• No results found

een de een

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "een de een "

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

.gen

oot-

een de een

1

af-

~ing

leb- aar- be-

Ien.

Jro- Jver 1gen len- :ker Wel slag Jaar ara- ian- ]len

loor

.mst e te

vak- :rni-

: eer-

.pak

idin duit nuit pge- zeer hre-

ge- g de

ook

kk~g WIn

De

1

be- ning

ver- van

lcht.

·zial- gun-

Sociaal of zeker DOCUMENT,ATIECENTRUM NEDERLANDse POLITIEKE

P~.RT!J"N

Als het congres van de Partij van de Arbeid volgend voorjaar moet beslissen over de hoofdzaken van het sociaal-economische beleid, beschikt het over twee werkstukken: een van het partijbestuur en een van de werkgroep - Van Kemenade c.s. uit de Tweede-Ka- merfractie. Op zichzelf is dat curieus en bovendien ongelukkig, maar het geeft tegelijkertijd aan voor welke enorme problemen een sociaal-democratische partij staat die haar beginselen en haar politieke erf- goed ernstig wil nemen.

In beide werkstukken wordt terecht - welhaast als

inhaalmanoeuvre - veel aandacht gegeven aan mid- delen tot economisch herstel en stijging van produkti- viteit. Hetzelfde geldt voor de noodzaak van verre- gaande arbeidsduurverkorting. Overeenstemming is er ook over het streven naar een stelsel van sociale zekerheid dat op sociale rechtvaardigheid stoelt, aan veranderende economische omstandigheden is aan- gepast en bovendien een minimum aan regelzucht en bureaucratie bevat. De nota-Van Kemenade is echter meer rigoreus in de keuze van haar middelen en in het trekken van consequenties uit haar hoofddoel:

volledige werkgelegenheid in 1994. In het bijzonder geldt dat voor de arbeidsduurverkorting (een cen- traal gereguleerde

, groepsgewijze invoering van de

vijfentwintig-urige werkweek) en voor de sociale ze- kerheid (invoering van een door de overheid gega- randeerde basisuitkering) . Het resultaat is een intel- lectueel knap en politiek moedig werkstuk, dat echter ook kwetsbaar is voor kritiek.

De eerste reacties uit de PvdA zelf en in de pers heb-

ben bij voorbeeld gewezen op het overdreven centra- lisme dat de nota af en toe kenmerkt en op de over- schatting van wat wetgeving vermag.

Het zou echter onjuist zijn om op grond van dergelij- ke kritiek de nota (bij de komende discussie over het verkiezingsprogramma 1986) daarom naar de achter- grond te schuiven. Zij stelt voor de sociaal-democra- tie fundamentele zaken aan de orde en valt niet bij voorbaat te kwalificeren als ' minder socialistisch' dan welke andere nota ook. Kenmerkend genoeg lopen de meningsverschillen over de nota dwars door de

traditionele scheidslijnen in de PvdA, dat wil zeggen

dwars door Kamerfractie en partijbestuur heen

.

De redactie van Socialisme en Democratie zal daar- om in de komende maanden aan de werkstukken van Van Kemenade c.s. en van het partijbestuur ruim aandacht geven.

J. Th. J. van den Berg

Directeur Wiardi Beckman Stichting; redactiesecretaris SenD

socialisme en democratie nummer 9

273

september 1984

(2)

- ~====

democratie nUl nummer 9

~:di .

1Jcf*~ldd~

W~?1tn pad/V

\

SOO socialisme en

274

aU@september 1984

========~=_

(3)

;..

:.

Socialistische hervormingen - een institutionele

benadering van inkomensbeleid

Socialistisch beleid gaat verder dan het corrigeren van de uitkomsten van de huidige economische orde;

het probeert die orde zodanig te beïnvloeden, dat corrigerende interventies overbodig worden. Een dergelijke beïnvloeding van de wijze

, waarop onze

economie georganiseerd is, is aan democratische grenzen gebonden

. In de meest simpele vorm worden

die grenzen zichtbaar bij regeringswisselingen na ver- kiezingen, wanneer bijvoorbeeld de socialisten in de oppositie worden gedrongen. De kans op blijvende socialistische hervormingen is dan ook het grootst, als daarbij gebruik wordt gemaakt van die maatschappe- lijke instituties (eigendom, contract, markt), die ook door de politieke tegenstander worden gerespec- teerd.

1

Dit lijkt paradoxaal: het gebruiken van bestaande in- stituties voor institutionele verandering. Maar er zijn talloze voorbeelden; zo is de door het marktmecha- nisme veroorzaakte inkomensongelijkheid in de laat- ste halve eeuw op een zeer marktconforme wijze ge- halveerd (zoals door vergroting van geschoold ar- beidsaanbod); de bijdrage van directe overheids- maatregelen in de inkomenssfeer aan die halvering is verhoudingsgewijs beperkt.

2

Een fraai voorbeeld van de hier bedoelde maatschappijhervorming had de oorspronkelijke opzet van de Postbank kunnen wor- den: de overheid stuurt niet, maar verbetert de wer- king van het sturingsmechanisme, de markt.

Dergelijke oplossingen die in het navolgende

3

aan de hand van de begrippen eigendom, contract en markt kort zullen worden uitgewerkt, zijn niet altijd moge- lijk. Te denken valt aan monopoloïde machtsvor- ming, voortvloeiend uit schaalvoordelen of aan situa- ties, waarbij de vrager op andere wijze volstrekt af- hankelijk is, zoals in de gezondheidszorg. In dergelij- ke situaties is een vorm van socialisatie geboden, al kan deze - zoals de Engelse ervaring leert - door volgende regeringen weer ongedaan gemaakt wor- den.

Eigendom

Vermogensverschillen zijn nog steeds een belangrij- ke oorzaak van maatschappelijke ongelijkheid. Zij beïnvloeden niet alleen de personele inkomensverde- ling, maar ook de verdeling tussen kapitaal en arbeid.

Naarmate meer arbeiders over produktief kapitaal beschikken, zijn zij vrijer in het beantwoorden van de vraag, of en in welke mate zij hun arbeidskracht ter beschikking stellen (de elasticiteit van het arbeids- aanbod wordt groter).

4

De a-symmetrie tussen kapi- taalbezitters (die flexibel kunnen zijn) en aanbieders van arbeid (die - afgezien van sociale zekerheid en stakingskassen - gedwongen zijn om aan te bieden)

wordt beperkt.

Grotere symmetrie kan op verschillende manieren worden verkregen. Allereerst valt te denken aan de activering van het kapitaalbezit van werknemers, dat vastgelegd is in pensioenfondsen. In zeker tweeërlei opzicht zijn de huidige regelingen voor deze fondsen opmerkelijk: de pensioenfondsen worden paritair be- heerd (en dus niet uitsluitend door vertegenwoordi- gers van de rechthebbende werknemers) en zij mo- gen nauwelijks rechtstreeks beleggen in risico-dra- gend (en dus stemhebbend) kapitaal. Beide beper- kingen zijn met eenvoudige wettelijke maatregelen (met name in de Pensioen- en Spaarfondsenwet) op te heffen. In de huidige situatie valt de zin van die be- perkingen ook moeilijk in te zien. Wat is de ratio van de regeling om werkgevers de aanspraken van werk- nemers mee te laten beheren?5 En waarom mogen, gegeven de toenemende vervaging tussen risico-dra- gend en risico-mijdend kapitaal en de alom beleden noodzaak van meer risico-kapitaal ter financiering van een groeiend bedrijfsleven, de pensioenfondsen alleen maar vast rentedragend of in onroerend goed (riskant genoeg) beleggen?6

Een tweede optie in dit verband is het creëren van de mogelijkheid voor individuele werknemers om ter- wille van hun eigen vermogensopbouw (het kopen van een huis, het opzetten van een onderneming) hun pensioenaanspraken voortijdig te liquideren. Dat vraagt een aanpak die in het verlengde ligt van de op- lossing voor de pensioenbreuk. Voorwaarde is wel, dat de AOW in enigerlei vorm wordt gecontinueerd.

Een grotere spreiding van eigendom (en dus een ge- ringere afhankelijkheid van de arbeidsmarkt voor werknemers) kan ook verkregen worden door een meer rechtstreekse participatie van werknemers in de vermogensaanwas van bedrijven. In deze jaren ver- dient het bijvoorbeeld overweging, om dat gedeelte van ingeleverde loonaanspraken ten behoeve van ar- beidstijdverkorting dat niet benut wordt voor nieuwe arbeidsplaatsen

, om te zetten in investeringsloon. 7

Tenslotte is een grotere vermogensspreiding ook te bereiken door voor kleine bedrijven welbewust de coöperatieve rechtsvorm te stimuleren met financiële en juridische maatregelen. Het mede-eigenaar zijn maakt de werkenden daar minder afhankelijk van centrale interventies ten aanzien van lonen, mede- zeggenschap en dergelijke.

Los van deze vormen van deelname in de groei van het produktieve vermogen is een socialistisch inko- mensbeleid ook van oudsher geïnteresseerd in geërfd vermogen, als moeilijk te rechtvaardigen bron van in- komensongelijkheid. Handhaving van de besparin- gen en vermijding van kapitaalvlucht stellen natuur-

275

Thijs Wöltgens

Lid van de Tweede Kamer voor de PvdA

socialisme en democratie nummer 9

september 1984

(4)

50(

nUl aUI

socialisme en democratie nummer 9

september 1984

lijk grenzen aan de successie-heffingen. Niettemin valt de introductie van de zogenaamde derde progres- sie in de successiewetgeving (waarbij de hoogte van de te betalen rechten mede wordt bepaald door de omvang van het vermogen van de erfgenaam) en ver- hoging van de gemiddelde successieheffing (thans on- geveer vijftien procent) zeer te overwegen.

8

Contracten

In bijna alle discussies over de bezuinigingen komt de begrijpelijke ergernis naar voren over het onrecht- vaardige verschil tussen enerzijds een gouden hand- druk bij RSV (contract en dus via de rechter afdwing- baar) en anderzijds een sociale uitkering (wettelijk geregeld en dus in één week wijzigbaar door een par- lementaire meerderheid). Wie dit verschil wil weg- werken door alles wettelijk te regelen loopt vast op de grenzen van de democratische staat, die uitdrukkelijk een niet-publieke sfeer dient te erkennen.

De omgekeerde weg, waarbij de sociale zekerheid een contractuele verplichting wordt, is echter be- paald niet zonder problemen

b~gaanbaar.

Bij velen onbtreekt immers een contractpartner, bij ontstente- nis van arbeidsmogelijkheid of arbeidsverleden . Al- leen al daarom dient de overheid tenminste een mini- male bestaanswaarborg te verschaffen. Maar op het niveau daarboven zouden contractuele regelingen een grotere rol kunnen spelen.

9

Een socialistisch be- leid heeft daarbij tot taak de onderhandelingspositie van de vakbeweging te versterken; deze is vanzelf sterker, naarmate de arbeidsmarkt dichter in de buurt van volledige werkgelegenheid komt .

10

Maar ook de overheid zelf kan vaker als contractpart- ner optreden; zeer voor de hand liggend is dat op het terrein van de overheidssteun aan het bedrijfsleven (zoals de WIR) , die - voorzover nog te handhaven- veel meer het karakter zou moeten krijgen van een overeenkomst (lening), waarbij de ontvanger zich tot meer verplicht dan het ontvangen alleen, waar het nu wel zo'n beetje op neerkomt. Het gaat hierbij om een variant van het intussen , in een tijd van relativering van het sturend vermogen van de overheid , wat al te zeer naar de achtergrond verdwenen idee van plan- ningsovereenkomsten in het kader van een sector- structuurbeleid.

Markt

De toepassing van het marktmechanisme dient voor socialisten geen kwestie van beginsel, maar van func- tionaliteit te zijn. Het is vaak een sturingsinstrument met de charme van de onbureaucratische eenvoud.

Maar soms stuurt het in de verkeerde richting. Een typisch voorbeeld daarvan vinden we op het gebied van het inkomensbeleid: de wijze, waarop we sociale premies heffen maakt arbeid duurder bij toenemende werkloosheid en verslechtert da?rdoor de relatieve positie van arbeidsintensieve bedrijven. In een moge- lijk stelsel van sociale zekerheid , waarin de overheid alleen bodemuitkeringen (volksverzekeringen en werknemersverzekeringen op minimum-niveau) zou garanderen, zou daarom een andere heffingsgrond- slag moeten worden gezocht . De meest voor de hand

276

liggende oplossing wijst

Hofstra

aan, namelijk fiscali- sering, ook al omdat daardoor het systeem van pu- blieke heffingen drastisch vereenvoudigd wordt.

Tegelijkertijd moeten de baten van het creëren van arbeidsplaatsen voor bedrijven zichtbaarder worden gemaakt, maar dan liever op een andere manier dan via 'werken met behoud van uitkering'. Eerder valt te denken aan lagere heffingen voor die kleinere bedrij- ven, die nu al voor zeventig procent van de werkgele- genheidscreatie verantwoordelijk zijn. Overwegens- waard is ook een apart financieringscircuit voor groeiende coöperatieve bedrijfjes, waarvoor

Vanek

pleit.

11

Publieke heffingen zorgen ook op andere wijze voor verkeerde signalen op de arbeidsmarkt.

Ze

kunnen er bijvoorbeeld toe leiden dat mensen die bruto meer gaan verdienen , netto hetzelfde in handen krijgen ; of zelfs minder , vanwege een combinatie van een hoger belastingtarief en verlies van inkomensafhankelijke subsidies. Dat is schadelijk voor de noodzakelijke mobiliteit op de arbeidsmarkt, die immers vooral door het verschil tussen netto-inkomens beïnvloed wordt. In dat licht is het wat al te eenvoudig om, als

Wolfson,

de primaire inkomensverdeling aan de vrije markt over te laten en de rechtvaardige inkomensver- deling (per huishouden) te verwijzen naar het secun- daire niveau (belastingen, premies, subsidies). Om een aantal redenen is juist een grotere

parallellie

tus- sen bruto- en netto-inkomen gewenst, vooral op het genivelleerde traject tussen 'minimum' en 'anderhalf tot twee keer modaal'. Hofstra's pleidooi voor een proportionele heffing voor dat traject is dan ook de moeite van het overwegen waard , zeker als dat nog gepaard zou gaan met een vermindering van het

ver- schil

tussen bruto- en netto-inkomen (door middel van belasting- en premieverlaging en dergelijke). In het jaar van invoering zullen we overigens wel even de ogen moeten sluiten voor het jaarlijkse 'koop- krachtplaatje'.12

De erkenning van de beperkte mogelijkheden van de belastingheffing betekent wel, dat bij het streven naar een rechtvaardige inkomensverdeling de nadruk veel sterker moet komen te liggen op het beïnvloeden van de primaire inkomensverdeling. Daarom zal een socialistisch inkomensbeleid zich vooral moeten rich- ten op de beïnvloedbare oorzaken van de (primaire) inkomensongelijkheid: spreiding van eigendom, voortgaande externe democratisering van het onder- wijs, versterking van de marktmacht van de zwakken en verzwakking van de marktmacht van de sterken.

Zolang een machtsevenwicht ontbreekt, kunnen overheidsinterventies geboden zijn (dat wil zeggen zo iets als begeleide loonpolitiek) .

De

lessen van de jaren zeventig

Enkele van de hierboven bepleite maatregelen kun-

nen ook worden gezien als verwerking van de in de

jaren zeventig opgedane ervaringen met de verhou-

ding tussen markt en collectieve sector , zoals door

Wolfson beschreven . Door een proces van afwente-

ling als gevolg van te hoge inkomensaanspraken zijn

in de jaren zeventig achtereenvolgens de winsten en

(5)

cali-

I

pu-

.

van rden

· dan

:llt te

:

drij- gele-

!ens- voor

anek

voor ener neer

:

n; of

l

oger

,lijke ,lijke

JO

ral

Iloed

l,

als vrije sver- :cun- Om

~

tus-

p het :

rhalf

r

een

>k de t nog t ver-

iddel

:).

In

even

;oop-

ande

:even ldruk

,eden 11 een

·

rich- laire) dom, nder- Ikken rken.

mnen

;enzo

· kun-

in de rhou-

door

lente-

n zijn en en

de financiële positie van de collectieve sector uitge- hold. In ons gemengd economisch stelsel is een rede- lijke winst onmisbaar en een voorwaarde voor conti- nuïteit. Wordt die verwaarloosd, dan wordt de reke- ning uiteindelijk toch aan de werknemers, maar voor- al de werklozen, gepresenteerd. Daarom zal ook - en misschien wel juist - een socialistisch inkomens- beleid die continuïteitsvoorwaarde moeten respecte- ren. Daarom lijkt een van de belangrijkste lessen uit de jaren zeventig, dat werknemers een directer be- lang bij de winstontwikkeling krijgen, als mede-fi- nancier en mede-rechthebbende op de winst.

13

Op die manier hoeft het streven naar een voldoende winstquote een gelijkere inkomensverdeling niet in de weg te staan.

De afwenteling van claims op de collectieve sector kan beperkt worden door een groot deel van die claims (de bovenminimale sociale zekerheid) voor de direct betrokkenen onderhandelbaar en beslisbaar te maken, waarbij de overheid uitdrukkelijk op afstand blijft. Voor wie deze vorm van 'privatisering van het socialisme' een gruwel is - zoals het partijbestuur

l4

- moge een citaat van een van de grondleggers van het democratisch socialisme

, Eduard Bernstein, te

denken geven: 'Waar plichten onder miljoenen men-

sen worden verdeeld, kan van afzonderlijke indivi- duen moeilijk worden verwa,;ht dat ze zich voor het nakomen van die plichten overmatig verantwoordelijk voelen. Juist daarom zou het voor socialisten een be- denkelijke zaak moeten zijn om zich, in en buiten het parlement, in te zetten voor maatregelen die de bevol- king tot ontvangers van aalmoezen helpen maken. Het is niet in het belang van de sociaal-democratie, en ge- tuigt van een slecht sociaal beleid in het algemeen, om het gevoel voor maatschappelijke verantwoordelijk- heid af te stompen.' 15

Socialistisch inkomensbeleid in de jaren tachtig en negentig

De hier bepleite afstandelijkheid van de centrale overheid kan moedwillig misverstaan worden als steun aan een bezuinigingsbeleid. Maar het gaat er juist om, dat de politieke democratie (en dus ook een rechtse regering) minder greep krijgt op de sociale democratie, om die brede term van Kalma te gebrui- ken.

16

Deze opvatting is dan ook volstrekt consistent met de overtuiging, dat het bezuinigingsbeleid, zoals we dat thans kennen, macro-economisch volstrekt averechts werkt. Alle serieuze prognoses over de ge- volgen van een voortgezet bezuinigingsbeleid wijzen op een toekomst, die veel weg heeft van een terug- keer naar het achttiende-eeuwse verleden van Neder- land: de goud- en deviezenvooraad groeit en groeit, maar een groot deel van de bevolking is aangewezen.

op de bedeling. Verwezen zij hier slechts naar de meest recente middellange termijnverkenningen van het Centraal Planbureau. Macro-economisch zijn aanzienlijk betere uitkomsten te verkrijgen - niet door te bezuinigen, maar door arbeidsintensieve groei-stimulering te combineren met arbeidstijdver- korting en koopkrachtbescherming.

17 .

De hier verdedigde de-collectivisering heeft dan ook

niet met bezuinigen van doen, maar met een wijziging in de maatschappelijke verantwoordelijkheidsverde-

ling

, die als zodanig niet tot een vermindering van fei-

telijke lasten of uitkeringshoogten hoeft te leiden.

18

Het grootste gevaar van deze aanpak ligt overigens niet in de sfeer van moedwillige misverstanden, maar in de objectieve omstandigheid, dat de

vakorganisa-

ties niet over voldoende onderhandelingsmacht be- schikken, waardoor de uitkomst van het onderhande- lingsproces niet anders kan uitvallen dan als bezuini- ging. Het is met name hoge werkloosheid, die de on- derhandelingsmacht ondergraaft. Daarom mag de- collectivisering van sociale zekerheid alleen· maar plaats vinden - althans vanuit socialistische optiek - in het kader van een beleid, dat de marktpositie van arbeid versterkt, dat wil zeggen uitzicht biedt op vol- ledige werkgelegenheid.

Zo'n beleid vergt, zoals Wolfson terecht opmerkt, een lang volgehouden loonmatiging. Maar hoezeer de eis van loonmatiging ook de prioriteit van de werk- gelegenheid onderstreept, loonmatiging als zodanig is nog geen socialistisch inkomensbeleid, tenzij de daarmee beoogde stijging resp. stabilisatie van de overige inkomens

(rente

en winst) in toenemende mate aan de weinig- of niet-bezitters toevalt. Het dient uiteindelijk te gaan om een zodanige herverka- veling van eigendom, zeggenschap en verantwoorde- lijkheid, dat nieuwe crises onwaarschijnlijker worden en het stelsel van sociale zekerheid hechter gefun- deerd wordt. Dan zullen we in de toekomst wellicht gespaard blijven voor een herhaalde therapie op basis van de twijfelachtige diagnose, dat de rijken te arm zijn om te investeren en de armen te rijk zijn om te werken

(Galbraith).

Noten

1.

Er zijn natuurlijk heel wat minder banale redenen om de werkingssfeer van de politieke democratie af te bakenen.

2.

J. Pen/Jo Tinbergen,

Naar een rechtvaardiger inko- mensverdeling,

AmsterdamIBrussel,

1977,

hlst

. I, 1I.

3.

Dit artikel is geïnspireerd door lezing van de volgen- de bijdragen in drie achtereenvolgende nummers van

SenD;

D. J. Wolfson,

'Socialistische

inkomenspoli- tiek', nr.

4, 1984;

H. J. Hofstra, 'Grondslagen van so- cialistische belastingpolitiek' ,

nr. 5, 1984;

Paul Kalma,

'Politieke en sociale democratie', deel I, nr.

6,

1984.

4.

E. Preiser

, 'Property and power in the theory of dis-

tribution'

, International Economic Papers,

no.

2, 1952;

opgenomen in: K. W. Rothschild (ed.)

, Power in eco- nomics,

Hammondsworth

197!.

5.

Mogelijkerwijze bestaat er ook angst bij de werkne- mersorganisaties om alleen de verantwoordelijkheid te dragen. Mede op verzoek van de vakbonden zijn de al lang verdwenen werkgevers in het mijnbedrijf nog steeds vertegenwoordigd in het bestuur van het mijn- werkerspensioenfonds.

6. In zijn artikel: 'A Neo-Pasinetti Theorem'

(Review of Economic Studies, 1966)

wijst Nicholas Kaldor op de mogelijkheid, dat pensioenfondsen geleidelijk de func- tie van de traditionele kapitalist kunnen overnemen.

7.

Pen en Tinbergen, o.c. blz.

178/179,

wijzen er te- recht op

, dat de kapitaalaanspraken van arbeiders wel

kunnen leiden tot daling

van

de oudere

aanspraken

(dat wil zeggen

van

de oorspronkelijke aandeelhou- ders) en daarmee hogere rendementseisen oproepen.

277

socialisme en democratie nummer \I

september 1984

(6)

SI) Dl 8\

WBS-nieuws

soclallsme en democratie nummer 9

september 1984

8. G. D. H. Cole, 'Socialism and the Welfare State', in: Irving Howe, Essential Works of Socialism, N:ew York, 1970 betreurt het in gebreké blijven van socialis- tische regeringen op dit punt.

9. Soortgelijke regelingen spelen nu al een belangrijke rol. Zie: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgele- genheid (Dienst Collectieve Arbeidsvoorwaarden), Bovenwettelijke Uitkeringen, 's-Gravenhage, oktober 1983.

10. Een voorstel ter zake wordt gedaan in het rapport- Van Kemenade, Ritzen en Wöltgens, Om een werkba- re toekomst, 1984.

11. Jaroslav, Vanek, The Basic Theory of Financing of Participatory Firms, in: J. Vanek (ed.), Self-Manage- ment, Economic Liberation of Man, Hammondsworth, 1975.

12. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Vernieuwingen in het arbeidsstelsel, 's-Gravenhage, 1981, blz. 112.

13. De voorkeur verdient een indirecte kapitaaldeelna- me van werknemers (via spreiding over meerdere be- drijven), ter vermijding van al te grote inkomens- schommelingen en ter vermijding van de werkgelegen- heidsbeperking bij rechtstreeks arbeiderszelfbestuur.

Publikaties ter gelegenheid van negentig jaar sociaal-democratie in Nederland

Rond de herdenking van de oprichting van de SDAP, dit jaar negentig jaar geleden, verschenen eind augustus de volgende publikaties:

M. van Amerongen, I. Attema, L. Brug, L. Jansen, S. Ley- desdortT, E. van der Wall, Voor buurt en beweging. Negentig jaar sociaal-democratie tussen IJ en Amstel, Amsterdam, Bert Bakker, 1984. 308 blz_ Prijs: f 24,50. Bestelnummer:

726.

De geschiedenis van de Nederlandse sociaal-democratie is bijna steeds 'van bovenaf' beschreven; de landelijke partij, en haar rol in de nationale politiek staan centraal. Maar het hart van de sociaal-democratie klopt 'aan de basis', in de plaatselijke afdelingen. Daar wordt de partij gemaakt en ge- dragen.

Dit boek, een co-produktie van de WBS en Uitgeverij Bert Bakker, bevat de geschiedenis van zo'n stukje onderkant:

Amsterdam-Oost. Niet zomaar een stadsdeel. Ooit de roem- ruchtige SDAP-afdeling in kiesdistrict 111, de afdeling van de joodse diamantbewerkers_ Van reuzen als Henri Polak, Da- vid Wijnkoop, De Miranda, en P. L. Tak. Na de oorlog gre- pen hi~rin 1969 studenten, waaronder Ton Regtien, de macht. In dit stadsdeel werd in de jaren zeventig de strijd om de metro gestreden.

Voor buurt en beweging, geredigeerd door de Amsterdamse historici Luuk Brug en Evert van der WaU, belicht de socialis- tische inzet voor een buurt en toont tevens de lokale weerspie- geling van belangrijke nationale conflicten. 's Lands grootste politieke beweging in het klein.

<J Maarten Brinkman, Negentig jaar sociaal-democratie in

r boek en tijdschrift, Amsterdam, WBS, 46 blz. Prijs: f 6,-

278

Zie ook noot 11: J.E. Meade, 'The Theory of Labour- Managed Firms and of Profit Sharing'.

14. PvdA-bestuur, Sociaal-ekonomische dilemma's voor de Partij van de Arbeid, Amsterdam, juli 1984, blz. 36.

15. Eduard Bernstein, 'Zur Theorie und Geschichte des Sozialismus', Berlin, 1904, (dl. 11, Probleme des Sozia- lismus, blz. 62-67), in: E. Bernstein, Texte zum Revi- sionismus, BonnlBad Godesberg, 1977.

16. Deze gedachte wordt ook gefundeerd en uitgewerkt in: Egon Matzner, Der Wohlfahrtstaat von Morgen, Entwurf eines zeitgemässen Musters staatlicher Inter- ventionen, FrankfurtlNew York, 1982.

17. Twee onwillekeurige voorbeelden: de CPB-doorre- kening van het PvdA-fractie-alternatief voor de mid- dellangc termijn, Tweede Kamer, 1983-1984, 18400, nrs. 1-2, en de bijlage I in het rapport - Van Kemenade c.s. verzorgd door de Vakgroep Macro-economische Politiek van de Erasmus Universiteit te Rotterdam (prof.dr. J.C. Siebrand, drs. N. van der Windt, J.H. de Groene).

18. Dat is ook de opvattingen van de topambtenaren, die het zevende rapport van de Studiegroep begrotings- ruimte ('s-Gravenhage, juni 1983) hebben geschreven.

Bestelnummer: 790.

De geschiedenis van negentig jaar sociaal-democratie is als zodanig (nog) nooit geschreven. Wel is nu een overzicht be- schikbaar van de belangrijkste literatuur (boeken en artike- len) over de geschiedenis van SDAP en PvdA. Deze bibliogra- fie werd, onder auspiciën van de WBS-werkgroep Sociaal-de- mocratische geschiedenis, vervaardigd door de historicus Maarten 8rinkman en is getiteld 'Negentig jaar sociaaJ-de- mocratie in boek en tijdschirft' .

rits de Jong Edz., Wij willen ellende wenden. Een eeuw so- ciaa/-democratische antwoorden op maatschappelijke uitda- 1 gingen, Stichting Vormingswerk Partij van de Arbeid, 1984.

144 blz. Prijs: f 12,-. Bestelnummer: 902.

Het belang van het socialisme, en de geschiedschrijver ervan, ligt niet in het verzamelen van historische feiten en anecdo- ten, maar in de beschrijving van het socialisme als stroming, die zich temidden van andere stromingen en machten, breed wil maken.

Dat is de geloofsbrief van de auteur van dit boek, geschreven in opdracht van de Stichting Vormingswerk PvdA. Drie the- ma's vormen steeds de achtergrond van het boek: de verhou- ding van de sociaal-democratie tot de vakbeweging, de con- fessionele arbeiders en de staat. Daarnaast is voortdurend ge- bruik gemaakt van kleine gebeurtenissen om de sfeer van de zes tijdvakken waarin de sociaal-democratie is geschetst te il- lustreren. Op deze wijze wordt de problematiek van de vak- beweging, confessionelen en staat wijder uitgezet tot die van ervaringen met politiek en maatschappij die tot heroriënte- ring deden besluiten. Dat betekent, dat veel accent is gelegd op denkbeelden en discussies en op botsende meningen in de partij.

AI deze uitgaven zijn te bestellen door storting van het betref- fende bedrag op postgiro nummer 3479700 ten name van PvdA-brochure, Amsterdam, onder vermelding van het be- stelnummer.

(7)

UT-

Jor 6.

jes

~ia­

!vi-

rkt en,

~er-

're- lid- 00, Ide

;he

am

de

en,

. gs- :n.

als be- ike-

;ra- de- ens de-

so- da-

84.

an, do- ng, eed ven he- on- on- ge- Ide e iI- ak- van lte- egd Ide

ref- van

be-

De toekomst van de media na de Medianota

De publieke opinie heeft de laatste twee jaar een on- gekend grote belangstelling aan de dag gelegd voor ontwikkelingen en beleid rond media voor massa- communicatie. Is er nog reden om in Socialisme en

Democratie terug te komen op dit onderwerp op een

moment dat het parlementaire debat (maart '84) al- weer een half j aar achter de rug is? Voor de openbare mening lijkt alles wel gezegd te zijn en politici verlan- gen naar rust aan dit front nu er geen eer meer te be- halen valt. De bedoeling van dit artikel is om juist aan te tonen, dat de huidige constellatie van beleid en wetgeving, zoals die met de medianota en het parle- mentaire debat (moties) is ontstaan, bedreigend is voor zowel het voortbestaan van een (publiek) om- roepbestel als het tot ontwikkeling komen van nieu- we media. Daartoe zal allereerst een kort overzicht worden gegeven van de beleidsvoorbereiding en de inhoud van de medianota.

Op grond van diverse problemen die zich in de twee- de helft van de jaren zeventig voordeden werd in 1979 aan de Wetenschappelijke Raad voor het Regerings- beleid gevraagd binnen drie jaar een advies over een samenhangend mediabeleid uit te brengen

. De pro-

blematiek betrof met name: aanvoer van commer- ciële TV-programma's uit het buitenland via de ka-

bel

, vanuit het buitenland op Nederland gerichte TV-

programma's, auteursrechtelijke problemen rond de doorgifte van buitenlandse programma's, als ook ve- lerlei institutionele vragen samenhangend met het zelfstandige karakter van de technologische ontwik- keling. Deze laatste worden wellicht getypeerd door de vraag of een omroepbestel naar Nederlands model blijvend kan functioneren in een wereld waarin de produktie en distributie van audio-visuele program- ma's sterk het karakter krijgt van een geïndustriali- seerd proces.

Door de adviesaanvraag aan de WRR werd een aan- tal min of meer acute problemen voor enige tijd van de politieke agenda afgevoerd. Het strijdtoneel werd aldus verplaatst van de politieke arena naar de opi- nierubrieken van de media. Overigens bestond er wel enige rechtvaardiging voor deze verdaging: de gevol- gen van de toepassing van nieuwe technologieën wa- ren onduidelijk. Dit gold te meer vanwege de speci- fieke positie en status van het omroepbestel. Daar- door is in ons land sinds de opkomst van de radio de ether het uitsluitend domein geweest van niet-com- merciële aanbieders. Het was deze decennia lang heersende status quo die eigenlijk dè inzet was van het mediadebat, dat de Tweede Kamer gevoerd heeft aan de hand van de medianota.

Voor het zover was verscheen in september '82 het media-advies van de WRR Samenhangend mediabe-

leid. 1

Daarmee beschikten be leids voorbereiders en besluitvormers in ieder geval over een uitvoerig docu- ment, waarin de grote verscheidenheid aan facetten in onderling verband werden bezien

.

Naast media- technische problemen werd ook aandacht besteed aan meer fundamentele aspecten zoals grondrechten en de culturele invloed van geïndustrialiseerde pro- grammaproduktie. Te zamen met een veertiental zo- genaamde achtergrond studies heeft de WRR aldus de basis gelegd voor een kleine bibliotheek over 'me- dia in de overgangsjaren

' .

De regering kwam vervolgens met een zeer beknopte medianota (augustus

'83), nadat eerder enkele daar-

aan voorafgaande versies al in de openbaarheid wa- ren gekomen. Die beknoptheid is overigens te waar- deren, omdat de toegankelijkheid groter wordt en de 'bewijsvoering' zich in feite concentreert op politieke aspecten.

De medianota beperkte zich qua inhoud tot enkele hoofdlijnen. Het meest opvallend was de stellingna- me waardoor ruimte wordt geboden voor commer- ciële exploitatie op audio-visueel gebied buiten de omroep. Met andere woorden de hegemonie van

'Hilversum' wordt daardoor doorbroken. Tegen e.!n

stroming in het land in, die voor een commerciële TV-zender pleegt te pleiten, laat de medianota geen ruimte voor commercialisering van de omroep

. De

omroep op haar beurt krijgt geen toegang tot abon- nee-TV; de exploitatie van wellicht het belangrijkste nieuwe medium blijft daardoor buiten haar invloed.

Voorts was voorzien, dat geen koppeling van kabel- netten tot stand komt, zodat plaatselijke en landelij- ke omroep gescheiden blijven. Wat de relatie van overheid met de media betreft is de opvatting van de nota dat de overheid op afstand moet blijven; provin- cie en gemeente krijgen bevoegdheden voor de bin- nen hun territoir werkende omroepen. Overigens wordt het 'algemeen programmavoorschrift' (dit is de plicht van de omroepen om een evenwichtige pro- grammering te bieden met onder andere informatie- ve en culturele programma's) gehandhaafd. Het faci- litair bedrijf van de NOS wordt verzelfstandigd. Ten behoeve van het toezicht komt er een regeringscom- missaris voor de media.

Dit is in heel kort bestek de inhoud van de medianota.

Het Kamerdebat stond ondanks tientallen amende- menten over een verscheidenheid van onderdelen van de nota, volstrekt in het licht van de belangen- strijd. Een en ander kwam met name tot uiting in de motie Kosto, die beoogde de omroep op enigerlei wij- ze te betrekken bij de exploitatie van abonnee-TV.

2

Dit amendement heeft een meerderheid gekregen en bij de uitwerking van de medianota zal de minister

279

H. A. van Stiphout

Was projectleider van de WRR-studie over een samenhangend mediabeleid;

lid van de redactie van

SenD

socialisme en democratie nummer 9

september 1984

(8)

moeten besluiten of en zo ja in welke vorm hij hieraan gestalte wil geven.

Naar mijn opvatting had het resultaat van het media- debat niet mogen bestaan uit zulke krampachtige compromissen, waardoor men de problemen slechts voor zich uitschuift. Het mediadebat is een gemiste kans. De kern van de zaak betreft de spanning tussen enerzijds de onontkoombare industrialisatie van de media en anderzijds de culturele pretenties van een samenleving en van een volk. Het vaderlandse om- roepbestel is één der exponenten van deze culturele pretentie. De medianota en het parlementaire debat hebben weinig bijgedragen tot versterking van dit pu- blieke bestel. Eerder is er sprake van een gevaarlijke vermenging van markt- en publieke sector. In dit licht zal in dit artikel aandacht worden gegeven aan (a) de kwetsbaarheid van het omroepbestel en (b) gevoelig- heid voor inbraak. Voorts zal gesproken worden over (c) de positie van de pers en tenslotte zal (d) worden ingegaan op het toezicht.

(a)Kwetsbaarheid van het omroepbestel.

Ons omroepbestel is een unieke, maar daarom niet noodzakelijkerwijs voor de toekomst levensvatbare instelling. Uniek, omdat het een publiek bestel is met autonome (particuliere) zendgemachtigden èn gere- guleerde toetreding en statuswijziging (openheid), alsook met een veelvoudig aanbod overeenkomstig de culturele verscheidenheid in het land (pluriformi- teit)

. Het is tevens een kwetsbaar bestel, omdat het

moeilijk is gebleken de verschillende doelstellingen gelijktijdig te realiseren.

De kwetsbaarheid wordt bepaald door een verschei- denheid aan factoren, die onder een tweetal noemers gebracht kunnen worden te weten de afhankelijkheid van de markt en de gevoeligheid voor inbraak. De medianota en de moties van de Tweede Kamer heb- ben deze afhankelijkheid en gevoeligheid zeker niet verminderd en op sommige punten zelfs versterkt.

De marktafhankelijkheid heeft twee kanten, name-

lijk het publiek (de afzetmarkt) en de produktie.

Ons omroepbestel is hoewel het als een publiek bestel gedacht is, wellicht nog sterker dan een commerciëel stelsel afhankelijk van de steun en de gunst van pu- blieksgroepen. Een minimale afhankelijkheid van het publiek is overigens voor iedere aanbieding nood- zakelijk te achten, zodat een rigide en geïdeologiseer- de programmering wordt voorkómen. Ons bestel kent echter een sterke afhankelijkheid van het leden- bestand, waardoor een voortdurend proces van wer- ving in stand gehouden moet worden èn de exploita- tie van de programmabladen een onevenredige om- vang kan aannemen binnen de taak als zendgemach- tigde. Onderstaand overzicht geeft de situatie aan

.

Voor AVRO, TROS en Veronica (VOO) gaan deze uitgaven de kosten van het verzorgen van program- ma's ver te boven. Veronica spant wel de kroon met 61 procent uitgaven voor programmablad en be- stuurskosten tegen 27 procent kosten voor verzorging van uitzendingen. Naast deze afhankelijkheid is er dan nog de afhankelijkheid van publieksvoorkeuren (kijk- en luistercijfers) die, hoewel niet direct gekop- peld aan inkomsten uit reclamespots of sponsering

,

vergelijkbaar zijn met de afhankelijkheid die een commerciële omroep pleegt te hebben.

De druk van de publieksvoorkeuren is voornamelijk een druk in de richting van amusement en ver- strooüng, zij het dat daarbinnen aanmerkelijk voor- keur kenbaar wordt voor dramaprodukties waaron- der zeker ook Nederlands drama. Daarmee komen we op het probleem van de te geringe mogelijkheden voor kostbare dramaprodukties

. Gevolg is afhanke-

lijkheid van goedkopere produkties uit de Verenigde Staten. De grote thuismarkt daarginds maakt aanbod mogelijk dat ver beneden onze kostprijs ligt van eigen drama dat doorgaans niet verder komt dan de Neder- landse markt.

De huidige dubbele afhankelijkheid van het publiek had kunnen worden verminderd door conform het WRR voorstel lidmaatschap en abonnement te ont-

Het inkomsten- en uitgavenpatroon van de omroeporganisaties, 1978 (in procenten)

AVRO EO KRO NCRV TROS VARA VOO VPRO

Uitgaven:

verzorging/uitzending programma's 36,6 61,8 52,4 56,2 42,9 53,0 26,9 61,5 uitgave programmabladen/kosten bestuurs-

organisatie 57,3 24,7 43,8 34,9 54,2 44,2 60,9 24,3

overige aktiviteiten 6,1 13,5 3,8 8,9 2,9 2,8 12,2 14,2

Totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0

Inkomsten:

omroepgelden 36,6 57,3 52,2 56,1 42,7 52,0 27,4 61,3

contributies 34,6 24,7 30,7 28,7 33,1 29,4 51,4 31,6

overige inkomstenbronnen (incl. adverten-

tieopbrengsten ) 28,8 18,0 17,1 15,2 24,2 18,6 21,2 7,1

Totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0

Bron: Regeringscommissaris voor de Omroep, Rapport betreffende het onderzoek omtrent de naleving van artikel 13 van de Omroepwet: op verzoek van de minister van CRM, Hilversum 1981.

soclaJlsme en democratie

. : =p~e:e~

1984

280

(9)

~ r

1

1 il

e :l

il

k :t

koppelen; een gedachte die weliswaar niet nieuw is, maar die wel aan belang zal winnen. Immers in de toekomst zal het media-aanbod toenemen. Dit pro- ces is door middel van video-cassetteverhuur al

flink

op gang gekomen en zal via Satelliet-TV (internatio- naal) en abonnee-TV (nationaal) zich nog aanzienlijk uitbreiden. Als men daarop een antwoord wil hebben dan is het nodig het publieke bestel vooral te verster- ken in zijn mogelijkheden in cultureel opzicht. Pluri- formiteit en openheid van het bestel kunnen dan even goed, zo niet beter geregeld worden door een lid- maatschap dat deze culturele voorkeur en eventuele behoefte aan verandering daarin (openheid) weer- spiegelt.

De discussie op dit punt is aloud, maar deze is steeds gevoerd alsof we in ons land ter zake de vrijheid had- den al of niet een keuze te doen; een kwestie van ap- preciatie . Voor de toekomst zal het echter een kwes- tie van noodzaak zijn. Deze kans is in de medianota gemist. Daardoor wordt een bestel gecontinueerd dat institutioneel niet is opgewassen tegen nieuw aanbod van programma's op de TV-markt wat programme- ring betreft . De huidige constellatie van een dubbele afhankelijkheid van het publiek is dan ook zeer be- dreigend voor het bestel. Immers de toekomstige spreiding van het kijkerspubliek over oud (omroep) ,en nieuw (abonnee-TV, satelliet-TV en videover-

huur) zal de exploitatiemogelijkheden van omroep- programmabladen verzwakken en de kijkcijfers van Hilversum verlagen waardoor onder andere de STER-inkomsten verminderen. Beide zullen de fi- nanciële basis van Hilversum aantasten.

Tegen deze ontwikkelingen kan het omroepbestel zich alleen wapenen doordat de zendgemachtigden zich legitimeren op basis van stabiele ledenbestan- den, die een maatschappelijk-culturele pretentie tot uitdrukking brengen. In dit concept richt Hilversum zich op een breed segment van de markt, maar het vermijdt om zich te laten meeslepen in concurrentie met voor het grootste deel zeer populair aanbod. An- ders dan de regering bedoeld had, heeft de Tweede Kamer zich uitgesproken vóór de motie-Kosto , waar- in de omroep op enigerlei wijze toegang tot abonnee- TV wordt geboden. Het valt overigens niet in te zien waarom èn op welke wijze de omroep zich in deze concurrentieslag moet wagen met commercieële aan- bieders. Deze expansie kan stellig de weg blokkeren voor de omroep om de noodzakelijke versterking van de financiële basis te realiseren , die nodig zal zijn als diverse inkomensbronnen verminderen in de toe- komst. In het voorafgaande zijn daarvan al enkele as- pecten genoemd.

Het is voorts reëel te achten, dat in de toekomst naar gelang het publiek voor zijn kijkplezier meer uitwijkt naar nieuwe media, de bereidheid om de omroepbij- drage te betalen, zal verminderen. Op deze gronden dient de financiering van het publieke bestel mede uit de algemene middelen plaats te vinden. Vooralsnog kan dat een beperkte bron blijven die produkties met een cultureel waardevol karakter kan waarborgen, in casu Nederlands drama. De medianota maakt in deze geest een overigens tot weinig verplichtende opmer-

king . Wat dat betreft heeft 'Den Haag' 'Hilversum' al

jarenlang in de steek gelaten, terwijl nu wordt ge- tracht om in de vorm van deelneming aan abonnee- TV aan de omroep enig soulaas te bieden . Een vol- strekt verkeerde weg, die gemakkelijk als rechtvaar- diging gebruikt zal worden om voor de financiering van de omroep geen algemene middelen beschikbaar te maken. Ernstiger is echter, dat aldus de grondsla- gen van het niet-commerciële omroepbestel worden ondermijnd.

(b) Inbraak in het omroepbestel

De gevoeligheid voor inbraak is een probleem, dat in het verleden al gezorgd heeft voor de nodige deuken

in

het bestel en voor de toekomst daartoe nog ruime mogelijkheden bie.dt . Dat is vooral van belang voor de eventuele uitvoering van de rr.otie-Kosto , waarin de omroep toegang krijgt tot het systeem van abon- nee-TV en daardoor dus zal deelnemen aan een ove- rigens commercieel systeem. Het gevaar daarvari is dat de grondslagen van het publiek omroepbestel worden ondermijnd en wel zodanig , dat de toegang daartoe niet meer uitsluitend voorbehouden blijft aan organisaties zonder winstoogmerk.

In het verleden is gebleken, dat de omroepwet niet in staat was de doeleinden van de wetgever te realise- ren. Zo werd in 1974 aan VOO (Veronica) de toe- gang tot de ether ontzegd door de minister. De Raad van State in kroonberoep (kortweg: de Kroon) was echter van mening, dat de minister ten onrechte van oordeel was , dat de VOO niet gericht zou zijn op in het volk levende culturele en godsdienstige danwel geestelijke behoeften (art. 13 , ten 4, 2e lid van de om- roepwet). Een en ander bleek volgens de Kroon uit het feit, dat VOO een zekere aanhang heeft weten te verwerven waardoor aangenomen moet worden , dat zij in zodanige mate is gericht op bevrediging dier be- hoeften , dat haar uitzendingen uit dien hoofde geacht kunnen worden van algemeen nut te zijn . De Kroon draaide dus de bewijslast om. Als een omroeporgani- satie aanhang weet te verwerven , moet de minister maar bewijzen, dat niettemin deze niet zou steunen op

in

het volk levende behoeften.

3

Dit heeft overigens wel geleid tot de toevoeging in de omroepwet van het 'voldoende mate' criterium , dat inhoudt dat nieuwe toetreders getoetst worden of het door hen te brengen aanbod behoeften zal bevredi- gen waarin nog niet in voldoende mate wordt voor- zien door programma's van andere zendgemachtig- den. Het is dus een bepaling ter voorkoming van 'meer van het zelfde'.

Interessant is ook de fusie van AVRO en Televizier (of beter gezegd: van AVRO en Radio Televisie Ne- derland, uitgeefster van het blad Televizier, dat de programmagegevens van de omroep pleegde te publi- ceren). De AVRO waarvan het ledental zich destijds beneden de vierhonderdduizend bevond, kreeg door de fusie zeshonderdduizend leden . Deze fusie is wel- iswaar niet door de minister verhinderd, maar kan toch beschouwd worden als een charge die niet in overeenstemming was met de bedoeling van de wet- gever.

4

socialisme en democratie nummer 9

281

september 1984

(10)

Kwetsbaar is de omroep voorts wat betreft de toet- sing van het gedrag van de zendgemachtigden aan het zogenaamde volledig programmavoorschrift, omdat er immers consensus zou moeten zijn over de inhoud van het voorschrift (art. 35, 2e lid). Hierbij gaat het om de operationele termen van dit criterium, waarbij nu eenmaal altijd een element van willekeur in de beoordeling zal liggen

. Het lijkt derhalve erg riskant

om het handhaven van het bestel afhankelijk te ma- ken van dit criterium. In de medianota maakt de mi- nister zich hier toch weer sterk voor. In de praktijk is nog niet gebleken, dat het volledig programmavoor- schrift een bruikbare maatstaf is.

Het bieden van een opening aan de omroep om deel te nemen aan abonnee-TV staat op gespannen voet met de strenge toon die in de medianota wordt aange- slagen als het gaat om commerciële activiteiten zoals 'merchandising' (het verkopen van waren

,

die hun verkoopbaarheid ontlenen aan programma's en de bekendheid die daarmee is opgebouwd). De op- brengsten daarvan komen in een fonds dat wordt ver- deeld over de omroeporganisaties naar rato van ieders zendtijd. Daarmee zal de lol voor de omroepen er wel gauw af zijn.

5

Overigens plegen de omroeporganisaties ten aanzien van commerciële activiteiten toch al over de schreef te gaan

, volgens een ra~port

van de regeringscommis- saris voor de omroep. Met vormen van merchandi- sing hebben zich de NCRV, de VARA en de NOS bezig gehouden; de procedures voor het tot stand ko- men van muziekprogramma's zijn onbevredigend bij de NCRV, de EO en VOO. Ook de exploitatie van programmabladen bij AVRO, TROS en VOO ont- moet bedenkingen bij de regeringscommissaris.

7

Een verdere uitbreiding en legitimering van commer- ciële activiteiten van de omroep zou in ieder geval binnen het regeringsbeleid inconsequent zijn en wat ernstiger is, voor omroepbestel riskant

, gezien de ge-

voeligheid voor inbraak. Zouden exploitanten van abonnee-TV niet op de gedachte kunnen komen om zich ook een plaats in het Hilversumse bestel te ver- werven? De exploitatie van een abonnee-TV pro- gramma zal toch niet als bezwaar kunnen worden aangevoerd, als de omroeporganisaties zich zelf van voldoende boter op het hoofd hebben voorzien. Het zou niet de eerste keer zijn

, dat vanuit aanpalende

mediadomeinen het bestel wordt binnen-gerukt;

TROS en VOO gingen immers voor.

Met deze opmerking over de kwetsbaarheid van het bestel wordt niet beoogd 'Hilversum' terug te dringen in de sereniteit van het verzuilde bestel. De conse- quenties van de industrialisatie van de audio-visuele media moet onder ogen worden gezien, zowel voor de ruimte die daardoor aan de commercie dient toe te komen als voor de bescherming die een publiek bestel nodig zal hebben om te overleven. Voor het omroep- bestel betekent dit dat het niet zijn eigen bestaans- rechtvaardiging mag ondergraven door zich in onno- dige commerciële activiteiten te begeven zoals bij voorbeeld abonnee-TV. Er blijven immers genoeg onvermijdbare activiteiten in de commerciële sfeer, zoals merchandising. Het publieke omroepbestel

socialisme en democratie nummer'

I september 1984

282

werkt nu eenmaal in een commercieel milieu van pro- duktie en distributie van audio-visuele programma's.

Het voortbestaan van de omroep vereist mijns inziens voor haar ruime mogelijkheden om merchandising te bedrijven. De medianota slaat echter op dit punt uit- gerekend een betuttelende toon aan. Klaarblijkelijk heeft men ten departemente geen toereikende con- ceptie over het belangrijke vraagstuk van de verenig- baarheid van de marktsector en de publieke sector;

een vraagstuk dat overigens niet alleen van belang is voor de media.

Wezenlijk voor het overleven van een publiek om- roepbestel als het onze is grotere financiële onafhan- kelijkheid èn vermindering van de noodzaak om een- zijdig publieksgericht te programmeren. In de huidi- ge constellatie hebben immers eisen van openheid en pluriformiteit geleid tot een concurrentieslag, die sterker is dan onder een commercieel regime het ge- val pleegt te zijn

.

(c)

De

positie van de pers

Met betrekking tot het persbeleid hebben nota en Ka- merdebat niet meer opgeleverd dan een continuering van het huidige beleid. Dit betekent

, dat een beleid

van gericht generieke steun wordt voortgezet

.

'Ge- richt generiek' betekent dat overheidssteum in begin- sel wordt verleend aan alle persorganen, maar in haar uitwerking in het bijzonder gericht is op bladen die deze steun het meest nodig hebben. In het algemeen is dit type beleid als gunstig te beoordelen. Het leidt er echter wel toe, dat nogal wat steun verleend wordt aan bladen die door elites plegen te worden gelezen (de opiniebladen) en dat er een sterke tendens is het bestaande te continueren. Dit persbeleid is door de jaren heen tot stand gekomen onder de druk der om- standigheden en meer geïnspireerd door de in een be- paalde tijd in nood verkerende bladen dan door een conceptie omtrent een wenselijke verscheidenheid in de pers. Het valt nog steeds niet in te zien waarom opiniebladen, die nu eenmaal gelezen plegen te wor- den door inkomenscategoriën voor wie de prijs geen bezwaar kan worden geacht, überhaupt gesubsi- dieerd moeten worden.

In de toekomst zal de overheid wellicht prioriteiten dienen te stellen in haar steun-beleid om redenen van financieerbaarheid. Concentratie van overheidsbe- leid op uitsluitend dagbladen verdient dan ernstige overweging op grond van de functie van deze persor- ganen voor de werking van de politiek-democratische instituties. Dagbladen vervullen deze functie voor praktisch alle burgers. Andere persorganen

,

voor zover die deze functie vervullen

, fungeren altijd voor

kleinere publieksgroepen. De persconcentratie van de laatste decennia heeft in het algemeen tot vermin- dering van pluriformiteit geleid

;

de economische neergang heeft het bereik van dagbladen verkleind.

Gezien de culturele en de politiek-institutionele func-

tie van dagbladen dienen deze in het beleid voorrang

te krijgen

, zowel qua steunbeleid als wat de algemene

(economische en fiscale) condities betreft. Nieuwe

initiatieven ten behoeve van een pluriform aanbod

kunnen door overheidsbeleid gesteund worden zon-

(11)

s

s

der de noodzakelijke afstand van de overheid ten op- zichte van de pers in te krimpen.

8

(d) Toezicht - commissariaat voor de media In de medianota wordt een nouveauté aangekondigd namelijk het commissariaat voor de media. Deze in- stelling beoogt de afstandelijkheid van de regering vis à vis de media en in het bijzonder de omroep tot uit- drukking te brengen voor wat betreft

'het dagelijks reilen en zeilen van zendgemachtigden en het toezicht op de naleving van bepalingen inzake de media', als-

ook om zulks

'enigermate te depolitiseren om elke schijn van programma-inmenging tegen te gaan. 9

Nu is deze inmenging van overheidswege in ons land nooit zodanig geweest, dat daarvoor nieuwe gedepo- litiseerde instellingen nodig zijn. Het commissariaat krijgt een verscheidenheid aan taken waaronder 'het

behartigen van de gezamenlijke belangen van de zend- gemachtigden', maar ook het beslissen over toelating

als zendgemachtigde, het verstrekken van vergunnin- gen voor kabelkrant, abonnee-TV, toezicht op nale- ving van de programmavoorschriften.

Deze commissariaatsconstructie lijkt in deze vorm toch iets te gemakkelijk uit de pen te zijn gevloeid;

vanuit de fractie van de PvdA is daartegen bovendien weinig weerwerk geleverd. Toch zijn hier - overi- gens voor de hand liggende - kritische kanttekenin-

gen te plaatsen:

.

- zijn belangenbehartiging en gelijktijdig toezicht houden wel met elkaar verenigbaar?

- evenzeer is het problematisch of het afgeven van vergunningen voor activiteiten die niet tot de omroep behoren (abonnee-TV, kabelkrant) principieel wel verenigbaar is met het behartigen van belangen van de omroep; de omroep zal immers voor een deel con- curreren met deze activiteiten.

- het toezicht houden op de naleving van de pro- grammavoorschriften is een taak, die wat het 'volle- dig programmavoorschrift' betreft momenteel niet te volvoeren is. Men zou derhalve geen instituut dienen in te richten voor de handhaving van regels, waarvan de zendgemachtigden voor hun voortbestaan afhan- kelijk zijn maar waarvan de naleving niet kan worden gehandhaafd.

Gezien de uiteenlopende regimes voor pers, omroep en nieuwe media kan een commissariaat voor de me- dia wellicht een nuttige functie vervullen. Belangen-

behartiging moet men daarmee echter niet vermen-

gen

. Voorts is van wezenlijk belang dat de minister

voor het toezicht waar het de vrijheid van menings- vorming betreft, politiek aansprakelijk blijft. Het zou de fractie van de PvdA niet misstaan hebben, wan- neer zij deze implicaties zou hebben opgemerkt.

Nog niet alles is verloren. De beknoptheid van de me- dianota heeft de minister genoodzaakt om de uitwer- king van een en ander groots op te tuigen

. Daartoe is

de stuurgroep uitvoering medianota geïnstalleerd (12 juni '84) alsook een aantal werkgroepen. Gegeven het compromis karakter van de medianota en het schrale mediadebat in de Kamer lijkt het er op dat - bij gebrek aan duidelijke richting - de uitvoerings- maatregelen en de daarbij te kiezen modaliteiten als- nog onderworpen moeten worden aan de vraag wat een samenhangend mediabeleid zou vergen. Voor de politiek is er wellicht dus nog een tweede ronde.

Noten

2. Motie nr. 6. Tweede Kamer 1983-84, 18 035, nr. 6.

3.

N.

Boerma,

J. J.

van Cuilenburg, E. Diemer,

J.J.

Oostenbrink,

J.

v. Putten:

De Omroep: weten beleid, een juridisch-politicologische evaluatie van de omroepwet,

Den Haag, 1982, blz. 40-41. Zie ook Keesings Historisch Archief, 1974 blz. 537,23 aug. '74

.

4. Zie o.a. H. v. Pelt:

De omroep in revisie, ontwikkeling van het radio- en televisiebestel in Nederland en België,

Leuven, 1974. Boerma e.a.:

De omroep: wet en beleid,

Den Haag 1982 blz. 37

5. Medianota,

Tweede Kamer 1982-83, 18 035, blz. 4.

6. De regeringscommissaris voor de omroep:

Rapport be- treffende het onderzoek omtrent de naleving van art. 13 van de omroepwet, op verzoek van de minister van CRM,

Hilversum

, 1981

7. Zie ook: Boerma e.a.

: De omroep, wet en beleid,

Den Haag, 1982, blz. 82-83; als ook Tweede Kamer, Aan- hangsel Handelingen 1978-79 no

. 485.

8. Zie het WRR-rapport

Samenhangend mediabeleid,

Den Haag, 1982, par. 8.4.3 (blz. 249-252), par. 8.4.5.

(blz. 255) en par. 8.4.6. (blz. 259-260) en par. 8.4.7. (blz.

260-261 voor toekomstig overheidsbeleid), alsook blz.

274-275 minderheidsstandpunt H.A. van Stiphout

9. Medianota,

blz. 10

socialisme en democratie nummer 9

283

september 1984

(12)

De armoede van de socialistische theorie

H. Verwey-Jonker

Sociologe; oud-voorzitter van het curatorium van de Wiardi Beckman Stichting

socialisme en democratie nummer \I

In 1938 publiceerde H. Verwey-Jonker een artikel, ge- titeld 'Vijf en twintig jaar socialistische theorie'. Daar- in maakte ze een balans op van het theoretisch debat in de SDAP. In onderstaand artikel vergelijkt ze deze vooroorlogse periode met wat de sociaal-democratie in de afgelopen veertig jaar aan maatschappijanalyse en maatschappijbeschouwing ten beste heeft gegeven. Die vergelijking valt, zoals bovenstaande titel al aangeeft, niet in het voordeel van de PvdA uit. Het artikel van 1938 werd gepubliceerd in:

Ir. J. W. Albarda. Een kwart eeuw parlementaire werkzaamheid in dienst van de bevrijding der Nederlandse arbeidersklasse

, Amsterdam, Arbeiderspers, 1938. Vorige zomer drukte het tijdschrift Tijd en Taak het nog eens inte- graal af (afleveringen van 23 juli, 20 augustus en 3 sep- tember).

Wie zich het intellectuele klimaat herinnert van de SDAP in de jaren twintig en dertig wordt getroffen door het gebrek aan theoretische oriëntatie, aan fun- damentele discussies en aan lange-termijn-denken dat heerst in de Partij van de Arbeid. Dat is geen nos- talgie of idealisering van het verleden

: ik hoef alleen

maar het artikel na te lezen

, dat ik zelf in het jaar 1938

heb geschreven in het Gedenkboek voor Albarda om te zien hoeveel meer er toen vanuit ee.l socialistische gedachtenwereld werd gepubliceerd, op hoeveel ver- schillende terreinen men zich bewoog en hoe breed de wetenschappelijke achtergronden waren van de auteurs. Ik wil maar een paar voorbeelden noemen:

In 1927 promoveerde J. van den Tempel, die - be- gonnen als schildersknecht - toen bestuurder was van het NVV, in de economische wetenschappen op een proefschrift Macht en economische wet. Daarin werden zowel de kansen voor, als de beperkingen van vakbondsstrijd binnen een kapitalistische maatschap- pij theoretisch gefundeerd. In 1933 promoveerde zijn zoon, B. van den Tempel, op een even belangrijk proefschrift: Demokratische vrijheid en socialistisch

recht,

waarin de vraag wordt opgeworpen of vrijheid en gelijkheid altijd verenigbaar zijn. Enkele jaren la- ter publiceerde Bonger zijn Problemen der democra-

tie, een principiële uiteenzetting van wat democratie

wel en niet betekent - een boek dat nu van tijd tot tijd wordt herontdekt.

Het kenmerkende van deze boeken was dat ze ge- schreven werden binnen de strenge eisen van een we- tenschappelijke discipline maar tevens vanuit een on- wankelbare socialistische overtuiging. Men ging als het ware de vragen die de socialistische praktijk stel- de met behulp van de wetenschappen - economie, recht, sociologie - herformuleren om te proberen er een antwoord op te vinden. Die antwoorden dienden

september 1984

284

dan vaak als grondslag voor de politieke en economi- sche programma's van NVV en SDAP. Bram Peper wijst er in het bundeltje Wetenschappelijk Socialisme

l

op, dat het rapport Het socialisatie vraagstuk, dat in 1920 verscheen blijk geeft van een grote kennis onder andere van het bedrijfsleven

.

In het zelfde boekje wordt door Tinbergen gewezen op de invloed van

Keynes bij de formulering van het Plan van de Arbeid

van 1935.

Dit wijst op een derde karakteristiek van de theo- rieën van die tijd: de grote invloed van buitenlandse - socialistische en niet-socialistische - litteratuur en de belezenheid van de schrijvers. Wie nu bijvoor- beeld nog eens Het economische Getij van Sam de

Wolffter hand neemt - en zijn weerzin tegen's mans

gelijkhebberigheid weet te onderdrukken - ontdekt dat hij bergen van buitenlandse litteratuur moet heb- ben doorgewerkt en minstens evenveel moet hebben geweten van de korte en de lange conjunctuurgolven als Kondratiev, die tegenwoordig voor de uitvinder van deze theorie geldt.

Een kenmerk van deze periode is ook geweest, dat de discussies over de verschillende theorieën en achter- gronden zo serieus werden gevoerd. Meestal ging het daarbij tussen twee stromingen: het Marxisme en het teleologisch denken, zoals dat in Nederland vooral tot uitdrukking werd gebracht door het religieus-so- cialisme dat toen een vrijzinnig Protestantse signa- tuur had. Enerzijds werd daarbij betoogd

, dat er een

direct causaal verband was tussen de ontwikkelings- wetten van de kapitalistische maatschappij en actie voor een socialistische: Max Adler sprak in dit ver- band van een 'wollen müssen'. De tegenstanders van het Marxisme - met name Weersma en Horreus de

Haas2

verwierpen die theorie op grond van de wils- vrijheid en de keuzemogelijkheden van de mens en betoogden, dat het socialisme stoelde op een streven naar gerechtigheid. Bij Jaurès en bij Hendrik de Man vinden we deze denkbeelden zonder een Christelijke achtergrond.

Dit soort discussie werd in die jaren in allerlei perio- dieken en op allerlei bijeenkomsten gevoerd: in de

Socialistische Gids, bij de Arbeidersgemeenschap der

Woodbrookers. Later in de Socialistische Vereniging tot bestudering van Maatschappelijke Vraagstukken en niet te vergeten op de congressen van de Sociaal Democratische Studentenclubs. Maar ze is nooit be- perkt gebleven tot deze ietwat elitaire groeperingen:

langs twee wegen zijn veel denkbeelden doorgedron-

gen tot brede lagen van de Partij: via het Instituut

voor Arbeidersontwikkeling

3

en via de microfoon

van de Vara. Beide instellingen besteedden veel meer

tijd dan tegenwoordig aan analyses van maatschappe-

(13)

lijke ontwikkelingen, ook als die niet direct in ver- band stonden met de dagelijkse problematiek en aan de achtergronden van politieke standpunten. Een he- le generatie van arbeiders en arbeidersvrouwen is via deze wegen tot een zelfstandige oordeelsvorming in staat gesteld.

Na 1945

Bij de oprichting van de Partij van de Arbeid was de belangstelling voor maatschappij-beschouwing en maatschappij-analyse verschrompeld. Achteraf moe- ten we zeggen, dat de partij toen een kans heeft voor- bij laten gaan, omdat de nieuwe sociale groeperingen en levensbeschouwingen, die in haar een bedding hadden gevonden, hadden kunnen bijdragen tot ver- breding en verdieping van de discussie. Maar de Par- tij heeft de confrontatie niet aangedurfd: ze is begon- nen de verschillende levensbeschouwelijke stromin- gen op te sluiten in 'werkgemeenschappen", waarin ze wel onder elkaar maar niet tegen elkaar konden discussiëren.

Maar er waren natuurlijk nog andere oorzaken.

Van Lier

zegt in het al eerder geciteerde boekje

Weten- schappelijk socialisme

dat de Partij van de Arbeid na de oorlog wars was van ideologieën en dat bovendien het hele maatschappelijk denken toen onder Angel- saksische invloed was gekomen, een wereld waarin, zoals bekend, het pragmatisme overheerst. Wat het eerste betreft heeft hij gelijk -

Schelsky

heeft het voor die zelfde tijd ook geconstateerd

4 -

maar het tweede deel van zijn uitspraak betwijfel ik: figuren, die in die periode toch nog wel invloed hadden op de denkwereld van de sociaal democratie waren

Denis de Rougemont

en

Karl Barth -

beiden (toen) Zwit- sers - en men kan geen van beiden pragmatisme aan- wrijven. Bovendien is in die eerste periode na de oor- log nog geprobeerd een marxistische fundering van de socialistische maatschappij beschouwing overeind te houden in een 'Sociaal Democratisch Centrum', waarin Sam de Wolff opnieuw een rol speelde. Maar dit centrum is door een autocratisch partijbestuur monddood gemaakt.

Andere factoren hebben dunkt mij grotere invloed gehad. In de eerste plaats had de sociaal-democratie natuurlijk een aantal belangrijke theoretici in (en ge- deeltelijk door) de oorlog verloren: Bonger,

Stern- heim, Van Gelderen

en Horreus de Haas waren dood.

R. Kuyper

en

Van der Wijk

waren al voor de oorlog overleden. De Man had zich hopeloos gecompromit- teerd. In de tweede plaats was het socialisme al direct na de oorlog ministeriabel geworden. Mensen, die anders wellicht meer theoretisch werk zouden heb- ben gedaan, zoals

Vos

en

Mansholt,

werden nu voor - onvoorstelbaar moeilijke - concrete vraagstukken gesteld en moesten zich voor jaren vastbijten in die problematiek. Ook Tinbergen kreeg een uitvoerende taak: hij werd directeur van het Centraal Plan Bu-

reau . Maar leden van de Partij van de Arbeid waren

niet alleen ministeriabel geworden: ze werden voort- aan ook professorabel geacht. Een hele reeks van - destijds jonge - sociaal-democraten kwam in aan- merking voor hoogleraarsplaatsen:

Kruyt, Banning,

Schaper, Van Heek, Ten Have, Stuiveling, Kleereko- per.

Dat betekende niet, dat ze voor het socialisme verloren waren, maar wel , dat ze voortaan hun on- derzoeken opzetten vanuit een andere gezichtshoek.

Dat ze socialist waren bleek wel uit de keuze van hun onderwerpen en hun publikaties

(Frits de Jong, Theo van Tijn, Thoenes),

maar binnen de socialistische be- weging gingen ze meer gelden als 'deskundige' dan als grondleggers van een politieke theorie of steunpunt van een beleid.

Daarmee was voor lange tijd de weg afgesneden naar een nieuwe bezinning op de maatschappij-beschou- wing van de socialistische beweging. Niet helemaal natuurlijk:

De Weg naar Vrijheid

bevat een aantal be- langrijke uitspraken , die een aanzet in die richting hadden kunnen zijn, Banning heeft zich vooral in zijn boek over

Marx

bezig gehouden met reflectie over de fundamentele vraagstukken, bijdragen waren er ook van orthodox-protestante zijde

(Miskotte

en

Dippel).

Die drongen echter niet meer - zoals vroeger - door tot de denkwereld van de gemiddelde partijgenoot.

Ernstiger was misschien nog wel , dat ook aan maat- schappij-analyse niet veel meer werd gedaan. Dat werd vooral duidelijk toen de eerste 'herstel'jaren voorbij waren en de Partij van de Arbeid zich - met anderen - richtte op de opbouw van wat nu de ver- zorgingsstaat heet. Want wat in de eerste naoorlogse periode nog sterk doorklonk: het besef, dat het kapi- talisme geen stabiele economische verhoudingen ga- randeerde, werd toen vergeten. In de jaren vijftig la- gen de waarschuwingen van De Wolff nog vers in het geheugen: in een kapitalistische maatschappij wisse- len tijden van expansie af met tijden van stagnatie en teruggang. Men was dus geneigd de denkbeelden van Keynes te volgen, die inhielden dat men in tijden van oplopende conjunctuur restricties moest toepassen op lonen en uitgaven om zodoende inflatie en over- produktie te voorkomen. Ook de gewone leden van partij en vakbeweging hadden deze les onthouden en hebben zich lange tijd bij een geleide loonpolitiek die grote beperkingen inhield neergelegd.

Op een gegeven moment is dit niet langer mogelijk gebleken. Onder druk van de werkgevers - die bij elkaar de arbeidskrachten weg gingen kopen -, van het buitenland - waar de lonen al veel hoger waren gestegen - en van de eigen leden - die zagen wat er allemaal kon worden besteed - is die geleide loonpo- litiek verlaten en zijn we de periode van de welvaarts- groei binnen gerend. Ik weet niet of iets anders moge- lijk zou zijn geweest: Nederland is tenslotte geen eiland. Maar het was zeker nodig geweest om ook in die situatie iets van een conjunctuur-analyse en van een conjunctuurbeleid te ontwikkelen. Wij zouden dan waarschijnlijk niet zo verrast zijn geweest toen in de tweede helft van de jaren zeventig De Wolff opeens toch gelijk bleek te hebben gehad .

Natuurlijk heeft in de Partij van de Arbeid van die jaren het nadenken over maatschappelijke achter- gronden niet helemaal stil gestaan. Maar we moeten toegeven , dat socialisten altijd meer hebben gedacht aan

welvaart

dan aan

welzijn,

meer in termen van

scholing

dan van

vorming,

meer aan de 'voorzienin-

socialisme en democratie nummer 9

285

september 1984

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

Orig. title: Little Drop of Heaven By Pepper Choplin Ned. tekst: Jolanda Koning. © 2019 Lorenz Publishing Company.

De jaarrekening van een vereniging doorgelicht.book Page i Tuesday, October 9, 2012 4:01 PM... DE JAARREKENING VAN EEN

Veel van dit materiaal is heden ten dage voor de bouw in- teressant; tras, gemalen tuf is zeer geschikt als specie voor waterdicht metselwerk.. Bims, puimsteenkorrels tot

Petrus Verburg, Een nieuw lied opgedragen aen de eerw.. paters van de societeyt, tot een nieuw

Samenvattend zou gesteld kunnen worden, dat de maat- schappelijke waarde van de onderneming wordt bepaald door funktionele,.. sociaal-ekonomische

Daarin werd de liberale zienswijze als volgt omschreven: &#34;liberalisme komt op voor vrijheid, naar het is een dwaling te menen, dat een politiek van vrijheid altijd negatief

KEY WORDS/PHRASES CUSTOM CULTURE COMPLEXITY CONSTITUTION UBUNTU MODERNITY TRADITIONAL TRANSFORMATION AFRICAN AFROCENTRIC XHOSA CULTURE CUSTOMARY LAW SPATIAL PLANNING