Gemeente van onze Heer Jezus Christus
Ik ging naar Bommel om de brug te zien.
Ik zag de nieuwe brug. Twee overzijden die elkaar vroeger schenen te vermijden, worden weer buren.
Zo begint het gedicht De moeder de vrouw van Martinus Nijhoff.
Inmiddels ligt er bij Zaltbommel al weer een nieuwere brug, die zijn naam draagt Maar het gaat nu om die eerste brug. Want daardoor werd het land ontsloten Twee overzijden, zegt Nijhoff die elkaar schenen te vermijden
Je moest een boot vinden om de overtocht te wagen.
Maar nu zijn de verschillende oevers overbrugd. En worden ze weer buren
De overkant staat altijd ook voor iets dat anders, dat vreemd is Je hebt deze zijde en gene zijde
Het aardse en het hemelse leven De overkant is het onbekende land De weg die voor je ligt en ongewis is
Er zit altijd iets in van dat kinderliedje Schipper mag ik overvaren
Ja of nee
Moet ik dan ook tol betalen Ja of nee
Wie naar de overkant wil varen, moet daar een prijs voor betalen Er is geen verandering mogelijk zonder verwarring
Je kunt niet groot worden zonder puberteit
Er is altijd die storm van emoties. Dat heen en weer tussen hoop en vrees
De overkant Het beloofde land Een land van louter licht De wereld van de volwassenen Als ik daar toch eens bij hoorde We willen naar de overkant Schipper mag ik overvaren?
Maar wat als ik af ben. Dat hoort immers ook bij het spel. Als ik afgetikt wordt omdat ik niet snel of handig genoeg ben. De tol te lastig voor mij is.
We moeten naar de overkant
Maar het leven kan rake klappen uitdelen Zonder kleerscheuren zal het ook niet gaan.
Laten we het meer oversteken zegt Jezus tegen de leerlingen
Wat ze daar aan de overkant te zoeken hebben, wordt hier nog niet verteld. Later zal duidelijk worden dat ze oversteken naar de heidenen.
Naar bezet gebied.
Waar ze een mens tegenkomen die door legio stemmen in beslag genomen wordt. Maar zijn eigen stem niet kan vinden.
Ze moeten naar de overkant. Naar de heidenen, zo zal nog verteld worden om hen de hand te reiken.
Maar nu gaan ze zelf naar de Filistijnen
Er steekt een hevige storm op en meteen komt de boot vol water te staan Er is geen redden meer aan.
En het is nog nacht ook.
Duisternis en water
Dat is in de Schrift altijd beeld voor de wereld die nog ongeschapen is, fDie nog niet tot de orde geroepen is.
De aarde was woest en leeg
En duisternis lag over de watervloed.
De zee en het donker ze zijn een beeld voor de wereld die er wel is. Maar nog geen betekenis heeft
Geen zin heeft. Het is de wereld die vlak onder de oppervlakte ligt van ons dagelijks reilen en zeilen
De bodem waarop we staan ervaren we soms als een dun laagje ijs En op water kun je niet lopen
Op zand kun je niet bouwen
Heeft het nog zin als verdriet je leven overspoelt Als er van je verwachtingen niets terecht is gekomen Wanneer de overkant nooit bereikt wordt
Schepping is in de bijbel nooit een afgesloten hoofdstuk Niet iets van lang geleden
Schepping is wat steeds bevochten moet worden Grond onder de voeten
Een hemel boven ons hoofd
Maar we moeten naar de overkant.
We moeten het water oversteken.
Het vaste land achter ons laten.
De overtocht wagen.
Op hoop van zegen.
En dan komt die klap:
Jezus slaapt
Op het achterdek. Bij het roer, is dat
Wij kunnen, denken, hopen, verwachten, dat er in alle verwarring van ons leven, toch iemand moet zijn die de koers uitzet. Die het roer stevig in handen heeft .Die weet waar wij heengaan
Maar zo vertelt het evangelie ons Hij slaapt
Er is geen grote roerganger
Geen poppenspeler die aan de touwtjes trekt Geen vooropgezet plan.
Geen bedoeling die bij voorbaat vast staat.
Er is alleen maar water en duisternis Er is de tocht die wij moeten wagen Terwijl de Heer slaapt
Dat is bijna niet uit te houden; en de leerlingen schreeuwen het dan ook uit Meester kan het u niet schelen dat wij vergaan
Dat wordt het keerpunt in het verhaal.
De leerlingen schudden Jezus wakker Ze wekken hem
Bijna zouden we kunnen zeggen: ze wekken Hem op
En misschien heeft Marcus dat ook wel zo bedoelt. Want het hele evangelie vertelt immers over de opstanding. Het is het bericht, het goede nieuws, over Jezus de Levende.
God zelf roept Hem terug uit de dood Omdat wij schreeuwen dat we vergaan Omdat wij de vuisten ballen tegen de hemel Kan het u niets schelen dat wij te gronde gaan Dat er niets van ons overblijft
Dat de dood vrij spel heeft
Dat het water ons tot de lippen staat Daarom heeft God hem wakker geroepen Op die morgen ongedacht
Daarom roepen de leerlingen Hem wakker in het midden van de nacht Want Hij slaapt
Daar wordt vreemd genoeg het vertrouwen geboren Daar wordt ons geloof gewekt
Niet in de gedachte dat er Iemand moet zijn die de koers van ons leven uitzet Die het roer stevig in handen houdt, zodat ons niet kan gebeuren
Niet in het vertrouwen dat Hij de grote schipper is
Nee, de schippers zijn hier de leerlingen zelf. De Heer is een timmermanszoon. Die niets weet van de golven en het water. Hij ligt dan ook te slapen op het achterdek. Alsof het Hem niet aangaat.
Daar begint het geloof
Daar ontspringt het vertrouwen
Wanneer wij de sprong wagen om met Hem naar de overkant te varen En dan midden in de storm die opsteekt, ontdekken, dat het roer leeg is.
Dat er geen ander plan is dan de betekenis die gaandeweg gevonden wordt Dat er geen grote regisseur is dan alleen deze slapen Heer.
Maar Hem roepen zij aan Meester Op Hem stellen ze hun vertrouwen Ondanks alles
Ondanks de leegte en het gevaar.
Het zinloze en de diepte van het bestaan.
Is er één die Heer en meester is.
Een die gekruisigd is, gestorven en begraven is.
En Hem willen ze wakker roepen
Wakker schreeuwen. Boven het geraas en getier van de storm uit Meester, kan het u niet schelen dat we vergaan
Want blijkbaar geloven ze dat het Hem wel kan schelen Vertrouwen ze erop dat Hij geraakt wordt
Doordat ze verloren zijn
Dat Hij de lege plek is die hun leven vervuld De stilte die tot hen spreekt
Meester Fluisteren ze
Want alleen met Hem durven ze naar de overkant te varen
Schipper mag ik overvaren Ja want één heeft de tol betaald Met zijn leven
Een, twee drie in Godsnaam overboord Drie nachten was Hij in het dodenrijk Als Jona in de buik van de vis
Zodat de storm gaat liggen
Dat gebeurt ook hier
Jezus staat op, vertelt Marcus en spreekt de wind bestraffend toe. En wijst het meer zijn plek. Het is net als bij de schepping waar de chaos beteugeld wordt door het Woord van de Heer
Waarom hebben jullie zo weinig moed? Vaagt Jezus de leerlingen dan.
Maar misschien is het beter om hier te vertalen: Waarom zijn jullie zo angstig?
Want angst staat tegenover vertrouwen. Als storm tegenover stilte
Het is de angst zelf die opeens de kop opsteekt.
De angst dat we alleen zijn in een eindeloos heelal. Dat er niemand is die naar ons luistert.
Dat God in het beste geval slaapt. En misschien wel tot nader orde afwezig is.
Dat er geen overkant is. Dat we doelloos in kringetjes ronddraaien., tot we er op een nacht niet meer zijn.
Die angst staat tegenover het geloof om het leven uit te houden Om in de storm te roepen, tegen de wind in
Om te vertrouwen dat de hemel om ons bewogen is En niets ons uit Gods genade kan laten vallen.
Dat is wat Jezus van de leerlingen vraagt Geloof leeft immers van geloof
Het heeft geen andere grond dat het vertrouwen zelf: Dat de Heer in hun midden is Ook al slaapt Hij
Hij is hun behoud.
Nijhoff, de dichter van het begin, vond dat geloof terwijl hij in het gras lag Zo kan het ook. Maar ook bij hem horen we het gemis
De lege plek die zijn moeder heeft achtergelaten
Het geloof uit zijn jeugd dat hem zomaar even komt aanwaaien
En zo komt er een verbinding Tussen de twee overzijden
Meer nog dan de nieuwe brug bij Bommel, is er een verbinding tussen leegte en vervulling.
Een brug tussen ons en de hemelse belofte.
God die niet loslaat het werk van zijn handen
Ik ging naar Bommel om de brug te zien.
Ik zag de nieuwe brug. Twee overzijden die elkaar vroeger schenen te vermijden, worden weer buren. Een minuut of tien
dat ik daar lag, in 't gras, mijn thee gedronken, mijn hoofd vol van het landschap wijd en zijd - laat mij daar midden uit de oneindigheid een stem vernemen dat mijn oren klonken.
Het was een vrouw. Het schip dat zij bevoer kwam langzaam stroomaf door de brug gevaren.
Zij was alleen aan dek, zij stond bij 't roer,
en wat zij zong hoorde ik dat psalmen waren.
O, dacht ik, o, dat daar mijn moeder voer.
Prijs God, zong zij, Zijn hand zal u bewaren.
Amen