• No results found

I N H O U D : beschrijving en analyse De nieuwe procedure voor de vereffening van handelsvennootschappen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "I N H O U D : beschrijving en analyse De nieuwe procedure voor de vereffening van handelsvennootschappen"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

P 309340 Afgiftekantoor 9000 Gent X Tweewekelijks Verschijnt niet in juli

Op haar eerste vergadering van vrijdag 4 mei jl. heeft de nieuwe nationale raad het bureau verkozen voor de komende vier jaar. De Heer Roland Smets werd verkozen tot voorzitter, Mevrouw Maria Ploumen is de nieuwe ondervoorzitter en de Heer Jean-Marie Conter werd verkozen tot penningmeester. Meer info vindt U op www.bibf.be.

FLASH

I. Inleiding

Behalve in geval van faillissement verloopt het ophou- den van het bestaan van een handelsvennootschap in de regel in drie stappen : (1) een beslissing tot (vrijwillige of gerechtelijke) ontbinding, gevolgd door (2) een veref- feningsprocedure en, na afloop hiervan, (3) een beslissing tot afsluiting van de vereffening(2).

De vereffening van handelsvennootschappen om- vat dus het geheel van de verrichtingen na hun ont- binding. Deze verrichtingen worden uitgevoerd door één of meer vereffenaars, benoemd door de algeme- ne vergadering die de beslissing tot ontbinding heeft genomen in geval van vrijwillige ontbinding, of door het gerecht indien dit de ontbinding heeft uitgesproken.

(1) Dit artikel betreft enkel de ontbindings- en vereffeningsprocedure van de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, de naamloze vennootschappen, de coöperatieve vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid en de comman- ditaire vennootschappen op aandelen aangegaan voor onbepaalde duur.

(2) De mogelijkheid bestaat om de vennootschap te ontbinden en de vereffening af te sluiten in één enkele akte, met name in het kader van de gerechtelijke veref- feningen, voorzien bij artikel 182, § 3 van het Wetboek van Vennootschappen (slapende vennootschappen). Dezelfde procedure is toepasbaar voor vennoot- schappen die ten dage van hun ontbinding geen passief hebben en waarvan de vennoten in de ontbindingsakte unaniem beslissen het actief onder elkaar te ver- delen, zonder een vereffenaar aan te stellen. Deze zeer uitzonderlijke procedure wordt in dit artikel echter niet besproken.

I N H O U D

Flash 1

De nieuwe procedure voor de vereffening van handelsvennoot- schappen : beschrijving en

analyse 1

Btw – werken aan een gebouw voor gemengd gebruik –

6 % of 21 % ? 8

De nieuwe procedure voor de vereffening van handelsvennootschappen

(1)

:

beschrijving en analyse

Dergelijke gerechtelijke beslissing kan op vraag van iedere belanghebbende of van het openbaar ministe- rie worden uitgesproken tegen een vennootschap die gedurende drie opeenvolgende boekjaren geen jaarre- kening heeft neergelegd(3) of nog om wettige redenen(4)

(3) �rtikel 182 Wetboek van Vennootschappen.�rtikel 182 Wetboek van Vennootschappen.

(4) �rtikel 343, lid 3 Wetboek van Vennootschappen voor de besloten vennoot- schappen met beperkte aansprakelijkheid, artikel 386, lid 3 voor de coöperatieve vennootschappen, artikel 645, lid 2 voor de naamloze vennootschappen en de commanditaire vennootschappen op aandelen (in toepassing van artikel 657 van hetzelfde wetboek). De ontbinding om wettige reden kan door iedere belangheb- bende worden gevorderd.

(2)

of wanneer het netto-actief is gedaald tot beneden het wettelijk vastgesteld bedrag(5).

De zogenaamde «vrijwillige» ontbinding, met name in- gevolge beslissing van de algemene vergadering, kan vol- ledig vrij en weloverwogen geschieden, maar kan ook het gevolg zijn van de wettelijke verplichting dat de algemene vergadering moet beraadslagen over de voortzetting van de activiteit van de vennootschap, wanneer haar netto- actief gedaald is tot minder dan de helft of een vierde van het maatschappelijk kapitaal(6). Wanneer het gedaald is tot minder dan een vierde, kan de ontbinding worden goedgekeurd door een vierde gedeelte van de ter verga- dering uitgebrachte stemmen. In alle andere gevallen kan slechts tot ontbinding worden besloten volgens de regels die voor een statutenwijziging zijn gesteld(7).

De beslissing tot ontbinding betekent niet dat de ven- nootschap haar rechtspersoonlijkheid verliest. Dat volgt uit de tekst van artikel 183 van het Wetboek van Ven- nootschappen : «Een vennootschap wordt na ontbinding geacht voort te bestaan voor haar vereffening». �lleen de afsluiting van de vereffening staat synoniem voor de vol- ledige verdwijning van de rechtspersoonlijkheid van de ontbonden vennootschap. Tijdens de vereffening kun- nen vennootschappen dus rechtszaken instellen of voor de rechtbank worden gedaagd.

Zeer in het kort bestaat de opdracht van de vereffenaars hierin : zorgen voor het betalen van het eventueel maat- schappelijk passief met inachtneming van de rechten van de schuldeisers en voor het verdelen van het eventueel po- sitief saldo van de vereffening onder de aandeelhouders(8). De wet van 2 juni 2006 tot wijziging van het Wetboek van Vennootschappen, teneinde de vereffeningsprocedure te verbeteren (B.S. 26 juni 2006) heeft deze, door de ar- tikelen 183 tot 196 van het Wetboek van Vennootschap- pen geregelde procedure, aanzienlijk gewijzigd. Het voor- naamste doel van de wetswijziging is de bescherming van de derden-schuldeisers te vergroten, voornamelijk door meer controle op de rechtschapenheid van de als vereffe- naars aangestelde personen, gekoppeld aan meer toezicht op en openbaarmaking van de vereffeningsprocedure.

(5) Volgens artikel 333 van het Wetboek van Vennootschappen kan iedere belangheb- bende de ontbinding van de BVB� vorderen, wanneer haar netto-actief gedaald is beneden de 6 200 EUR. Hetzelfde geldt voor de CVB� (artikel 432 Wetboek van Vennootschappen). Voor de NV en de Comm. V� kan de ontbinding worden gevorderd als het netto-actief gedaald is beneden de 61 500 EUR (artikel 634 Wetboek van Vennootschappen – juncto artikel 657 voor de Comm. V�).

(6) �rtikel 332 (BVB�), 431 (CVB�), 633 (NV) en 657 (Comm. V�) van het Wetboek van Vennootschappen.

(7) Zie voetnoot 4.

(8) �rtikel 190 Wetboek van Vennootschappen.

In onderstaand artikel willen we de wijzigingen aan het Wetboek van Vennootschappen die door deze recente wet werden aangebracht, en voornamelijk in het kader van vrijwillige vereffeningen, beschrijven en onderzoeken.

II. De beslissing tot «vrijwillige» ontbinding Zoals in de inleiding al werd gezegd, kan de ontbinding het gevolg zijn van een beslissing van de algemene verga- dering van de vennoten (vrijwillige ontbinding) of van de gerechtelijke autoriteiten. De wet van 2 juni 2006 heeft het formalisme dat de beslissing tot vrijwillige ontbin- ding beheerst niet gewijzigd.

We vinden het nochtans nuttig het voorschrift van arti- kel 181 van het Wetboek van Vennootschappen in her- innering te brengen, met name dat de ontbinding moet worden toegelicht in een verslag dat door het bestuursor- gaan wordt opgemaakt en dat vermeld wordt in de agen- da van de algemene vergadering die zich over de ontbin- ding moet uitspreken. Bij dat verslag moet een staat van activa en passiva worden gevoegd, die niet meer dan drie maanden voordien is vastgesteld, opgesteld conform de waarderingsregels die van toepassing zijn op de gevallen waarin de vennootschap besluit haar activiteiten te beëin- digen of indien niet langer ervan kan worden uitgegaan dat de vennootschap haar bedrijf zal voortzetten.

De commissaris of, bij zijn ontstentenis, een bedrijfsre- visor of een externe accountant die door het bestuursor- gaan (en niet door de algemene vergadering) wordt aan- gewezen, brengt over deze staat verslag uit en vermeldt inzonderheid of daarin de toestand van de vennootschap op volledige, getrouwe en juiste wijze is weergegeven.

Een afschrift van deze verschillende stukken (staat van ac- tiva en passiva en verslagen) moet bij de oproeping voor de algemene vergadering worden gevoegd. Deze laatste kan niet geldig beslissen wanneer deze stukken ontbre- ken. De beslissing van de algemene vergadering moet bij authentieke akte worden opgesteld. De instrumenterende notaris moet de naleving van de wettelijk voorgeschreven formaliteiten controleren.

III. Benoeming van de vereffenaar(s) III.1. Gerechtelijke bevestiging

De wet van 2 juni 2006 voert een procedure in om de vereffenaar(s), aangesteld door de algemene vergadering die tot vrijwillige ontbinding besluit, achteraf te controleren.

Overeenkomstig het nieuwe artikel 184 § 1 van het Wetboek van Vennootschappen, treden vereffenaars pas in functie nadat de rechtbank van koophandel is over-

(3)

gegaan tot de bevestiging van hun benoeming ingevolge de beslissing van de algemene vergadering. De rechtbank gaat pas over tot de bevestiging van de benoeming na- dat zij heeft nagegaan dat de gekozen vereffenaar(s) alle waarborgen van rechtschapenheid biedt(en).

Deze bevestiging heeft niet alleen betrekking op de be- noeming van de vereffenaar, maar ook op de handelingen die hij eventueel heeft gesteld tussen zijn benoeming door de algemene vergadering en de bevestiging ervan. Het nieuwe artikel 184 van het Wetboek van Vennootschap- pen stelt de rechtbank voor een keuze : ofwel bevestigt ze de gestelde handelingen met terugwerkende kracht, ofwel vernietigt ze deze indien ze «kennelijk in strijd zijn met de rechten van derden».

De wettekst verbindt de bevestiging van de benoeming van de vereffenaar niet met de bevestiging van de han- delingen die hij heeft gesteld. Op grond van deze tekst kan de rechtbank dus de handelingen bevestigen gesteld door een vereffenaar wiens benoeming ze zou weigeren te bevestigen. In haar toelichtingsnota van 14 november 2006, gericht aan de heer Voorzitter van het College van de Procureurs-generaal, aanvaardt mevrouw de Minister van Justitie trouwens uitdrukkelijk dat «de rechtbank de handelingen die de vereffenaar vóór de bevestigingsproce- dure heeft gesteld kan bevestigen, niettegenstaande de ver- effenaar zelf niet aan de voorwaarde van rechtschapen- heid voldoet»(9). Deze oplossing is logisch, aangezien de vereffenaar die niet de vereiste waarborgen van rechtscha- penheid biedt, handelingen kan hebben gesteld, zonder kennelijk in strijd te zijn met de rechten van derden.

Op zicht van de tekst van artikel 184 rijst zelfs de vraag of de rechter, indien de rechten van derden niet kennelijk zijn geschonden, de handelingen niet met terugwerkende kracht moet bevestigen, aangezien dit het enige alterna- tief is voor de vernietiging ervan in geval van kennelijke schending van deze rechten.

Voor de indiening van het verzoek tot bevestiging geldt geen termijn. De sanctie voor het ontbreken van de be- vestiging is dat de door de vereffenaar gestelde hande- lingen niet aan derden kunnen worden tegengeworpen.

De akte houdende benoeming van een vereffenaar kan immers slechts worden bekendgemaakt, en bijgevolg aan derden worden tegengeworpen, wanneer de beslissing tot bevestiging of homologatie(10) van deze benoeming wordt bijgevoegd. Wanneer we er echter van uitgaan dat, wan- neer de rechten van derden niet kennelijk zijn geschon-

(9) Toelichtingsnota van 14 november 2006 gericht aan de Voorzitter van het Col- lege van Procureurs-generaal, punt 2.1, laatste lid, beschikbaar op http: //www.

juridat.be/tribunal_commerce/verviers/images/CIRCUL�IRE.pdf (10) Zie infra, punt III.2.

den, de door de vereffenaar gestelde handelingen met te- rugwerkende kracht door de rechtbank moeten worden bevestigd, wordt de draagwijdte van deze potentiële sanc- tie in hoge mate afgezwakt.

Ware het niet verkieslijker geweest om een voorafgaande toet- sing van de rechtschapenheid van de voorgedragen vereffe- naars op te leggen ? De efficiëntie van de gewenste controle had er zeker bij gewonnen en de onzekerheid in verband met de gestelde handelingen was vast minder groot geweest.

Zo de bevoegde rechtbank weigert over te gaan tot ho- mologatie of bevestiging, wijst ze zelf een vereffenaar aan, eventueel op voorstel van de algemene vergadering. De algemene vergadering heeft er dus alle belang bij in haar beslissing tot benoeming één of meer vervangende kan- didaten aan te wijzen, voor het geval de rechtbank de voorkeurkandidaat mocht weigeren te bevestigen.

III.2. Persoonlijke beletsels – homologatie

Het nieuwe artikel 184 van het Wetboek van Vennoot- schappen somt een aantal persoonlijke beletsels voor de uitoefening van de functie van vereffenaar op, waarvan sommige door de rechtbank van koophandel, door ho- mologatie te verlenen, kunnen worden opgeheven.

A. Absolute beletsels

Eenieder die werd veroordeeld wegens een inbreuk op de artikelen 489 tot 490bis van het Strafwetboek (inbreuken in verband met het faillissement) dan wel wegens diefstal, valsheid, knevelarij, oplichting of misbruik van vertrou- wen (met inbegrip van misbruik van vennootschapsgoe- deren) mag niet tot vereffenaar worden aangewezen, net zomin als enige bewaarder, voogd, bestuurder of reken- plichtige die niet tijdig rekening en verantwoording heeft gedaan en niet tijdig heeft afgerekend. Tot die uitsluiting mag alleen worden besloten binnen een termijn van tien jaar, te rekenen van een definitief vonnis van veroorde- ling dan wel van het uitblijven van het tijdig rekening en verantwoording doen en tijdig afrekenen.

Deze beletsels merken we als «absoluut» aan, aangezien ze niet door homologatie van de rechtbank van koophandel kunnen worden gedekt, en zulks in tegenstelling tot de hierna opgesomde beletsels die we als «relatief» aanmerken.

B. Relatieve beletsels

Tenzij de rechtbank daartoe homologatie verleent, mag evenmin tot vereffenaar worden benoemd eenieder die fail- liet werd verklaard zonder rehabilitatie te hebben verkre- gen, alsook wie een gevangenisstraf, zelfs met uitstel, heeft opgelopen wegens één van de strafbare feiten die bedoeld worden in artikel 1 van het koninklijk besluit nr. 22 van

(4)

24 oktober 1934 betreffende het rechterlijk verbod aan be- paalde veroordeelden en gefailleerden om bepaalde amb- ten, beroepen of werkzaamheden uit te oefenen, wegens een inbreuk op de wet van 17 juli 1975 op de boekhou- ding van de ondernemingen of op de uitvoeringsbesluiten ervan, of wegens een inbreuk op de fiscale wetgeving.

De homologatie wordt, net als de bevestiging, achteraf ver- leend. In de praktijk betreft het één en dezelfde procedure.

III.3. Bevestiging en homologatie – draagwijdte van het onderscheid

Het onderscheid tussen homologatie en bevestiging van een benoeming tot vereffenaar is niet duidelijk. De nood- zaak van het onderscheid wordt op zicht van de wettekst moeilijk ingezien.

Zijn er dan gevallen waarin de rechtbank, bij ontsten- tenis van persoonlijke beletsels voor de uitoefening van de opdracht van vereffenaar, toch kan beslissen dat de aangestelde persoon niet de vereiste waarborg van recht- schapenheid biedt ? Zo ja, welke ?

In haar voorvermelde toelichtingsnota vermeldt de Minis- ter van Justitie het geval van een bestuurder die verschei- dene jaren geen jaarrekening heeft neergelegd, zonder een veroordeling op te lopen. De rechtbank zou een gebrek aan de vereiste waarborgen van rechtschapenheid kunnen vaststellen en zijn benoeming weigeren te bevestigen, hoe- wel betrokkene niet in één van de gevallen verkeert die persoonlijke beletsels vormen, opgesomd door de leden 3 en 4 van artikel 184 § 1. Het is ook best denkbaar dat de rechtbank vindt dat een vereffenaar die één of meer veroordelingen heeft opgelopen, die een absoluut beletsel zouden vormen voor de uitoefening van zijn opdracht als ze minder dan tien jaar voordien waren uitgesproken, niet de vereiste waarborgen van rechtschapenheid biedt.

Voor de wetgever zou de toetsing van de rechtschapenheid dus verder gaan dan deze van de persoonlijke beletsels.

Dat zou niet in vraag moeten worden gesteld. Had het echter niet volstaan om de gevallen die absolute en rela- tieve beletsels vormen aan te merken als onweerlegbare en weerlegbare vermoedens van gebrek aan rechtschapen- heid, in de plaats van, naast de loutere bevestiging, een beroep te doen op een homologatie van de benoeming ? De vraag rijst ook naar de uitvoerbaarheid van een recht- schapenheidscontrole die het strikte kader van de toet- sing van de uitdrukkelijk door de wettekst opgesomde persoonlijke beletsels voorbijgaat, aangezien deze wet- tekst de rechtbank oplegt om uitspraak te doen over het verzoek tot bevestiging of homologatie binnen 24 uur nadat het verzoekschrift tot bevestiging/homologatie

door de vennootschap is ingediend. De voorbereidende werkzaamheden vermelden trouwens dat «de rechtbank enkel formele verificaties moet doen. De rechtbank heeft niet de bevoegdheid te oordelen of deze of gene persoon die als vereffenaar werd benoemd door de algemene ver- gadering een goede keuze is»(11).

Nog steeds volgens de Minister van Justitie, kan uit de voorbereidende werkzaamheden worden afgeleid dat de wetgever aan de vereiste tot homologatie een bijzondere draagwijdte heeft willen toekennen ten aanzien van de loutere bevestiging. �ls voor de aangewezen vereffenaar een persoonlijk beletsel geldt, is de homologatie van zijn benoeming noodzakelijk, niet alleen omwille van de geldigheid ervan, maar ook voor de bevestiging met terugwerkende kracht van de handelingen die hij reeds zou hebben gesteld(12). Met andere woorden zouden de gestelde handelingen niet met terugwerkende kracht kunnen worden bevestigd, zonder homologatie van de benoeming tot dekking van het persoonlijk beletsel.

Op zicht van de tekst van artikel 184 is er niets dat erop wijst dat eerder de retroactieve bevestiging van de han- delingen gesteld door een uitgesloten en niet gehomolo- geerde vereffenaar dan deze gesteld door een niet-uitge- sloten vereffenaar wiens rechtschapenheid niettemin aan de orde wordt gesteld, zou worden geweigerd. Volgens de Minister zelf moet trouwens worden aangenomen dat handelingen gesteld door een vereffenaar wiens be- noeming wegens gebrek aan de vereiste waarborgen van rechtschapenheid niet werd bevestigd, met terugwerkende kracht kunnen worden bevestigd. Ons inziens moet logi- scherwijs dezelfde oplossing kunnen worden toegepast op de handelingen van een uitgesloten vereffenaar.

Uit deze beschouwingen blijkt andermaal dat het spijtig is dat geen controle vóór de keuze van de vereffenaars werd ingevoerd, in de plaats van een toetsing na de be- noeming, die nu eens een homologatie, dan weer een loutere bevestiging vereist, zonder gewag te maken van de werkelijke draagwijdte van deze beide begrippen en van hun respectieve gevolgen.

(11) Parl. St., Kamer, zitting 51, nr. 1906/005, p. 102.

(12) Toelichtingsnota van 14 november 2006 gericht aan de Voorzitter van het Col- lege van Procureurs-generaal, o.c., punt 2.2.2, laatste lid, met verwijzing naar Parl. St., Kamer, zitting 51, nr. 1906/005, p. 57-58. Deze verwijzing is voor betwisting vatbaar aangezien het slechts een interpretatie van het begrip homo- logatie betreft, gegeven door één der deskundigen die door de Kamer werden gehoord over de eerste redactie van het wetsontwerp.

(5)

III.4. Vereffenaar-rechtspersoon

Wanneer een rechtspersoon tot vereffenaar wordt aan- gesteld, moet de natuurlijke persoon die hem vertegen- woordigt in het benoemingsbesluit worden aangewezen.

De Minister van Justitie meent dat een bevestiging of een eventuele homologatie van de betrokken natuurlij- ke persoon op dezelfde wijze moet geschieden als voor vereffenaars-natuurlijke personen. De wettekst bewaart het stilzwijgen daartoe maar bepaalt uitdrukkelijk dat een wijziging van deze aanwijzing aan de bevestigings- /homologatieformaliteit moet worden onderworpen(13), waaruit effectief kan worden afgeleid dat voor de aan- vankelijke aanwijzing uiteraard hetzelfde geldt.

Dat standpunt is trouwens in overeenstemming met de filosofie achter de hervorming en verleent haar coheren- tie, gesterkt door de wens tot meer responsabilisering van de natuurlijke personen die handelen voor rekening van rechtspersonen die bestuursmandaten bekleden. Het nieuwe artikel 61 § 2 van het Wetboek van Vennoot- schappen is daarvan trouwens de perfecte illustratie.

III.5. Bevoegdheid ratione loci van de rechtbank – procedure

De rechtbank van koophandel die bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek tot bevestiging van de benoeming van een vereffenaar, is die van het arrondissement waar de vennootschap op de dag van het besluit tot ontbinding haar zetel heeft. Indien de zetel binnen zes maanden vóór het besluit tot ontbinding verplaatst werd, is de bevoegde rechtbank die van het arrondissement waar de vennoot- schap haar zetel had vóór de verplaatsing ervan.

Het verzoek wordt ingediend bij eenzijdig verzoekschrift van de vennootschap, ondertekend door haar advocaat of haar orgaan dat bevoegd is om haar te vertegenwoor- digen, hetzij door de vereffenaar(s) waarvan de benoe- ming moet worden bevestigd. Gelet op de legitieme on- zekerheden ingevolge dergelijk stelsel, heeft de Minister van Justitie bevestigd dat de vereffenaar «als het orgaan dat bevoegd is om het verzoekschrift in te dienen en te ondertekenen»(14) moet worden beschouwd, zelfs indien het verzoekschrift ertoe strekt de bevestiging van zijn op- dracht te bekomen. Deze verklaring heeft de verdienste dat ze een praktische oplossing biedt, maar de juridi- sche grondslag ervan is op zijn minst twijfelachtig. Een boekhoudkundige staat van activa en passiva moet bij het verzoekschrift worden gevoegd.

(13) �rtikel 184 § 1, laatste lid, Wetboek van Vennootschappen.

(14) Toelichtingsnota van 14 november 2006 gericht aan de Voorzitter van het Col- lege van Procureurs-generaal, o.c., punt 2.5, laatste lid.

Ook iedere belanghebbende derde kan om bevestiging van een benoeming of om de gerechtelijke afwijzing ervan verzoeken, maar wel bij verzoekschrift op tegen- spraak. Denken we bijvoorbeeld aan een schuldeiser die benadeeld wordt door een eventuele schending van zijn rechten, of aan de tegenpartij bij de handelingen gesteld door een nog niet bevestigde vereffenaar, die zichzelf wil beschermen door bevestiging te bekomen van de benoe- ming van de vereffenaar of van de door laatstgenoemde gestelde handelingen. Ook het openbaar ministerie kan de rechtbank verzoeken de benoeming van een vereffe- naar te bevestigen of te weigeren.

III.6. Toepassing in de tijd

De wet van 2 juni 2006 is in werking getreden op 6 juli 2006, hetzij de tiende dag na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad(15).

De procedure tot bevestiging / homologatie van de ver- effenaars heeft niet alleen betrekking op de vereffenaars die aangesteld zijn bij beslissing van een algemene ver- gadering van na deze datum, maar ook op degenen die voordien zijn aangesteld.

Laatstgenoemden beschikken evenwel over een termijn die op 26 juni 2007 afloopt (een jaar vanaf de bekend- making van de wet(16)) om zich naar de nieuwe bepalin- gen te schikken. De Minister van Justitie verklaarde dat, aangezien deze maatregel een overgangstermijn instelt, er niet tot bevestiging van de opdracht van vereffenaars die vóór 6 juli 2006 zijn aangesteld dient te worden over- gegaan, indien de vereffening vóór het verstrijken van de overgangstermijn voor de inregelstelling, hetzij op 26 juni 2007(17), is afgesloten.

Moet de bevestiging van de opdrachten van vereffenaars die vóór 6 juli 2006 zijn aangesteld, ook betrekking heb- ben op de door laatstgenoemden sinds hun aanstelling gestelde handelingen ? Het antwoord is ons inziens ne- gatief voor de handelingen gesteld vóór 6 juli 2006, aan- gezien de tekst geen terugwerkende kracht kan hebben, hetgeen de Minister van Justitie bevestigt(18).

Quid de handelingen gesteld door de «oude» vereffenaars tussen de datum van inwerkingtreding van de wet (6 juli 2006) en het verstrijken van de overgangsperiode voor de inregelstelling van hun aanstelling ? Kunnen deze aan

(15) De in het Belgisch Staatsblad van 26 juni 2006 gepubliceerde tekst, bevat geen bijzondere vermelding betreffende de inwerkingtreding ervan.

(16) Overeenkomstig artikel 7 van de wet van 2 juni 2006.

(17) Toelichtingsnota van 14 november 2006 gericht aan de Voorzitter van het Col- lege van Procureurs-generaal, o.c.,. punt 6.

(18) Idem.

(6)

derden worden tegengeworpen indien hun benoeming niet wordt bevestigd ?

Het antwoord op deze vraag zou positief moeten zijn, indien we aan de tekst die de overgangsperiode instelt een werkelijke draagwijdte willen verlenen. Benoemingen tot vereffenaar van vóór 6 juni 2006 kunnen aan derden worden tegengeworpen tot 26 juni 2007. Na deze da- tum kunnen ze alleen nog worden tegengeworpen als de betrokken vereffenaars gerechtelijke bevestiging van hun benoeming hebben verkregen.

�angezien de regularisatietermijn niet is voorgeschreven op straffe van verval, is het in principe niet uitgesloten dat een «oude» vereffenaar nog na 26 juni 2007 bevesti- ging van zijn benoeming zou bekomen.

Het betreft evenwel een zuiver interpretatieve overwe- ging, zodat de voorzichtigheid uiteraard gebiedt om alles in het werk te stellen om zo snel mogelijk bevestiging te bekomen van opdrachten van vóór 6 juli 2006, zeker nu de nalatige vereffenaar persoonlijk aansprakelijk kan wor- den gesteld indien hij niet binnen de wettelijke termijn tot regularisatie overgaat.

IV. Periodieke informatie over de staat van de toestand van de vereffening

Om de derden meer bescherming te bieden heeft de wet van 2 juni 2006 in het Wetboek van Vennootschappen een artikel 189bis ingevoegd, dat de vereffenaar(s) een verplichting tot periodieke informatie over de toestand van de vereffening oplegt.

Voortaan moeten de vereffenaars in de zesde en de twaalfde maand van het eerste vereffeningsjaar een om- standige staat overmaken van de toestand van de veref- fening aan de griffie van de rechtbank van koophandel van het arrondissement waarin de vennootschap haar zetel heeft. Deze omstandige staat, die onder meer de ontvangsten, de uitgaven en de uitkeringen vermeldt, en die wat nog moet worden vereffend aangeeft (zie hierna, punt VI), wordt bij het vereffeningsdossier gevoegd. Hij moet echter niet in het Belgisch Staatsblad worden be- kendgemaakt.

Vanaf het tweede vereffeningsjaar wordt die omstandige staat slechts om het jaar aan de griffie overgezonden en bij het vereffeningsdossier gevoegd. De opstelling van deze staat ontslaat de vennootschap in vereffening geens- zins van haar verplichting tot het opstellen en neerleggen van haar jaarrekening(19).

De vereffenaars die verzuimen zich naar deze nieuwe formaliteit te schikken, kunnen, op verzoek van het

(19) �rtikel 193 Wetboek van Vennootschappen.

openbaar ministerie dan wel van iedere belanghebbende derde, door de rechtbank van koophandel worden ver- vangen. In het kader van deze procedure worden de nala- tige vereffenaar(s) gehoord. Het verzuim van deze zelfde verplichting wordt door het nieuwe artikel 196, lid 1, 5°

van het Wetboek van vennootschappen gestraft met een geldboete van 50 tot 10 000 EUR(20).

De verplichting tot periodieke informatie geldt voor alle vereffenaars, ongeacht ze vóór of na de inwerkingtreding van de wet in hun opdracht zijn benoemd. Gelet op de algemene draagwijdte van de termijn voor de regularisa- tie van de vereffeningen die op 6 juli 2006 in uitvoering zijn, beschikken de vóór 6 juli 2006 aangestelde veref- fenaars over een termijn gaande tot 26 juni 2007 om zich met deze nieuwe verplichting(21) in regel te stellen en moeten ze dus vóór deze datum een eerste staat van de toestand van de vereffening waarvoor ze zijn aange- steld(22) aan de bevoegde rechtbank overzenden.

V. Plan voor de verdeling van de activa

Overeenkomstig artikel 194 van het Wetboek van Ven- nootschappen moeten de vereffenaars, na afloop van de vereffening, en ten minste één maand voor de algemene vergadering van de aandeelhouders of vennoten die over de afsluiting van de vereffening en de kwijting van de vereffenaars moet beslissen, hun verslag over de aanwen- ding van de activa van de vennootschap op de zetel van de vennootschap neerleggen, samen met de rekeningen en stukken tot staving.

Deze stukken moeten vervolgens door de commissaris worden gecontroleerd. Bij ontstentenis van een commis- saris, beschikken de vennoten en aandeelhouders over een individueel onderzoeksrecht, waarbij zij zich kunnen laten bijstaan door een accountant.

Met inachtneming van de hiervoor vermelde minimum- termijn van één maand moeten de vereffenaars een al- gemene vergadering bijeenroepen om, in voorkomend geval, het verslag van de commissaris te aanhoren, en te beslissen over de kwijting van de vereffenaar en de afsluiting van de vereffening.

De wet van 2 juni 2006 heeft de vereffenaars nog een bijkomende verplichting opgelegd : «Vooraleer de veref-

(20) De geldboeten waarin artikel 196 van het Wetboek van Vennootschappen voor- ziet, luiden steeds in Belgische Franken. Niettemin moet, overeenkomstig de wet van 26 juni 2000 betreffende de invoering van de euro in de wetgeving die betrekking heeft op aangelegenheden als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet, de tekst worden gelezen met dezelfde bedragen luidende in EUR.

(21) �rtikel 7 van de wet van juni 2006.

(22) Ze zijn er logischerwijs van vrijgesteld, als de vereffening vóór 26 juni 2007 wordt afgesloten.

(7)

fening wordt afgesloten, leggen de vereffenaars het plan voor de verdeling van de activa onder de verschillende schuldeisers voor akkoord voor aan de rechtbank van koophandel van het arrondissement waarbinnen de ven- nootschap haar zetel heeft ». De rechtbank kan van de vereffenaar alle dienstige inlichtingen vorderen om de geldigheid van het verdelingsplan na te gaan(23).

Bij schending van deze verplichting, kan de vereffenaar worden vervangen en een geldboete worden opgelegd van 50 tot 10 000 EUR, net als voorzien in geval van verzuim de periodieke staten van de toestand van de ver- effening op te stellen.

Het ontbreken van het vonnis tot goedkeuring van het verdelingsplan, brengt, blijkens de teksten, de geldigheid van de beslissing van de algemene vergadering die over de afsluiting van de vereffening beslist wanneer dit stuk ontbreekt, niet in het gedrang. De overlegging van der- gelijk vonnis wordt evenmin als voorwaarde gesteld voor de bekendmaking van de beslissing tot afsluiting van de vereffening, die in het Belgisch Staatsblad moet worden gepubliceerd(24). De Minister van Justitie meent dat de vereffening, zonder dergelijk vonnis, niet kan worden af- gesloten(25). Niettemin dient te worden vastgesteld dat dit standpunt, dat ongetwijfeld in overeenstemming is met de wil van de wetgever, niet duidelijk in de aangenomen teksten is weergegeven. Het is daarentegen wel duidelijk dat nalatige vereffenaars aansprakelijk zullen worden ge- steld ten aanzien van eventueel benadeelde derden(26). Ten slotte is er geen termijn gesteld waarbinnen de veref- fenaar het verdelingsplan moet neerleggen, zodat de niet- naleving van deze verplichting ongetwijfeld zal moeten worden beoordeeld op grond van een «due diligence»

controle over de uitvoering van zijn opdracht. Dat komt de rechtszekerheid uiteraard niet ten goede. Voor het overige wijzigt de wet van 6 juni 2006 niets aan de be- ginselen van aansprakelijkheid van de vereffenaars. Ze blijven, net als voorheen, zowel jegens derden als jegens de vennoten verantwoordelijk voor de vervulling van hun taak en aansprakelijk voor de tekortkomingen in hun be- stuur(27). Na de bekendmaking van de beslissing tot af- sluiting van de vereffening, blijven ze nog gedurende vijf jaar aansprakelijk(28).

(23) Deze verplichting is ingeschreven in de twee nieuwe leden, toegevoegd aan arti- kel 190 § 1 van het Wetboek van Vennootschappen.

(24) �rtikel 195 Wetboek van Vennootschappen.

(25) Toelichtingsnota van 14 november 2006 gericht aan de Voorzitter van het Col- lege van Procureurs-generaal, o.c., punt 4.

(26) �rtikel 192 Wetboek van Vennootschappen.

(27) Idem.

(28) �rtikel 198 § 1 Wetboek van Vennootschappen.

VI. Dossier van de vereffening

De wet van 2 juni 2006 wil de derden nog beter be- schermen door de invoering van een vereffeningsdossier, dat op de griffie van de rechtbank van koophandel die bevoegd is voor de maatschappelijke zetel van de ven- nootschap in vereffening, wordt bijgehouden. Het ver- effeningsdossier is in feite een deel van het algemeen dossier van de vennootschap dat op de griffie wordt bij- gehouden in uitvoering van artikel 67 van het Wetboek van Vennootschappen.

Het dossier van de vereffening omvat : 1° het in artikel 67, § 2, bedoelde dossier;

2° het afschrift van de in artikel 181 § 1, bedoelde ver- slagen (verslagen vóór het vereffeningsbesluit);

3° een afschrift van de in artikel 189bis bedoelde veref- feningsstaten;

4° de uittreksels van de in de artikelen 74, 2°, en 195 bedoelde bekendmakingen;

5° in voorkomend geval, de lijst van homologaties en bevestigingen.

Elke belanghebbende kan kosteloos inzage nemen van het dossier en er tegen betaling van de griffiekosten een afschrift van verkrijgen(29).

VII. Conclusie

De bedoelingen van de wetgever zijn alleszins lovens- waardig. De bescherming van de derden, en zelfs van de vennoten, wordt verbeterd door de verplichting om periodiek rekenschap af te leggen van de toestand van de vereffening en de openbaarmaking van de informatie van het vereffeningsdossier.

De toetsing van de rechtschapenheid van de vereffenaar is ook een positief gegeven, maar de huidige organisatie ervan lijdt onder de onnauwkeurigheid en doet een be- treurenswaardig klimaat van rechtsonzekerheid ontstaan, dat zeker had kunnen worden vermeden door de invoe- ring van een toetsing vooraf. Ook de verplichting dat vóór de afsluiting van de vereffening een plan voor de verdeling moet worden neergelegd, welke verplichting gebrekkig is gedefinieerd, houdt enige onzekerheid in.

Christophe LEMAIRE Gerechtelijk stagiair Licentiaat in het fiscaal recht Professor aan de CBCEC

(29) Het tarief van de griffiekosten bedraagt 0,75 cent per stuk.

(8)

Btw – werken aan een gebouw voor gemengd gebruik – 6 % of 21 % ?

1. Probleemstelling

Wanneer werken in onroerende staat worden uitgevoerd aan woningen voor dubbel gebruik, roept dat vele vragen op voor de correcte toepassing van het tarief van 6 % of van 21 %.

Welk tarief moet worden toegepast voor een gebouw dat gedeeltelijk voor een beroepsactiviteit wordt gebruikt en voor het overige als privéwoning ?

Volgens de wetgeving is, indien alle andere voorwaarden zijn vervuld (leeftijd van de woning, aard van de werken, geregistreerde aannemer, enz.), het tarief van 6 % van toepassing op werken die worden uitgevoerd aan een wo- ning die na de uitvoering van de werken daadwerkelijk ofwel UITSLUITEND ofwel HOOFDZ�KELIJK als privéwoning wordt gebruikt.

Hierna belichten we deze problematiek.

2. Parlementaire Vraag

We grijpen terug naar het antwoord op vraag nr. 359 van Senator Van Der Niepen, van 11 september 1984, Vr. &

Antw., Senaat, 1984-1985, nr. 7, p. 229-230.

Dit antwoord verduidelijkt dat wanneer werken in onroe- rende staat worden uitgevoerd aan een woning die gedeel- telijk als privéwoning wordt gebruikt en voor het overige, in hetzelfde geheel, ruimten bevat die voor beroepsdoel- einden worden gebruikt, de volgende oplossingen gelden, met dien verstande dat de situatie appartement per ap- partement moet worden beoordeeld wanneer het om ge- bouwen met verschillende appartementen gaat.

2.1. Werken uitsluitend uitgevoerd aan de privéwoning

Het tarief van 6 % is van toepassing in de betrekkingen tussen de aannemer en de opdrachtgever indien het gaat om werken die uitsluitend uitgevoerd worden aan de ruimten die bestemd zijn voor de privéwoning.

2.2. Werken uitsluitend uitgevoerd aan de beroepsruimten

Het tarief van 21 % blijft echter van toepassing indien de wer- ken uitsluitend uitgevoerd worden aan de beroepsruimten.

2.3. Werken uitgevoerd aan het geheel van het gebouw

Wanneer de werken worden uitgevoerd aan het geheel van de ruimten, wordt het tarief van 6 % eenvormig toegepast in de betrekkingen tussen de aannemer en de opdrachtgever indien de hoofdbestemming van het on- roerend goed een privéwoning is.

Zoniet moet de prijs van de werken worden opgesplitst om de tarieven van 6 % en 21 % respectievelijk op het privégedeelte en het beroepsgedeelte toe te passen.

Om uit te maken of het privégebruik van een gebouw al dan niet de hoofdbestemming is, moet worden terugge- grepen naar het standpunt dat in dat verband wordt inge- nomen met betrekking tot de inkomstenbelastingen, meer bepaald wat de aftrek van algemene onkosten betreft.

Wanneer de werken zowel worden uitgevoerd aan het privégedeelte als aan het beroepsgedeelte van een gebouw voor gemengd gebruik, en de klant een btw-belasting- plichtige is die periodieke btw-aangiften moet indienen, wordt de inning van de verschuldigde btw verlegd naar de klant voor het geheel van de verrichting, op grond van artikel 20 van het Koninklijk Besluit nr. 1 van 23 juli 1969 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde.

In dat geval moet de aannemer op zijn factuur noch het tarief, noch het bedrag van de verschuldigde belasting ver- melden, maar er de volgende vermelding op aanbrengen :

«Belasting te voldoen door de medecontractant, Konink- lijk Besluit nr. 1, art. 20».

De klant moet dan zelf op de factuur de maatstaf van hef- fing vermelden, de verschuldigde belasting opnemen in zijn aangifte en de aftrek verrichten voor het beroepsgedeelte.

Noch deze publicatie, noch gedeelten van deze publicatie mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overgedragen in welke vorm of op welke wijze ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De redactie staat in voor de betrouw- baarheid van de in haar uitgaven opgenomen info, waarvoor zij echter niet aansprakelijk kan worden gesteld. Verantwoordelijke uitgever : Marcel-Jean PAQUET, B.I.B.F. – Leg- randlaan 45, 1050 Brussel, Tel. 02/626 03 80, Fax. 02/626 03 90 e-mail : info@bibf.be, URL : http : //www.bibf.be. Redactie : Gaëtan HANOT, Geert LENAERTS, Marcel-Jean PAQUET, Joseph PATTYN. Adviesraad : Professor P. MICHEL, Ecole d’Administration des Affaires de l’Université de Liège, Professor C. LEFEBVRE, Katholieke Universiteit Leuven.

G E R E A L I S E E R D I N S A M E N w E R K I N G M E T K L U w E R – w w w . K L U w E R . B E

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wanneer ten gevolge van geleden verlies het netto-actief gedaald is tot minder dan de helft van het maatschap- pelijk kapitaal, moet de algemene vergadering, behou- dens

De vennootschappen uit een lidstaat van de Europese Unie die door hun nationaal recht verplicht zijn hun geconsoli- deerde jaarrekening in hun land van herkomst openbaar te

De vergoeding die de franchisenemer verkrijgt als compen- satie voor het verlies aan cliënteel, wordt daarentegen door- gaans als een gedwongen meerwaarde in de zin van

en in de Comm.V zijn de besluiten inzake de wijze van vereffening en de benoeming van de veref- fenaars slechts geldig indien zij worden genomen door de helft van de vennoten, in

Maatstaf van heffing van één vijftiende per jaar Wanneer op het einde van de verbouwingswerken het gebouw voor de toepassing van de BTW als nieuw dient te worden beschouwd,

– Indien de gewezen werkgever niet heeft bepaald dat de vergoeding niet langer zal worden uitbetaald bij werkhervatting (tot 31 december 2007) of expliciet heeft

Onder de «negatieve beslissingen» zijn onder meer deze dossiers opgenomen waarbij om onbeperkt uitstel wordt verzocht voor belastingen waarop deze maatregel niet van

In de mate dat de waardeverminderingen niet meer gerecht- vaardigd zijn zonder dat een gepaste terugneming wordt uitgevoerd of zonder dat de vennootschap het verlies dat