schepen veilig de havens van E n k h u i z e n en H o o r n bereikten. En, alsof hij met A l v a 's machtelooze woede den spot wilde drijven, draaide de wind des anderen daags weer naar het Oosten; de wintervorst nam de ontglipte teugels weer ter hand en versperde den waterweg met ijsschotsen. Was het wonder dat onze vrome vaderen in die verrassende uitkomst den vinger Gods zagen en de redding der schepen hun een lichtstraal van boven was in die dagen van bange duisternis?

‘Helpt nu u zelf, zoo helpt u God, Benauwde Nederlanden!’

W.P. de Vries, Jan Harink. Episode uit den worstelwedstrijd tegen Spanje

(26)

Derde hoofdstuk.

Voor Haarlem.

De landstreek in N o o r d -H o l l a n d , ten Noorden van 't voormalige Y, droeg in de zestiende eeuw met recht den naam van Wa t e r l a n d . D e B e e m s t e r -, de S c h e r m e r -, de P u r m e r m e e r en tal van kleinere waterplassen waren nog niet door L e e g h -water tot vruchtbare polders gemaakt. Ontelbare vaarten en slooten doorsneden bovendien dit drassige land in alle richtingen en vormden

verbindingswegen tusschen de grootere waters. Hoog riet en dichte biezen onttrokken bochten en inhammen aan het oog; wie niet als de bewoners van K r o m m e n i e , O o s t - en We s t z a a n , I l p e n d a m , Wormer enz. van jongs af gewoon was dat waternet des zomers met boeier of jacht, des winters op schaatsen te doorkruisen, kon met geene mogelijkheid den weg vinden in dezen doolhof. Hier in deze voor de Spanjaarden ontoegankelijke oorden vonden de Geuzen eene veilige wijkplaats, vanwaar zij den vijand te land en te water veel afbreuk deden.

Ongeveer te halverwege A m s t e r d a m en H a a r l e m aan den noordkant van 't Y, stond destijds eene herberg, waarvan de waard wel bij de Waterlandsche Geuzen bekend was.

W.P. de Vries, Jan Harink. Episode uit den worstelwedstrijd tegen Spanje

(27)

J a n S l o b toch was een der hunnen; onverzoenlijk vijand van de Spanjaarden, had hij met zijn boeier, door tien of twaalf rappe gasten vergezeld, reeds vrij wat tochten gedaan en de wateren van het Y of der naburige vaarten hadden menig Spaansch solaaat voor altijd in hun schoot verborgen.

In de tweede week van December, een dag of vijf, zes na de schermutseling op de ijsvlakte der Z u i d e r z e e , zetten drie personen over de bevroren meren en vaarten, koers naar deze herberg.

De pistolen, die in hunne gordels staken, deden zien, dat het geene vreedzame schaatsenrijders waren, die voor hun vermaak de ijzers hadden ondergebonden.

Buiten die pistolen waren ze nog gewapend: in den wijden broekzak stak een vervaarlijk knijf en op den schouder rustte de verrejager,*)dat geduchte wapen der verbitterde boeren en visschers van het Wa t e r l a n d .

Wij herkennen in hen J a n H a r i n k , G e r r i t d e F r i e s en J o o s t F 1 o r i s z . Zij komen van H o o r n , waar hun schip is binnengeloopen. Zij treden het huis van J a n S l o b binnen, en de verwelkoming door den waard en zijne familie is ons een blijk, dat J a n en G e r r i t daar geen onbekenden zijn. Op den vragenden blik, dien de waard naar J o o s t richtte, sprak J a n :

‘Een jong gezel uit N a a r d e n , dien we aan den D i e m e r d i j k hebben aangetroffen; de Spekken hebben zijne familie vermoord.’

De twee in 't vertrek aanwezige vrouwen zagen den

*) Verrejager = polsstok, waarvan het einde toegespitst was. Hij diende den Geuzen bij hun tochten door de lage weilanden, om de sloten over te steken en bij eene ontmoeting met de

‘Spekken,’ was hij in hunne handen een vreeslijk wapen. Hij werd ook s p r i n g s p i e t s genoemd.

W.P. de Vries, Jan Harink. Episode uit den worstelwedstrijd tegen Spanje

(28)

jongeling medelijdend aan. J a n S l o b trad op hem toe, lei de hand op zijn schouder en zei:

‘Zoo zijt gij ook een der velen, die schreien en om wraak roepen over dusdanige gruwelen. Gij hebt uwe ouders en zusters beweend; bij God, vriend, denk dat voor uwe tranen stroomen Spaansch bloed moeten vloeien.

“Doe niet als hen, die de hoofden laten hangen en zuchtende en grijnende zich neergeven onder het juk van den tiran. Sloegen allen de slappe handen aan het zwaard, zooals wij, D u k d a l f en zijne Spekken zouden ons niet langer vertrappen.”

“Wees gerust, J a n S l o b !” antwoordde G e r r i t : “J o o s t is een wakkere borst, die op de Z u i d e r z e e al getoond heeft, dat de Prins in hem een dapperen Geus heeft gewonnen. Reik ons een kanneken bier en vertel of ge ook iets van H a a r l e m af weet.”

De waard voldeed aan zijn verlangen.

“Gister,” zei hij, was hier K l a a s K r i j n s z uit K r o m m e n i e . Hij keerde naar huis met een stukgeslagen arm. Hij was bij het volk geweest, dat de Prins onder P h i l i p p u s d e K o n i n k had uitgezonden om H a a r l e m te ontzetten. Maar door de mist, vertelde hij, raakten ze verdwaald en zij liepen den Spanjolen in de handen, die korte metten met hen maakten. Verreweg 't grootste deel was gesneuveld of gevangen genomen, onder de laatsten was ook de aanvoerder. K l a a s K r i j n s z en een paar anderen was 't gelukt zich er door te slaan; een musketier had hem daarbij met de kolf van 't geweer den linkerarm stuk geslagen. De geheele stad is door de Spanjolen ingesloten. D o n F r e d e r i k is met de Spanjolen aan dezen kant bij 't huis van K l e e f ; de Duitschers zijn in 't bosch en

W.P. de Vries, Jan Harink. Episode uit den worstelwedstrijd tegen Spanje

(29)

de Waalsche regimenten liggen aan de andere zijden. Er wordt soms lustig op los geschoten, eergister nog hoorden we den geheelen dag 't gebulder. Maar de

Haarlemmers zijn wakkere kerels, die zich flink ver weren en den Prins trouw blijven.

Naar verhaald wordt heeft de eerste storm D o n F r e d e r i k meer den vijfhonderd man gekost. Ook verloor hij veel volk, zei K l a a s K r i j n s z , door de koude: vooral de Spanjaarden en de Italianen sterven als muizen.’

‘Is er nog in de stad te komen?’ vroeg J a n H a r i n k .

‘Van dezen kant af niet; er is hier geen doorsluipen mogelijk. Maar aan den Zuidkant is de kans nog te wagen; 's Prinsen volk houdt de schansen aan de Westzij van het Meer en over 't ijs kunt ge allicht binnen raken.’

‘Wat zegt gij er van G e r r i t en J o o s t ?’

‘Dat weet ge, J a n ! wij gaan met u, al wilt ge ook dwars door het leger der

“Spekken.”

Dan vooruit, zonder dralen! 't avond nog zullen we binnen H a a r l e m zijn, als God het wil.’

Vlug ging de tocht over het IJ en de tallooze binnenwaters naar de

H a a r l e m m e r m e e r . Tot op de hoogte van S l o t e n ging alles wel; geen levend wezen vertoonde zich in de lage Veenlanden, die voor een goed deel onder water stonden. Aan hun linkerhand, tusschen de vaart, die ze nu volgden, en het Meer was een uitgestrekt rietveld. Eensklaps sprongen daar een twintigtal Spanjaarden uit te voorschijn, die uitgezonden waren om boeren te pressen tot het opwer-

W.P. de Vries, Jan Harink. Episode uit den worstelwedstrijd tegen Spanje

(30)

pen van verschansingen. ‘Staat!’ werd den naderenden toegeroepen, en toen deze niettemin den tocht voortzetten, werden twintig vuurroeren op hen aangelegd. De snelle vaart der Geuzen deed echter den kogels hun doel missen.

‘Vooruit! Pak uw verrejager stevig beet, J o o s t ! en sta vâst op uwe beenen.’

Inmiddels hadden een tiental soldaten zich op het ijs begeven om den rijders den weg af te sluiten. In 't Spaansch en Fransch klonken allerlei vloeken en

verwenschingen, waaraan onze vrienden zich evenmin zouden gestoord hebben, al hadden zij ze verstaan.

‘Gij Spaansche babbelaars! zoudt gij een Geus het pad afsluiten? dat zal ik u verleeren!’ riep G e r r i t d e F r i e s , terwijl hij zijne makkers een weinig vooruitreed.

Hij nam den verrejager te halver lengte beet en zei tot de beide anderen:

‘Neem elk uw man; ik zal met dien daar aan den kant de rekening vereffenen.’

Hij zwaaide den polstok met het zware blok vooruit zoo geducht, dat de Spanjolen haastig uiteen stoven en volstrekt geen lust betoonden om met dat vreemde wapen kennis te maken. H a r i n k en J o o s t , hun vaart versnellende, den scherp gespitsten verrejager onwrikbaar vast in de vuist geklemd, vlogen vooruit als pijlen van den boog en zoo hevig was de schok, waarmee hunne spiets de borsten trof der Spanjaarden, die zij zich uitgekozen hadden, dat deze een aanmerkelijk eind

medeslierden over de gladde baan, eer zij als lijken door de Geuzen aan den kant in het riet werden neergesmakt.

W.P. de Vries, Jan Harink. Episode uit den worstelwedstrijd tegen Spanje

(31)

Niet lang daarna hadden de drie Geuzen het Meer bereikt. 't Begon naar den avond te loopen; tot hun verdriet werd het zoo mistig, dat zij geen tien schreden voor zich uit konden zien. Gelukkig konden zij aan den wind voelen, dat zij in de juiste richting bleven. J a n H a r i n k reed op de linkerzij, G e r r i t was aan den rechterkant. Daar klinkt plotseling vlak voor hen andermaal een dreigend: ‘Sta!’ en door den mist heen zien ze Spaansche uniformen blinken. Oogenblikkelijk wendt Harink zich links, gevolgd door J o o s t terwijl G e r r i t rechts uitwijkt. Was den mist bijna hun verderf geworden daar hij hen de nabijheid der vijanden niet had doen merken, - hij belette ook den Spanjaarden den vluchtenden hunne kogels na te zenden, want hunne lonten waren door den vochtigen nevel uitgedoofd.

Aan vervolging viel natuurlijk niet te denken; de Spanjaarden schimpten op den Geus en vloekten op het klimaat van den ‘neveligen modderpoel;’ de koude mist deed hen in hunne mantels rillen en klappertanden.

H a r i n k en J o o s t waren wel genoodzaakt hun plan om binnen Haarlem te komen op te geven. Bezorgd over het lot van G e r r i t , zetten zij den tocht voort naar den westelijken oever van het M e e r . Zonder verder verontrust te worden, bereikten zij eene schans te B e n n e b r o e k . H a r i n k trof hier onder de bemanning meer dan een bekende aan en besloot daarom er te blijven. Met vreugde werden hij en zijn makker begroet; de bezetting was zwak en iedere versterking was den hoplieden welkom.

De manschappen op de schans behoorden tot het

W.P. de Vries, Jan Harink. Episode uit den worstelwedstrijd tegen Spanje

(32)

kleine legertje, dat de prins ten zuiden van H a a r l e m had verzameld; het hoofdkwartier was te Sassenheim. Reeds tweemaal was er beproefd de belegerde vesting te ontzetten. Wij weten, hoe het afgeloopen was met de onderneming onder P h i l i p p u s d e K o n i n k . Vóór deze had de welbekende L u m e y v.d. M a r c k een aanval op 't Spaansche leger gewaagd, maar ook zijne troepen waren verslagen, gevangen genomen of uiteen gejaagd. Aan eene nieuwe poging tot ontzet viel voorshands niet te denken. Toch wenschte de Prins de dringende beden om hulp, die hem uit H a a r l e m gewerden, niet onverhoord te laten.

Kon men den Spanjaard niet noodzaken weg te trekken, men kon den burgers in staat stellen den tegenstand vol te houden door hen van levensmiddelen en ammunitie te voorzien. En vooral nu de ijsvloer eene gunstige gelegenheid aanbood om tot de stad te komen, diende die niet verzuimd te worden.

Den 28sten Januari 1573 stonden honderdzeventig sleden met brood, vleesch, kruit en lood beladen, klaar om den Haarlemmers die onmisbare artikelen toe te voeren.

Maar de Spanjaard, die wel bemerkt had, dat meer dan eens versterking en proviand den belegerden over het M e e r verstrekt was, hield nauwlettend toezicht.

Zoo had hij een weinig ten Zuiden der stad eene sterke wachtpost aan het water uitgezet. Juist dat water moesten de sleden volgen. Zouden zij dus gelukkig de stad bereiken, dan moest de aandacht der Spaansche wachten worden afgeleid. Hiertoe was een schijnaanval noodig, waartoe de bezetting van B e n n e b r o e k werd aangewezen. In den avond van den 22sten verlieten tweehonderd vrijwilligers dit dorp. De

W.P. de Vries, Jan Harink. Episode uit den worstelwedstrijd tegen Spanje

(33)

sleden wachten in de nabijheid van het dorp het gunstige oogenblik af om naar de vesting te vertrekken. Er was afgesproken, dat het gerucht van het gevecht het sein zou zijn voor de sleden om te vertrekken. Zoodra zij de Spanjaarden ongehinderd gepasseerd waren, zou het geleide eene meegebrachte teerton in brand steken; want een algemeen gevecht lag niet in de bedoeling en zoodra de opstijgende vlam den strijdenden Geuzen zou verkondigen, dat de sleden het doel bereikt hadden, moesten deze het gevecht afbreken en naar de schans terugtrekken.

Ge zult wel vermoeden, dat J a n H a r i n k niet lang gewacht had om zich bij den kapitein, die den aanval zou leiden, aan te melden ten einde aan den tocht deel te nemen. Ook J o o s t F l o r i s z sloot zich bij de vrijwilligers aan, hoezeer J a n hem ook voorhield, dat het uithoofde zijner onbedrevenheid beter was nog niet aan een nachtelijken tocht deel te nemen.

‘Als ik in veiligheid achter de verschansingen blijf,’ antwoordde hem de wakkere jongeling, ‘zal ik geene bedrevenheid opdoen. Gij wijst mij zelf den weg, dien ik volgen moet om een flink soldaat te worden en nu wilt ge mij beletten dien te gaan?’Voor dien aandrang moest J a n H a r i n k zwichten.

Om zeven uur was het legertje uitgetrokken. Toen het in alle stilte (om den klank der voetstappen te dempen had men kousen over de schoenen getrokken) tot op een kwartier afstands van het Spaansche wachthuis was gekomen, liet de aanvoerder halt houden.

W.P. de Vries, Jan Harink. Episode uit den worstelwedstrijd tegen Spanje

(34)

‘Mannen!’zoo sprak hij zijne tochtgenooten toe, ‘gij weet allen met welk doel wij zijn uitgetrokken Om dat te bereiken wil ik dit plan volgen. Wij leggen ons achter dit geboomte in hinderlaag; honderd man blijven hier, twintig gaan een vijftig schreden verder, de volgende twintig weer vijftig, enz. Eén sluipt vooruit tot in de nabijheid der wachten, lost zijn roer op hen en keert terug.

De Spekken zullen hem achtervolgen; zoodra zij op de eerste twintig stooten, lossen ook deze hunne geweren.

Zonder twijfel zal 't knallen der schoten de achtergeblevene Spanjolen uit het wachthuis lokken en achter de boomen zie 'k wel kans hen wat aan de praat te houden.

Hoe verder wij hen van het wachthuis trekken, des te beter; daarom moeten de voorste manschappen dadelijk na het lossen der geweren terugtrekken, en zoo ook de volgende.

Wapenbroeders! gij begrijpt, hij, die de taak op zich neemt om de aandacht der schildwachten te wekken, waagt zijn leven. Ik wijs dan ook geen van u aan om dat stuk te volvoeren, maar vraag, wie H a a r l e m en den Prins dien dienst wil bewijzen;

hij trede voor!’

Scherp hadden de manschappen naar de woorden des kapiteins geluisterd om goed te weten, wat hun te doen stond, opdat zij door geene overijling of vertraging het welslagen zouden hinderen. Op zijne vraag trad J a n H a r i n k het verst vooruit;

nog anderen hadden ook het gelid verlaten.

‘Kapitein, ik verzoek u, zend mij!’ verzocht J a n .

‘Zoo ga dan met God en onthoud wel wat u gezegd is!’

W.P. de Vries, Jan Harink. Episode uit den worstelwedstrijd tegen Spanje

(35)

De wakkere Geus sloop achter de boomen langs vooruit; twintig zijner kameraden volgden hem om de verste plaats in te nemen; daarna volgden er twintig anderen en in een oogenblik hadden allen zich in hinderlaag gelegd. Toch niet allen; buiten J a n was er nog één vooruitgeslopen; niemand had hem bemerkt.

Tusschen het wachthuis en de boomen lag eene opene ruimte, ontstaan doordat de Spanjaarden het naaste gewas hadden geveld om tot brandstof te dienen. Toen hij hier gekomen was, hoorde de Geus den regelmatigen tred der uitgezette wachten, die langs den waterkant heen en weer wandelden; uit het wachthuis drongen de luide stemmen der andere soldaten tot hem door. Hij wachtte, tot hij aan den tred hoorde, dat de naaste schildwacht zich van hem verwijderde; daarop stak hij het geopende mes tusschen de tanden, en kroop behoedzaam op handen en voeten vooruit. De Spanjaard bemerkte niets; argeloos keerde hij op zijn pad terug; nog één tred en de Geus springt op, duwt den vijand het mes in de borst, zoodat hij levenloos achterover ploft, neemt zijn geweer, vuurt het op goed geluk op een der vensters van het wachthuis af, en heft den kreet aan, die zoo menigmaal schrik en ontzetting onder de Spekken had gebracht: ‘Vivat de Geus!’

Vloekend schieten de schildwachten hunne geweren af naar de plaats, vanwaar die kreet hun tegenklinkt; vloekend werpen die van binnen de deur open en stormen naar buiten. Bij het licht, dat door de geopende deur valt, zien zij, hoe een enkele man zich naar de boomen spoedt. Hoor! nogmaals klinkt het uitdagend: ‘Vivat de Geus. Dood aan de Spekken!’

‘Tien dukaten voor hem, die den Geus levend

W.P. de Vries, Jan Harink. Episode uit den worstelwedstrijd tegen Spanje

(36)

vangt!’ roept de bevelhebber van den wachtpost, die ook buitengetreden was, zijn mannen toe. Die woorden doen de Spanjaarden onder gejuich vooruitsnellen op het spoor van J a n H a r i n k . Een hunner, een reusachtige Waal, snelt al de anderen vooruit; 't geweer, dat hem zou hinderen bij de vervolging, heeft hij neergelegd;

alleen een dolk glinstert in zijn vuist. Hij ziet den Geus niet ver van de boomen; het uitzicht op de tien dukaten doet hem zijn spoed verdubbelen; hij wint zichtbaar op den vervolgde. Daar struikelt deze over een uitstekenden boomwortel; hij valt en met een zegekreet springt de Waal toe op hem, dien hij als zijn zekeren buit

beschouwt. Maar 't was te vroeg gejuicht; een lichtstraal, een knal, en de vervolger stort neer.

‘Vooruit J a n ! vooruit! onze makkers zijn bij ons!’ J a n H a r i n k herkende de stem van J o o s t F l o r i s z .

Een oogenblik nog en beiden waren in veiligheid voor de kogels der Spanjaarden, achter de boomen, die de eerste twintig soldaten tot bedekking dienden. Zij hoorden het wraakgeschrei der Spekken bij het lijk van den Waal. ‘Vuur!’ klonk het bevel en twintig kogels floten tusschen de boomen door en voegden nieuwe offers bij de twee die reeds gevallen waren. Een oogenblik stonden de Spanjolen besluiteloos, maar wat de aanvoerder der Geuzen voorzien had, gebeurde. De zucht om de gevallenen te wreken, overwon bij de Spanjaarden de voorzichtigheid. ‘Voorwaarts!’ riepen de hoplieden en met hun ‘zijt ge bang voor een handvol Geuzen?’ dreven zij ook hen, die naar het wachthuis wilden terugkeeren, tot de vervolging aan. Inmiddels waren de voorste Geuzen teruggetrokken; 't was nu de

W.P. de Vries, Jan Harink. Episode uit den worstelwedstrijd tegen Spanje

(37)

beurt van de volgenden de Spekken te onthalen en ook deze bleven daarin niet in gebreke. De Spaanschen matigden nu hunne drift; ook zij zochten bescherming achter de boomen en vuurden vandaar op hunnen vijand. 't Gevecht werd daardoor van langeren duur en zoo bereikte men uitstekend het doel van den ondernomen tocht.

Langzaam trokken de Geuzen terug, op den voet door de manschappen van het wachthuis gevolgd.

Daar schitterde eindelijk in de richting van H a a r l e m een vlam. Het beloofde teeken was gegeven; de sleden hadden de stad bereikt en overeenkomstig het gegeven bevel moesten de Hollanders 't gevecht afbreken en terugtrekken.

De kapitein liet allen verzamelen, een algemeen salvo werd gekommandeerd en dit deed de gewenschte uitwerking; de vijand zag van verdere vervolging af, 't zij hij vermoedde, dat nog andere Geuzen verderop in hinderlaag waren, 't zij ook hij het sein had bemerkt en een overval uit H a a r l e m duchtte. Hij trok zich in zijn versterkt wachthuis terug met een verlies van een aanmerkelijk getal dooden en gekwetsten.

De Geuzen zochten den terugweg naar B e n n e b r o e k . Twee hunner waren gevallen, doch hoe smartelijk hun dat verlies ook viel, zij beseften, dat het behaalde voordeel daarmee niet te duur was gekocht. Vroolijk kwamen zij dan ook in de schans terug, waar de achtergeblevenen deelden in hunne vreugde.

't Was de laatste hulp van dien aard, die de Haarlemmers ontvingen. Spoedig daarop viel de dooi in en het water was den Geuzen zulk een trouw vriend niet als het ijs.

De Spanjaarden brachten eene vloot op het

W.P. de Vries, Jan Harink. Episode uit den worstelwedstrijd tegen Spanje

(38)

M e e r ; de gemeenschap tusschen de stad en het leger van den Prins was daardoor geheel afgesneden. De manschappen in de schansen waren tot werkeloosheid verplicht.

Zulk een leven verdroot velen, ook J a n H a r i n k en J o o s t . Welkom was hun de tijding, dat de heer S o n o y in 't Noorderkwartier volk wierf, waarmee hij den D i e m e r d i j k wilde bezetten. Zij verlieten het leger, dat toch niets kon uitrichten, en stelden zich onder de bevelen van D i e d e r i k S o n o y .

W.P. de Vries, Jan Harink. Episode uit den worstelwedstrijd tegen Spanje

(39)

Vierde hoofdstuk.

Aan den Diemerdijk.

J o o s t betrad nu voor de tweede maal den D i e m e r d i j k , maar onder hoe geheel andere omstandigheden! De eerste maal als vluchteling, van alles beroofd, zoo uitgeput, dat hij zich niet eens door verder vluchten kon redden, toen hij meende, dat dit noodig was. Nu als krijger voor de vrijheid van het vaderland, die zijn proefstuk glansrijk had afgelegd en deswege geacht en geëerd werd bij zijne makkers en gezien was door zijne hoplieden. Veel had hij te danken aan J a n H a r i n k , die nooit eene gelegenheid had laten voorbijgaan om hem te onderrichten in alles, wat een wakker soldaat diende te weten en te kunnen.

Ook nu zette J a n zijn onderricht voort en door woord en daad toonde hij zijn jongen vriend, hoe hij het best kon werken aan het versterken van de haastig opgeworpen verschansing. Ook de andere Geuzen bleven hierin niet achter. Wel werd niet elke terechtwijzing op vriendelijken toon gegeven; dikwijls bevestigde een krachtige vloek of een niet fraai klinkende titel de meening der leermeesters, doch J o o s t zag dit gaarne over het hoofd, omdat hij bij ondervinding wist, dat zij het wel met hem meenden.

Rustte men uit van het werk, dan was er al spoedig

W.P. de Vries, Jan Harink. Episode uit den worstelwedstrijd tegen Spanje

(40)

een, die zijne lotgevallen van vroeger verhaalde; hoe hij onder L u m e y v.d. M a r c k of B a r t h o l d E n t e n s v a n M e n t h e d a op de Noordzee had gezworven, wat schepen zij aangetast en vermeesterd hadden of welke steden en dorpen gebrandschat.

Een ander sprak van zijne ballingschap in D u i t s c h l a n d , van den inval in G r o n i n g e n , van H e i l i g e r l e e , waar graaf A d o l f den heldendood stierf, of van B e r g e n , door graaf L o d e w i j k bij verrassing ingenomen en manmoedig, hoewel vergeefs tegen den Spanjool verdedigd.

‘Hebt gij 't gehoord van 't O u d e H o e n ?’ vroeg in zulk een rustuur een gespierd bewoner van We s t z a a n , die reeds meer dan één lidteeken had weggedragen uit den verwoeden strijd met de Spanjaarden, aan den kring, die hem omgaf.

't O u d e H o e n , eigenlijk G o v e r t 't H o e n , maar 't Oude Hoen geheeten in tegenstelling met zijn zoon A l b e r t , die men 't Jonge Hoen noemde, was een der stoutste aanvoerders der Waterlandsche Geuzen.

‘Neen!’ luidde het antwoord op de vraag van den veteraan, wien men 't kon aanzien, hoe zijn hart kookte bij 't vooruitzicht een ‘Romeinstuk’*)te kunnen vertellen, ‘heeft de oude de Spekken weer gesproken?’

‘Of hij! Verleden week kreeg hij de lucht, dat een Spaansch vendel van

A m s t e r d a m naar H a a r l e m op marsch was. Gij weet, dat zij dan den dijk moeten passeeren tusschen 't I J en 't S p i e r i n c k m e e r . 't O u d e H o e n zwierf met zeventien man, waaronder ook zijn zoon A l b e r t , in een jacht op de Z a a n en het I J . Hij had een uitkijk op den toren van We s t z a a n

*) Romeinstuk = dappere daad.

W.P. de Vries, Jan Harink. Episode uit den worstelwedstrijd tegen Spanje

(41)

geplaatst en toen die de Spanjaarden zag komen, deed hij hem daarvan bericht. Het jacht stak het I J over en zette negen man af op den dijk vóór de Spanjolen. De andere negen staken weer van wal. Ge begrijpt wel, dat het na den dooi geene pleizierige wandeling was voor de S e n o r s ; zij plasten op hunne paarden door den modder, dat hunne fraaie harnassen zwart zagen van 't slijk. Zoo gleden en kletsten zij voort, en omdat zij zoo bang waren voor 't koude water en alle zorg droegen om niet van den gladden kant in 't I J of in 't meer te glijden, bemerkten zij de negen man vóór hen niet eens. Maar die maakten 't hun wijs, dat zij er ook waren.

Eerst schoten zij hunne roeren af op den dichten hoop en drongen toen met vooruitstekende verrejagers er op in. De Spekken aan 't schreeuwen en tieren; de voorsten wilden achteruit, de achstersten wilden vooruit en door het tegen elkaar opdringen stieten zij de middelsten in het water. Eindelijk gelukte het hun

rechtsomkeert te maken en zij dankten al hunne heiligen, dat ze den Geuzen den rug konden keeren. Maar, o schrik! nu hadden ze weer negen vijanden voor zich. 't Oude Hoen had die onbemerkt achter hen ontscheept. In hunne ontsteltenis mogen zij gemeend hebben, dat het dezelfde waren, die zij zoo juist voor zich hadden. Deze drongen van achteren op hen in, de anderen bestookten ze van voren. Met hunne verrejagers haalden zij de soldaten van de paarden, zij dreven ros en ruiter in het water en 't duurde niet lang, of de achttien waren bijeen.

Van de honderdvijftig Spanjaarden ontkwam er niet een om te H a a r l e m te vertellen, welke groeten men

W.P. de Vries, Jan Harink. Episode uit den worstelwedstrijd tegen Spanje

(42)

hun had gegeven voor D u k d a l f en zijn zoon.

Een luid ‘Vivat het O u d e H o e n !’ klonk uit aller borst, toen de oude Geus ophield te vertellen, en vol ijver begaf ieder zich weer aan zijn arbeid. J o o s t had met fonkelende oogen en gloeiende wangen het verhaal aangehoord en onder het werk sprak hij telkens met geestdrift van 't O u d e H o e n .

‘'t Is heel goed J o o s t ! dat die wakkere daad u in vuur zet,’ sprak J a n H a r i n k tot hem. ‘D u k d a l f en zijne Spaansche bloedhonden noodzaken ons tot tegenweer en hoe meer we van de Spekken om koud helpen, des te beter is 't voor ons vaderland.

Maar vergeet niet, dat vrede beter is dan oorlog. 't Is beter met visschersschuiten op 't I J en de Z u i d e r z e e te varen om haring te vangen dan op oorlogsschepen de Spanjaarden te vervolgen - beter het land rustig te bebouwen in 't vooruitzicht op een rijken oogst, dan het te laten vertrappen door ruiterbenden. Ongelukkig genoeg zijn er velen, die liever het land vechtende en plunderende doortrekken, dan door eerlijken arbeid hun brood te winnen. Zij zijn niets beter dan D u k d a l f en zijne helpers; zij rooven, moorden en branden even goed als de Spanjolen.’ En fluisterend voegde hij er bij: ‘Men zegt, dat onze bevelhebber S o n o y er geen kwaad in ziet, als zijn volk de hoeve van een Roomschen boer in brand steekt! dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan wreedheid tegen monniken en Spaanschgezinde burgers. Zie J o o s t ! ik kan mij wel is waar niet begrijpen, hoe een rechte vaderlander het met Dukdalf kan houden, maar 't bloed kookt mij, als ik denk aan zulke daden der onzen.

Als ge daaraan ooit mocht meedoen, J o o s t ! en J a n 's stem werd luider en dreigend,

‘dan

W.P. de Vries, Jan Harink. Episode uit den worstelwedstrijd tegen Spanje

(43)

is het uit met onze vriendschap, al deedt ge ook daden tienmaal zoo sterk als 't O u d e H o e n .’

Daar klonk het sein tot verzamelen. Al de manschappen traden bijeen, nieuwsgierig wat wel de reden kon zijn, dat men hen uit hunne werkzaamheden riep. De heer van S o n o y liet zijne ondergeschikten niet lang in onzekerheid. Hij trad voor hen en zei:

‘Mannen, gij hebt in een paar dagen onze schans vrij wat versterkt, ik dank u voor uwen ijver. Ge begrijpt echter even goed als ik, dat er, om een sterkte met goeden uitslag te verdedigen, eene voldoende bezetting moet zijn. Ik twijfel geenszins aan uwen moed en uwe volharding, maar zullen we met vrucht de schans tegen den aanval der Spaanschen voor den Prins behouden, dan moeten we meer volk hebben. Ik heb daarom besloten naar E d a m te gaan om daar mannen aan te werven. Mocht de Spanjool in mijne afwezigheid u aanvallen, verdedigt u dan tot het uiterste, gedachtig aan de hulp, die voor u komt opdagen. Ieder weet zijn plicht, en ik vertrouw, dat ge dien zult volvoeren. Leve de Prins!’

‘Leve de Prins!’ juichten de Geuzen en terwijl ze hunne mutsen den vertrekkenden bevelhebber nazwaaiden, hieven ze aan:

‘Wilhelmus van Nassauwe, Ben ik van Duitschen bloed, Het Vaderland getrouwe Blijf ik tot in den doed.

Een Prinse van Oranje Ben ik, vrij onverveerd;

Den Koning van Hispanje Heb ik altoos geëerd.

W.P. de Vries, Jan Harink. Episode uit den worstelwedstrijd tegen Spanje

(44)

Lijdt gij, mijn onderzaten, Die oprecht zijt van aard, God zal u niet verlaten, Al zijt gij nu bezwaard.

Die vroom begeert te leven Bidt God nacht ende dag, Dat Hij mij kracht wil geven, Dat ik u helpen mag.

Mijn schild en mijn betrouwen Zijt Gij, o, God mijn Heer, Op U zoo wil ik bouwen;

Verlaat mij nimmermeer!

Dat ik toch vroom mag blijven, Uw dienaar 't aller stond;

De tirannie verdrijven, Die mij mijn hart doorwondt.’

Inmiddels had S o n o y zich scheep begeven en zette koers naar het Noorden.

D i e d e r i k S o n o y (zijn naam wordt in ons verhaal te vaak genoemd om u niet iets naders omtrent hem mee te deelen) had in 1566 het Verbond der Edelen mee onderteekend en veel werk gedaan om later anderen aan dat Verbond te trekken.

Even als O r a n j e , had hij geweigerd om den nieuwen eed van trouw, dien de Landvoogdesse na den Beeldenstorm eischte, af te leggen. Aan den veldtocht van 1568 in Brabant, die voor P r i n s W i l l e m zoo ongelukkig afliep, had hij deelgenomen. Daarna was hij in Duitschland werkzaam geweest om gelden in te zamelen bij de uitgeweken Nederlanders om soldaten aan te werven. Aangesteld tot 's Prinsen stedehouder in

W.P. de Vries, Jan Harink. Episode uit den worstelwedstrijd tegen Spanje

(45)

't Noorderkwartier, was hij op de tijding, dat E n k h u i z e n de Spaansche zijde verlaten had, naar Noord-Holland gereisd. En onvermoeid was hij daar nu werkzaam om de steden te bewegen van A l v a af te vallen en waar hij kon, deed hij den Spanjaarden afbreuk. Maar als enkele andere Geuzenhoofden, deed hij bij den Spanjool in woestheid en wreede gezindheid niet onder, en zijn naam werd niet alleen door de Spaansch-gezinden met schrik genoemd, - ook bij vele Vaderlanders stond die niet goed aangeteekend, zooals wij gehoord hebben aan J a n H a r i n k . Evenwel, D i e d e r i k S o n o y was een dapper aanvoerder, dat wisten de Waterlandsche Geuzen en daarom gelukte het hem ook te Edam een niet onbeduidend aantal vrijwilligers bijeen te brengen. Die gelukkige uitslag van zijne poging vervulde het hart van den stedehouder met vreugde en trots. Hij wist, welk een gewichtig punt het was, dat hij met zijne troepen bezet hield. A m s t e r d a m 's gemeenschap met het Zuiden en het Oosten werd door de schans op den D i e m e r d i j k afgesneden.

De Geuzenschepen belemmerden niet weinig den handel op de Z u i d e r z e e . Als hij de trotsche handelsstad eens dwingen kon tot overgaaf! Zijne blikken dwaalden over de hulptroepen, die hij naar de schans voerde; hij zag ze in zijne verbeelding reeds met de bezetting vereenigd tot eene geduchte macht; - hij kon het!

A m s t e r d a m over, H a a r l e m ontzet, D u k d a l f wellicht zijn gevangene - S o n o y s oogen schitterden en zijn wang, anders niet gewoon te blozen, werd met hooger gloed gekleurd.

De schepen naderden den zuidelijken oever van het Y. Hoor! Is dat niet het geknal van geweervuur? Zouden de Spekken nu juist een aanval hebben gedaan in zijne

W.P. de Vries, Jan Harink. Episode uit den worstelwedstrijd tegen Spanje

(46)

afwezigheid? Er valt niet te twijfelen; het rumoer van het gevecht wordt heviger; er wordt duchtig gestreden. Blaast, winden! en voert de schepen, die in des bevelhebbers oog als met slakkengang over het water kruipen, vliegensvlug door de golven. Hij staart vooruit, of hij ook iets kan onderscheiden; de afstand is nog te groot. Ongeduldig wendt hij zich om. Wat! ziet hij goed? Is het geen droom? Neen, neen! het is werkelijkheid; zijnen tochtgenooten is de schrik om het hart geslagen; hun moed is gebluscht nog voor zij den kruitdamp zagen, zij hebben het roer gewend en de wind, die S o n o y t e lang afhield van de plaats des gevechts, doet h u n n e zeilen zwellen en voert ze terug naar de veilige haven. Het bloed week den stoeren aanvoerder uit het gezicht; zijne lippen presten zich opeen, en te vergeefs zocht hij de hijgende borst lucht te geven door verwensching of vloek. Zijn voet bonsde op het dek, alsof hij het wilde splijten, en met een wilden kreet van woede en vertwijfeling wierp hij zich in de boot om des te spoediger de plaats des gevechts te bereiken; hij a l l e e n ! Wij willen intusschen zien, wat er in de schans is voorgevallen, gedurende de afwezigheid des bevelhebbers.

Den tweeden dag volgende op S o n o y 's vertrek, verliet eene talrijke bende Spanjaarden A m s t e r d a m om een aanval op de D i e m e r s c h a n s te wagen. De Geuzen hadden de voorzorg gehad om den dijk door te steken, maar op schuiten kwam de vijand over de bres en het D i e m e r m e e r . Dadelijk werd de aanval begonnen. De bezetting was ver in de minderheid. Geen nood evenwel; ieder man deed zijn plicht voor twee, en glansrijk werd de vijand afgeslagen. Nog-

W.P. de Vries, Jan Harink. Episode uit den worstelwedstrijd tegen Spanje

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

W. Klarenbeek, Wimbert de Vries, of De bestorming van Damiate en De page van Pasais.. toen Warndorf zich met Eberhard verwijderde, was blijven staan. Zijn lomp uiterlijk had

[25] Ende waren in ghedaen commen/ omme Janne/ Jacobe/ ende [26] Pietren/ ute doen gane/ ende te priveerne/ watter of es/ ne [27] weetic niet/ ende ic ne wille daer of gheen

André was opgetogen over dien avond, niet om de pret, noch om den bijval aan zijn gelegenheidsstuk ten deel gevallen, maar omdat hij Betsy ontmoet had, daar Betsy de harten van

Maria had noodig zich de mislukte omarming van zoo even te herinneren, om thans haren Gabriël niet inderdaad voor den profetischen hemelbode aan te zien; zij verstond wel geen woord

Vlaenderen, jn welcke, om jonste, die hij daertoe heeft, hij gheresideert heeft ende hem daerjn meer ghehouden dan jn eenich van sijne andere landen, ende boven al ghemint,

Hanneken is een jongen, die maar heeft to spreken, en zijn moeder draagt hem allerlei lekkere kostjes na : Goey vrou Veughe is een mal moertje ! Hij vraagt witmoes, en krijgt het,

Wanneer ik een paar uren later tusschen tante Henriëtte en mijne moeder zit, in de breede, schokkende koets: de ruiten zijn door onze warme adem beslagen en tante veegt met

De Burger, niet meer verschenen sinds april 1848, maar na terugkeer uit zijn niet geheel vrijwillig buitenlands verblijf, nu weer voortgezet door zijn redacteur, de door De