Notitie: ‘Harmonisatie peuterspeelzalen en kinderopvang Gemeente Laren’
INLEIDING
Het kabinet heeft aangekondigd om met ingang van 1 januari 2017 het peuterspeelzaalwerk en de kinderopvang volledig te willen harmoniseren. Door de peuterspeelzalen als kinderopvang te registreren, kan (en moet) een deel van de ouders een beroep doen op de kinderopvangtoeslag.
De gemeente betaalt dan subsidie voor reguliere plaatsen voor ouders die geen recht hebben op kinderopvangtoeslag en voor de VVE-plaatsen voor doelgroeppeuters. Door deze ontwikkeling is het mogelijk om met ingang van 2017 een structurele bezuiniging op het peuterspeelzaalwerk te realiseren.
De raad van de gemeente Laren heeft voor de periode 2011-2014 een Voor- en vroegschoolse educatie (VVE) en peuterspeelzalen(subsidie)beleid vastgesteld. Dit beleid loopt in 2014 af waardoor het van belang is te oriënteren op hoe de gemeente hiermee na 2014 om wil gaan.
Er is daarom onderzoek gedaan naar de mogelijkheden en consequenties van de harmonisatie van peuterspeelzaalwerk en kinderopvang vooruitlopend op de ontwikkelingen per 1 januari 2017.
Binnen dit onderzoek is, naast de uitwerking van een nieuwe subsidiesystematiek, in ieder geval ook aandacht voor de volgende zaken:
behoud van het huidige aanbod
de mogelijkheden om een inkomensafhankelijke ouderbijdrage te hanteren, waardoor de toegankelijkheid voor ouders in de lagere inkomensklassen verbetert.
In deze notitie zijn de onderzoeksresultaten op een rij gezet.
Laren, 16 december 2014
2 Leeswijzer notitie
1. Huidig gemeentelijk beleid loopt in 2014 af
2. Welke landelijke ontwikkelingen zijn er: per 1 januari 2017 volledige harmonisatie = uitgangspunt 3. Doel college: peuterspeelzalen omvormen tot kinderopvang
4. Peuterspeelzalen worden kinderopvang en ouders hebben daardoor recht op kinderopvangtoeslag
5. Doel is om de peuterspeelzalen te helpen de omvorming tot stand te brengen (gezamenlijk opstellen werkdocument en ambtelijke advisering). Deze notitie is het resultaat van het werkdocument 6. Omvorming moet plaats vinden binnen een redelijke termijn van twee jaar, te weten 2015-2016
7. In deze periode wordt de huidige subsidie voor het reguliere peuterspeelzaalwerk omgezet in een
projectsubsidie. Dat wil zeggen in 2015 ontvangen de peuterspeelzalen de subsidieomvang 2014 voor 100%; in 2016 ontvangen de peuterspeelzalen 50% van de subsidieomvang 2014. Concreet komt dit neer op de volgende bedragen voor 2015 (op basis van de begroting 2015 van de gemeente Laren):
Binckie voor twee groepen € 10.444 regulier peuterspeelzaalwerk (subsidie op basis van groepen)
Ploegmaatjes voor twee groepen € 10.444 regulier peuterspeelzaalwerk (subsidie op basis van groepen)
Wirre Warre voor twee groepen € 10.444 regulier peuterspeelzaalwerk (subsidie op basis van groepen) De subsidie 2016 is maximaal 50% van de subsidieomvang voor het reguliere peuterspeelzaalwerk van 2014.
Deze subsidie wordt berekend op basis van de werkelijk bezette plaatsen.
8. Subsidie wordt onder de voorwaarde verstrekt dat de peuterspeelzalen daadwerkelijke inspanning verrichten om tot omvorming te komen. De peuterspeelzalen dienen uiterlijk op 1 augustus 2015 de omvorming tot stand te brengen. Als zij niet willen meewerken dan krijgen de peuterspeelzalen dit jaar nog een brief dat de subsidie met ingang van 1 januari 2015 wordt beëindigd
9. Door deze aanpak bezuinigt Laren in 2016 een bedrag van € 8.385 en vanaf 2017 structureel € 9.743/
10. Subsidieregeling VVE blijft bestaan. Met ingang van 1 januari 2017 kunnen alle KO organisaties onder
voorwaarden subsidie aanvragen. Het subsidiebudget VVE wordt fasegewijs verhoogd, te weten in 2016 met
€ 6.241 en in 2017 met € 13.025. Deze verhoging wordt bewerkstelligd om aansluiting te vinden met het
landelijk normbedrag zoals dat in 2014 bekend is. Dit onderwerp wordt meegenomen binnen het sociaal domein
11. Met ingang van 1 januari 2017 kan gemeente nog verantwoordelijkheid nemen voor de speciale doelgroep ouders die geen recht heeft op kinderopvangtoeslag (=politieke keuze)
Voor college is van belang dat:
1. Middels een overgangsperiode het uiteindelijke doel van de omvorming wordt bereikt 2. De drie peuterspeelzalen min of meer gedwongen worden om hier aan mee te werken 3. De peuterspeelzalen er alle belang bij hebben hieraan mee te werken
4. De operatie op basis van de nu bekende gegevens een bezuiniging gaat opleveren 5. De raad via de commissie middels een notitie wordt geïnformeerd
3 1. AANBOD EN BEREIK PEUTERSPEELZAALWERK
In dit hoofdstuk wordt het huidige aanbod van peuterspeelzaalwerk en dagopvang op een rij gezet.
1.1 Aanbod peuterspeelzalen
In de gemeente Laren zijn verschillende aanbieders van peuterspeelzaalwerk actief. In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van het aanbod in 2014.
Naam
organisatie Naam
peuterspeelzaal Adres locatie Maximaal aantal kind plaatsen
VVE (aantal VVE
peuters) Stichting
Peuterspeelzaal Binckie
Binckie Kostverloren 7 32 Ja (2)
Stichting
Kinderspeelzalen Laren nh
De Wirre Warre De Leemkuil 4 32 Ja (2)
Stichting
Ploegmaatjes Ploegmaatjes Melkweg 42 32 Ja (12)
Totaal 96 16
Bij alle drie de peuterspeelzalen wordt gewerkt vanuit ambitieniveau 2: dat wil zeggen met twee gediplomeerde leidsters op de groep.
1.2 Ontwikkeling aantal peuters afgelopen jaren
In onderstaande grafiek is de ontwikkeling van de 2- en 3-jarigen, de doelgroep van de peuterspeelzalen, van de afgelopen jaren weergegeven.
Jaren 2 jarigen 3 jarigen Totaal 2 en 3 jarigen
2010 89 120 209
2011 85 96 181
2012 85 96 181
2013 93 89 182
2014 79 97 176
Het aantal 2- en 3-jarigen in de gemeente Laren vertoont een daling. De totale daling van het aantal peuters over de periode 2010-2014 bedraagt circa 16%.
1.3 Prognose ontwikkeling aantal kinderen
In onderstaande grafiek is de prognose van het CBS van de ontwikkeling van het aantal kinderen van 0-5 jaar voor de gemeente Laren in beeld gebracht.
Jaren 2 jarigen 3 jarigen Totaal 2 en 3 jarigen
2015 86 82 168
2016 86 90 176
2017 85 89 174
2018 85 89 174
2019 86 89 175
2020 87 89 176
4
Voor de gemeente Laren wordt over de periode 2015-2020 een lichte stijging van het aantal 2 en 3 jarigen geprognosticeerd van circa 5% (bron leerlingen prognose basisonderwijs gemeente Laren uitgangsjaar 2012).
.
1.4 Aanbod dagopvang
In de gemeente Laren zijn vier aanbieders van dagopvang (kinderdagverblijven) actief. In onderstaande tabel is het aanbod van dagopvang voor 0-4 jarigen weergegeven.
Naam houder Naam locatie Adres locatie Aantal kindplaatsen Koningskinderen B.V. De Kleine Prins Eemnesserweg 15 54
Stichting Kinderopvang Humanitas
Koala Mendes Da
Costalaan 28
47
Mevrouw J. Eringa Joukje Vredelaan 9 12
Paddington-
kinderhotels Pro-kids
Paddington Kinderhotels Prokids BV
Burgemeester van Nispen van
Sevenaerstraat 31
40
1.5 Bereik voorschoolse voorzieningen
Voor peuters wordt gebruik gemaakt van verschillende voorschoolse voorzieningen. In
onderstaande tabel is een indicatie gegeven van het gebruik van de verschillende voorzieningen.
Voorschoolse voorzieningen Percentage bereik bereik in aantal peuters 2 en 3 jaar op 1/8-2014
Dagopvang (kinderdagverblijf) 46% 152
Gastouderopvang 25% 83
Peuterspeelzalen 29% 96
Totaal 100% 331
De getallen zijn ontleend aan het Landelijk Register Kinderopvang en geven de capaciteit van de voorschoolse voorzieningen weer (aantal kindplaatsen). Het is goed mogelijk dat het werkelijk aantal kinderen afwijkt van deze aantallen.
5 2. ENQUETE GEBRUIK PEUTERSPEELZALEN
Het is van belang informatie te inventariseren van de ouders van de peuters die gebruik maken van de peuterspeelzalen in de gemeente Laren. Doel van deze enquête is om inzicht te krijgen in het aantal ouders die recht hebben op kinderopvangtoeslag.
2.1 Aantal ouders met recht op kinderopvangtoeslag
Het is belangrijk om een beeld te krijgen van welk percentage ouders recht heeft op
kinderopvangtoeslag en welk percentage hier geen recht op hebben. In de meeste gemeenten is deze verhouding circa 65%-35%. In Laren is – zo blijkt uit de resultaten van de gehouden enquête - deze verhouding 61%-59%.
De drie peuterspeelzalen zijn gevraagd mee te werken aan een enquête die de gemeente informatie dient te verstrekken. In bijlage 5 treft u de brief aan van de gemeente aan waarin de peuterspeelzalen een aantal vragen wordt voorgelegd. Deze informatie is noodzakelijk om tot een goede analyse te komen. In deze notitie wordt er van uit gegaan dat tenminste 61% van de ouders die momenteel gebruik maken van de diensten van onderstaande peuterspeelzalen recht heeft op kinderopvangtoeslag.
De enquête zal o.a. informatie geven over de volgende vragen.
Peuterspeelzalen Aantal ouders Respons op enquête aandeel recht op kinderopvangtoeslag
Binckie 32 27 22
Ploegmaatjes 25 12 21
Wirre Warre 36 18 14
Totaal 93 57 57
2.2 Inkomensverdeling ouders peuterspeelzaalwerk
Om een inschatting te maken van de consequenties van de harmonisatie voor de ouderbijdrage, dient er eveneens onderzoek te worden gedaan naar de inkomensverdeling van de gebruikers van het peuterspeelzaalwerk.
Ook deze informatie wordt aan beide organisaties gevraagd. Het onderzoek zal inzicht geven in de volgende informatie.
Gezamenlijk inkomen huishoudens in % van totaal Peuterspeelzalen
0- 20K
20- 30K
30- 40K
40- 50K
50- 60K
60- 70K
70- 80K
>80K
Binckie 1 1 25
Ploegmaatjes 3 1 2 1 4
Wirre Warre 1 1 1 1 1 0 13
Totaal aantal 1 5 2 4 2 4 38
Uit de tabel kan worden opgemaakt dat het merendeel van de ouders in de hogere inkomensgroepen vallen. Dit betekent dat voor deze groep de peuteropvangvoorziening verhoudingsgewijs duurder wordt.
6 3. LANDELIJKE ONTWIKKELINGEN
In dit hoofdstuk zijn de relevante landelijke ontwikkelingen op een rij gezet, die van invloed zijn op het peuterspeelzaalwerk.
3.1 Bezuinigingen peuterspeelzaalwerk
Veel gemeenten in Nederland bezuinigen op het peuterspeelzaalwerk. Hierdoor worden op veel plaatsen groepen of soms ook hele locaties gesloten. In een aantal gebieden is dit logisch omdat door de vergrijzing het aantal peuters ook afneemt. In andere gebieden neemt echter, mede door de bezuinigingen op en daardoor de uitstroom uit de kinderopvang, de vraag naar
peuterspeelzaalwerk sinds 2012 weer toe. Het financieren van een aanbod van
peuterspeelzaalwerk is weliswaar geen verplichting voor gemeenten, het bereiken van voldoende doelgroeppeuters met een VVE-aanbod wel. Een gemeente moet er derhalve voor zorgen dat er voldoende aanbod van VVE-plaatsen is.
3.2 Vraaguitval kinderopvang
Sinds 2011 is sprake van vraaguitval in de kinderopvang. Deze terugloop van de vraag wordt vooral veroorzaakt door de bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag. De vraaguitval in de dagopvang over 2013 is uitgekomen op gemiddeld 10%, voor 2014 wordt opnieuw een toename van de vraaguitval voorspeld. Als gevolg van de vraaguitval in de kinderopvang, neemt de vraag naar peuterspeelzaalwerk toe. Een deel van de ouders combineert nu informele opvang met peuterspeelzaalwerk omdat dat veelal goedkoper is, een ander deel heeft door werkloosheid geen recht meer op kinderopvangtoeslag en wil wel graag gebruik blijven maken van een voorschoolse voorziening.
3.3 Harmonisatie peuterspeelzalen en kinderopvang
Onder harmonisatie van peuterspeelzaalwerk en kinderopvang wordt daarom verstaan het gelijktrekken van alle (wettelijke) regels en de financiering van deze twee voorschoolse voorzieningen. De harmonisatie vindt in de praktijk plaats door het omvormen van
peuterspeelzalen naar een aanbod dat geregistreerd kan worden als kinderopvang. Hierbij kan het aanbod van korte dagdelen gedurende 40 weken per jaar in principe gehandhaafd blijven. Doordat het aanbod geregistreerd wordt als kinderopvang, kan een deel van de ouders (over het algemeen tenminste 50%) een beroep doen op de kinderopvangtoeslag. De gemeente hoeft voor deze ouders geen subsidie meer beschikbaar te stellen.
Ouders die geen aanspraak maken op kinderopvangtoeslag, betalen veelal een bijdrage die vergelijkbaar is met de netto kosten voor ouders die hier wel een beroep op kunnen doen (de gemeente bekostigt als het ware voor deze ouders de kinderopvangtoeslag). Naast het subsidiëren van peuterplaatsen voor ouders die geen beroep kunnen doen op de
kinderopvangtoeslag, is subsidie beschikbaar voor het VVE-aanbod voor doelgroeppeuters. De harmonisatie vindt in de praktijk op twee verschillende manieren plaats:
1. de peuterspeelzalen worden overgenomen door een of meer kinderopvangaanbieders 2. de peuterspeelzaalaanbieders vormen hun peuterspeelzalen zelf om tot een aanbod dat
geregistreerd wordt als kinderopvang en worden daarmee zelf kinderopvangaanbieders
7
3.4 Kwaliteit kinderopvang versus kwaliteit peuterspeelzalen
Per 1 augustus 2010 is in de Wet Kinderopvang en Kwaliteitseisen Peuterspeelzalen de definitie van kinderopvang aangepast. Hieraan is toegevoegd dat kinderopvang ook moet bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen. Hiermee is een belangrijk verschil tussen het aanbod van
peuterspeelzaalwerk en kinderopvang komen te vervallen. Landelijk zijn echter peuterspeelzalen van oudsher altijd veel meer gericht geweest op de ontwikkeling van kinderen en de voorbereiding op de basisschool. Dit verschil is niet zomaar weggewerkt. Ook is de afgelopen jaren vooral op peuterspeelzalen geïnvesteerd in het aanbod van VVE-programma’s en daarmee in de
professionele ontwikkeling van peuterleidsters, mede omdat het grootste deel van de doelgroep voor VVE zich op de peuterspeelzalen bevindt. Het is echter landelijk wel merkbaar dat de
kinderopvang een inhaalslag heeft gemaakt (en deels nog aan het maken is). Zo wordt op steeds meer kinderdagverblijven ook met VVE-programma’s gewerkt en wordt het ontwikkelingsgerichte aanbod hierdoor steeds meer een standaard onderdeel van het dagprogramma van
kinderdagverblijven. Ook bieden steeds meer kinderdagverblijven een speciaal programma aan voor de peuters en/of worden aparte peutergroepen gevormd.
3.5 Politieke ontwikkelingen
Het kabinet heeft op 1 december 2013 de kabinetsvisie ‘Een betere basis voor peuters’ naar de Tweede Kamer gestuurd. Hierin staat het voornemen beschreven de peuterspeelzalen onder de werking van de kinderopvangtoeslagregeling te brengen voor werkende ouders. Voor de
bekostiging hiervan zal gemeentelijk budget uit het gemeentefonds worden overgeheveld naar het Rijk. In de brief schrijven de bewindslieden dat er overeenstemming met de gemeenten moet worden bereikt. Gemeenten hebben een aantal principiële bezwaren bij dit kabinetsvoorstel. De VNG heeft daarom een alternatief scenario ontwikkeld, dat op 12 februari 2014 naar de betrokken bewindslieden is verstuurd. Hierin wordt een eerste stap beschreven naar een integrale
basisvoorziening voor alle kinderen van 0 t/m 12 jaar, waarin onderwijs en opvang geïntegreerd worden aangeboden. In dit alternatieve scenario krijgen vanaf 2016 alle peuters tussen de 2,5 en 4 jaar een ontwikkelrecht van twee dagdelen per week, voor doelgroeppeuters aangevuld met twee extra dagdelen. Zo krijgen alle peuters de kans om zich optimaal te ontwikkelen.
De kern van het basisaanbod ontwikkelingsrecht bestaat uit:
een basisaanbod van twee dagdelen in een voorschoolse voorziening voor alle peuters van 2,5 tot en met 4 jaar met een aanvulling tot vier dagdelen voor doelgroeppeuters
een kwalitatief hoogwaardig aanbod gericht op ontwikkelingsstimulering (educatieve en pedagogische kwaliteit)
lokaal maatwerk afgestemd op de wensen en behoeften van peuters en hun ouders een nauwe samenwerking tussen de voorschoolse voorziening en het basisonderwijs zodat een doorlopende leerlijn van 2,5 tot en met 12 jaar ontstaat
de mogelijkheid voor ouders om aanvullende uren opvang af te nemen boven het basisaanbod
(dagarrangementen) met recht op kinderopvangtoeslag conform de wet kinderopvang Hoewel nog zeker niet optimaal, zijn gemeenten van mening dat dit scenario een goede eerste stap is in de richting van die basisvoorziening. Als het gegeven de huidige financiële
omstandigheden bij Rijk en gemeenten niet mogelijk blijkt de benodigde (extra) middelen voor een stapsgewijze invoering van de basisvoorziening bijeen te brengen, heeft een pas op de plaats de voorkeur boven invoering van het kabinetsvoorstel.
Er ontstaat dan ruimte voor een breed maatschappelijk debat over de toekomst van de basisvoorziening voor 0 tot 12 jaar.
8
De meest recente informatie is afkomstig van de minister van sociale zaken en werkgelegenheid en de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 17 juni 2014. De belangrijkste punten uit deze brief zijn:
het kabinet wil aansluiten op de ontwikkeling bij veel gemeenten om peuterspeelzalen om te vormen tot dagopvang (peuteropvang)
een volledige gelijkschakeling van de kwaliteitseisen tussen peuterspeelzalen en kinderopvang
per 1 januari 2015 voor horizontale peutergroepen met tweejarigen een ratio van 1 beroepskracht op 8 kinderen
per 1 juli 2015 wordt het vierogenprincipe van toepassing op zowel kinderopvang als peuterspelzaalwerk
per 1 juli 2015 aanpassing van het pedagogisch beleidsplan voor beide voorzieningen doorvoeren. Er moet aandacht besteed worden aan de wijze waarop beroepskrachten bijzonderheden in de ontwikkeling van kinderen of andere problemen signaleren en ouders doorverwijzen naar passende instanties die hierbij ondersteuning kunnen bieden.
de overige verschillen worden per 1 januari 2017 weggenomen. Dat betekent dan vanaf 2017 één nieuw kwaliteitskader zal gelden voor kinderopvang en peuterspeelzaalwerk
een structurele kwaliteitsverhoging: structurele scholing van pedagogische medewerkers, een betere mix van MBO- en HBO functies op de werkvloer, goede en gelijkwaardige samenwerking tussen basisscholen en voorschoolse voorzieningen, structureel volgen van de ontwikkeling van kinderen en ontwikkelingsgericht werken
werkende ouders krijgen recht op kinderopvangtoeslag voor de voorschoolse voorziening van hun keuze: kinderopvang en/of peuterspeelzaalwerk.
gemeenten blijven verantwoordelijk voor het voorschoolse aanbod voor kinderen van niet- werkende ouders en kinderen met een risico op een taalachterstand.
Op 12 september 2014 heeft de VNG een uitwerkingsvoorstel peuterscenario aangeboden aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Op 3 oktober 2014 is dit voorstel besproken met minister Asscher en staatssecretaris Dekker. De bewindslieden vinden nog steeds dat het Rijk alleen geld beschikbaar moet stellen voor ouders die werken en voor de groep
kinderen met een taalachterstand (VVE). Voor de resterende groep peuters moeten ouders zelf wat regelen of moet de gemeente geld beschikbaar stellen. De VNG is van mening dat je hiermee een gebrekkige voorschoolse infrastructuur en segregatie tussen kinderen in de hand werkt, en verder een zeer instabiel financieel stelsel bevordert.
3.6 Trend Integrale Kindcentra
Landelijk is sprake van een groeiende samenwerking tussen het primair onderwijs, het
peuterspeelzaalwerk en de kinderopvang. In de zoektocht naar een structurele inbedding van de samenwerking is het idee van een zogenaamd Integraal KindCentrum (IKC) ontstaan. Op een Integraal KindCentrum wordt in principe een programma geboden van 7:30 tot 18:30 uur.
Kinderen kunnen van het gehele dagprogramma of van delen ervan gebruik maken.
Een IKC is een voorziening voor kinderen van 0-12 jaar, waar kinderopvang (dagopvang en buitenschoolse opvang), peuterspeelzaalwerk en onderwijs ogenschijnlijk naadloos in elkaar overlopen. Binnen een IKC wordt vanuit een gemeenschappelijke educatieve en pedagogische visie gewerkt, onder aansturing van één leidinggevende. Deze ‘algemeen directeur’ is
verantwoordelijk voor de dagelijkse leiding aan zowel het primair onderwijs, de kinderopvang als het peuterspeelzaalwerk. De organisatorische (en juridische) samenvoeging van onderwijs en kinderopvang wordt op dit moment nog wel belemmerd door wet- en regelgeving.
9
De samenwerking tussen school, peuterspeelzaalwerk en kinderopvang wordt op dit moment bemoeilijkt doordat:
de toenemende concurrentie tussen peuterspeelzalen en kinderopvang (door teruglopende bezetting) ervoor zorgt dat de samenwerking stagneert
peuterspeelzaalwerk en kinderopvang nog steeds deels hun eigen wetten en regels hebben (met name ook een andere CAO) waardoor samenwerking en gezamenlijke inzet van
personeel bemoeilijkt wordt
het financiële regime voor peuterspeelzaalwerk en kinderopvang verschillend is, waardoor er soms grote verschillen zijn in kosten voor ouders en ook gebruik van beide voorzieningen (soms gedurende een deel van de dag) administratief apart geregeld moet worden.
3.7 Uitbreiding taken van de gemeente in het sociale domein
Gemeenten krijgen steeds meer verantwoordelijkheden in het brede sociale domein. De
Participatiewet, de decentralisatie van de AWBZ en de decentralisatie van de jeugdzorg (3D’s) zijn ingezet vanuit het uitgangspunt dat gemeenten meer maatwerk kunnen bieden aan haar burgers.
De verantwoordelijkheid over de jeugdzorg biedt gemeenten de mogelijkheid om de zorg dichtbij de kinderen aan te bieden, ook vanuit het idee dat op deze wijze de inzet van zwaardere zorg voorkomen kan worden. Bovendien versterkt het integreren van de zorgfunctie de professionaliteit van leidsters en leerkrachten.
3.8 Ontwikkelingen in Laren
In de gemeente Laren werken de peuterspeelzalen nauw samen met de basisscholen. De peuters worden met een zogenoemde warme overdracht overgedragen aan de basisschool. Dit houdt in dat de peuterspeelzaal over elke peuter contact heeft met de basisschool van keuze. De
vorderingen in de peuterspeelzaal worden gedeeld met de basisschool met als doel de
doorgaande leerlijn zo goed als mogelijk plaats te laten vinden. Ook tussentijds is er sprake van overleg met de basisschool.
10 4. VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE (VVE)
De ambitie in Nederland is erop gericht om kinderen een betere schoolloopbaan te geven via het tegengaan van (dreigende) taalachterstanden bij peuters en kleuters. Gemeenten zijn hierbij verantwoordelijk gemaakt voor het voorschoolse gedeelte, de schoolbesturen voor het vroegschoolse deel. In de Wet OKE is de volgende definitie opgenomen van voorschoolse educatie: de uitvoering van een door burgemeester en wethouders gesubsidieerd programma dat gericht is op het verbeteren van de voorwaarden voor het met succes instromen in het
basisonderwijs voor kinderen die nog niet tot een school kunnen worden toegelaten.
Landelijk wordt, voor de financiering van het VVE-aanbod, uitgegaan van het aantal zogenaamde
‘gewichtenkinderen’ volgens de gewichtenregeling die gebruikt wordt in het basisonderwijs. Hierbij wordt een gewicht (van 0,3 of 1,2) aan een kind toegekend als sprake is van een laag
opleidingsniveau van de ouders. Elke gemeente ontvangt in de huidige regeling op basis van een berekening van ‘het gewicht per school’ jaarlijks een bedrag om de onderwijsachterstanden te bestrijden. De gemeente is met deze middelen in ieder geval verplicht om zoveel VVE-plaatsen aan te bieden als er doelgroeppeuters zijn. Het budget voor VVE op basisscholen gaat
rechtstreeks naar die scholen die hier recht op hebben volgens de gewichtenregeling. Omdat de basisscholen niet ‘wegen’ ontvangt de gemeente Laren geen middelen.
Gemeenten en schoolbesturen kunnen zelf bepalen welke kinderen als doelgroepkinderen worden gezien voor het VVE-aanbod. De gemeente Laren werkt met een bredere doelgroepdefinitie dan enkel de gewichtenregeling.
In de brede doelgroepdefinitie hanteert de gemeente Laren de volgende criteria:
risico op aantoonbare taal- of ontwikkelingsachterstand
thuistaal niet Nederlands
sociaal en/of emotionele achterstand
Naast de wettelijke verplichting van een minimaal aanbod, hebben gemeenten de
inspanningsverplichting om zoveel mogelijk doelgroeppeuters met VVE te bereiken. Deze inspanningsverplichting heeft betrekking op de eigen doelgroepdefinitie.
4.1 Bereik in Laren
Het minimum aantal VVE-peuterplaatsen waarover verantwoording aan het Rijk dient te worden afgelegd, wordt over het algemeen afgeleid van het aantal 4- en 5-jarige ‘gewichtenkinderen’ op de basisscholen in de gemeente. In de gemeente Laren levert de gewichtenregeling geen resultaten op. Van een verantwoording aan het Rijk is dan ook geen sprake omdat Laren geen gelden voor dit doel ontvangt.
Het college heeft echter op basis van een breed geformuleerde doelgroepdefinitie – conform de uitgangspunten van Blaricum en Eemnes - er voor gekozen zo veel mogelijk peuters met een achterstand te bereiken. In Laren gaat het op dit moment om circa 16 peuters die onder de bredere doelgroepdefinitie vallen. De meeste peuters worden opgevangen door Stichting Ploegmaatjes (12).
Ook niet-doelgroeppeuters maken gebruik van de VVE-groepen, zij bezoeken deze groepen twee dagdelen per week in plaats van drie. Er wordt een maximumgrens van 50% doelgroeppeuters per VVE-peutergroep gehanteerd. Het mengen van wel- en niet-doelgroepkinderen wordt in Laren nagestreefd om segregatie tegen te gaan en omdat de aanwezigheid van talige kinderen een positieve invloed heeft op de taalontwikkeling van minder talige kinderen. Deze ‘50% eis’ kan druk zetten op de formatie van een organisatie. Omdat het geen wettelijke eis is zullen de gevolgen hiervan met de peuterspeelzalen moeten worden besproken.
11 5. SUBSIDIEKADER GEMEENTE LAREN
In dit hoofdstuk is het huidige subsidiekader van gemeente Laren op een rij gezet.
5.1 Subsidiemiddelen reguliere peuterspeelzalen
In gemeente Laren zijn de komende jaren de volgende bedragen beschikbaar voor het peuterspeelzaalaanbod.
Peuterspeelzaalwerk 2013 2014 2015 2016
Gemeentelijke bijdrage
€ 20.462 € 19.485 € 18.532 onbekend Rijksimpuls kwaliteit € 18.634 € 18.634 € 18.634 onbekend Totaal beschikbare
subsidie € 39.056 € 38.119 € 37.166 onbekend
NB In de aanloop naar de invoering van de Wet OKE in 2010 heeft het Rijk impulsgelden
beschikbaar gesteld om de kwaliteitseisen van de peuterspeelzalen meer gelijk te krijgen met die van de kinderopvang, de peuterspeelzalen beter toe te kunnen rusten voor een VVE-aanbod en de samenwerking tussen kinderopvang en peuterspeelzalen te stimuleren. Met deze maatregelen zou de harmonisatie van peuterspeelzalen en kinderopvang conform het toen geldende
coalitieakkoord beter vormgegeven kunnen worden.
Deze middelen worden als volgt besteed.
Peuterspeelzaalwerk 2013 2014 2015 2016
Regulier € 32.136 € 31.335 € 30.542 onbekend VVE € 6.960 € 6.784 € 6.624 onbekend Totaal beschikbare
subsidie € 39.096 € 38.119 € 37.166 onbekend
2014 regulier VVE
Binckie € 10.444 € 848
Ploegmaatjes € 10.444 € 5.090
Wirre Warre € 10.444 € 848
Totaal € 31.333 € 6.786
5.2 Subsidiemiddelen onderwijsachterstanden
Ten behoeve van de gemeente Laren worden geen bedragen beschikbaar gesteld voor het bestrijden van onderwijsachterstanden (zie onder 4. Voor- en vroegschoolse educatie (VVE).
Vanaf het jaar 2016 gaat een nieuwe OAB-periode van start en wordt door het Rijk opnieuw vastgesteld hoeveel OAB-middelen per gemeente beschikbaar worden gesteld. Staatssecretaris Dekker heeft onlangs aangekondigd dat hij de gewichtenregeling in ieder geval wil herzien om deze te kunnen vereenvoudigen en minder foutgevoelig te maken. Of daarbij ook sprake is van inhoudelijke wijzigingen is nog niet duidelijk.
12 6. EXPLOITATIE PEUTERSPEELZALEN LAREN
In dit hoofdstuk is nader gekeken naar de exploitatie van de drie peuterspeelzaalaanbieders in de gemeente Laren. Aangezien de uitwerking van de nieuwe subsidiesystematiek is gebaseerd op landelijke gemiddelden, is het van belang om te toetsen in hoeverre de kostenstructuur van de aanbieders op dit moment aansluit bij deze landelijk gemiddelde bedragen.
6.1 Exploitatie peuterspeelzaalaanbieders
In onderstaande tabellen worden de begrotingen voor het aanbod in 2014 weergegeven en zijn de algemene kosten regulier inclusief VVE naar rato verdeeld. Op grond van de gegevens is een kostprijs per uur berekend.
Binckie Wirre Warre Ploegmaatjes
Aantal groepen 2 2 2
Aantal dagdelen aanbod per week
2 2 2
Gemiddelde lengte per dagdeel 3 3 3
Gemiddelde groepsgrootte 16 16 16
Aantal weken per jaar 40 40 40
Aantal uren per jaar 7680 7680 7680
Kosten regulier aanbod uit begroting 2014
personeelskosten pedagogisch
personeel € 32.000 € 51.100 € 34.000
Huisvestingskosten € 11.554 € 3.000 € 11.400
Activiteitenkosten € 925 € 4.250 € 2.000
Overig (incl. overhead) € 7350 € 4.280 € 2.700
Totaal € 51.829 € 62.630 € 50.100
Kostprijs
Kostprijs per capaciteitsuur
(100% bezetting) € 6,75 € 8,15 € 6,52
Landelijk gemiddelde kostprijs per capaciteitsuur (MOgroep 2011 en 2013) regulier en VVE
€ 8,28 € 8,28 € 8,83
Bron: Kengetallen bedrijfsvoering 2011 en expertmodellen bedrijfsvoering 2013 voor het peuterspeelzaalwerk en peuteropvang - MOgroep (2013) en de begrotingen 2015 van de drie peuterspeelzalen.
Uit bovenstaande tabel kan worden geconcludeerd dat, als het maximum uurtarief en de
bekostiging van VVE straks op basis van landelijk gemiddelde cijfers gaat plaatsvinden, de drie peuterspeelzalen onder het landelijk gemiddelde zitten.
13 6.3 Uurprijzen
In dit hoofdstuk zijn de kosten van de drie aanbieders in Laren omgerekend naar een kostprijs per uur. Om deze goed te kunnen vergelijken met beschikbare landelijke cijfers is gerekend met een kostprijs per aangeboden plaats, niet per bezette plaats. In de volgende hoofdstukken wordt een nieuwe subsidiesystematiek uitgewerkt die uitgaat van een wezenlijk andere situatie. In de nieuwe situatie zijn de locaties geregistreerd als kinderopvang en is bovengenoemde kostenstructuur niet meer van toepassing. De personeelskosten gaan in ieder geval stijgen als gevolg van de inzet van een tweede leidster op de groep en mogelijk vindt er ook een wijziging plaats in de
huisvestingskosten. Daarnaast wordt in de nieuwe subsidiesystematiek gerekend met een uurprijs per bezette plaats. Bovengenoemde kostprijzen per uur kunnen dan ook niet vergeleken worden met de uurprijs die later in de uitwerking wordt gehanteerd. De enige conclusie die getrokken kan worden is dat als men nu onder de landelijk gemiddelde kostprijs zit, dat het dan mogelijk moet zijn om in de nieuwe situatie in principe ook onder dit landelijk gemiddelde te blijven. Een
eventuele wijziging in de huisvestingskosten kan hier nog wel verandering in brengen. Dit zal in de verdere uitwerking meegenomen moeten worden.
14 7. NIEUWE SUBSIDIESTRUCTUUR
Als gekozen wordt voor het harmoniseren van de peuterspeelzalen met de kinderopvang, dan dient een nieuwe subsidiestructuur uitgewerkt te worden. Bij deze nieuwe subsidiestructuur worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Peuterspeelzalen worden geregistreerd als kinderopvang
- het aanbod van de peuterspeelzalen wordt geregistreerd als kinderopvang, zodat een deel van de ouders een beroep kan doen op de kinderopvangtoeslag (de ouders die daar recht op hebben); in het vervolg wordt voor dit aanbod de term ‘peuteropvang’ gebruikt
- de gemeente Laren betaalt gedurende een overgangsperiode van twee jaar onder nader geformuleerde voorwaarden een projectsubsidie voor het reguliere aanbod tot 1 januari 2017 dan wel zo veel korter als wijzigingen in het rijksbeleid hiertoe aanleiding geven
- alle ouders betalen een gelijke ouderbijdrage die door het rijk inkomensafhankelijk gecompenseerd wordt
- voor de ouders van de doelgroeppeuters (peuters die door de GGD geïndiceerd zijn) blijft subsidie beschikbaar voor (in ieder geval de meerkosten van) het VVE-aanbod
- vanaf 1 januari 2017 kunnen alle aanbieders voor VVE in de gemeente Laren onder nader geformuleerde voorwaarden aanspraak maken op subsidie per geïndiceerde VVE plaats - de gemeente overweegt om vanaf 1 januari 2017 gezinnen die geen recht hebben op
kinderopvangtoeslag financieel te compenseren
- de gemeente Laren hanteert voor haar subsidie peuteropvang en VVE-aanbod een startleeftijd van 2 jaar
Subsidierelaties zonder marktverstoring
de nieuwe subsidiestructuur wordt gebaseerd op vraagfinanciering, waardoor alleen wordt betaald voor daadwerkelijk gebruik en vanaf 1 januari 2017 het niet uitmaakt welke organisatie het aanbod verzorgt (toetreding nieuwe aanbieders is mogelijk) en er geen marktverstoring optreedt.
7.1 Subsidieonderdelen peuteropvang
Als de huidige peuterspeelzalen zijn geregistreerd als kinderopvang (peuteropvang), dan bestaat de gemeentesubsidie voor de peuteropvang uit een projectsubsidie tot 1 januari 2017 voor:
a) het reguliere peuterspeelzaalwerk en b) de voor en vroegschoolse educatie
Ad a): de gemeente stelt ten behoeve van het reguliere peuterspeelzaalwerk rechtstreeks aan de instelling een projectsubsidie (uitgaande van 2 dagdelen van maximaal 3 ½ uur per dagdeel) beschikbaar tot 1 januari 2017. Deze projectsubsidie is bedoeld om de huidige peuterspeelzalen in staat te stellen de omvorming daadwerkelijk tot stand te brengen. De harmonisatie vraagt veel van de partijen. Zij hebben tijd nodig om de complexe omvorming tot stand te brengen (zowel
bedrijfstechnisch als het informeren en meenemen van de ouders). Daar zitten ook financiële risico’s aan. Daarom wordt een overgangstermijn afgesproken. In de overgangsperiode dient het uiteindelijke doel, omvorming tot kinderopvang te worden bereikt. De projectsubsidie wordt betaald uit de bestaande reguliere subsidie (subsidieplafond 2014) voor peuterspeelzalen. In 2015
bedraagt de subsidie 100% van het subsidieniveau 2014 en in 2016 bedraagt de subsidie maximaal 50% van het subsidieniveau 2014.
Ad b): de gemeente stelt ten behoeve van de voor en vroegschoolse educatie (VVE) rechtstreeks aan de peuterspeelzaal waarmee in 2011 afspraken zijn gemaakt over het subsidiëren van de VVE een projectsubsidie (uitgaande van 3 dagdelen van maximaal 3 ½ uur per dagdeel) beschikbaar tot 1 januari 2017. Hiermee worden deze peuterspeelzalen in staat gesteld de omvorming tot stand te brengen. Deze projectsubsidie wordt betaald uit de bestaande VVE subsidie (subsidieplafond 2014). Gedurende de overgangsperiode wordt deze subsidie niet gekort.
15
Na 1 januari 2017 wordt de kinderopvang (gemeente breed) als volgt gesubsidieerd.
Categorie Doelgroep (VVE) Geen doelgroep (regulier)
Ouders geen recht op kinderopvangtoeslag
A Subsidie voor 3 dagdelen voor maximaal 3
dagdelen van 3 ½ uur per week (maximaal 10 ½ uur)
C Subsidie voor 2 dagdelen voor maximaal 2 dagdelen van 3 ½ uur per week
Ouders wel recht op kinderopvangtoeslag
B Subsidie voor het 3de dagdeel van 3 ½ uur
D Geen
ad A De subsidie voor doelgroeppeuters wordt gesplitst in twee delen:
1. voor het aanbod van 3 dagdelen (of totaal maximaal 10 ½ uren) per week en 2. voor het aanbod van de VVE-methode, in de vorm van een vast jaarbedrag per
doelgroeppeuter.
ad B Voor ouders van doelgroeppeuters binnen de peuteropvang met recht op
kinderopvangtoeslag wordt voor de eerste twee dagdelen een beroep gedaan op de kinderopvangtoeslag. Het derde dagdeel wordt door de gemeente gefinancierd en is voor deze ouders kosteloos.
ad C De gemeente stelt ten behoeve van deze categorie ouders onder voorwaarden rechtstreeks aan de instelling een subsidie (voor 2 dagdelen van maximaal 3 ½ uur per dagdeel)
beschikbaar. Het betreft hier de categorie van ouders die geen recht heeft op kinderopvangtoeslag. In artikel 1.6 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen
peuterspeelzalen wordt omschreven welke ouders recht hebben op kinderopvangtoeslag.
Ad D Vanaf 1 januari 2017 worden ouders die recht hebben op kinderopvangtoeslag niet meer gesubsidieerd los van de vraag hoeveel zij gecompenseerd krijgen.
In bijlage 3 is een nieuw subsidiekader omvorming peuterspeelzalen-peuteropvang 2015-2016 uitgewerkt.
7.2 Specifieke subsidievoorwaarden VVE
Voor de gemeente Laren is het van belang om af te wegen of men ook kinderopvangorganisaties die op dit moment geen VVE aanbieden, met ingang van 1 januari 2017 (als de overgangsperiode van twee jaar voorbij is), in aanmerking wil laten komen voor gesubsidieerde VVE plaatsen. Het is lastig om deze nieuwe aanbieders te weigeren, omdat al gauw sprake is van marktverstoring of het beperken van de keuzevrijheid van ouders. Het is voor de gemeente Laren mogelijk om voorwaarden en (kwaliteits)eisen te stellen aan het VVE aanbod, waardoor niet iedereen zonder meer in aanmerking komt voor deze gemeentesubsidie. Hierbij kan gedacht worden aan de volgende aanvullende eisen om voor subsidie in aanmerking te komen:
- een minimum aantal subsidieplaatsen per locatie
- er loopt geen handhavingsprocedure voor het overige kinderopvangaanbod binnen de BEL-gemeenten
- het gebruik van een kind-volgsysteem
- een verplichte overdracht van peuters naar het primair onderwijs - een aantoonbare samenwerking met tenminste één basisschool
- een verplicht VVE-aanbod en landelijk gecertificeerd VVE-programma op alle groepen (ongeacht of er doelgroeppeuters aanwezig zijn), omdat dit ervoor zorgt dat er in ieder geval methodisch en ontwikkelingsgericht wordt gewerkt
- een VVE-beleidsplan - een subsidieplafond
16
8. MAXIMUM UURPRIJS REGULIER AANBOD PEUTEROPVANG
Op dit moment wordt op alle reguliere groepen gewerkt met één gediplomeerde leidster op de groep. Als de groepen echter worden geregistreerd als kinderopvang, moeten twee
gediplomeerde leidsters ingezet worden op een groep van maximaal 16 peuters. Tevens moeten de leidsters die nu onder de CAO Welzijn en Maatschappelijke Dienstverlening vallen, onder de CAO Kinderopvang gebracht worden. Dit heeft een kostenverhogend effect.
8.1 Voorstel maximum uurprijs
De maximum uurprijs geeft aan tegen welke prijs de gemeente peuterplaatsen maximaal wil subsidiëren voor ouders die geen recht hebben op kinderopvangtoeslag. Uit het
kengetallenonderzoek van de MOgroep van 2013 zijn voor peuteropvang de volgende uurtarieven naar voren gekomen bij een peuteropvangaanbod van gemiddeld 2,75 uur per dagdeel.
Reguliere groepen € 8,28 per uur
Gecombineerde VVE-groepen met zowel doelgroep- als niet- doelgroeppeuters
€ 8,83 per uur
Deze tarieven worden als maximum uurprijs beschouwd.
Uiteraard komen de kosten van de verschillende aanbieders niet altijd overeen met landelijke gemiddelden, maar dit zal in de praktijk voor verschillende kostenonderdelen positief en negatief uit kunnen vallen. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk dat een locatie relatief hoge huurlasten heeft, maar daardoor bijvoorbeeld wel zorgt voor een extra goede bezetting. Ook kan het zijn dat een aanbieder met andere kosten lager zit en zich deze locatie daardoor kan veroorloven. Kortom, peuterspeelzaalaanbieders worden genoodzaakt om (net als de kinderopvangaanbieders sinds 2005) zich als ondernemers op te gaan stellen.
Over de Expertmodellen zegt de MOgroep: “De expertmodellen beogen een verantwoorde
prijskwaliteitverhouding weer te geven. Verantwoord betekent in dit geval: niet te duur voor ouders en gemeente en een haalbare taak voor het personeel en voor de organisatie.”
Bij de opzet van de vraagfinanciering en het maximum uurtarief dat hierbij wordt gehanteerd, is het uitgangspunt dat de huisvestingskosten in deze uurprijs verdisconteerd zitten en geen aparte subsidieafspraken ten aanzien van de huisvesting gemaakt worden.
Bij bovengenoemde kostprijzen is gerekend met een gemiddelde bezetting van 90%.
17 9. SUBSIDIE VVE-AANBOD
Bij de subsidiekosten voor doelgroeppeuters met een VVE-aanbod spelen (naast het basisaanbod van twee dagdelen per week) twee aanvullende subsidie-onderdelen een rol:
a. het aanbod van een derde dagdeel in de peuteropvang b. het aanbod van de VVE-methode
ad a. Subsidie voor het derde dagdeel
De gemeente betaalt voor ouders van doelgroeppeuters in de peuteropvang de volledige kosten van het aanbod van het derde dagdeel per week. De ouders van doelgroeppeuters met VVE betalen voor de eerste twee dagdelen, net als ouders van niet-doelgroeppeuters, een
inkomensafhankelijke ouderbijdrage (tenzij zij in aanmerking komen voor een
kinderopvangtoeslag). Het aanbod van het derde kosteloos dagdeel is wenselijk omdat dit veelal geen eigen keuze van de ouders is en hiermee de drempel wordt verlaagd om de peuters ook daadwerkelijk het noodzakelijk extra dagdeel te laten komen.
ad b. Subsidie voor het aanbod van de VVE-methode
De jaarlijks terugkerende extra kosten voor het aanbod van een VVE-methode aan de doelgroeppeuters zijn vooral de uren die de pedagogisch medewerksters besteden aan
dossiervorming, extra overleg met ouders en andere betrokkenen, de warme overdracht naar de basisschool, vervanging tijdens de periodieke herhalingstrainingen en de extra administratieve verplichtingen verbonden aan de VVE-subsidie.
Om de jaarlijks terugkerende kosten te financieren, kan gekozen worden voor:
a. een hoger uurtarief voor het VVE-aanbod of b. een vast jaarbedrag per doelgroeppeuter
ad a: voor een hogere uurprijs kan worden uitgegaan van het verschil dat uit de Expertmodellen van de MOgroep naar voren is gekomen. Hierbij wordt voor VVE uitgegaan van een kostprijs van
€ 10,11 per uur. Een opslag van € 1,83 per uur bovenop de kostprijs voor het reguliere aanbod van € 8,28 per uur zou hierbij dus gemiddeld moeten volstaan. Het nadeel is hierbij echter wel dat het subsidiebedrag afhankelijk wordt van de lengte van de dagdelen die geboden worden.
ad b: met een normbedrag per jaar is het voordeel dat men niet met twee verschillende
uurtarieven hoeft te werken en de subsidie niet afhankelijk is van de lengte van de dagdelen. Voor de berekening van het bedrag wordt uitgegaan van een gemiddeld aanbod van 220 uur per jaar (5,5 uur per week x 40 weken) en komt men uit op een vast subsidiebedrag van circa € 440 per doelgroeppeuter per jaar (NB ter indicatie: met € 25 personeelskosten per uur voor een leidster, komt dit overeen met een extra inzet van 16 uren per jaar per geplaatste doelgroeppeuter).
Niet alle extra werkzaamheden die voor VVE noodzakelijk zijn, zijn afhankelijk van het aantal doelgroeppeuters per dag. Zo wordt bijvoorbeeld de tijd die nodig is voor het voorbereiden van de thema’s en voor (herhalings)trainingen hier niet door beïnvloed. Bij een klein aantal
doelgroeppeuters per groep voldoet de subsidie daardoor wellicht niet volledig, terwijl men op een groep met veel doelgroeppeuters relatief veel subsidie ontvangt. Aanbieders zullen de ontvangen subsidie derhalve moeten toedelen op basis van de verschillende (extra) werkzaamheden die voor VVE gevraagd worden per groep.
In 2016 zal een subsidieregeling voorschoolse educatie Laren worden uitgewerkt. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2017 met als doel ook kinderopvangorganisaties die op dit moment geen VVE aanbieden, in aanmerking te laten komen voor gesubsidieerde VVE
plaatsen. Daarnaast heeft de regeling tot doel om voorschoolse educatie toegankelijk te maken voor niet VE-geïndiceerde kinderen waarvan de ouders niet in aanmerking komen voor
kinderopvangtoeslag.
18 10. OUDERBIJDRAGE
De hoogte van de ouderbijdrage voor de peuteropvang dient afgestemd te worden op de netto kosten die ouders betalen als zij recht hebben op kinderopvangtoeslag. Het is namelijk wenselijk om ouders met vergelijkbare (financiële) draagkracht, voor een vergelijkbaar aanbod, dezelfde prijs te laten betalen. Dit betekent dat de ouderbijdrage voor peuterwerk inkomensafhankelijk wordt.
10.1 Ouderbijdrage reguliere dagdelen
De VNG maakt jaarlijks een adviestabel voor de ouderbijdrage peuterspeelzaalwerk. Deze
adviestabel is gebaseerd op de tabel van de kinderopvangtoeslag, waarbij voor 2014 gerekend is met het maximum uurtarief van € 6,70 (VNG Adviestabel ouderbijdrage peuterwerk 2014). In de adviestabel zijn de 69 inkomenscategorieën teruggebracht naar 7 om de administratieve
lastendruk te beperken.
Adviestabel ouderbijdrage peuterwerk 2014 (op basis van uurprijs van € 6,70 per uur) 2014 Gezamenlijke toetsingsinkomen gezin Ouderbijdrage peuterwerk
per uur
Lager dan € 17.575 € 0,62
€ 17.576 € 27.022 € 0,92
€ 27.023 € 37.184 € 1,37
€ 37.185 € 50.576 € 1,86
€ 50.577 € 72.699 € 2,84
€ 72.700 € 100.741 € 4,46
€ 100.742 € en hoger € 5,49
Bovenstaande adviestabel is echter gebaseerd op een uurtarief van € 6,70 per uur, terwijl de uurprijs van peuterspeelzaalwerk en peuteropvang een stuk hoger ligt. Om de kosten voor ouders met en zonder kinderopvangtoeslag gelijk te kunnen stellen is het noodzakelijk om een
ouderbijdragetabel te maken op basis van de werkelijke uurprijs. Op dit moment is het echter nog niet bekend welke uurprijs de aanbieders in Laren gaan rekenen voor hun peuteropvangaanbod.
Derhalve is verder in deze paragraaf naar verschillende uurtarieven gekeken.
In onderstaande tabel is de ouderbijdrage op een rij gezet bij de maximum uurprijs van
€ 8,28. Een uurprijs van € 8,28 betekent dat ouders over het bedrag tot € 6,70
kinderopvangtoeslag berekend krijgen en het verschilbedrag van € 1,58 (€ 8,28 - € 6,70) per uur volledig zelf moeten betalen. Dit leidt tot de volgende tabel:
Adviestabel ouderbijdrage peuterwerk 2014 (op basis van uurprijs van € 8,28 per uur) 2014 Gezamenlijke toetsingsinkomen per gezin Ouderbijdrage peuterwerk
per uur
Lager dan € 17.575 € 2,20
€ 17.576 € 27.022 € 2,50
€ 27.023 € 37.184 € 2,95
€ 37.185 € 50.576 € 3,44
€ 50.577 € 72.699 € 4,42
€ 72.700 € 100.741 € 6,04
€ 100.742 € en hoger € 7,07
Deze tabel geldt dan voor ouders die geen recht hebben op kinderopvangtoeslag, maar komt (met uitzondering van het aantal inkomensgroepen) overeen met de gemiddelde kosten voor ouders die een beroep gaan doen op de kinderopvangtoeslag.
19
In onderstaande tabel zijn de netto kosten voor ouders uit bovenstaande ouderbijdragetabel vergeleken met de huidige netto kosten per uur voor ouders bij de drie peuterspeelzalen in Laren.
Hierbij is de indeling in inkomenscategorieën van de adviestabel van de VNG aangehouden en de categorie-indeling van de aanbieders hierop zo goed mogelijk op aangesloten. De ouderbijdrage bij de maximum uurprijs is hierbij omgerekend naar een aanbod van twee keer twee en een half uur (2 1/2) per week, gedurende 40 weken. De maandbedragen zijn waar nodig omgerekend naar maandbedragen bij facturering van 12 maanden per jaar.
Ouderbijdrage per maand bij 12 maanden per jaar (aanbod 5 uur per week gedurende 40 weken per jaar)
Inkomen
2014 Ouderbijdrage bij max. uurtarief
€ 8,28
Binckie Wirre Warre Ploegmaatjes
€ 17.576 € 51
€ 27.023 € 58
€ 37.185 € 69
€ 50.577 € 80
€ 72.700 € 103
€ 100.742 € 141
Hoger € 165
Uit bovenstaande vergelijking wordt duidelijk dat met name de ouders uit de hoogste inkomensgroepen (fors) meer gaan betalen per maand. Er moet hierdoor rekening worden gehouden met vraaguitval in de hogere inkomensgroepen.
Aangezien verwacht wordt dat niet alle aanbieders van peuteropvang een kostprijs (uurtarief) gaan hanteren dat gelijk is aan de maximum uurprijs van € 8,28, is in onderstaande tabel de ouderbijdrage weergegeven bij lagere uurtarieven op basis van de tarieven voor 2015:
Ouderbijdrage per maand bij 12 maanden per jaar (Aanbod 6 uur per week 40 weken per jaar)
Inkomen 2015 Uurtarief
€ 8,28 Uurtarief
€ 8,00 Uurtarief
€ 7,00 Uurtarief
€ 6,84
€ 17.918 € 42 € 36 € 16 € 13
€ 27.550 € 53 € 47 € 27 € 24
€ 37.910 € 62 € 57 € 37 € 33
€ 51.563 € 74 € 68 € 48 € 45
€ 74.118 € 103 € 98 € 78 € 75
€ 102.706 € 140 € 134 € 114 € 111
Hoger € 141 € 135 € 115 € 112
Uit bovenstaande tabel wordt duidelijk dat bij lagere uurtarieven de ouderbijdrage een stuk lager kan uitvallen.
In de nieuwe situatie is het wel van belang dat ouders die recht hebben op kinderopvangtoeslag
‘gedwongen’ worden om deze ook aan te vragen, omdat zij anders ten laste van het gemeentelijke subsidiebudget komen. De kosten zijn voor hen weliswaar vergelijkbaar, maar waarschijnlijk zijn er ouders die zich de moeite van het aanvragen van de kinderopvangtoeslag graag willen besparen.
Hiervoor kan aan de betreffende ouders gevraagd worden om een zogenaamde “Verklaring geen recht op kinderopvangtoeslag” te ondertekenen en hierbij een IB-60 formulier van de
Belastingdienst toe te laten voegen.
20
Dit formulier, inclusief toelichting, is als bijlage opgenomen in dit rapport. Het is hierbij van belang dat de gemeente ook toeziet op een stringente naleving van deze verplichting, omdat er anders een (te) grote druk op het gemeentelijke subsidiebudget voor niet werkende ouders ontstaat.
Door de verlaging van de ouderbijdragen kan een extra aantrekkende werking uitgaan van de peuteropvang en kan de vraag toenemen. Er dient derhalve rekening te worden gehouden met een mogelijke groei van de vraag. Daar staat tegenover dat ouders die het te ingewikkeld vinden om kinderopvangtoeslag aan te vragen en ouders voor wie de ouderbijdrage fors hoger wordt, deze groei weer teniet kunnen doen.
10.2 Ouderbijdrage VVE
Het verdient de voorkeur om de kosten voor ouders van doelgroeppeuters die gebruik maken van het VVE aanbod gelijk te trekken aan de kosten voor ouders van peuters die gebruik maken van het reguliere aanbod. De ouderbijdrage voor een doelgroeppeuter wordt dan berekend over twee dagdelen, het derde dagdeel is gratis. Op dit moment wordt in Laren de ouderbijdrage voor doelgroeppeuters door de VVE peuterspeelzaal zelf gehanteerd. Daarbij speelt het argument dat ook binnen de groep ouders van doelgroeppeuters zich namelijk redelijk tot goed verdienende ouders bevinden, die in verhouding tot hun inkomen nu relatief weinig betalen. Deze ouders ontvangen geen korting op de ouderbijdrage. Daarnaast is merkbaar dat ouders zich inspannen om een indicatie voor hun peuter te krijgen op het consultatiebureau, om zo in aanmerking te kunnen komen voor de extra lage ouderbijdrage. Om deze ongelijkheid te vermijden kan het beste voor alle ouders dezelfde ouderbijdrage gehanteerd worden, gebaseerd op twee dagdelen per week.
Hierdoor ontstaat echter wel een forse stijging van de ouderbijdrage voor ouders van
doelgroeppeuters. Met name in de laagste inkomenscategorieën mag daardoor worden verwacht dat een aantal ouders af gaat haken en het bereik van doelgroeppeuters daardoor negatief beïnvloed wordt. Het is goed om in de gaten te houden – middels een jaarlijkse eenvoudige evaluatie op dit onderdeel - op welke wijze dit effect verminderd of voorkomen kan worden.
21
11. INDICATIE GEVOLGEN GEMEENTESUBSIDIE EN BEREIK
De subsidiesystematiek die in het vorige hoofdstuk is geschetst heeft gevolgen voor de kosten van de gemeente Laren. In dit hoofdstuk worden de gevolgen op een rij gezet. Uitgangspunt in dit hoofdstuk is de harmonisatie van de peuterspeelzalen binnen de gemeente Blaricum met de kinderopvang.
11.1 Gevolgen financiering regulier aanbod
In onderstaande paragraaf zijn de financiële consequenties van de overgangsregeling tot 1 januari 2017 op een rij gezet. Bij deze indicatieve berekeningen dient rekening te worden gehouden met de volgende onzekerheden (risico’s):
- als aanbieders een lager uurtarief rekenen dan het gestelde maximum van € 8,28 per uur, dan is ook de ouderbijdrage gemiddeld lager
- als gevolg van de verwachte verhoging van de ouderbijdragen voor de hogere inkomens moet rekening worden gehouden met vraaguitval. Het is niet goed te voorspellen hoe groot deze zal zijn, met name omdat nog niet bekend is tegen welk uurtarief de aanbieders hun aanbod ‘in de markt gaan zetten’
- het percentage ouders dat recht heeft op kinderopvangtoeslag is naar voren gekomen uit de enquête onder ouders, maar betreft wel een momentopname. Dit percentage kan door de stijgende werkloosheid gaan dalen, maar kan ook nog stijgen doordat werkende ouders meer en meer een beroep gaan doen op informele opvang en dit combineren met een
peuterspeelzaal. Er dient rekening te worden gehouden met enige marge.
11.1.1 Indicatieve doorrekening bij dagdelen van 3 ½ uur
In onderstaande tabel wordt aangegeven welke subsidie betaald wordt, als gebruik wordt gemaakt van de omschreven overgangsregeling tot 1 januari 2017.
Dagdelen 3 ½ uur Psz Binckie Psz
Ploegmaatjes
Psz Wirre Warre
Totaal
Bezette peuterplaatsen 32 32 32 96
Aantal dagdelen 2 2 2
Aantal uren per dagdeel 3 ½ 3 ½ 3 ½
Aantal weken per jaar 40 40 40
Aantal uren per jaar 280 280 280
Subsidie 2015 op basis van
groepen € 10.120 € 10.120 € 10.120 € 30.361
Subsidie 2016 op basis van werkelijk bezette plaatsen
€ 5.060 € 5.060 € 5.060 € 15.180 Einde regeling 1 januari 2017 1 januari 2017 1 januari 2017
Binnen deze subsidie worden de kosten opgevangen van de doelgroep ouders die geen recht hebben op kinderopvangtoeslag. Zie hiervoor artikel 1.6 van de Wet kinderopvang en
kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Op basis van dit artikel kan worden geanalyseerd welke ouders geen recht hebben op kinderopvangtoeslag. Deze ouders worden vanuit de overgangsregeling gecompenseerd.
22 11.2 Gevolgen financiering VVE-aanbod
In onderstaande paragraaf is een optie op een rij gezet waarin de nieuwe financiering van het VVE aanbod met ingang van 1 januari 2017 ter indicatie is doorgerekend. Als gevolg van het besluit tot afbouw van de gemeentelijke middelen voor het Onderwijsachterstandenbeleid (OAB) in de komende twee jaren en de onzekerheid over de landelijke OAB-middelen vanaf 2016, is het niet goed mogelijk om een prognose voor de komende jaren te geven. In onderstaande paragraaf is daarom in eerste instantie gerekend met de huidig beschikbare subsidie (rijks- en gemeentelijke middelen) en is daarnaast ook gekeken naar de mogelijkheden als alleen de huidige
Rijksmiddelen beschikbaar zouden zijn.
11.2.1 Indicatieve doorrekening bij dagdelen van 3 ½ uur
In onderstaande tabel zijn indicatief de subsidiekosten voor de gemeente Laren doorgerekend voor een aanbod met dagdelen van gemiddeld 3,5 uur met ingang van 1 januari 2017. Op de eerste regel is het aantal doelgroeppeuters bepaald van het VVE-aanbod zoals dat op dit moment wordt gefinancierd.
Dagdelen van 3 ½ uur
Bereik VVE peuters
Totaal aantal doelgroeppeuters 16
Normbedrag aanbod VVE peuter per jaar € 440 Indicatiekosten aanbod VVE per jaar € 7.040 Indicatiekosten uurprijs per plaats € 8,28
Aantal uren per jaar 140 (derde extra dagdeel)
Kosten 3de dagdeel per peuter per jaar € 1.159 Indicatiekosten 3de dagdeel totaal € 18.547 Indicatie totaal kosten VVE-aanbod € 25.587
Beschikbare subsidie € 6.784
Bij een dagdeellengte van 3 1/2 uur per dagdeel uitgaande van drie dagdelen per week is het met de huidige beschikbare middelen niet mogelijk om het VVE-aanbod voor de huidige 16
doelgroeppeuters te financieren (tekort van € 18.800). Er zijn slechts drie dagdelen noodzakelijk omdat hiermee het minimale vereiste van 10 uur wordt voldaan. De hierboven uitgewerkte vergoeding zal met ingang van 1 januari 2017 worden ingevoerd.
11.3 Niet financiële gevolgen harmonisatie
In dit hoofdstuk is een indicatie gegeven van de financiële gevolgen voor de gemeente Laren als besloten wordt tot harmonisatie van het totale aanbod. Naast deze financiële gevolgen voor de gemeente, spelen ook andere gevolgen bij de harmonisatie een rol. Deze gevolgen zijn hierna op een rij gezet.
11.4 Omvorming peuterspeelzaal naar kinderopvang vergt inspanning aanbieders De omvorming van peuterspeelzalen naar een aanbod dat geregistreerd kan worden als kinderopvang vergt een flinke inspanning van de aanbieders. In hoofdstuk 13 is daarvoor een stappenplan opgenomen. Vooral voor de peuterspeelzalen met een vrijwilligersbestuur en geen ervaring met kinderopvang zal mogelijk extra ondersteuning nodig zijn om deze omvorming te kunnen realiseren. Hier dient in de uitwerking rekening mee te worden gehouden.
23
11.5 Peuterspeelzaalaanbieders worden ondernemers
De peuterspeelzaalaanbieders gaan hun aanbod als kinderopvang in de markt zetten en worden daarmee kinderopvangondernemer. Zij moeten voor hun aanbod een uurtarief vaststellen, waarbij ook rekening moet worden gehouden met financiële risico’s en reserves. Dit vraagt met name van de kleine organisaties, die aangestuurd worden door een bestuur van vrijwilligers en geen
kinderopvang in huis hebben, een flinke omslag. Het is niet zeker of de huidige aanbieders bereid zijn en genoeg mogelijkheden zien om onder de nieuwe omstandigheden hun aanbod voort te zetten.
11.6 Sturingsmogelijkheden gemeente nemen af
Als de peuterspeelzalen als kinderopvang worden geregistreerd, dan vervalt daarmee een deel van de invloed die de gemeente op de partijen en het aanbod heeft. Laren zal in haar
subsidieregels voorwaarden stellen aan het aanbod, bijvoorbeeld op het gebied van
openingstijden en toegangsleeftijd, maar dit heeft slechts betrekking op ouders die geen recht hebben op kinderopvangtoeslag. Aanbieders kunnen straks voor ouders met recht op
kinderopvangtoeslag (met gemiddeld 61%, het grootste deel) deze randvoorwaarden in principe wijzigen. Men mag echter verwachten dat de meeste aanbieders aan blijven sluiten bij de wensen van ouders, omdat het voor hen van belang is om zoveel mogelijk ouders tevreden te stellen en daarmee een goede bezetting te blijven realiseren. Voor het VVE-aanbod blijft de sturing wel mogelijk, omdat dit volledig door de gemeente gesubsidieerd blijft worden.
11.7 Samenwerking en samengaan met kinderdagverblijven
Doordat met de beoogde harmonisatie niet alleen de wet- en regelgeving gelijk wordt getrokken van peuterspeelzalen en kinderdagverblijven, maar ook de financiële basis, wordt een situatie gecreëerd waarin het eenvoudiger wordt om samenwerking vorm te geven. Ook ziet men in de praktijk dat steeds meer organisaties van peuterspeelzaalwerk en kinderopvang fuseren of worden overgenomen. Doordat bijvoorbeeld het personeel onder dezelfde CAO komt, wordt het
eenvoudiger om hen bij beide werksoorten in te zetten. Ook wordt het voor ouders (administratief) eenvoudiger om een combinatie van peuteropvang en dagopvang af te nemen. In de afgelopen jaren is al duidelijk geworden dat peuterspeelzalen en kinderdagverblijven als communicerende vaten werken als men naar de bezetting kijkt. In de jaren 2006-2008 zijn de peuterspeelzalen in bezetting teruggelopen, omdat de kinderopvang voor iedereen relatief goedkoop werd, terwijl de laatste jaren weer een toeloop op de peuterspeelzalen plaatsvindt door de bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag. Met een gelijke basis voor peuteropvang en dagopvang, kunnen deze ontwikkelingen door aanbieders eenvoudiger worden opgevangen.
11.8
Ten aanzien van de huisvestingskosten dient nog opgemerkt te worden dat voor de door de peuterspeelzalen gebruikte locaties subsidie wordt betaald voor de huurkosten. Hier dient in de uitwerking nog nader naar gekeken te worden. Het is in de nieuwe situatie niet meer mogelijk om als gemeente subsidie te verlenen op het gebied van huisvesting, omdat dit tot marktverstoring (concurrentievervalsing) leidt. Als gevolg van de ouderbijdrage zal een organisatie in staat moeten worden geacht om de huisvestingskosten op te kunnen vangen.
24 12 CONCLUSIES EN ADVIES HARMONISATIE
Uit het onderzoek dat in dit rapport is vastgelegd, kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
Beschikbaar budget gemeente Laren
De basisvraag voor dit onderzoek is om te kijken wat de mogelijkheden zijn met de beschikbare middelen binnen de gemeente Laren om het huidige aanbod van peuterspeelzaalwerk te
behouden om daarmee zoveel mogelijk doelgroeppeuters met VVE te kunnen bereiken. Het is op dit moment onzeker hoeveel middelen voor het bestrijden van onderwijsachterstanden vanaf 2016 door het Rijk beschikbaar worden gesteld. Het is derhalve niet goed mogelijk om een goede
prognose voor de komende jaren te geven voor het bereik van doelgroeppeuters met VVE. In de uitwerking is daarom zowel met het huidige budget als met de Rijksmiddelen gerekend.
Het volgende kan geconcludeerd worden.
Voor het bereiken van de 16 doelgroeppeuters binnen de gemeente Laren zijn op dit moment onvoldoende middelen beschikbaar (tekort van € 18.803). De vergoeding van het VVE budget berekend op basis van de landelijke norm wordt met ingang van 1 januari 2017 ingevoerd.
Aan de peuterspeelzalen wordt met de omvorming tot kinderopvang een bijzondere inspanning gevraagd. De gemeente Laren is bereid de huidige subsidie in de vorm van een
overgangsregeling voor dit doel in te zetten. Deze overgangsregeling bespaart de gemeente Laren in 2016 50% van het subsidieniveau 2014 (minus 2 x 2 ½% korting) een bedrag van
€ 14.626. Hiervan wordt in 2016 € 6.241 extra en in 2017 nog eens € 6.241 extra ingezet op het VVE budget waardoor het budget vanaf 2017 op een structureel niveau van € 25.587 komt.
Met ingang van 2017 bespaart de gemeente Laren 100% op het reguliere peuterspeelzaalwerk.
Bij een volledige harmonisatie in 2017 subsidieert de gemeente Laren vanaf dat jaar uitsluitend nog de VVE component en een (eventuele) financiële compensatie voor dat deel van ouders dat geen recht heeft op kinderopvangtoeslag.
Een en ander wordt als volgt weergegeven:
Begroting
gemeente Laren
2014 2015 2016 2017 2018
Subsidie € 38.119 € 37.145 € 36.205 € 35.330 € 35.330
Regulier € 31.333 € 30.361 € 29.591 € 28.881 € 28.881
VVE € 6.786 € 6.784 € 6.614 € 6.449 € 6.449
Beschikbaar 100% 50%
Regulier € 30.361 € 14.795 € 0,00 € 0,00
VVE € 6.784 € 13.025 € 25.587 € 25.587
Totaal € 37.145 € 27.820 € 25.587 € 25.587
Voordeel
gemeente Laren
€ 0,00 € 8.385 € 9.743 € 9.743
VVE vergoeding extra
€ 6.241 € 13.025
Keuze lengte dagdelen
In Laren wordt een maximale opvang van 3,5 uur per dagdeel gehanteerd.
En Laren kunnen peuters – zowel regulier als doelgroep - vanaf 2 jaar bij de peuteropvang terecht.
25 Gevolgen harmonisatie voor aanbieders
In de gemeente Laren wordt het peuterspeelzaalwerk op dit moment aangeboden door drie
organisaties. Het betreffen drie kleine stichtingen. Met de harmonisatie wordt van deze aanbieders verwacht dat zij hun peuterwerk als ondernemer in de markt gaan zetten.
Voor deze aanbieders is dit een forse wijziging van bedrijfsvoering. In hoofdstuk 13 is middels een stappenplan op een rij gezet waar aanbieders in ieder geval aan moeten denken bij de omvorming van hun aanbod naar een aanbod dat geregistreerd kan worden als kinderopvang. Het zal
noodzakelijk zijn om deze aanbieders in de uitwerking te ondersteunen bij de gevraagde omvorming. Er dient rekening te worden gehouden met de volgende wijzigingen:
cultuuromslag doordat men meer ondernemer wordt en verantwoordelijk wordt voor de continuïteit van de organisatie
flinke inspanning nodig, vooral in tijd en opbouw van kennis over de kinderopvang, om omvorming tot kinderopvang te kunnen realiseren
meer administratie nodig omdat onderscheid tussen wel en geen recht op kinderopvangtoeslag bepaald moet worden, de hoogte van de ouderbijdrage (voor niet toeslagouders) bepaald moet worden en op kindniveau verantwoording over subsidieplaatsen moet worden afgelegd aan de gemeente voor ouders die geen recht hebben op kinderopvangtoeslag
registratie als kinderdagverblijf nodig, met bijbehorende GGD-controle (wettelijke regels zijn bijna gelijk, zie volgende hoofdstuk voor details)
toename verantwoordelijkheid als werkgever, omdat de inzet van twee gediplomeerde leidsters op de groep noodzakelijk is
De mogelijke gevolgen voor de huisvestingskosten dienen in de uitwerking meegenomen te worden. In de uitwerking van de nieuwe subsidiesystematiek is uitgegaan van landelijk gemiddelde kosten. Het is wenselijk dat de gemeente Laren in de uitwerking zoveel mogelijk rekening houdt met deze gemiddelden, omdat anders de kosten voor ouders (nog) hoger worden.
Door de verhoging van de kosten voor ouders uit de hogere inkomensgroepen, zal sprake zijn van relatief meer vraaguitval op de peuterspeelzalen met meer veel-verdienende ouders. Hierdoor kan de bezetting onder druk komen te staan en verdere verhoging van de uurprijs nodig zijn, met weer meer vraaguitval tot gevolg.
Als de gemeente Laren het ook voor de overige kinderopvangaanbieders mogelijk maakt om straks een beroep te doen op de subsidiemiddelen voor peuteropvang voor ouders die geen recht hebben op kinderopvangtoeslag, dan kan de concurrentie in de gemeente gaan toenemen. Het is wenselijk om een overgangsperiode in te stellen waarin eerst de huidige aanbieders van
peuterspeelzaalwerk de kans krijgen om hun aanbod goed om te vormen (bijvoorbeeld schooljaar 2015/2016) en op een later tijdstip subsidieaanvragen van andere aanbieders toe te laten.
26 Gevolgen harmonisatie voor ouders
Voor de ouders zullen met name de volgende drie gevolgen merkbaar zijn:
1. De netto ouderbijdrage gaat veranderen en wordt inkomensafhankelijk. Dit betekent dat bij een deel van de aanbieders voor de ouders met lagere inkomens de ouderbijdrage voor het
reguliere aanbod (iets) lager wordt. Voor de hoogste inkomensgroepen zal echter sprake zijn van een forse verhoging van soms wel meer dan 100%.
Dit is het gevolg van de laatste bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag waarbij de
‘basistoeslag’ van 33% is afgeschaft, waardoor inkomens vanaf € 80.000 fors meer zijn gaan betalen en de inkomens vanaf € 118.000 helemaal geen kinderopvangtoeslag meer ontvangen voor hun eerste kind. Hierdoor kan mogelijk een relatief hogere vraaguitval plaatsvinden. De exacte hoogte van de ouderbijdrage is daarbij nog wel afhankelijk van het uurtarief dat de aanbieders in rekening gaan brengen voor de peuteropvang.
2. De ouderbijdrage voor het VVE-aanbod is nu circa € 35 per maand (dit bedrag nog verifiëren bij peuterspeelzalen). Als met de harmonisatie wordt gekozen voor het gelijkstellen van de ouderbijdragen van doelgroeppeuters en niet-doelgroeppeuters, dan gaan doelgroeppeuters ook voor twee dagdelen de geldende ouderbijdrage betalen. Voordeel hiervan is dat de beter verdienende ouders van doelgroeppeuters in gelijke mate mee gaan betalen op basis van hun inkomen. Nadeel is dat de ouderbijdrage heel fors verhoogd wordt. Bij de maximale uurprijs van € 8,28 per uur wordt de ouderbijdrage alleen voor de laagste inkomens al verhoogd naar € 48 per maand. Als gevolg hiervan zal mogelijk een deel van de ouders (moeten) stoppen, waardoor het bereik van doelgroeppeuters verslechtert. Beide opties hebben voor- en nadelen.
In de uitwerking zal een definitieve keuze gemaakt moeten worden of de lage ouderbijdrage gehandhaafd wordt. Bij een hogere bijdrage loopt men het risico dat de doelstelling om de bredere doelgroep met het VVE aanbod te bereiken niet gehaald wordt.