• No results found

I MM69L-OOO 51

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "I MM69L-OOO 51"

Copied!
396
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Signatuur van origineel / Shelf number of original copy:

M cc 1469 N+

I MM69L-OOO 51

Signatuur microvorm / Shelf number microform:

MMETAIOOI boek

Het boek voor de jeugd / samengesteld door Cor Bruijn, Arie Pleysier, Age Scheffer ... [et al.] ; ingeleid door R. Casimir ; verhalen en sprookjes van Hans Andersen ..• [et al.] ; gedichten van Laurillard ... [et al.]. -

Amsterdam: Amsterdamse boek- en courantmaatschappij, 1938. - 768 p., (7] bi.

pt. : geld. iII. en zw. tek. ; 25cm

Met een kort woord van de samenstellers. - Op titelpagina en inleiding na is tekst en zetsel van het boek identiek aan de uitgave uit 1937 van De

Arbeiderspers.

Geb.

MOEDERNEGATIEF OPSLAGNUMMER:

MASTER NEGATIVE STORAGE NUMBER:

BIBLIOGRAFISCH VERSLAG BIBLIOGRAPHIC RECORD

M:

MMETA 1001 SHELF NUMBER MICRDFDRM:

Filmsoort / Size offilm:

Beeldplaatsing / Image placelnent :

Reductie moederfilm / Reduction Inaster film:

Startdatum verfilming / Date filming began :

16mm COMIC /IIB

~~ : 1

30- ó- 2000

é·cuf;JY;~

(2)

o .

~11111"IIIIIII~llt~~f']~~lllil~~~IIIIIII'

00532935

1111

o

0

~.

0 0

0

0

'1

0

(3)

o

I

o

o

HET BOEK VOOR DE

JEUGD

(4)

o

o

(5)

N.V. AMSTERDAMSE BOEK. EN COURANTMAATSCHAPPIJ AMSTERDAM 1938

GEDICHTEN

van

Laurillard, Lovendaal,

Adama van Scheltema, Albert Verwey, Margot Vos e.a.

VERHALEN EN SPROOKJES

samengesteld door

COR BRUIJN, ARIE PLEYSIER AGE SCHEFFER, THEO J. THIJSSEN

EN PIET SCHUHMACHER Ingeleid door

PROF. R. CASIMIR

van

Hans Andersen, Edm. d' Amici , Joh. Been, Cor Bruijn, Allen Chaffee, C. Collodi, Antoon Coolen, Conscienee, Samuel Falkland, Gebr. Grimm, Wilhelm Hauff, Ida Heijerrnans, Nienke van Hichtum, A. M. de Jong, C. Joh. Kievit,

Selma Lagerlöf, Jack London, William Long, Multatuli, A. Pleysier, Bert van Reest,

Fritz Reuter, Leonard Roggeveen, Peter Rosegger, Th. J. Thijssen, Topelius, Jules Verne, H. G. Wells,

Marie van Zeggelen, e.a. \''''LiJK , 'Sr/

I 0\ '1/1/

...

';

\ )lO vooR &4.1

~

..

~

. ~LA"O'enVOlY.~..

HET BOEK

VOOR DE JEUGD

J). 11!l1l 111 lJcrktlwld(',,· "l1H'r, ('." /IIl/(lk'l ~'bl'urd Z'jTI IJ· Ilt rl1lCtI set

lIedt l1e1ll cJL'il1' (1)1<1d:. 15)

(6)

TER INLEIDING

door Prof. R. CA8IMIR

Het rijlle boek dat hierbij de lezers wordt aangeboden, is zo veel- zijdig van inhoud en kan zo velerlei werking uitoefenen, dat het niet met één woord te kenschetsen is. Laat ik dan beproeven, het van ver- schillende zijden te benaderen.

Het is allereerst een antwoord op vele klachten. Men klaagt over de achteruitgang van de taal bij onze jongeren. Men zegt, dat velen niet kunnen lezen, want dat zij de zin van wat zij lezen niet verstaan. Men klaagt, dat zelfs zij, die zich voor examens aanmelden, waarbij behoorlijke kennis onzer taal gevraagd wordt, zich onbeholpen, ja zelfs onbegrijpelijk uitdrukken. De woordenkeuze is slecht, de zins- bouw gebrellkig, rijkdom en leven ontbreekt. Keurigheid van uitdruk- king wordt geheel en al gemist.

Welnu, het gezin, waarin dit boek zijn intrede doet, zal de kinderen bekend maken met onze taal uit verschillende tijdperken, van onder- scheidene schrijvers, van afwisselende stijlsoorten. En omdat het zo boeiende stukken bevat en een gezinsboek is, zal het gelezen en herlezen worden. Zo worden de jonge lezers vertrouwd met onze taal.

Men kLaagt over de vLuchtigheid van het hedendaagse leven. Snel verdringen de nieuwe indrukken de oude. Niets beklijft. en wordt tot levend bezit der persoonlijkheid. Onze kinderen verslinden boeken, maar geestelijk eigendom wordt de inhoud niet.

Niet aldus met dit boek. Dit is bestemd om aLtijd in het gezin te zijn. De jongere en de oudere kinderen zuLLen er iets van hun gading vinden, de ouders zelf zullen er met plezier in lezen. Zo begeleidt dit boek het kinderleven. Vele verhalen, vele verzen en versregels zuLLen in het geheugen bewaard blijven.

Maar op dieper klacht is dit boek een antwoord. Het gezin is geen eenheid meer, en er is geen gemeenschappelijk bezit meer, dat aLLe gezinsleden geestelijk verbindt. Ons volk is gespleten. Elke groep heeft zijn eigen bestaan en heeft zijn eigen lectuur.

En nu komt dit boek tot het gezin en zegt: Ik zal voor U allen zijn.

Gij kunt iets uit mij voorlezen aan de gehele kring. Ik zal edele gedachten bij U allen opwekken en U verhalen van zelfverloocheninu en naastenliefde. Ik zal U zingen van ons vaderland, van zijn strijd voor de onafhankelijkheid, van de schoonheid van zijn landouwen. In het volle kinderleven breng ik U, met zijn kinderleed, zijn strijd zijn vreugde. Ik ontvlucht met U de realiteit in sprookje en fabel. De humor en de scherts tintelen in een puntdicht, ontroeren in een langer verhaal.

Ik kom tot U en verenig U rondom mij en spreek U van het rijke Leven.

Ik ben ook voor ieàer lid van het gezin afzonderlijk, dat in stille uren van verpozing tot mij komen kan en bij mij ontspanning, verheffing en bemoediging kan vinden. Ik zal in Uw huis de trouwe vriend zijn van

(7)

ij al~en gezamenlijk en van ieder afzonderlijk Nooit zal ik mij zelf opdnngen, maar ik zal altijd Maar staan."

.Er kan ~el haast geen gezin zijn, dat dit boek de toegang zal wez.g~ren. Nzemand zal hier iets vinden, dat zijn heiligste overtuiginuen of dzepst.~ gev?elens krenkt.

w..

l zal menigeen iets missen waarop hij p~rs0o.nlyk prys stelt en dat hy uit andere bronnen zal putten om tot zyn kl12deren te brengen. Maar el/i. gezin vindt hier veel en kan dit boell veiL~g binnen Laten. Er is een tijd geweest, dat er z Ilere stukk n waren, dze de.:ne~s!e Leden ,v,an ons volk kenden. Die tijd is voorbij.

Ik zou nauw.elyks een b?ek, ~en ver~aal durven noemen, dat bij ieder- een bekend zs. Met de bybel z.s dat met het gevaL. En bij hen, die voort- gezet onderwijs genoten hebben, is men zelfs niet zeker, dat zij de Camera Obscura kennen. UJ.r:nneer dit boell in tienduizenden gezinnen /lOmt, dan zal het ertoe bydragen, dat weer honderdduizenden iets ge'!leensclzappel~ks bezitten, b.v.: Twee der schoonste GeLijkenissen, emge onzer mooz.sle verzen, ons vol/ulied. Ik twijfel er niet aan of de jonge lûnderen zuLLen door het herhaalde lezen veLe stukken tenslotte van bu.iten .kennen. De u!.tgeversmaatschaPPij die dit boek uitgeeft, de redactze, dze het heeft byeen gegaard, de Iwnstenaars die het hebben geïllustreerd, kumlen zeggen: Men klaagt, wij doen.

Ook van een andere zijde is dit boek te benaderen. Het kan bij- dragen om de eenheid van het persoonlijk leven te bevorderen.

De zieLkundige onderzoekingen van deze eeuw Leren hoe langer hoe meer, dat reeds op jo.nge leeftijd de hoofdlijnen getrok/len worden,

~aarLangs het leven zzch zal bewegen. Wij weten ook dat, wat in de Jeugd tot ons kwam en nog niet vol/wmen begrepen werd, later rijpte el Levens~ezit werd.. Twee zo geheel verschiLLende naturen aLs de op- voedllundz.ge Jan Lzgthart en de politicus Scha/Jer hebben bijna vol- komen hetzelfde gez gd over de betekenis, die een in de jeu:;~dgeleerd vcr. voor hun volgend leven heeft gehad. -

. Ik tu:ijfel er niet aan of eLk kind zaL uitd~t boell met 2:ijn veelzijdige mhoud zets meenemen. Hoewel het voor de Jeugd bestemd is, zal men er ooka.~s voLwassene n.0gm~t genoegen in lezen geLijll mij van verschil- lende .z'yd~n gebleken lS. Wze zelf als kind een "Lijfbocll" gehad heeft, dat hy uzt de band en stull gelezen heeft, die weet, wat zo'n bo('k beteke"!t. ÇJnz~. je7;lgd moet ons g~hele ~even aanwezig zijn. Wee den me!lS, l12dz.en zyn Jeugd.gestorven lS. F:r zs een breull in zijn persoonLfjk- hezd gekomen. Geluklug de mens, dle een geestelijk bezit in tastbare vormen meeneemt door het leven.

Het. zo.u een ideale opLossing .zijn, indien dit Boek voor de Jeugd in e~k gezzn zn meer exemplaren kwam en ieder kind aLs het uit het gezin gz~g h~t meenam. als een scho,,!e her~nnering aan huis en jonge jaren.

Mzsschzen zal de Jonge mens, dze pas ln de spanning van het leven komt en zijn kindsheid moet afschudden het tijdeLijk niet waarderen. Maar a?s hij tot. zichzelven gekomen is en tot de volle wasdom, aLs hij een ezgen gezzn weer heeft gegrondvest, dan zal hij zijn kinderen weer willen voorlezen uit zijn boek.

6

Nog onder een derde gezichtspunt ll.unnen we dit .boek be

7

ien.

De woorden, dat het in een beho {te voorzzet, zullen ~en.zet geb~uzh. n, laten we liever zeggen: Dat het behoeften schept en 1.1l meuwe rzchtwg leidt. Het wekt de beho {te aan goede lectuur. Men za~ de b~ek~n willen lezen waaruit de stukken genomen zijn. Men zal ze m de bzbl'l.O- theken

vrag~n

en daardoor

za.~ he~

ric!zting

geven~

wer:ken.

Dit boek zou zijn taak, gelyk dze hzer geschetst zs, met kunnen ver- vullen als niet aan bepaalde eisen voLdaan was. Ook ~at. de vo~m betreft. Er is daarom grote afwisseling in stukken. Er .z1)n zllustratzes van verschillende aard. Het geheel is daardoor fleurzg en ~epaa?de gedeelten zijn op de voorgrond gebracht. Men zie b.v.ee~s de uztvoer~ng

van het Wilhelmus, de randversiering om het Oogstlz.ed van ~tar~~lg of die bij Moeder/u van Gezelle. Verder moet/zet.~terk, ~un papzer z1)n, omdat anders een boek van een bijna 800 btadzyd,en n.zet te hantere.n zou zijn. Het moet gebonden wezen, anders zou zo n dlk boell spoedlg uit elkaar liggen. Het papier mag n~~t geel worden, want het moet lang mee. Het moet duidelijh gedrukt z1)n, goed l~csbaar. En dr:n tenslotte moet zo'n boek goedkoop zijn. Aan al ~eze .~tSen voldo~t d~~ boeh. Het is voor een Leeh in het uitgeversbedryf byna onbegrypelyk, dat een dergelijk boek voor deze prijs kan geleverd word~n. D~t kan ook ~ll en omdat gerekend wordt, dat het zijn weg naar tzendulzenden gezz.nnen zal vinden. Moge die verwachting vervuld worden.

(8)

EEN WINTERNACHT

door PETER ROSEGGER

ET is nu al weer jaren geleden, dat ik mijn Kerstvacantie eens doorbracht bij een vriend, die in Spital woonde, een dorpje bij de Semmering. De meeste uren van de zo korte dagen fi!~~~obrachten we op de sleden door, we lieten ons in het Alpendal naar beneden glijden, of wel we gingen de Semmering op om van hoog op de pas uit te zien over het mooie 00 tenrijkse land en naar de Hongaarse vlakten. Gedurende de lange avonden zaten we in de warme, gezellige kamer en onder opgewekte gesprekken, het een of ander spd, het lezen van een goed boek, vloog de tijd om, zodat het meestal reeds tegen middernacht liep, als ik mijn slaapkamer opzocht.

In deze kamer schrok ik eens in een stikdonkere nacht uit mijn diepste slaap plotseling wakker. Buiten op de weg die langs ons huis liep, klonk een groot lawaai, zware mannenstemmen riepen luid door elkander en de schijn van een fakkel drong door mijn venster en wierp grillige lichtvlekken tegen de zoldering. Toen het rumoer wat bedaarde, riep ik naar beneden, waar mijn vriend sliep, wat er toch aan de hand was. "Ja", antwoordde deze, "ze zoeken een zesjarig jochie. Dat is gisteren uit school niet thuis gekomen. Is zeker verdwaald. Ze schijnen het nog de kant van de Kaltenbach en de tuhleck op te hebben zien gaan, maar verder weer niemand er iets van.

,Domme jongen", mompelde ik, terwijl ik weer onder mijn warme dekens kroop. Maar ik leek de slaap wel niet meer te pakken te kunnen krijgen en na een poosje riep ik weer naar beneden:" laap je al?"

"Neen" antwoordde mijn vriend.

"Zeg es", vroeg ik, "in de Kaltenbach staan toch een stuk of wat huizen, niet?"

"Ja zeker."

,

EEN KORT WOORD VAN DE SAMENSTELLERS

(1ET BOEK VOOR DE JE GD mo teen" . '

ons vauaf het ogenblik dat wij onze arhe'd ec Jt, gczlIl bock worden. Dez gedachte heeft I z{'~ in ons boek een g~oteverzamr.lin •v~n ~~,~~~n.gen J',oo~ ogen g.cstac~~l. 088rom vindt de

or :1.1'h meer richten tot cl, oudere kin~cre t~ oor n, I of ge cllJktZI~U voor de jong ten.

b leng telling door mocder of vader zal n, derwl~I zelf veel opgenomen i ,dut met warme

\\,., I bb ' or en ge ezen

I~ Ie en. al wa onze taak omvan rïk I .. ' .

ge !eld. vooral omdat het chiftcn van felv~~(an JVI~ o:~ die oor p~,onkelijkhadden Voor·

~et g~,ote vreugde cu voldo Ding amen e teld' v~~~ e ~u. , n UloelllJk w rk wa • dit b 'k die WIJ 'an de uiig cf ter. die on de ~ d ht

t

nJng 'ooral OUl ~Ie grot medewerking, om de steun die van alle kantcu, erd v~r1;~cd ~l,.'.':';I0cht n ond rVlnden: "oluo ning ook ZoUm wuren. z cr erk ntelijk Biizond I' I n '

l ,I~ ZIJ~ouUCJrvoor de velen, di on hehulp- t " " r leug( zIJn WIJ dat ProCe or n c " Ik van gro waardering getuigende inlcif/iu'" Voor on I k' . . ' U~lmlrzu een graag hartelijk dank. Ook de ver(.hille~d ï JOC I'chrecf. WIJ z "'gen !Iem daarvoor

heuen uitgaveu toe tonden uanken WI" ,e udl gl"kvcrs

• (I' on overname uit bij hen "cr-

J vnen IJ -,

Het boek voor de Jeugd bI' 'nge vreugde I I

n (c ont panning in duLwuden gezinn'n.

De l1T1lellslellers.

8

(9)

"Die jongen zal toch wel zo verstandig zijn om daar om een onderdak te vragen."

"D~t denk ik ook wel", was het antwoord. Toen waren we allebei weer sbl.

. Maar met de slaap was het gedaan. Een verdwaalde jongen, een wmternac~t, een troosteloze moeder en enige mensen, die met fakkels de bergen mtrekken en roepen, vergeefs roepen .. " dat zijn gedachten,

die het bed doen schudden, die aan de dekens trekken in je hoofd rondwoelen en zich eindelijk diep in je hart graven. '

Ik sprong mijn bed uit en riep naar mijn vr~end: "Ik ga helpen zoeken! Ga je met me mee?"

Geen antwoord.

. "W?rd eens wakk~r!" schreeuwde ik. Maar het bleef stil bij mijn

VrIend 111 de kamer, hl] was al weg. .

Snel kleedde ik mij aan, greep mijn bergstok en ging.

Het was ongeveer twee uur, de nacht was donker en het tintelen van mijn wangen en handen zei me, dat het sneeuwde. In de kloof, de Kaltenbach genaamd, zag ik een paar maal het flakkeren van fakkels.

I~ snelde er op af en trof een man, die een lantaarn droeg en dekens bij ZIch had voor het geval, dat de kleine half-bevroren mocht zijn, als ze hem vonden.

"Van wie is het kind?" informeerde ik.

"Als het weg is, bega ik zelfmoord!" zei de lantarendrager.

"Is het dus van u?"

"Neen!" riep hij uit, "maar mijn vervloekte domheid is de schuld van alles!" En even later vertelde hij: "Ik ben de knecht van Rochus- berger. De jongen is het kind van onze Christina die heeft het de

~ori~e herfst uit ~etteneggmeegebracht, toen ze ook bij Roch~sberger

In dIenst trad. Ze IS een geboren Retteneggerse. 't Is niet gewoon, zoals

die jongen aan zijn moeder hangt. Maar ja, anders heeft hij ook niets meer op de wereld en de anderen hann sen m wel raar met hem om.

't Beste geborgen is zo'n kind eiO'enlijk in de school."

"Ja, dat is zo." . . . ..

"Als hij van school thuiskomt, IS bijna altijd zIJn ~.erste vraag: ~a.ar is mijn moeder? Gistermiddag ook ~eer. Ik b~n biJ de stalde~r jU.I.st aan het strohakken, daar komt hiJ aanO'etnppeld: ':Vaar IS m~Jn

moeder? Dat eeuwige vragen! Waar zou ze wezen, zeg Ik brommeng, want ik heb juist mijn kiespijndag. Ze is naar Rett~.n~gggegaan ~n ze komt nooit weer terug. Hij kijkt me a~m, staat een..tIJdje rond te k~Jk.en,

en even later is hij weg. Het duurt met lang of zIJn moeder, Chnstma teekt haar hoofd buiten de staldeur. Of Fransje er niet geweest was?

Ja, zeg ik, die zal wel in huis gegaan zijn. Maar. als we ~a een poosje voor het schaftuurtje naar binnen gaan, dan IS FranSje nergens te vinden. Zijn loden jasje is ook weg. Christina heeft geen trek meer, ze kijkt uit alle ramen naar buiten. Ik loop het hele erf rond en roep .naar den jongen. Dan zegt een buurvrouw tegen me, dat z~ FranSje al twee uur geleden in de richting van de Kaltenbac~.he~~tzien &aan. Nu wordt het hoog tijd, denk ik, dat ik vertel, dat hiJ miJn grapje waar- schijnlijk geloofd heeft. Ik vertel alles en 0r:z~ boer stu~~t e~ meteen een paar knechts op uit, maar we hebben Chn tma nog altIJ~.mets laten merken en net gedaan of hij bij de andere jongen. op het IJS was. Het is al donker, als de knechts terugkomen. Ze hebben m de Kaltenbacher- kloof zijn spoor verloren en niet meer gew~ten, wat ze verder m?esten beginnen. Christina begrijpt nu natuurlijk alles.... zo rustig en beheerst als ze was hè, ik had nooit gedacht, dat een vrouw zo ~ou

kunnen zijn .... ze zegt, dat ze verlangt, dat al het manvolk van Spltal er op uit zal trekken om haar jongen te zoeken. Ze gaat zelf voorop.

Dan is het allang pikdonker. God geve, dat we hem levend terug- vinden!"

Zo vertelde de knecht van Rochusberger, terwijl we ondertussen verder en verder gingen. Tussen de sledesporen, waarover alweer een dun laagje verse sneeuw lag, zagen we de voetsporen afgedrukt van degenen, die ons reeds voor waren. Op open plekken naast de weg, merkte ik dat de ijskorst, die zich aan de oppervlakte.~an de sn euw gevormd had, ons gemakkelijk hield. Ik was daar bhJ om, want nu zouden we zonder gevaar de gewone weg k~nnen verlateI!. en overal zoeken, waar we wilden. Maar mijn begeleIder deelde mIJn .vr~';lgde

niet. Nu is Fransje misschien ook van de weg afgeweken, zei hij en dan weten we helemaal niet, waar hij heengegaan is.

"Kent Fransje de weg naar Rettenegg?" was ?1ij~.vraag...

, Hij kan hem weten, want de vorige herfst IS hiJ met zIJn moeder naar ons toegekomen, en daar moesten ze deze weg voor nemen.

"Misschien dat hij dan nu geprobeerd heeft zo ook weer naar

R

ettenegg terug e gaan.t "

"Lieve heme!!" riep de knecht. "De weg loopt over het gebergte.

Hij komt er nooit met deze sneeuw!"

(10)

~k kende het g~?erg~e niet. Het was de hoge tuhleck met zIJn rotsIge toppen en zIJn uitgestrekte bergweiden. s Zomer is op deze hoogte veel l~ve~: Veehoeders, herderinnen, jagers en toeri ten. oor deze laatsten IS .dlcht bij ~e top van de tuhleck een berghut gebouwd, maar de boere~Jongens,die ~e stede~~ngen niet ~ogen,hebben dit berg- ne t weer vermeld. Ook de Jagers zIJn een vrIenden van de toeristen o~d~tze het wild verjagen. Maar dat doet niets af aan de vreulTde, die hIer In de zome:. heerst. Zelfs den voet angel' op de weg van pital naar Rette~egg- vIJf uur gaans! - hoe zwaar hij het ook heeft het wordt hem 1Jc~t om h.et hart als hij van deze hoogte zijn blik laat ~eidenover de zo~mge welden, waar gezang en koebellen klinken, over de verre, blauwIge rotsen van de Rax, de Schneeberg, de Veitsch de Hoch- schw~b, en als hij neerziet in de groene dalen met hu~ glanzende beekjes en hun overal verspreide huisjes, die zoveel zorg en kommer bergen, maar er zo b!ank ~n vredig liggen van uit de hoogte gezien.

. Zulke zomerse herInnerIngen kwamen bij mij op, terwijl wij in deze dIepe nacht. door vorst en sneeuw verder klommen. De kloof van de Kaltenbach IS lang, het water dat hier van de bergen samenvloeit en in de zome~.metoorverdovend lawaai voortbruist, stroomde nu onder een dek van IJS e!1 sneeuw. Er lagen hier en daar smalle, glibberige vonders over, waa! Je goed met je lant~arn moest bijlichten, voor je er over durfde. HIer tro.ffen we verscheIdene mannen, maar niemand had een spoor van den Jongen ontdekt. In een van de laatste hutten van de Kaltenbach. wist een vrouw on.s te vertellen, dat ze de vorige dag tegen de schen;terIng een zwart puntje op de Ravenweide had gezien, dat wel een beetje naar boven leek te bewegen. De Ravenweide liep van het dal naar de Stuhleck en was met een dikke en gladde sneeuwlaag bedekt.

De vrouw .~ad nog een tijdje staan kijken en gedacht wat dat puntje toch kon zIJn, voor een mens was het te klein, voor een raaf te groot.

Toen wa~ het donker geworden en ze had er niet verder aan gedacht.

.. "Dat IS de kleine Frans geweest", riepen de mannen. "We moeten bIJ de berg op." Nog nooit in mijn leven zijn mijn voeten bij een Alpen- tocht zo licht geweest als die keer. De wegen waren met sneeuw bedekt, maar de sneeuw was hard en droeg ons. Op de hellingen liepen we gevaar naar beneden te glijden, we moesten onze stokken onze hakken met geweld in de bevroren sneeuw drukken. '

.:Hier kon de jongen vast niet omhoog komen", meende ik.

"Overdag en tegen de avond is de sneeuw nog niet zo hard" onder- richtte mijn begeleider, "dan heeft de voet wel wat houvast ~n men kan vooruitkomen."

Zo gingen we verder, we schoten sneller op,danwe gedacht hadden.

Stenen en boomstronken zaten onder de sneeuw, de kuilen en kloven waren door de sneeuw overbrugd. Vaak stonden we stil en riepen luid de naam van den jongen. Ook op de omringende bergen hoorden we de mensen roepen. Maar er kwam geen antwoord en we ontdekten geen spoor.

Toen we de hutten van Spital bereikten, lichtte de nevel, die ons

omhuld had, een beetje op, zod~t we onze lantare~s konden uitdoen.

De hutten lagen eenzaam en stIl, half begraven In de sneeuw. We wilden er een binnengaan om op kameraden te wachten.' maar de ingang was toege neeuwd en, zoals we door een vensteropemng konden zien, lag er sneeuw op de tafel en in de haard, en een paar potten op de kast waren door de vorst stuk gesprongen. .

We gingen snel verder, de sneeuw werd losser, maar op verschIl- lende plaatsen ook natter en onze zolen sloegen zo nu en ~a!1 tegen en steen aan. Toen de nevel opgetrokken was, stonden we Ju~~t voor de ruïne van de verwoeste Alpenhut. Alles was dood. en stIJf. Een scherpe wind zwiepte langs ons gezicht, joeg de sneeuw WIld o~ en door de opgejaagde donkere sneeu~massa'sleek ~et wel of er opmeuw ~en nacht aan zou breken. MisschIen dat er nu In het dal een zonnestJ aal doorbrak, maar op deze hoogten zijn burchten van sneeu~ gebo~wd,om de rotsen branden de winden en als de lucht geen vlokje los wIl laten, dan razen de winden in de losse massa's reeds g~vallen sneeuwen drijven ze omhoog boven de muren der burchten UIt, om ze nog eens en nog eens naar beneden te kunnen slingeren. De dieren, de lopende zowel als de vliegende, zijn allang naar omlaag gevlucht, n~ar de beschermende bossen, de nabijheid van de vreedza~e mensen IS ~un liever dan de sneeuwwoestenij, waar alles wat ze nodig hebben ove~aekt uf vernietigd is. Daar waar de wind de grond he~ft blootgelegd, IS de zwarte aarde versteend en het schijnt wel of alle klem- en levenskracht voor eeuwig is gedood. De oerkracht der natuu~ heerst op de. hoge bergen daar kan geen mensenmacht teç-en op. Het.ISeen krac~~,die een voortdurende strijd voert met de zon; In het vO?fJaar moet ZIJ bukken, maar in de herfst wint zij weer en regeert daar In ~e hoogte en wee de levende wezens uit het dal, die het wagen de stnJd tegen haar op te

nemen! .. ..

De winter streeft naar onbeperkte heerschappiJ en hiJ heeft voor duizenden jaren de Alpen tot zijn strijdperk uitverkoren. In de lange Decembernachten regeert hij daar in de wereld van bergen en gletschers met een macht, waarvan de bewoners der dalen en laag- vlakten zich eenvoudig geen denkbeeld kunnen vormen. De zee onderwerpt zich aan de stormen, maar de stenen bergreuzen trotseren ze, staan donker en dreigend in het woeden der eleI?ente.n e.~ de onmetelijke krachten van de wind, die oceanen voor Zich ~.1ltdnJv~n, slaan stuk tegen de starre onbeweeglijkheid van de rotsen. Dit ee~wlge

gebroken worden en toch e~uwiç- weer voortrazen van ~e WInter- stormen is van een grootsheid, die het mensenhart een diep ontzag inboezemt.

Voor de bergreuzen brengt de lente eerst :echt ~~vaar. Dan. gaat de zon een bondgenootschap aan met haar eigen vijand de WInter.

Want de zon doet het ijs in kloven en spleten smelten en de rotsen springen, zodat langzaam, langzaam de stenen gevaarten afbrokkelen

en ondermijnd worden. .

Weliswaar zijn er ook in December en Januan dagen waarop de

(11)

k De knaap sliep nog steeds, maar zijn waar ze 's avo~ds laat a~? wam. n lag een lichte blos. Nu eerst begon adem ging rustig e~ op ~n Whg~d zo heviu dat de mensen een Christina te schreien. de sc rel .e k van zo~'worden. In de grootste ogenblik bang werden, at ze er zie . h d h d n nu in het angst en het bdittehrstegrote geluk, at aar

v~~ddiet~;Uagdg:;o~~en g~:s, ~~h~:n eh~ar

m hart te zullen breken. d . d kwamen moeder en kind weer De der~e da~ na het we erv:c~~ van Rochusberger moet voor behouden m Splta.l

aa~:

De k r zïn hele 'aarloon hebben aan<Te- Christina

neergek~leld

zIJn

~t

haa t

~ie

hij

~aar

door zijn grappen- boden als vergoedmg Mor éha~~~, zei met geld en goed was dat makerij bezorgd had. alarbi" rIS I~ag d~t ze haar kind terughad en niet te betalen, ze was a IJ geno ,

alles was vergeten en ,:~rgeven. . en zien Het was een lief en We wilden natuurlijk allen den jong h h.o· t h in Rettenegg

d· k' d Toen we hem vroegen, oe Ij oc \

aar Ig 111. dd h" dat hiJ' er heengegaan was.

ekomen was, antwoor e Ij,?"

J

a maar langs welke weg.

" , "

Over de hoge berg. . d . t de rot en

:,Kind, hoe heb je het pad gevonden? Ben je an me van

g vallen? ' "

Ik h b niets gezien het was donker.

':En b~n je dan niet 'k~;td geworden?" vroeg Rochusberger.

"Ik heb hard gel?pen. ?"

"En heb je ?ns met ho~en ~?epen.

"Er was zo n harde wmd. D en en verklaarden: , Hier is Verder wist hij niets te vertellen. e m f I I 'd"

d Z" b h menlTel hee t lem ge el . een mirakel gebeur. IJn

h esc er d t> lang' wat in die nacht op de In het dal sneeuwdde et 100

ft""

dagen r de ~en n verborgen blijven.

hoO'e bergen gebeurde, at za a IJ voo

15 dalen liggen te huiveren in duisternis en nevels, terwijl de toppen,

als eilanden boven de wolken uitsteken en zich baden in het zonlicht.

Voor bergbestijgers echter zijn zulke dagen nog gevaarlijker dan die welke kou en storm meebrengen. Want op zulke dagen bezwijkt de bodem onder hun voeten. Menigeen is, verslagen door de storm of verdwaald in de nevel, in een afgrond gestort, maar vaker nog gaan er mensen te gronde, doordat de sneeuw onder hun voeten langzaam begint te breken, ze worstelen verder, hun krachten nemen af, ze krijgen behoefte aan rust, ze zetten zich in de zachte sneeuw, voelen zich behaaglijk, slapen in, dan komt de vorst. ... en ze worden niet meer wakker.

Langs paden over het gebergte, die men ook in de winter niet missen kan, heeft men lange stokken in de sneeuw gezet om de richting aan te geven. Maar dikwijls gebeurt het, dat men zelfs de langste stQkken niet ziet, doordat ze onder de sneeuw geraakt zijn. Het pad, dat van Spital naar Rettenegg leidde, was niet door zulke stokl en aan- gegeven, want in de winter werd het door niemand gebruikt. Maanden- lang kwam er 's winters niemand op deze hoogten.

Mijn begeleider en ik stonden nu alleen midden in de sneeuwjacht.

Geen van de zoekenden was ons tot de hoge Stuhleck gevolgd en mijn begeleider verklaarde nu, dat de jongen onmogelijk zo ver zou hebben kunnen komen. Als hij al naar Rettenegg gaan wou, dan zou hij toch zeker een andere richting ingeslagen zijn. Zo ver hij zich herinnerde was Christina destijds in donker van Rettenegg naar Spital gekomen.

"Dus dan zou Fransje de weg helemaal niet kennen? ' vroeg ik.

"Inderdaad niet", antwoordde de knecht.

Met moeite en gevaar bereikten we door de sneeuwstorm eindelijk de Kaltenbach. We zonken telkens tot aan het middel in de ver e sneeuw, en het was reeds middag toen wij in Spital aankwamen. We hadden gehoopt, dat de jongen ondertussen gevonden zou zijn, maar ook de anderen waren onverrichterzake teruggekomen. Enigen waren zelfs, na zich wat versterkt te hebben, alweer weggegaan om opnieuw naar den vermiste te zoeken.

Christina had onderwijl besloten langs de grote omweg over het Mürzdal naar Rettenegg te gaan. Ze wilde weten of haar kind daar werkelijk niet was aangekomen. Verschillende mensen haalden daar hun schouders over op. H kon Christina daar nog op hopen?

Maar ziet, juist op deze weg, midden in de bossen, kwam ze een bode uit Rettenegg tegen, met het bericht voor Rochusberger, dat de vorige nacht het zesjarig zoontje van zijn dienstbode Christina door sneeuwen wind moederziel alleen in Rettenegg was aangekomen. Hij had aan de deur van Ziehhofer geklopt, waar Christina het vorige jaar diende, hij had naar zijn moeder gevraagd en toen was hij, nog voor de mensen een woord uit hem hadden kunnen krijgen, omgevallen en ingeslapen. 's Morgens, toen de bode wegging, sliep hij nog.

Hierop liep de bode verder door naar Spital om te zeggen, dat ze niet langer behoefden te zoeken. Christina snelde naar Rettenegg, 14

(12)

~

. ' : ' : . ." • 0 ' . .~ ...

',P" .0-·" .

' , - . ' D .

~ ' .

• -sf.~p;'RV ...

.

~

TINTELOOG

door ALLEN CHAFFEE

I.

II

INTELOOG' h t zwarte beertje, had een ontdekkingstocht ... gemaakt langs de verste oever van het Eenzame Meer.

. Zeventien jaar geleden had daar een bosbrand ewoed en nu

• , was het er een ware woestenij: wilde bramen, bosbessen en hoge en lange struiken groeiden er door elkaar en bedekten de .hellingen met vakken van rijpend purper. D or zijn ligging op het ZUlden was op één heuvelkant de boel vroeger gerijpt dan op de andere. .

Tinteltje was juist gaan zitten in het midden van een aantal dicht op elkaar groeiende struiken, z' dat hij grote sappige ~appen ge- makkelijk met zijn poten naar binnen kon werl~en, toen dI~.ht. achter hem een diep, rommelend gebrom klonk. VerschrIkt keerde hiJ zIch om, gereed om zich te verdedigen te en het onzichtbare gevaar. Het was Brompot de grote beer die op het naburige grondgebied woonde en

16 17

(13)

onhoorbaar op zijn grote kousenvoeten was genaderd.

"Weet je wel, meneer, dat je in mijn bessenland bent?" bromde hij en ging in ~ijn v.olle .lengte overeind staan, met opgeheven poot, gereed o~ den kIemen mdnnger te s~raffen. Tinteloog was geen lafaard, maar hIJ had gezon.d verstand, en eén blik op den groten beer, die zo hoog boven .hem UItstak, was meer. dan genoeg. Hij droop af, zoals iedere schooljongen dat zou doen, dIe betrapt werd op het stelen in de tuin van zijn buurman. Maar bij het weglopen verontschuldigde hij zich nog met 'n: "Ik wist niet, dat het van u was."

Was hij een .volwassen beer geweest, die een inval had gewaagd op het gron~gebled van den ander, dan zou hij op een andere wijze ontva.ngen zIJn. Maar een gro~~ beer wil natuurlijk niet tegen een jong b~ertJe.vechten - ~l duldt hl] dan ook geen andere beertjes dan zijn eIgen kInderen op zIJn grondgebied. Maar in de berenwereld is dit alles een vanzelfsprekendheid en Tinteloog had werkelijk de waarheid gesproken, toen hij zei niet te hebben geweten, dat dit gebied aan Brompot behoorde.

Het late voorjaarszonnetje scheen warm op de open plekken en de lucht weerklonk van het muzikale avondgezang der vogels. Kraak, de fazantenhaan, trommelde op een hol blok om de aandacht op zijn mooie veren te vestigen. Ginds in het Eenzame Meer waren de kleine zwarte eenden gezellig in de poel aan het modderen, otters waren aan het duiken in de forellenpoel om er hun avondeten te bemachtigen en Kaalkop, de arend, legde het er op aan, dat de visarend zijn prooi zou laten vallen.

Tinteltje kon ook moeder Zwartbeer zien. Ze stond tot aan haar knieën in het water en wachtte, met uitgespreide klauwen, zo stil als was ze een boomstam, totdat een vis voorbij zou zwemmen. De twee nieuwe welpjes zaten op de overhangende oever. Ze hielden hun mollige pootjes voor zich uitgestrekt, in de vorm van een dikke "V", en wachtten op haar.

Met de bedoeling plotseling te voorschijn te springen en ze zo te laten schrikken, liep Tinteloog op z'n tenen zachtjes door de struiken.

Toen ~ij bijna achter hen was, werkte zijn voet onwillekeurig een steen los. DIe rolde de oever af en raakte, voordat hij tot staan kwam in een kleine holte, eerst Bluffer en toen Bokser. '

Ieder der beide beertjes meende toen direct het ander van dit ongeluk te moeten beschuldigen en daar begon het tweetal te vechten, dat het een aard had. En intussen zat de werkelijke boosdoener het geval aan te kijken met oogjes, die van louter pret nog meer dan anders schitterden.

De twist kwam tot een einde, doordat moeder Zwartbeer elk der vechtersbazen een flink pak slaag gaf. Voortaan zouden ze beter oppassen, tenminste - tot de volgende keer!

Toen slingerde ze een buitengewoon vette oude forel op de oever die ze zelf opat, want de kleine beertjes konden nog geen vis eten.

Zo'n vis was echter een aardig kronkelend ding en de beide beertjes

wilden er daarom graag mede spelen. Bluffer deed voorzichtig alsof hij hem van haar wilde stelen ~~ dat bezorgde h~t.TI ee.n opstopper, waar hij van omrolde. Maar hIJ was onverbeterlIJk. Toen moeder Zwartbeer even haar kop naar de andere kant draaide, wist hij toch de vis te pakken te krijgen en maakte zich ermee uit de voeten. Niet dan nadat ze hem herhaalde malen met haar diepe basstem had aan- gemaand, kwam hij tot de conclu ie, dat het verstandiger was hem haar maar terug te geven.

"Malle kinderen", zei Tinteloog tot zichzelf. "Altijd moeten ze in moeilijkheden komen!"

Maar op hetzelfde ogenblik, juist toen hij ru tig wilde weg- schommelen, waaide de wind de geur van rijpe bosbe sen naar hem t?~.

Hij wist, dat hij nu op eigen grondgebied was en besloot daa.~om zIJn neus te volgen. Die is voor een beer een heel wat beter wegwijzer dan zijn ogen.

Zo kwam hij bij een houten emmer, die boordevol was met grote, rijpe bessen, geplukt op één van de zuidelijke he.uvelhellingen. ,Diezelfde pientere neus van hem vertelde hem, dat een Jongenshand die bessen- emmer had vastgehouden, maar hij vertelde hem eveneens, dat de

jongen zelf was weg gegaan. . . .

Vijf minuten later was zelfs het laatste heerlIjke beSje m zIJn gretige

rode keelgat verdwenen. ..

Toen hoorde hij kraken in het struikgewas en rende hIJ weg. Het was de jongen van de Dalhoeve, die terug k~am om de emmer t~

halen, die hij had laten staan om te gaan vIssen. Wat staarde hIJ verbaasd naar de ledige emmer!

Nu had Tinteloog het kleine mensenwelpje, zoals hij den jongen noemde, heel dikwijls gadegeslagen, evenals den knech.t van de. Dal- hoeve die de zwarte donderstok droeg. Want het beertje had midden in de ~acht menig heerlijk bezoek gebracht aan het suikerkamp, achter de ahornbossen!

Bij de herinnering aan het half zoete, half prikkelend~, s~p kwam het water hem nog in de mond en hij likte vol verlan.gcn zIJn lIppen af.

Ja, hij had dat voorjaar heel wat bezoeken aan het sUlkerkamp gebracht en menigmaal was hij ternauwernood aan den man met .het geweer ontsnapt. Hij was er steeds door de een of andere streek m geslaagd om te ontkomen.

Maar dat was allemaal voorbij. Het sap liep niet meer in de ~outen emmers. Ook kookte het niet meer in de grote ijzeren ketel, die aan een ketting boven de gloeiende kolen hing. Bij zijn laatste bezoek had hij alleen maar wat kunnen likken aan de zoete plekken, waar wat stroop was gemorst op rotsen en gevallen boomstammen.

Maar de knecht had zijn pogingen om den kleinen zwarten beer te vangen, helemaal niet opgegeven!

(14)

Zwartbeer erg haar he t had gedaan om hem het dwaze daarvan te doen inzien. u hij zo hulpeloos was, was hij banger dan ooit.

De regenbui, die volgde, maakte het nog moeilijker ergens in de steile wanden van de berenkuil houvast te vinden. En toch was het of een soort van zesde zintuig hem waarschuwde, dat hij er alles op moe t zetten er uit te komen, omdat anders de man zou komen en hij dan aan diens genade overgeleverd zou zijn.

Maar alsof de kleine gevangene nog niet ongelukkig genoeg was, begon de neervallende regen nu óók nog de bodem van de put met ijskoud water te vullen.

Tinteltje huiverde - al was het meer van angst dan van kou. Maar het werd daar beneden toch wèl erg onpleizierig! Rond te spartelen in een door de zon beschenen waterplas en er fijn in te zwemmen, is heel iets anders dan in een nauwe kuil tot aan je schouders in het water te moeten staan.

En toch stond het water in de nauwe put werkelijk in een omme- zientje schouderhoog, niet alleen door het regenwater, dat erin viel, maar ook door de stroompjes, die van de rotsige heuvel kant naar beneden kwamen zetten.

Toen schoot hem een gezegde van moeder Zwartbeer te binnen:

"Als je eenmaal de bodem hebt bereikt, kun je niet verder meer vallen", placht ze te zeggen. Daarmee bedoelde ze, dat als de dineren op hun ergst zijn, ze niet erger meer kunnen worden en spoedig een keer moeten nemen.

Moeder Zwartbeer had daarbij natuurlijk het oog op het feit, dat tegenspoed iemand dikwijls prikkelt om zijn uiterste krachten in te spannen - krachten, die in de regel sluimeren - en dat het dan heel vaak gelukt de tegenspoed te keren.

Ondertussen bleef het water snel stijgen. Het stond nu al zó hoog, dat hij zijn snuit recht omhoog moest houden om niet te verdrinken.

"Nog even", zei hij wanhopig tot zich zelf, "en het zal tot boven mijn hoofd zijn gestegen." Hij begon haast te wensen, dat de knecht maar mocht komen. Dan zou hij tenminste om zijn leven kunnen vechten.

Nu was ie hulpeloos.

Maar was het wel werkelijk zo?

Opeens was het hem alsof zijn beschermgeest hem influisterde: "Ken je nu werkelijk je eigen goede, oude slagwoord niet meer: "Volhouden en niet versagen!?"

Zoals het altijd gaat, wanneer je bij dreigend gevaar maar zorgt je hersens bij elkaar te houden, ging het ook met Tinteloog: hij kreeg een idee. Het water stond nu hoog genoeg om water te trappen en de put mocht dan te nauw zijn om erin te kunnen zwemmen, water trappen kon je toch altijd, nietwaar? Zo zou hij tenminste zijn neus boven water kunnen houden!

De donder rolde, bliksemflitsen schoten door de lucht en boom- toppen zwaaiden in de kerende wind. Hoger en hoger rees het water

\ \ '\

\ 1 / '1/

01'~~

1,1':'Mp,(".,J I I

\ " \' II , ( //

,

\ '

"

"

11.

Zonder, dat hij er ook maar i~ts v h d b

;;~ ~::z:kk~n.gemaakt),

voelde

Tintel~~g ;lots~rrn;~e(;:a~dd:n~~;

Met een luid gekraak viel hi' d d

bladeren naar beneden _ al maa/l wars oor .?e massa takken en bodem van een diepe kuil T k ager

b

tot ~Ij terecht kwam op de op hem neervallen en hi' kre~en wam ovendIen ~og 'n massa puin werd. Aan de gebroken

Jtakke~ ~en ~v~ef'

alsof hIJ levend begraven de handen va d kn h on . In e oog nog goed de reuk van wien hij dit

o~el~k ha~ct~ ~~~~~~helden

en het beertje wist dus, aan

Jongens, wat werd hij daar woest

'W

t kl d "

poten en

~at

graaide hij om zich heen

o~~

er aU't taukW e h? Mmet zijn

put was dIe d h" 1 e omen. aar de

weer onder~~~ f~. ra Ij ergens houvast meende te t~bben, stortte het Om de zaak nog erger te k b h

en de ber?,toppen

we~.rgalmde:~a~ï;etefo~ïen~a~05etdo:d:~li~tetl

ook

was van Jongs af altijd bang geweest als het onweerde, hoe~ell~~e~~~

20

(15)

in de berenkuil en ginds, aan de ander oever van het Eenzame Meer woonde de jager! En die zou morgen tegen de ochtend komen om t~

zien, wat hij gevangen had!

. .De. kui~. van Tinteloog was door het water der aanzwellende rIVIertjeS bIjna tot aan de rand gevuld. Tinteltje trapte almaar water.

Z?nder ophouden roeid.: hij door. Hij waagde het niet één ogenblik Sb! te houden, want hIJ was bang, dat hij dan zou zinken en ver- drInken. Zijn poten deden pijn van vermoeienis.

Hoe lang zou hij dat nog kunnen volhouden?

Toen hield het onweer net zo plotseling op als het was gekomen en de m~an b~~on wazig door de scheurende wolken te gluren.

TInteltje s a~.em stokte van verbazing: de,put was zó vol geworden, dat het water bijna..tot de r.~nd stond e!l met het water was ook zijn hoof.d gestegen.! HIJ was bIjna boven In de put! Hij kon de rand bereIken! In mmder dan een halve minuut krabbelde onze vriend uit zijn vreemde badkuip - en rende weg van het toneel van zijn tegenspoed!

111.

Toen het beertje wakker werd uit zijn namiddagslaapje, was het donker en de dauw lag vochtig op het gras. Hij had het onrustige gevoel dat er gevaar dreigde.

"Wat zou het zijn?" vroeg hij zich af. "Geen schepsel in deze bossen zou ero~er d~n~en een beer kwaad te doen, of het moest een mannetjes eland ZIJn, dIe In een vechtlustige stemming verkeerde. En zelfs zo een zou me .geen.k~aad doen, als ik maar zorgde hem uit de weg te blijven.

BovendIen zIe Je een eland soms in geen eeuwigheid."

. En toch bleef dat zesde zintuig, dat vermogen, waarmee wilde dIeren begiftigd schijnen te zijn om dingen, die op 't punt staan te gebeuren, te voorvoelen, al maar door fluisteren: "Onraad! Onraad!"

.. Onhoor~aar kroop !inteltje weg in de dieper schaduwen en hield ZIJn ad~m In om te lUIsteren. Ja, hoor! daar hoorde hij het knappen van tWIJgen.

Het wa~nog vaag e~ v~rweg. Maar het kwam naderbij. Nog dieper verschool ZIch het beertje In de beschuttende struiken.

Ev~? woei de ~.ochtige nachtwind zijn kant uit en bracht een geur naar zIJn neus. HIJ snuffelde voorzichtig. Was het de man met het geweer?

.Met e~n ~~il gebrom trok hij zijn lippen op en een hevige woede laaIde op In zIJn borst. Toen trokken de geluiden weer weg en ginds, op de oever van het Eenzame Meer, sprong plotseling een klein vlammetje omhoog.

Zo was het ook geweest in het suikerkamp. Altijd, als de nacht naderde, werd er ee~ vuur. aangemaakt. Het was natuurlijk mogelijk, dat het mensenwelpJe (de Jongen van de Dalhoeve) in de buurt was.

In dat geval was het niet erg, want die deed je helemaal ge~n kwaad.

Tinteltje verlangde er naar, naar beneden te rennen en ZIch zeker- heid te verschaffen. Maar dat zesde zintuig van hem blééf waar chuwen voorzichtig te zijn. Daarom koos hij het zekere voor het onzekere en zorgde in de kortst mogelijke tijd verscheidene mijlen afstand tussen zichzelf en het geheimzinnige kampvuur te brengen.

Toen de morgen kwam, was hij bezig paddenstoelen te zoeken in het sparrewoud.

De zon deed haar best heen te breken door de mist, die wit uit het Eenzame Meer steeg en in blauwgrijze schaduwen over de bedding van de beken hing.

De dauw lag zwaar op de grond en maakte de geur van zijn voet- afdruk dubbel sterk.

De wind was gaan liggen en er was een geheimzinnige stilte ontstaan en hij begon zich af te vragen, of hij misschien dat kampvuur op de oever van het Meer alleen maar in zijn droom had gezien?

Zo besloot hij al spoedig er maar eens heen te gaan en zelf een kijkje te gaan nemen .... Maar hij zou erv?or zorgen geen s~?or achter te laten, dat hem zou kunnen verraden! Hij zou zoveel mogelIjk stappen door de dik gevallen bladeren, of over rotsen en boomstammen lopen en zorg dragen de kale grond te vermijden. .. . . .

Toen hij bij de Beverrivier kwam, zette hl] t~ev~lltgerwlJs zIJn poot op de drassige oever. Maar heel handig trapte hIJ dI~.voetafdruk dlre~~

zo uit, dat niemand zou hebben kunnen zeggen of hIJ gemaaKt was biJ het gaan of bij het komen. Toen waadde hij een poosje door de beek.

Toen hij de plaats van het kampvuur bereikt had, vond hij niets dan wat sintels en witte as en zag, dat het al voor een poos verlaten was.

Maar hoe flauw de geur ook was, een kort haastig gesnuif overtuigde hem, dat dit het kamp van den knecht van de Dalhoe.ve was.

Er waren nog twee geuren, die hem veel belang mboezemden. De een was die van ijzer en deed denken aan het geweer van den knecht.

De gedachte daaraan deed de haren achter.~n ~ijn nek ~.e berge rijzen.

Tussen zijn lippen klonk een gegrom en hIJ gIng op zIJn tenen staan en snuffelde naar alle kanten om te zien of de man dichtbij was. De andere g'eur was de heerlijke geur van gerookte ha.I? - hij had die ~el nooit geproefd, maar hij was er zeker van, dat hIJ er dol op zo~.zIJn!

Het was de moeite waard om dàt eens te onderzoeken. HIJ was benieuwd, of het geweer en de ham dezelfde richting waren uitgegaan en kwam tot de conclusie, dat, al moest ie er iets voor wagen, het wèl de moeite waard was om er achter te komen. Bovendien moest hij de plek ontdekken, waar zijn vijand was. Dan kon hij hem.~eter vermijden.

Intussen had hij honger gekregen en daar zag hIJ hoe Pecan, de zwarte boskat, een neefje van mevrouw Wezel, de ene forellenpoel na de andere afviste en de helft van zijn vangst onaangeroerd liet liggen.

"Wat 'n vreselijke spilzucht", dacht moeder Zwartbeer's veelbelovende

(16)

spru~~. ~~t zou ~~j wel eens verhelpen! Zijn zwarte oogjes tintelden,

t~rwIJI hIJ op vellIge afstand den verspiller volgde en opat wat deze

het lIggen. '

Toen ging hij 'n poosje zitten kijken naar moeder Zwartbeer die h.et ee~ onmogelijk karwei vond om te zorgen, dat haar twee klei~tjes zIch dIe.morg~n goed gedroegen. Iedere keer als ze een vis naar de oever Wierp, vielen Bluffer en Bokser er beide op aan. Vaak sloegen ze elkander ~aarbij en dan nog wel meestal op het gevoelige puntje van hun neusJes..Dan werden ze kwaad van pijn en vergaten, terwijl ze het met elkaar UItvochten, helemaal hun vis.

Soms vergaten ze, dat het geen menens was en pakten elkander beet met ~un t~.nden. Die waren vlijmscherp, merkten ze dan!

Emdel~Jk begon moeder Zwartbeer tegen hen te kijven en be- schaamd heten ze hun kop hangen. Maar aldra renden ze het meer in en zatenelk~nd~rna met luid geplons. Daar schrokken de forellen van.

Ze doken ~Iep In ~un poelen weg en er zat niets anders op dan maar weer een nIeuwe VISpOel te gaan opzoeken.

Wat vond Tinteloog dat allemaal fijn - wat hield hij' van dit bosleven!

Op ~etzelfde moment. kraakte een .~ak ~oven op de heuvel. Hij keerde ZIch om om te lUIsteren. TegelIjkertIjd gonsde iets langs zijn schouder. Een verschrikkelijk gekraak, als een donderslag, trof zijn oren .... Het was de knecht met z'n geweer!

. "Vlu~!':.hijgde m.oeder Zwartbeer en ze schoof haar kleintjes in de dIchtst bijzIJnde schUIlplaats. "Het is een jager, zo zeker als iets!"

"Dat s~.heelde maar een haar", zei Tinteloog tot zichzelf, toen hij rook. hoe zIJn vacht door de kogel geschroeid was. En ook hij zocht een schuIlplaats.

Die hele dag was de ..kleine .?eer zi~~ be.wu.st, dat de knecht zijn spoor volgde. Wat was hij nu blij, dat hIJ RemtJe Junior zo vaak had

gadeges~agen,want er waren werkelijk vossestreken nodig om buiten het bereIk van het geweer te blijven.

Hij sloo~ al~.oor rond alsof i~ op kousevoeten liep en paste elke

stree~ toe, die hij ~~nde. En laat Ik zeggen, dat het beertje een goede

padvmd~r was! HIJ had zich heel gemakkelijk tussen de hOlTe berg-

t~p~en UI.~ de voeten kunnen maken, maar daarvoor was hij te nieuws- gleng. HIJ had geen rust, voordat ie wist, waar zich de binnendringer bevond.

. Op 'n gegeven moment kreeg hij behoefte aan wat rust en verborg ZIch ac?ter een rotsb~ok, om te wachten tot de man voorbij zou zijn.

Maar ZIJn s~haduw, die laag over het pad lag, verried hem en de man

k~eeg h.em m de gaten. Maar wat was die knecht verbouwereerd, toen TmteltJe, met woest opengesperde kaken, hem met volle kracht aanviel!

Toen de man tenslotte zijn geweer ophief om op hem te schieten verdween Tinteltje tussen de boomstammen met een vaart als van ee~

sneltrein en toen hij eindelijk stil hield om achterom te gluren, had de man hem helemaal uit het oog verloren.

Toen was het beertje echter erg moe. Hij klom in de top van een denneboom, sloeg zijn poten om een tak en sliep.

Hij werd wakker in dat donkere deel van de nacht, dat ligt tussen het vallen van het duister en het opkomen van de maan. Natuurlijk was hij uitgehongerd, na zijn zware dag.

Toen kreeg hij een idee, dat zijn zwarte oogjes meer dan ooit deed schitteren.

Op zijn tenen sloop hij zachtjes langs het spo r van den jager en kwam tenslotte op de plaat , waar deze zijn nachtkwartier had op- geslagen. Ook hij was vermoeid van de jacht en sliep vast.

Helder brandde zijn vuur op de open plek in het woud en dat hield den kleinen beer aanvankelijk op een afstand.

Maar - wat een pret! - daar hing aan de kant van de takkenhut, waarin de knecht zijn bed had gemaakt, de ham, waarvan de geur zo verleidelijk was!

Tinteloog naderde langzaam en steelsgewijs van de achterkant.

Toen verzamelde hij al zijn moed, stak de lichtkring van het vuur over en grabbelde naar zijn buit.

Op hetzelfde ogenblik werd de man wakker. Instinctmatig greep hij naar zijn geweer en gluurde naar den snel in de verte verdwijnenden bezoeker. Met ogen, die nog zwaar waren van de slaap, legde hij op hem aan.

Natuurlijk schoot hij mis!

Vóór hij de trekker voor de tweede keer had kunnen overhalen, was de kleine zwarte deu~niet verdwenen.

De ham hield hij nog stevig tussen zijn gretige kaken!

(17)

" " ~SOPUS, wiens fabels bijna iedereen wel kent, moet geleefd

f ' ~. hebben tussen 550 en 500 vóór het begin van onze jaartelling,

I ' .

I.;

Waarschijnlijk is hij .gehore? in Thracië,..het oostelijkste ~~el

~f/. . van het tegenwoordige GrIekenland. ZIJn maatschappelIjke positie was zeer nederig: als zoon van een slaaf was hij zelf ook slaaf.

Bovendien was hij zelfs in die po~;itie nog niet heel veel waard, want van gestalte moet hij vreselijk mismaakt gewee t zijn. Hij wordt ons beschreven als iemand met een te gToot hoofd, een bochel en kromme benen, terwijl hij bovendien nog stotterde. Natuurlijk was hij te zwak voor de zware lichaamsarbeid, die op de boerderij van zijn mee ter werd gevorderd. Daarom bracht deze hem naar de slavenmarkt van Ephese, eenmaal een rijke stad in het westen van Klein-Azië. Maar zou er een koper gevonden worden voor een zwakken en mis- maakten slaaf als Esopus was? Dat scheen al zeer onwaarschijnlijk, vooral toen hij op de markt een plaats kreeg tussen twee zeer knappe slaven, Cantor en Grammaticus genaamd. De eerste had een prachtige zangstem, de tweede was zo geleerd, dat hij de hele Griekse spraakkun t uit zijn hoofd kende! En daartussen kwam nu netdewanstaltige Esopu ! Weldra kwam er een koper opdagen en wel een wij geer van het eiland Samos. Zijn naam was Xanthus en op zijn eiland stond hij zeer in aanzien wegens zijn geleerdheid. Hij bleef stilstaan voor het drietal, van wie Esopus het schamelste deel uitmaakte en ondervroeg de slaven naar hun kundigheden. Natuurlijk zetten Cantor en Gram- maticus hun beste beentje vo r. Cantor zong schone liederen en Gram- maticus 10S'te de moeilijkste taalkwesties op.

,.En wat kun je nog meer:" vroeg Xanthus aan den zanger.

,.Alles heer", antwoordde Cantor bescheiden.

Grammaticus liet zich niet onbetuigd en verklaarde eveneens, alles te kunnen.

"En jij?" informeerde Xanthus tenslotte bij Esopus.

"Ik kan niets, heer", antwoordde deze.

"Heb je dan niets geleerd?" vroeg Xanthus.

"Ja heer", verklaarde Esopus, "maar deze anderen hebben gezeg'd, dat zij alles kunnen en dan blijft er voor mij niets over."

Xanthus was een echte wijsgeer en daarom deed hij een goede keus:

hij kocht Esopus en hij was een goed meester voor zijn mismaakten slaaf. Toch bleef Esopus hopen, dat hij nog eens een vrij man zou worden. En dat is hem ook gelukt. Want Croesus, de rijke en machtige koning van Lydië, had besloten, dat hij het eiland amos zou veroveren en tegen hem was alle weerstand nutteloos. Daarom besloot de Raau der Wijzen dat er een gezantschap naar Croesus zou worden gezonden en men wist genoeg van den slimmen Esopus om hem bij de delegatie te voegen. Deze reisde naar de hoofdstad van Lydië, maar vond den

ESOPUS EN ZIJN FABELS

door

ARIE PLEYSIER

door C. S. ADAMA VAN SCHELTEMA

DE DIJK

Tussen de Betuwe en tussen de Veluwe Daar lag de dijk door het waterig land,

Als iets waaraan niets was te veranderen: - De koeien en de kikkers aan de' enen 1-, t,

En de zilveren vissen aan de' anderen.

Zo bleven zij ieder in hun element,

Daar was dan ook ieder al lang aan gewend Daar tussen de Betuwe en tussen de Veluwe.

En ónder aan den dijk daar glommen de blommen: - Die zwierden en tierden maar overal,

Die stonden te bloze' en te bloeien,

Die knikten en knakte', en die lachten maar al Om die klapperdekakkende koeien.

En de koeien, die tilden hun steerten op En zagen nadenkende uit hunnen kop, -

Ja ónder aan den dijk daar glommen de blommen!

En óver den dijk daar floten de boten: - Die toeterde' en ploeterden door de rivier,

Die waren geweldig aan 't slepen, En hadden een onfatsoenlijk pleizier

In de deftig zeilende schepen -

Die hielden zich quasi wat achteraf, Maar eigenlijk legden ze 't lelijk af, - Ja, óver den dijk daar floten de boten!

En benéde' aan den dijk daar had je het stadje: - Dat lag daar zo kluchtig, zo klein en zo rein,

Als was 't maar een hapje, een stapje - Dat kon eigenlijk wel eens niet anders zijn

Dan een echt-Hollands schildersgrapje!

Maar van den toren is dat niet gezegd, Want de ouwe toren was zeker echt! - Ja, benéde' aan den dijk daar had je het stadje!

En bóve' op den dijk daar voeren de boeren: - Die holderdebolderden over den dijk

In hun hossebossende sjezen -

Die reden hun glanzende peerden te kijk, En hun wijf in heur Zondagse wezen,

En die klapte' hunne zweep en die dachten maar "krak.

Hoort gij die rijksdaalders wel in mienen zak!" - Ja, bóve' op den dijk daar voeren de boeren!

27

(18)

uitgezet om vogels te vangen. Maar toen hij 's avonds ging kijken, vond hij alleen een krekel. De man werd boos wegens zijn teleurstelling en wilde de krekel dadelijk doden. Maar de krekel sprak: "Waarom zou je mij het leven ontnemen? Ik doe niemand kwaad, ik eet zelfs niet van de vruchten op het veld. En de mensen mogen graag naar mij luisteren, als ik op mijn viool speel. Laat me dus leven, dan kunnen nog meer mensen naar mij luisteren."

Koning Croesus had nog nooit een fabel gehoord en dus schept("

hij behagen in het verhaal. iet alleen spaarde hij Esopus het leven.

maar deze mocht nog bovendien een wens doen. En Esopus sprak toen de wens uit, dat de vrijheid van zijn vaderland Samos geëerbiedigd zou worden. Ook dit verzoek werd toegestaan en als overwinnaar keerde de mismaakte slaaf Esopus naar Samos terug. Daar schonk men hem de vrijheid en erkende er voortaan zijn grote geestesgaven.

Waarschijnlijk is Esopus toen voortgegaan met het vertellen van fabels: schijnbaar argeloze dierenverhaaltjes, die een wijze les inhielden voor de mensen. Zo moet hij bijvoorbeeld aan den rijken maar gierigen koning Croesus het volgende fabeltje verteld hebben: "Een rijk man bezat zeer veel goud. Uit vrees het te verliezen begroef hij het in zijn tuin en bewaakte het daar jarenlang. Maar op een morgen vond hij zijn schat gestolen en hij bracht de hele buurt in rep en roer door zijn gejammer. Een buurman troostte hem toen door te zeggen: "Houd toch op met je gelamenteer. Je gebruikte je goud nooit. ... wat heb je dan verloren? Begraaf een steen op dezelfde plaats waar je goud was verborgen en je zult even rijk zijn als je altijd geweest bent!"

Een andere fabel, die zich richtte tegen de tyrannen in Esopus' tijd is de volgende:

"Een wolf en een lam kwamen bij dezelfde beek om hun dorst te lessen. De wolf stond wat hogerop aan de beek, het lam een eindweegs lager. Toen zocht de rover, gedreven door een schandelijke vraatzucht, twist met het lam. "Waarom", zo zeide hij, "hebt gij het water, dat ik wilde drinken, troebel gemaakt?" Het lam antwoordde schu hter:

"Hoe zou ik, 0 wolf, gedaan kunnen hebben, waarover gij zo klaagt?

Het water stroomt immers van u naar mij toe?" De wolf, getroffen door de kracht van dit betoog, antwoordde: "Zes maanden geleden hebt gij mij beschimpt." "Toen was ik nog niet geboren", merkte het lam op.

, Bij Hercules", zei de wolf, "als gij het dan niet was, dan was het uw vader." En hij verscheurde het lam, dat op deze wijze onschuldig moest sterven.

Deze fabel is geschreven voor de mensen, die om gezochte redenen de zwakkeren onderdrukken.

Koning in cen slecht humeur. Zijne Majesteit liet dan ook het hele gezantschap dadelijk in de kerker sluiten en bepaalde, dat het zonder verwijl zou worden gedood. Toen liet Esopus vragen of hij Croesus eerst wat mocht vertellen en deze wens werd genadig vervuld.

"Er was eens een man", vertelde Esopus, "die zijn netten had

29

(19)

DE LEGE SCHOOLBANK

door J. H. SPEENHOFF Voor de vacantie was begonnen,

Was heel de klasse al tevree.

De jongens schreven op hun leien:

Ik ga met Pa zijn auto mee, Ik krijg een hond of een konijntje,

Ik ga logeren in het Gooi, - En allen hadden ze wat anders,

En alles was maar even mooi.

De kleine Jan had honderd plannen, Wat of hij al die tijd zou doen.

Hij zou zijn zusje fluiten leren

Of touwtje springen voor een zoen.

Hij zou gaan tekenen en knippen, Soldaatje spelen met zijn vlag, In 't bad zijn scheepje laten varen,

En alles doen wat of maar mag.

Toen de vacantie was verstreken, Zat heel de klas weer bij elkaar Met bruine, vrolijke gezichten

En al het huiswerk netjes klaar.

Ze hadden allemaal verhalen, Ze raadden wie het meeste kreeg, Konijnen, spoortjes, scheepjes, boeken.

. . . . De bank van kleinen Jan was leeg.

Z'n leitje en z'n sponzedoosje

Die stonden op z'n plaatsje klaar, Z'n potlood en z'n schone schriften

Die lagen in z'n lessenaar.

De jongens keken naar z'n bankje ....

Toen werd het stilletjes in de klas.

De juffrouw zei, dat kleine Jantje Voor altijd met vacantie was.

Ih} ,(/t<' ZIel, f1nkr UU/I de "DC/ 1'(111 de I'OC/TTI (b/IJd•. /(1)

(20)

SAIDJAH EN ADINDA

door

MULTATULI

&] '

AIDJAH'S vader had een buffel, waarmede hij zijn veld , bewerkte. Toen deze buffel hem was afgenomen door het , :i~ districtshoofd van Parang-Koedjang, was hij zeer bedroefd en sprak geen woord, vele dagen lang. Want de tijd van ploegen was nabij en 't was te vrezen, als men de sawah niet tijdig bewerkte, dat ook de tijd van zaaien zou voorbijgaan en eindelijk, dat er geen padi zou te snijden zijn om die te bergen in de lombong van het huis.

Ik moet hierbij voor lezers, die wel Java doch niet Bantam kennen, de opmerking maken, dat in deze residentie persoonlijk grondeigendom bestaat, wat elders niet het geval is.

Saïdjah's vader nu was zeer bekommerd. Hij vreesde dat zijn vrouw behoefte zou hebben aan rijst en ook Saïdjah, die nog een kind was, en de broertjes en zusjes van Saïdjah.

Ook zou het districtshoofd hem aanklagen bij den adsistent-resident, als hij achterlijk was in de betaling zijner landrenten. Want daarop staat straf bij de wet.

Toen nam Saïdjah's vader een kris die poesaka was van zijn vader.

De kris was niet zeer schoon, maar er waren zilveren banden om de schede en ook op de punt der schede was een plaatje zilver. Hij verkocht deze kris aan een Chinees die op de hoofdplaats woonde en kwam te huis met vier en twintig gulden, voor welk geld hij een andere buffel kocht.

Saïdjah, die toen omstreeks zeven jaar oud was, had met de nieuwe buffel spoedig vriendschap gesloten. Ik zeg niet zonder doel: vriend- schap, want het is inderdaad treffend te zien hoe de Javase kerbo zich hecht aan den kleinen jongen die hem bewaakt en verzorgt. Het sterke dier buigt gewillig de zware kop rechts of links of omlaag naar de vingerdruk van 't kind, dat hij kent, dat hij verstaat, waarmede hij is opgegroeid.

Zulke vriendschap had dan ook de kleine Saïdjah spoedig weten in te boezemen aan de nieuwe gast, en Saïdjah's aanmoedigende kinder- stem scheen meer kracht nog te geven aan de krachtvolle schoften van 't sterke dier, als het de zware kleigrond opseheurde en zijn weg tekende in diepe, scherpe voren. De buffel keerde gewillig om als hij aan 't eind was van de akker en verloor geen duimbreed gronds bij het terug- ploegen van de nieuwe voor, die altijd naast de oude lag als ware de sawah een tuingrond geweest, geharkt door een reus.

Daarnaast lagen de sawah's van Adinda's vader, den vader van 't kind dat met Saïdjah huwen zou. En als Adinda's broertjes aan- kwamen aan de tussenliggende grens, juist als ook Saïdjah dáár was met zijn ploeg, dan riepen zij elkander vrolijk toe, en roemden om strijd de kracht en de gehoorzaamheid hunner buffels. Maar ik geloof dat die 31

(21)

het dier hem 't evenwicht benomen en ter aarde geworpen. De tijger was zeer na ... ,

Saïdjah's buffel, voortgedreven door eigen vaart, schoot enige sprongen voorbij de plek waar zijn ~leine me~ster d~ dood wacht.te.

Maar door eigen vaart alleen, en llIet door eigen Wil was. het dier verder gegaan dan Saïdjah. Want ~auw had het de stuwm~ over- wonnen die alle stof beheerst ook na t ophouden der oorzaak die haar voortstuwde, of het keerde terug, zette zijn plomp lijf op zijn lompe poten als een dak over het kind, e~.keerde zijn g~hoornde kop naar den tijger. Deze sprong. . .. maar hij sprong voor t laatst. I?e buffel ving hem op zijn hoornen en verloor slechts wat vlees dat de tijger hem blauw oog en de bovenlip was opgetrokken, zodat het tandvlees bloot

lag. . . ' b . S -d' h

"Vlucht, vlucht' , riepen op eenmaal Admda s roertjes" al ja ,

vlucht! Daar is een tijger!" . '

En allen ontdeden hun buffels van de ploegjukken en lmgerden zich op de brede rU<TlTen, en galoppeerden weg door de sawah s, over galangangs door modder, door kreupelhout en bos, en al.lanrr-allang, lan s velden en wegen. En toen ze hijgend en zwetend bmnenrenden in het dorp Badoer, was aïcljah niet.?ij hen.. .

Want toen deze zijn buffel, bevl"lJd van het Juk, haa bestegen als de anderen om te vluchten al zij had een onverwachte sprong van van Saïdjah de beste was, misschien wel omdat deze hem beter dan de

anderen wist toe te spreken. Want buffels zijn zeer gevoelig voor goede toespraak.

Saïdjah was negen jaar oud geworden en Adinda reeds zes jaren, voor deze buffel aan Saïdjah's vader werd afgenomen door het districtshoofd van Parang-Koedjang.

Saïdjah's vader, die zeer arm was, verkocht nu aan een Chinees twee zilveren klamboe-haken, poesaka van de ouders zijner vrouw, voor achttien gulden. En voor dit geld kocht hij een nieuwe buffel.

Maar Saïdjah was bedroefd. Want hij wist van Adinda's broertjes dat de vorige buffel was heengedreven naar de hoofdplaats, en hij had zijn vader gevraagd of deze het dier niet gezien had toen hij dáár was om de klamboe-haken te verkopen? Op welke vraag Saïdjah's vader niet had willen antwoorden. Daarom vreesde hij, dat zijn buffel was geslacht, zoals de andere buffels die het districtshoofd afnam aan de bevolking.

En Saïdjah schreide veel als hij dacht aan de arme buffel waarmede hij twee jaren zo innig had omgegaan. En hij kon niet eten, lange tijd, want zijn keel was te nauw als hij slikte.

Men bedenke dat Saïdjah een kind was.

De nieuwe buffel leerde Saïdjah kennen en nam in de genegenheid van 't kind zeer spoedig de plaats in van zijn voorganger. . .. al te spoedig eigenlijk. Want, helaas, de wasindrukken van ons hart worden zo licht gladgestreken, om plaats te maken voor later schrift. Hoe dit zij, de nieuwe buffel was wel niet zo sterk als de vorige. . .. wel was 't oude juk te ruim voor zijn schoft .... maar 't arme dier was gewillig als zijn voorganger die geslacht was, en al kon dan Saïdjah niet meer roemen op de kracht van zijn buffel bij 't ontmoeten van Adinda's broertjes aan de grens, hij beweerde toch dat geen ander de zijne over- trof in goede wil. En wanneer de vore niet zo rechtlijnig liep als voor- heen, of als er aardklonten ondoorgesneden waren omgegaan, werkte hij dat gaarne bij met zijn patjol, zoveel hij kon. Bovendien, geen buffel had een oeser-oeseran als de zijne. De penghodoe zelf had gezegd dat er ontong was in de loop dier haarwervels op de achterschoften.

Eens, in 't veld, riep Saïdjah tevergeefs zijn buffel toe, wat spoed te maken. Het dier stond pal. Saïdjah, verstoord over zo grote en vooral zo ongewone weerspannigheid, kon zich niet weerhouden een belediging te uiten. Hij riep a.s. Ieder die in Indië geweest is, zal mij verstaan. En wie me niet verstaat, wint cr bij dat ik hem de uitlegging spaar van een grove uitdrukking.

Saïdjah bedoelde evenwel niets kwaads daarmede. Hij zei 't maar omdat hij 't zo dikwijls had horen zeggen door anderen, als ze onte- vreden waren over hun buffels. Doch hij had het niet behoeven te zeggen, want het baatte niet; zijn buffel deed geen stap verder. H.ij schudde de kop als om 't juk af te werpen .... men zag de ad~m ~lt

zijn neusgaten. . .. hij blaasde, sidderde, rilde. . . . er was angst In z~,n

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De enige beperking van de aloude Russische neiging tot expansie wordt gevormd door de tegenmacht van hen die zich daartegen verzetten. Daarvoor is een blokvrij en atoomvrij

Minister Toxopeus was verhimlercl Hoewel het aanvankelijk voor de vele aanwezigen een teleurstelling was te moeten vernemen, dat minister Toxope- us op het

Hoe groter de aspecten vertrouwen en acceptatie in je energie uitzending zijn, hoe meer er in dit leven die leringen naar je toekomen, waardoor je tot vernieuwing kunt komen. Het

Indien in het door het Haagse hof gehanteerde stramien vaststaat dat het handelen van de verdachte in een causaal verband staat met diens stoornis ten tijde van het delict, kan

meer geen motorrijtuigenbelasting verschuldigd bij het gebruik van de weg met een zeer milieuvriende- lijke auto. Het effect van deze instrumentele sturing door middel van belast

„Op de DAG VAN DE LEERKRACHT ging ik niet naar school omdat ik besmet- telijke blaasjes in mijn mond had.. Dus kon ik mijn juf

Ook dokter Mukwege moest zijn ge- zin in veiligheid brengen en wordt voortdurend geëscorteerd door VN-soldaten.. Nochtans is de boodschap van dit

Zoek hierin twee dingen die niet kloppen met de zes stappen in de tekst.. Zoek de volgende coördinaten op in Google Earth