• No results found

De Partij van de Arbeid in de komende veertig jaar: opdracht tot heroriëntatie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De Partij van de Arbeid in de komende veertig jaar: opdracht tot heroriëntatie "

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Genegeerde meerderheid

Voorstanders van burgerlij ke ongehoorzaamheid, als vorm van protest tegen het l-november-besluit, heb- ben het niet makkelijk. Hun situatie verschilt namelijk in twee belangrijke opzichten van de 'klassieke' geval- len van burgerlijke ongehoorzaamheid, waar deze protestvorm haar voornaamste rechtvaardiging aan ontleent.

Ten eerste heeft men niet de mogelijkheid om te pro- testeren tegen dit door hen als onrechtvaardig ervaren besluit, door het besluit zelve te overtreden. Waar Martin Luther King en zijn aanhangers tegen rassen- scheiding protesteerden door daarop betrekking heb- bende wetten en regels te overtreden, laat de aard van het kruisrakettenbesluit soortgelijke actie niet toe.

Een tweede aspect van de situatie is echter unieker.

M.L. King vertegenwoordigde een minderheid die ge- negeerd werd; en Gandhi vertegenwoordigde de In- diërs, die zich onder de Britse overheersing in het par- lement niet vertegenwoordigd wisten. In deze 'klassie- ke' gevallen faalde de parlementaire democratie: ze had een blinde vlek voor de belangen van zwarten respectievelijk Indiërs. Burgerlijke ongehoorzaam- heid is dan een noodzakelijk en gerechtvaardigd pro- test. In ons geval gaat het echter om een besluit dat, af- gaande op gehouden opiniepeilingen, tegen de wil van een méérderheid in de samenleving in gaat!

Deze meerderheid kan zich - dat is immers de essentie van ons parlementaire stelsel - vertalen in een meer- derheid in het parlement. Dat dit (nog) niet gebeurd is, is dan ook geen falen van de parlementaire democratie, maar een 'falen' van diegenen die aan hun standpunt tegen de kruisraketten geen consequenties voor hun partij keuze verbinden. In het geval van een genegeer- de meerderheid zijn in een parlementaire democratie dus per definitie nog mogelijkheden om de zaak parle- mentair te 'winnen'. Dit gegeven zou tot de paradoxa- le conclusie leiden dat een zware protestvorm als bur- gerlijke ongehoorzaamheid wèl gerechtvaardigd is bij het negeren van een minderheid, maar niet bij het ogenschijnlijk zwaardere geval van het negeren van een meerderheid.

Nu is een paradox een schijnbare tegenstelling; maar in deze reëel genoeg om aan te tonen dat de klassieke theorie van het buitenparlementaire verzet, die zich vooral richt op het door Schuyt zo nauw omschreven begrip 'burgerlijke ongehoorzaamheid', in de huidige situatie faalt.

Welke nieuwe Schuyt pakt de handschoen op?

Wouter Bos

Student politicologie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam

socialisme en democratie nummer 2

(2)

soch num jan u

socialisme en democratie nummer 2

februari 1986 38

-DE MEIBOOM-

'Hiel undo Kurt

DOOI

Als I gesta zij v waar zijn 1 van I

soon Daal ning, van I

cenn sprei der, min!

voor Part histc culu de hi gen 1

jarer aanz Bij ~

waal van derd parti idea.

gens prod weze den i perk partl Ontf van, gem.

het I

met 0 mini Jing.

het 2

braa nom er oe meh man Bov(

(3)

De Partij van de Arbeid in de komende veertig jaar: opdracht tot heroriëntatie

'Hier ein Stuhl und da ein Stuhl, und wir immer dazwischen' Kurt Tucholsky

Doorbraak en beginselen

Als de Partij van de Arbeid in 1947 de Doorbraak gestalte geeft in een nieuw beginselprogramma, wijdt zij vele alinea's aan culturele en maatschappelijke waarden die tot dan toe niet als typisch socialistisch zijn gezien: 'De Partij erkent defundamentele waarde van huwelijk en gezin, zowel voor de groei van de per- soonlijkheid, als voor de geest van de samenleving.

Daarom dienen ook de sociale, de fiscale en de wo- ningpolitiek mede op de bescherming en verheffing van het gezin te zijn gericht. ' Hadden de arbeiders de- cennia lang 'geen vaderland', het nieuwe programma spreekt weliswaar van de internationale gemeenschap der volkeren en accepteert internationale machtsvor- ming ter handhaving van het recht, maar daaraan vooraf gaat de voor socialisten opmerkelijke zin: 'De Partij beschouwt de Nederlandse natie als een in de historie gegroeide eenheid met eigen karakter, taal en cultuur.' Natuurlijk, soortgelijke tekst was, dankzij de historicus H. W. Wiardi Beckman, al doorgedron- gen tot het SOAP-programma van 1937, maar na vijf jaren Duitse bezetting had zij ook voor socialisten een aanzienlijke gevoelswaarde verkregen.

Bij alle begripvolle benadering van oude en nieuwe waarden van 'vreemde' herkomst, bleef de analyse van het 'kapitalisme' en zijn uitwassen evenzeer on- derdeel van het beginselprogramma. Voorts hield de partij onverminderd vast aan haar plansocialistisch ideaal van een economisch bestel zonder 'klassente- genstellingen' en dienden derhalve de voornaamste produktiemiddelen in industrie, bank- en transport- wezen te worden 'gesocialiseerd'. Ook overigens zou- den in een nieuwe economische constellatie 'door be- perking van de beschikkingsmacht de euvelen van het particulier bezit zijn opgeheven '.

Ontegenzeglijk is de Doorbraak en de totstandkoming van een eigen beginselprogramma voor de PvdA ver- gemakkelijkt, doordat de SOAP al in 1937 materieel het marxisme had verlaten: er werd zowel gebroken met het klassekarakter van de partij als met de deter- ministische analyse van de maatschappij-ontwikke- ling. Het socialisme zou niet meer 'vanzelf' komen, het zou voortaan moeten worden gemààkt. De Door- braak voegde er het afscheid van het primaat van eco- nomie en produktieverhoudingen aan toe. Tot zover is er ook weinig aan de hand: het democratisch socialis- me heeft, denkend en handelend, van eigen en ander- mans verleden geleerd.

Bovendien ontwikkelde de PvdA zich van een dogma-

tische sociaal-democratische partij In traditionele marxistische zin - en dus met ambivalente gevoelens over de parlementaire democratie - tot een politieke partij die, mede dankzij de toetreding van vrijzinnig- democraten en radicale christenen, de trekken kreeg van een progressieve volkspartij. Niettemin is zij te- ruggedrongen in een verzuild verleden door de voors- hands onveranderde weerbarstigheid van het vader- landse politieke en maatschappelijke bestel. Machtige instituties op confessionele basis hebben zich in '45-'46 hersteld en hielden voorlopig de controle over een po- tentiële aanhang, voor wie daardoor in de partij 'het oude' te oud of, zeker tot '52, 'het nieuwe' te nieuw bleef.

Tweeslachtigheid

Die botsing met de Nederlandse werkelijkheid van de jaren vijftig maakt dat nu, zo'n veertig jaar later, zin- nen uit het eerste beginselprogramma op het eerste oog worden gelezen als berichten uit een andere we- reld: 'Het verzet tegen structuur en geest van het kapi- talisme schiet steeds dieper wortel in het volk, niet al- leen bij de arbeiders, maar ook bij andere groepen, zo- als boeren, oude en nieuwe middenstand en intellec- tuelen van overigens zeer verschillende levensovertui- ging. Zo wordt het socialisme steeds meer een zaak van het gehele volk'.

Bij nader toezien wijzen deze en andere zinnen er op, dat het afscheid van het marxistisch verleden moeilij- ker is gevallen dan toen en achteraf wel is aangeno- men. Niet langer zal het kapitalisme zichzelf met historische onvermijdelijkheid ombrengen, maar het zal met diezelfde historische noodzakelijkheid worden overwonnen door het 'heilig willen' van, geleidelijk, het gehele volk. Woorden als 'kapitalisme' en 'klas- sentegenstellingen' wijzen evenzeer op een, ten dele bewust vastgehouden, band met het verleden, ook al wijzigt zich de materiële inhoud van overgeleverde ter- men en begrippen. Dan zien wij hier nog afvan het be- houd in '46 der oude symbolen: de strijdliederen, de vlaggen en het lidmaatschap van de Internationale. Hoewel losser dan voor 1940 blij ft ook de - door de verzuildheid afgedwongen - verbondenheid met zusterorganisaties als NVV , VARA, NIVON en der- gelijke.

De, op zichzelf begrijpelijke, behoefte aan continuï- teit (die dankzij het succes van de CPN in '46 eerder groter dan geringer wordt) maakt ook de PvdA kwets- baar voor het verwijt van tweeslachtigheid. Die tweeslachtigheid zal ook blijven: de partij zal als goed democratische beweging zich voegen in politieke ver- houdingen en deze tegelijk grondig willen wijzigen ter- wille van een andere, klassenloze, maatschappij.

39

J.Th.J. van den Berg/

Jacq. Wallage

Van den Berg is directeur van de Wiardi Beckman Stichting; Wallage is lid van de Tweede Kamer voor de Partij van de Arbeid; Beiden zijn lid van de redactie van SenD

socialisme en democratie nummer 2

februari 1986'

(4)

soci nun jam

socialisme en democratie nummer 2

februari 1986

Een meer radicaal afscheid van de marxistische erfenis volgt in het beginselprogramma van 1959. De partij is uit de wederopbouwperiode gekomen als een der grondlegsters van de sociale welvaartsstaat; zij is me- deverantwoordelijk geworden voor aard en opbouw van de Nederlandse samenleving. De retoriek blijft er echter een van afstand houden: de partij houdt de toon van de strijdorganisatie maar met de gelijktijdige ambitie een 'natural party of government' te wezen, lokaal en nationaal. De zekerheid omtrent de eigen heilsverwachting moge haar zijn ontvallen, de kritiek blijft fel op een hoogst onvolmaakte samenleving, ge- baseerd als die in veel opzichten is gebleven op eigen belang en eigen macht.

De in 1947 nog weinig geclausuleerde socialisatie wordt nu nog slechts noodzakelijk gevonden in die si- tuaties waar 'dit het doeltreffend middel is voor de in- standhouding van de werkgelegenheid, de breideling van economische machtposities en de verkrijging van een doelmatige taakvervulling van bepaalde takken van produktie en dienstverlening. '

'Kleinlinkse' kritiek in de jaren zestig

Verzakelijking dus en verminderd vertrouwen in een toekomst waarin de 'gemene gratie' het gehele volk ge- leidelijk vanzelf tot het socialisme zal brengen. Niette- min: het diepe verlangen naar een andere samenleving

- hoe weinig omschreven ook - maakt de partij in de jaren zestig kwetsbaar voor de kritiek van een nieuwe generatie die dit afscheid van het marxisme zal gaan zien, niet als resultaat van een leerproces maar als 'ver- watering' en 'verburgerlijking'. De partij wordt be- stookt met wat men zou kunnen noemen 'kleinlinkse' kritiek in eigen kring, zonder dat daarbij overigens ra- dicaal wordt gekozen voor herstel van (neo-)marxis- tische maatschappij-beschouwing en -kritiek. Het meest opvallende aan de 'vernieuwers' van de partij in die jaren is hun gebrek aan stelselmatige maatschap- pijbeschouwing. Daartegen steekt het beginselpro- gramma-1959 achteraf nog heel gunstig af.

Natuurlijke oppositiepartij?

De onvrede over de vastgeroeste maatschappelijke verhoudingen in ons land treft uitgerekend de PvdA in de jaren zestig hard. En wie de teksten leest waarmee voor lieden van de partij reageerden op de eerste stu- dentenbezettingen, die kan zich vandaag nog bij die onvrede het een en ander voorstellen. Na enige strub- belingen springt de partij echter lenig van haar establishment-been op dat van de strijdorganisatie.

Zij kon dat ook met beperkte risico's, omdat de eisen uit die jaren materieel veel meer een verheldering van democratische verhoudingen bepleitten dan een terug- keer naar de 'centrale leerstukken' van het socialisme;

natuurlijk ook, omdat zij in '66 aan een langdurige oppositie-periode begon. Waar de jaren zestig vooral de politieke cultuur een opfrisbeurt wensten te geven, kon de partij die ook wel gebruiken. Zo vernieuwde de partij haar kader in die jaren, zeker ook haar interne procedures en haar visie op de burger als participant in bestuursprocessen, maar haar karakter bleef tweevou- dig. Haar bijeenkomsten bleven toogdagen voor de

40

eigen gelovigen en het merendeel van de activiteiten in de organisatie bleef gericht op het werk in de vertegen- woordigende organen. Of ze zich nu de partij noemde 'om mee te werken', of de partij 'in aktie', geen (le- den)vergadering werd zo goed bezocht als die waar kandidatenlijsten werden vastgesteld.

De 'verschriftelijking' van de interne communicatie blijkt in elk geval uit de lengte van het beginselpro- gram, dat in 1977 het licht ziet: het is langer dan de bei- de voorgaande gezamenlijk. Stonden de SDAP- programma's en vooral het Plan van de Arbeid onder de schaduwen van de economische crisis en het eerste PvdA-programma van '47 volledig in het licht van de wederopbouw, na de behoedzame consolidatiepoging van het einde van de jaren vijftig tracht het nieuwe programma van 1977 oude begrippen en identiteiten te verzoenen met 'nieuwe feiten'. Om te overleven, heet het programma niet zonder dramatiek, onder invloed van de 'Club van Rome'. Inmiddels heeft de partijcul- tuur een effectief middel gevonden het leven van ver- kiezingen, kabinetsformaties en praktisch (lokaal) bestuur te verzoenen met de leer van het beginselpro- gramma: tal van vergaande gedachten over de ge- wenste maatschappelijke ordening vinden hun weg niet meer naar de verkiezingsprogramma's: 'die zijn slechts voor vier jaar'. (Wat vervelend is, want in het Beginselprogramma zijn zij ook niet erg ordelijk uit- gewerkt.) In zo'n termijn kun je natuurlijk niet ver- wachten de basisindustrieën in gemeenschapsbezit te brengen of een ontwikkelingsplan te maken dat sa- menhang brengt in het vestigings-, investerings- en produktiebeleid. Zouden wij trouwens tot dat laatste überhaupt capabel zijn? ...

Even behendig blijkt de PvdA om te kunnen gaan met de meer culturele aspecten van haar eigen ontzuiling.

Ze is in tal van opzichten de oude SDAP niet, maar ze heeft weinig meer aan culturele identiteit weten op te bouwen dan een nostalgisch gekoesterd erfgoed van de zangers en dichters van rond de eeuwwisseling. Het moet gezegd, sommige uitingen uit dat erfgoed heb- ben een beklemmende actualiteit ('Niet met de waap'nen der barbaren . . .') of geven tenminste een emotie weer die anders in veel papier en gepraat ten onder zou gaan. Helemaal zonder ritueel, als gestolde emotie, gaat het ook niet. Maar het blijft behelpen als een partij stap voor stap afstand heeft genomen van de ideologische bagage van de SDAP, maar de dichters van die beweging, hun fraseologie en hun strijdlust, nodig heeft om enig cultureel bindweefsel in stand te houden.

Electoraal lijkt nu eerst de verbreding op te treden, die zich in programmatisch opzicht al had voltrokken.

Juist deze groeiende aanhang, waarvan op grond van demografische en sociaal-culturele gronden mag wor- den aangenomen dat ze ten dele structureel is, plaatst de partij voor de opdracht haar tweevoudige karakter ernstig onder ogen te zien. Wie kan zich een veertig- procentspartij voorstellen die decennia lang oppositie voert, altijd gelijk heeft maar het nooit krijgt?

Dit risico van de 'permanente oppositie' is niet alleen en zelfs niet primair zo groot geworden omdat de kloof tussen de politieke retoriek en de praktische po-

litiek~

tijde, ons 0'

wij v:

ten' e- Veeier midd(

voor gen tr derhe men\(

gek02 de sar van-b voltH speelt veau - sterkt tensie Elk v de Ar om d middl nieuVl Maat a. ind Daar leefe(

word meer voor- lijke) egoce vaak heid, mom roep dusvt zelfst eenht van ...

het b:

dat dl ten. I inges- een li derm te ko teerdr DeP' mier<

tie, n mijn maar vrijd, hun 2

Ook dem<

Maal heid sinds

(5)

litieke mogelijkheden weer groter is geworden dan ten tijde van het beginselprogramma van 1959. Het is naar ons oordeel ook niet alleen te wijten aan het feit dat wij van de categorie 'ononderhandelbare strijdpun- ten' er nog één te veel zouden hebben.

Veeleer lijkt dit risico te zijn veroorzaakt, doordat de middelen zelf die ons (althans sedert de jaren dertig) voor de voorgenomen maatschappelijke veranderin- gen traditioneel ten dienste staan sterk aan erosie on- derhevig zijn. Niet zozeer de maakbaarheid van de sa- menleving als wel de bruikbaarheid van de door ons gekozen middelen is in het geding. Veranderingen in de samenleving hebben de ruimte voor hervormingen- van-bovenaf sterk ingesnoerd. Deze veranderingen voltrekken zich op drie niveaus: rond het individu speelt zich een individualiseringsproces af; op het ni- veau van het 'maatschappelijk middenveld' doet zich sterke fragmentatie voor; op het niveau van de Staat is tenslotte sprake van ernstige stagnatie.

Elk van deze ontwikkelingen vergt van de Partij van de Arbeid een heroverweging van haar optreden, niet om de doeleinden overboord te gooien, maar om de middelen tot hervorming - haar strategie - te ver- nieuwen.

Maatschappelijke veranderingen a. individualisering.

Daar is allereerst, op het niveau van het individu en de leefeenheid, het proces dat alom als individualisering wordt gekenschetst, maar dat in tal van opzichten meer een proces van verzelfstandiging is en vooral voor vrouwen de mogelijkheid biedt tot maatschappe- lijke participatie. Niet noodzakelijkerwijs leidt dat tot egocentrisme zoals de naamgeving doet vermoeden;

vaak besluiten mensen juist vanuit hun nieuwe vrij- heid veel samen te doen. Nu velen de door ons bepleite mondigheid deelachtig is geworden, wordt voorts de roep sterker zelf beslissingen te kunnen nemen die tot dusver door anderen werden genomen. Deze ver- zelfstandiging houdt niet op bij de grenzen van de leef- eenheid: in combinatie met een grondige demontage van wat eens de 'eerbied voor het gezag' heette, heeft het bijgedragen aan een verkleining van het speelveld dat de overheid vanuit de samenleving krijgt toegeme- ten. Het neo-conservatisme heeft op die ontwikkeling ingespeeld door het voor te stellen als een groei naar een liberale samenleving, zoals links na de oorlog an- dermans bereidheid om tot veel collectieve regelingen te komen als een keuze voor het socialisme interpre- teerde.

De PvdA had alle reden om deze verzelfstandiging op micro-niveau te begroeten als een vorm van emancipa- tie, niet alleen vanwege die mooie regel 'vrijheid U mijn leven' (waarvan een strijdlied al zolang zong), maar vooral ook omdat het individuele mensen be- vrijdde van paternalistische structuren en regels, die hun zeggenschap over eigen leven onnodig beperkten.

Ook dat behoort vanouds tot de kern van de sociaal- democratie.

Maar 'links' of 'rechts' geïnterpreteerd, van de over- heid op wier mogelijkheden de sociaal-democratie sinds de jaren dertig bijna al haar kaarten had gezet

ontstond aldus een minder rozig beeld. Zij was goed genoeg om nog één keer de bezem te halen door al die juridische en fiscale belemmeringen die een werkelijke verzelfstandiging in de weg staan, maar overigens werd zij voor velen steeds minder een bondgenoot in de strijd om het recht.

b. fragmentatie.

Deze verzelfstandiging trad op in een samenleving die overigens aan een forse fragmentatie onderhevig was.

Veelal wordt, ook in onze kring, individualisering en maatschappelijke fragmentatie als één begrip bespro- ken en als één verschijnsel behandeld. Ons dunkt dat onjuist, hoezeer er ook verband moge bestaan tussen beide verschijnselen, in elk geval in Nederland.

Met fragmentatie wordt hier bedoeld: het uiteenvallen van klassieke normenformulerende kaders in het maatschappelijke middenveld: kerk, familie, buurt, vakbond, partij, vereniging, coöperatie. Het zijn tra- ditioneel deze organisaties geweest, veel meer dan de staat, die het maatschappelijk verkeer ordenden; dat deden zij doordat zij meer deden dan hun primaire op- dracht was, omdat zij individuen maatschappelijk in- tegreerden, hun voor eenzaamheid behoedden en hun dagelijks leven ordenden en hielpen organiseren. De bond was er niet voor het loon alleen, maar ook voor maatschappelijke educatie en cultuur; in de vereniging ging het niet alleen om de activiteit waarvoor zij was opgericht maar ook om sociaal verkeer en gezellig- heid; de kerk was er niet alleen voor het heil aan gene zijde van dood en leven, maar ook voor sociale opvoe- ding, steun en onderling hulpbetoon. De coöperatie voedde niet slechts letterlijk haar consument, maar ook de trots van de zelf tot stand gebrachte levenskwa- liteit.

In Nederland heeft dat de eigenaardige vorm van de verzuiling aangenomen. Binnen zorgvuldig naar le- vensbeschouwing gescheiden segmenten werden indi- viduen en hun directe leefeenheid in een welhaast to- taal integratiekader opgenomen. Met de 'ontzuiling' verviel niet slechts in het bewustzijn van de Nederland- se burgers het - veelal kunstmatige - verband tussen levensbeschouwing en maatschappelijke activiteit.

Tegelijk viel datgene weg dat individuen überhaupt aan hun naaste omgeving bindt. Dit verval betekende daardoor tegelijkertijd verbrokkeling.

Organisaties die de binding aan hun leden als van- zelfsprekend hadden beschouwd, moesten nu jegens elkaar concurreren om aanhang en cliëntèle. De ont- wikkeling van het Nederlandse omroepbestel vormt daarvan een illustratie. Niet langer vormden zij het normenpatroon, maar voedden zij consumentisme.

Nieuwe organisaties in het middenveld kwamen totstand langs de weg van 'marketing' meer dan op ba- sis van maatschappelijke overtuiging. Voorzover oude organisaties over zuilgrenzen heen integreerden, zoals de vakbeweging, verzakelijkten zij tegelijker- tijd. Oude taken en activiteiten 'nebenbei' worden ge- definieerd als overblijfsel van een verzuilde periode die beter kon worden afgeschud.

De weg kwam aldus vrij voor, wat wel is genoemd, de 'emancipatie der deelbelangen'. Ieder zijn taak, nu niet op grond van geloof, maar op basis van maat-

socialisme en democratie nuromer 2

(6)

socl socialisme en democratie

nu~

jan'

nummer2 februari 1986

schappelijk belang. De behartiging van aller belang werd, gemakshalve of noodgedwongen, afgeschoven naar de enige instantie die zich niet kon beroepen op een beperkte opdracht: de overheid. Met de ontzuiling verminderde ook de behoefte van maatschappelijke organisaties zelf verantwoordelijkheid te blijven ne- men voor het geheel van een ordelijk functionerende samenleving.

Die fragmentatie - en de bijbehorende professionali- sering van maatschappelijke taken en verantwoorde- lijkheden - zou in Nederland lang niet dat risico heb- ben opgeleverd voor het behoud van een gezamenlijk gedragen publieke moraal, indien zij niet was samen- gevallen met de individualisering. Door beider breuk met traditioneel geloof - dat individu en maatschap- pelijk midden zeer nauw verbond - vielen beide pro- cessen samen.

Daar waar dat niet gebeurde, zoals in Zweden, kon in- dividualisering zeer goed samengaan met behoud en versterking van publieke moraal. In Nederland leid- den beide ontwikkelingen tezamen en in vereniging tot beginnende vormen van groepsegoïsme en identifica- tie van deelbelangen met algemeen belang, tot ver- brokkeling dus en verlies aan 'sense of direction' . Tegelijkertijd echter trokken individuen en vrijwillige associaties - soms binnen, soms buiten wettelijke ka- ders - zich de behoeften en noden van medemensen aan; nam, zeker in de jaren tachtig, het eigen maat- schappelijk initiatief toe. Onmiskenbaar heeft de Ne- derlandse samenleving zeer veel van haar maatschap- pelijke verantwoordelijkheid behouden, ook zonder de controle van geloof en kerk; heeft zij ook nieuwe problemen op basis van individueel initiatief aange- pakt.

Maar even onmiskenbaar heeft zij met veel van wat vroeger sociale verbanden zelf aanpakten en reguleer- den intussen de overheid aanzienlijk overbelast, meer nog dan in een aantal omringende landen. Dat bete- kent derhalve dat het bij die overbelasting niet gaat om de ideologische bevlogenheid van een politieke partij ofvan - wat vaak wordt beweerd - het kabinet-Den Uyl, maar op een in brede consensus aan de overheid opgedrongen reeks van activiteiten.

Wie nu ideologisch tekeer gaat tegen een te ver uitge- dijde collectieve sector, moet zich er van bewust zijn bezig te zijn met (verlate) zelfkritiek. Die komt boven- dien inzoverre te laat, dat het bij individualisering (in Nederland relatief traag op gang gekomen) en bij het verval van traditionele maatschappelijke kaders van integratie om onomkeerbare ontwikkelingen gaat.

Zo bezien zitten de 'verstatelijking' van veel verzor- gingsafspraken en de hierboven genoemde 'ver- zelfstandiging' trouwens meer aan elkaar vast dan de VVD lief zal zijn. Wordt in die kring bijvoorbeeld de professionalisering van veel welzijnsvoorzieningen als een soort uitwas van de rijke jaren gezien, veel meer voor de hand zou het liggen dat enorme uitdijen van de collectieve sector te beschouwen als de prijs die geza- menlijk moet worden betaald om aan individuen hun keuzevrijheid te geven. Maar het heeft ontegenzeglijk de bestuurslast van de overheid verzwaard, veel van de gemeenschapsmiddelen vastgezet in personele uitga-

42

ven en zo - gegeven de inmiddels gangbare arbeids- voorwaarden - een gebrek aan wendbaarheid van de overheid veroorzaakt. Daarnaast heeft het nieuwe af- hankelijkheid geschapen.

Veel van de verloren gegane onderlinge zorg en gevoel- de medeverantwoordelijkheid kan de staat naar zijn aard niet overnemen; socialisten hebben het noodza- kelijke neveneffect ervan, de juridificering van de maatschappelijke zorg, wellicht te lang verwaarloosd.

c. stagnatie.

Kapitalistische geest of niet, voor het uitoefenen van de zorg-functie, voor het overdragen van cultuur, voor het opvoeden van een nieuwe generatie, voor het vermaak van velen werden onderlinge voorzieningen, eens ingebed in het patroon van het dagelijks leven en van de kleur van de eigen groep, geleidelijk aan over- genomen door de staat. Nogmaals, niet zozeer als een bewuste ideologische keuze, maar veel meer als een onvermijdelijk bij produkt van de versplintering van het maatschappelijk weefsel.

Zeker, dàt de overheid de hand aan de ploeg sloeg, gaf velen meer vrijheid, gaf vooral diegenen ruimte op wier schouders al dat zorgen zonder veel medezeggen- schap - in het bijzonder de gehuwde vrouw - was te- recht gekomen. Maar het heeft niettemin voor een zo- danige groei van de overheidstaak en het daarbij beho- rende apparaat geleid dat daar, in de overheidssector zelf, vervolgens ernstige stagnatie ging ontstaan. Dat brengt ons na de processen op micro-niveau (de ver- zelfstandiging) en die op meso-niveau (de fragmenta- tie) tot analyse van de ontwikkelingen op macro-ni- veau, die gezamenlijk de mogelijkheden voor maat- schappijhervorming via de landelijke overheid dras- tisch van karakter hebben doen veranderen.

De staat stagneert, het is onmiskenbaar. Terwijl de af- hankelijkheid van de samenleving van de prestaties van de (rijks)overheid enorm is toegenomen is ook de kritiek op hetgeen de overheid kan sterk gegroeid. Zo- zeer zelfs dat de overheid, haar omvang en haar beslag op middelen en inventiviteit, een centraal thema voor rechts in de politiek is geworden, het zelfs - tijdelijk - het politiek initiatief heeft verschaft. Een thema dat natuurlijk goed aansloot bij de al aanwezige noties van non-interventie in de marktontwikkeling in die kringen, maar dat nooit met zoveel scherpte zou kun- nen zijn uitgedragen als het niet aansloot bij een veel breder in de samenleving aanwezige onvrede. Ronaid Reagan verwoordde dat onderhuidse gevoel met pijn- lijke trefzekerheid: 'De ov.erheid is er hiet om de pro- blemen op te lossen, zij is het probleem '. Maar ook voor wie niet zo vooringenomen is moet het duidelijk zijn, dat tenminste in een drietal opzichten de positie van de overheid in het geding is:

- er is een groeiende twijfel ontstaan over de capaci- teit tot planning en ordening van de overheid;

- de doelmatigheid van het overheidshandelen staat ter discussie;

- de capaciteit tot handhaving van veel collectieve re- gelingen en afspraken staat onder druk.

Staat en socialisme

Voor sociaal-democraten houdt deze ontwikkeling

een aal geweze brenge:

overhe:

seren v logse b van de steeds ( der val was hel De We, BestaaJ wen in overhei 'DeSlt ge zong staatsa gen giJ biedt.

ten, be krotter:

verned, beantw periodt zich Ol vanaft sociaal overhe:

verdwe menser behore ning,g, den nOl

maar~

damem Terwijl teerde schikte venties heid va zichtba ruimtel en bev(

gen val hand li stuk op cratiscl dachtel nomie

- inhe ingrijpc uitgevo de oon Den H koers v, uiterste schakel ring va een for:

ziet hij: verdwij

(7)

een aantal gevaren in. Allereerst moet er op worden gewezen hoeveel de PvdA, in wat zij tot stand wist te brengen, te danken heeft aan een goed functionerende overheid en een voldoende draagvlak voor het organi- seren van collectieve afspraken. Werd in de vooroor- logse beweging lang de staat gezien als het instrument van de heersende klasse, in reactie op de crisis zag men steeds duidelijker die andere kant van de staat: de hoe- der van de zwakken, de rechtvaardige verdeler. Het was het plansocialisme, vanaf het Plan van de Arbeid, De Weg naar de Vrijheid, tot, Om de Kwaliteit van het Bestaan, waarin de beweging groeiend zijn vertrou- wen investeerde in de regulerende kwaliteit van de overheid.

'De Staat verdrukt, de wet is logen', het werd nog wel gezongen, maar het was geschiedenis geworden. Het staatsapparaat werd bondgenoot. Collectieve regelin- gen gingen het vangnet vormen, dat bescherming biedt. Het vrije spel van de maatschappelijke krach- ten, belichaamd in onmenselijke arbeidsuren, in de krottenwijken van de groeiende grote steden, in de vernedering van de onverzorgde oude dag, het is beantwoord met collectieve voorzieningen. Was de periode vèàr de crisis die van de confrontatie tussen de zich ontwikkelende arbeidersbeweging en de staat, vanaf het Plan van de Arbeid tot aan vandaag leunt de sociaal-democratie bijna uitsluitend op hetgeen ze via overheidsingrijpen voor haar mensen kan doen. Bijna verdwenen zijn de noties van zichzelf organiserende mensen, de autonome gemeenschappen. De daarbij behorende coöperatieve gedachten, de zelfvoorzie- ning, geraakten volledig op de achtergrond. Wij belij- den nog wel het 'recht van vereniging en vergadering', maar wij erkennen er, zo lijkt het, nauwelijks de fun- damentele waarde meer van.

Terwijl de partij zich steeds meer op de overheid oriën- teerde en haar interne discussies, de selectie van ge- schikte kaders en haar politieke activiteiten op inter- venties van de overheid richtte, werd de kwetsbaar- heid van vooral 'Den Haag', de landelijke overheid, zichtbaarder. Grootse gedachten op het terrein van de ruimtelijke ordening (spreiding van werkgelegenheid en bevolking heette het eens), ingrijpende hervormin- gen van het onderwijsbestel, om slechts twee voor de hand liggende ordeningsterreinen te noemen, liepen stuk op een. combinatie van politieke onwil en bureau- cratische verzandingsmechanismen. Uitstekende ge- dachten over herstructurering van sectoren in de eco- nomie werden door rechts behendig geblokkeerd, of

- in het geval van de scheepsbouw - zonder effectief ingrijpen van de overheid, maar wel op haar kosten uitgevoerd. Het valt buiten het bestek van dit artikel de oorzaken van de 'ondergang van de planning' in Den Haag grondig te analyseren; voor de verdere koers van de partij zij hier slechts vermeld dat wie geen uiterste terughoudendheid wil betrachten bij het in- schakelen van de nationale overheid voor de uitvoe- ring van zijn plannen van die dolgedraaide machine een forse tik mee zal krijgen. In het minst slechte geval ziet hij zijn plannen als een theelepeltje in de strooppot verdwijnen.

De opdracht van de volgende veertig jaar

Zoals gezegd: de PvdA is naar programma en werk- wijze een partij geworden die de maatschappelijke or- dening welke zij voorstaat vooral via staatsinterven- ties tot stand wil brengen. Paul Kalma heeft, veel grondiger dan hier mogelijk is, de strategische risico's van een dergeliJke keus beschreven. Het is evenwel op- vallend hoe weinig de partij deze discussie al heeft ver- werkt. Voor de vraag wat de komende veertig jaar van ons vergen is die verwerking dunkt ons essentieel. De politieke opdracht zal de komende decennia niet fun- damenteel verschillen van de achter ons liggende ja- ren. Ook dan zal het erom gaan, in de strijd om het bestaan, diegenen die bescherming door het recht no- dig hebben om machtig te kunnen zijn, als pleitbezor- ger te vertegenwoordigen tegenover hen die voor hun macht geen recht behoeven.

Het eerlijk-delen in onze ideologie moet zich van tijd tot tijd wel aanpassen aan nieuwe vormen van onge- lijkheid en ongelijkwaardigheid, maar noch de betere scholingsmogelijkheden, noch een naar internationale maatstaven gerekend hoogwaardig sociaal zeker- heidsstelsel hebben de ongelijke verdeling van ontwik- kelingsmogelijkheden weggenomen. Ook internatio- naal hebben arbeidsverdeling, de grondstoffen- en produktieproblematiek nog niets van hun scherpte verloren. Integendeel. De nieuwe technologische mo- gelijkheden zullen niet 'vanzelf' leiden tot een recht- vaardiger samenleving als het om de kansen op inko- men, kennis en macht gaat, om nog eenmaal die her- kenningsmelodie uit betere tijden aan te roepen. Eer"

der lijkt het erop dat zonder massieve her- en bijscho- lingsprogramma's, zonder de maatschappelijke con- sequenties van een onvermijdelijke technologisering werkelijk op te vangen en voor te zijn, nieuwe onge- lijkheden en fricties zullen ontstaan.

Op het terrein van onderwijs en vorming legt de veran- dering in de techniek wel een bijzondere claim. Het onderwijs loopt door een vertraagde invoer van nieu- we kennis het risico op te leiden voor een samenleving die al is verdwenen op het moment dat de afgestudeer- den worden afgeleverd. De sociale strijd om arbeid en arbeidsvoorwaarden zal een steeds sterkere 'educatie- dimensie' krijgen. Niet alleen, vanwege de bittere noodzaak het arbeidsbestel te blijven voeden met mensen die de nieuwste ontwikkelingen kennen, maar ook omdat voor individuele werknemers educatief verlof en vergelijkbare scholingsmogelijkheden hun eigen kansen om op termijn werk te krijgen en te hou- den bepalen. De PvdA is door haar grote interesse in werk en werkgelegenheid gehouden, de immense om- schakeling die de kennis-intensivering met zich mee- brengt te doordenken en bij te dragen aan een voor brede groepen van de bevolking aanvaardbaar en sti- mulerend verloop van dat proces. Niet vanuit een de- fensieve houding, maar vanuit het besef dat de intro- ductie van (onvermijdelijke) veranderingen ook de mogelijkheid in zich draagt het opleidingsniveau van mensen te verhogen, de kwaliteit van veel arbeid te verbeteren, hun bestaan humaner en interessanter te maken. Zulk een toekomst komt niet slechts aan enke- len toe, maar behoort ieders deel te zijn.

socialisme en democratie nummer 2

(8)

soc

nUl

jan

socialisme en democratie nummer 2

februari 1986

- - - - - - - - - - - - -

Doel en middelen

Taken genoeg, en slechts enkele zijn hier genoemd.

Het wijkt naar politieke opdracht niet wezenlijk af van hetgeen wij gewend waren. Wij zullen de partij blijven die voorkomt dat groepen uit de bevolking systematisch verstoken blijven van nieuwe kansen. De werkelijke problemen van de sociaal-democratie even- wel liggen daar, waar we voor het hervormen van de samenleving tot een echte, dat wil zeggen sociale de- mocratie, niet zonder meer kunnen terugvallen op de instrumenten waarop wij tot dusver vertrouwden. Of iets nauwkeuriger: als wij willen dat de (nationale) overheid in een beperkt aantal cruciale maatschappe- lijke ontwikkelingen met succes intervenieert, dan zul- len wij twee trendbreuken in onze eigen 'geschiedenis van de middelen' tot stand moeten brengen.

Ontlasting van de overheid

Allereerst zullen wij de belasting van de landsover- heid, vooral in regelgevende en uitvoerende zin drastisch moeten inperken. Vervolgens zullen wij voor veel van onze politieke doelstellingen instrumenten moeten bedenken die niet meer eenzijdig van die (lan- delijke) overheidsinterventie afhankelijk zijn. Beide strategiewijzigingen zullen ons voor grote problemen plaatsen.

De afslanking van de nationale overheidstaak zal op tal van terreinen risico's opleveren, vooral voor groe- pen die we - met wetgeving - wilden beschermen.

Het zal een nieuwe maatschappelijke consensus nodig maken, vooral met het CDA maar vaak ook met ons- zelf, om de gemeenten - en soms: provincies - wel degelijk zelfstandig overheidstaken te laten vervullen, ook ten aanzien van die sectoren van het particulier initiatief die nu, dankzij nationale wetgeving, rechtstreeks met de minister (en diens departement) zaken kunnen doen. Het zal ook op voor ons gevoelige terreinen (economische ordening, onderwijs, milieu) betekenen dat de detaillering in wetgeving, die bijna altijd het veiligstellen is van specifieke belangen, zal verdwijnen. Het zal, na goed overleg met de betrok- ken ambtenarenbonden, zonder twijfel resulteren in een aanzienlijke reductie van het aantal ambtenaren dat met de voorbereiding en uitvoering van deze (te) gedetailleerde Haagse bemoeienis is belast.

Staan veel van deze gedachten bij liberalen in dienst van een keuze voor 'minder overheid en meer markt' zoals dat daar wat al te eenvoudig heet, voor sociaal- democraten staat er iets geheel anders op het spel. De grootste bedreiging voor wat in essentie de democratie inhoudt, is dat de overheid de vaardigheid niet meer zou hebben om ontwikkelingen op een aantal cruciale maatschappelijke terreinen te ordenen of bij te sturen waar dat nodig is. De scharnieren van het sociale ze- kerheidsstelsel; de hoofdlijnen van de herstructure- ring van de economie; de kern beslissingen ten aanzien van het onderwijsbestel: wat op die terreinen niet door 'vrijwillige associatie' en maatschappelijk overleg, tot stand kan komen, moet door overheidsoptreden tot stand worden gebracht. Een overheid die haar handen meer dan vol heeft aan de dagelijkse gedetailleerde in- terventie op tal van niveaus en een eindeloze reeks on-

44

derwerpen kan nooit op de hoofdpunten die rol goed vervullen.

Op het terrein, bij voorbeeld, van het onderwijs, zal dat betekenen dat de overheid zich natuurlijk met de 'volume-ontwikkeling' bezig zal moeten houden:

groei en krimp vanuit maatschappelijke behoefte. Zij zal vooral moeten zorgen voor nationale afspraken over de opbouw van het stelsel. Zij zal inhoudelijk be- leid voeren door anderen tot dat beleid in staat te stel- len en uit te dagen. Het betekent een drastische terug- dringing van de dag-tot-dag-bemoeienis van het depar- tement met de instellingen, een revival van de verant- woordelijkheid van de lokale overheid, de school- besturen, degenen die er werken en de cliënten van de instellingen. De overheid zal naast de onderwijsprak- tijk komen te staan en alleen dan erboven wanneer beslissingen in het geding zijn die per organisatie niet kunnen worden genomen of die de algemene koersbe- paling raken, die in een democratie uiteindelijk aan volksvertegenwoordigers is voorbehouden.

Wie de onlangs door de partij-afdelingen ingediende amendementen op het nieuwe verkiezingsprogramma beziet vanuit de problematiek van de 'stagnerende staat' raakt verbijsterd; alsof er geen vuiltje aan de lucht is, hopen de taken voor de nationale overheid zich op. Meer aandacht voor het milieu op onze scho- len, beter lesmateriaal als het gaat om de verdeling van de rollen tussen mannen en vrouwen, onderwijs in de gezondheidsleer en ga zo maar door. Stuk voor stuk zaken waar een PvdA in de regering kennelijk maatre- gelen voor moet nemen, in nota's, projecten, subsidie- mogelijkheden, circulaires, wetgeving.

Socialisme 'zonder staat'

Dat brengt ons, tot slot, tot de meest wezenlijke veran- dering waarvoor de sociaal-democratie de komende jaren staat: de door haar gewenste maatschappelijke veranderingen bepleiten en organiseren op de plaats waar die veranderingen zich ook moeten voltrekken.

Want de wil tot decentraliseren, dereguleren, en - ze- ker voor een aantal uitvoeringsactiviteiten - ook pri- vatiseren kan wel de slagkracht van de nationale over- heid vergroten en ruimte scheppen voor de wezenlijke rol van die overheid, maar zij geeft nog geen draag- vlak in de samenleving voor de in ons programma op- genomen verlangens. Wie niet zelf probeert de school van zijn kinderen te laten werken op de gewenste ma- nier, maar via amendementen op afdelingsvergaderin- gen en partijprogramma's dat wel de nationale over- heid wil laten opknappen, die verambtelijkt en bu- reaucratiseert de beoogde verandering. De zojuist ge- noemde claims op het onderwijsbeleid zijn stuk voor stuk activiteiten waar scholen en schoolbesturen nu al voor kunnen kiezen.

De kern van de zaak is dat de PvdA sinds lang heeft opgehouden het organisatiekader te zijn waarbinnen progressieve mensen met elkaar die veranderingen proberen te organiseren in hun lokale of categorale ge- meenschap. Zij heeft daarmee voor de weg van de schijnbaar minste weerstand gekozen en weinig meer gedaan dan meevaren met een algemene windrichting naar groter overheidsbemoeienis.

Vervolg op blz. 48.

Uit]

Dit essa gevoerd derland lisme zi, termijn 1945 en eigen in telt in d socialisl Geen ar voortek heid en· de mog' en liber vandaal plaats v wordt.

stuk aal dan wel Mijn tre we gem gingssta proef g(

traal vel voltooic cialistisl pig geve ver weg we hier meer zo aard be houdt z:

der mee woord.

Maar a~

staat to<

fungerel Spannin We spre is niet Zl

woord, turele w den late zijn:

a. Colle en indiv Degroo keringse zorging!

machtig weer aal offerber

(9)

Uithuilen en opnieuw beginnen

Dit essay is een bijdrage aan de discussie die in dit blad gevoerd is en wordt over de opgaven, waarvoor de Ne- derlandse verzorgingsstaat en het Nederlandse socia- lisme zich op langere termijn zien gesteld. Die langere termijn omvat dan wat mij betreft een terugblik vanaf 1945 en een vooruitdenken tot ongeveer 2025. Mijn eigen inspiratie om aan die discussie bij te dragen wor- telt in de onderkenning van de specifieke rol, die het socialisme heeft gespeeld in de Europese cultuur.

Geen andere grote beschaving heeft zo sterk onder het voorteken gestaan van een eigen besef van onvoltooid- heid en van een dat besef completerende fascinatie met de mogelijkheid van vooruitgang. Reeds humanisme en liberalisme brengen tot uiting, dat de wereld van vandaag toch vooral gezien moet worden als de werk- plaats waar de (betere) wereld van morgen gemaakt wordt. Socialisten en communisten hebben dat erf- stuk aanvaard, met dien verstande dat de werkplaats dan wel onder nieuw beheer gebracht moest worden.

Mijn trouw aan die opvatting wordt, in de periode die we gemakshalve aanduiden als die van de verzor- gingsstaat, door mij zelf en anderen wel eens op de proef gesteld. Merkwaardig genoeg naar twee diame- traal verschillende kanten. Ter eenre zijde de idee, een voltooidheidsgedachte, dat de verzorgingsstaat al so- cialistisch genoeg is, ter anderer zijde een wat wanho- pig gevoel, dat het ware socialisme nog zo onmetelijk ver weg is. Dus aan de ene kant het gevoel: wat moeten we hier nog met socialisme? De staat verdrukt niet meer zo erg, de wet is niet zonder meer logen, de rijk- aard betaalt een aardige cent belasting, de arme be- houdt zijn uitkeringsmerg en al is zijn recht niet zon- der meer verzekerd, het is toch meer dan een ijdel woord.

Maar aan de andere kant kan de huidige verzorgings- staat toch onmogelijk als eindstation der geschiedenis fungeren.

Spanningsvelden

We spreken over een crisis in de verzorgingsstaat. Dat is niet zo maar een economisch intermezzo, maar het woord vertolkt een onbehagen met diepstekende cul- turele wortels. De volgende drie grote spanningsvel- den laten zien, dat we voor grote opgaven geplaatst zijn:

a. Collectieve zorg en overdracht versus emancipatie en individuele ontplooiing.

De grootscheepse verzekerings- en overdrachts-en uit- keringsoperaties zijn het wezenskenmerk van de ver- zorgingsstaat. Daarbij moeten grote groepen en machtige instellingen enorme bedragen inleveren, die weer aan anderen ten goede komen. Deze collectieve offerbereidheid komt uiteindelijk ook de gevers ten

goede. Het is een voorwaarden om een keynesiaanse cyclus van produceren en consumeren aan de gang te houden. Toch mag men niet veronderstellen, dat een hele samenleving bereid is tot zo'n collectieve inzet, al- leen maar omdat er ergens een economische Iationale is, van waaruit dat wenselijk wordt geacht. Er moet ook een levend besef zijn van maatschappelijke soli- dariteit of van nationale cohesie.

Merkwaardig is nu, dat onze cultuur dat heel niet zoekt te stimuleren. Volk, staat en natie hebben een overwegend negatieve connotatie van fascistisch tot bureaucratisch. De cultuur beklemtoont het indivi- duele, het geëmancipeerde, het onafhankelijke, het ongehoorzame. De revolte van '68 was niet die van hen die het moe waren te geven, maar van hen die het moe waren te ontvangen. Sindsdien is dat allemaal weer wat toegedekt, maar de constructiefout is geble- ven: een vreugdeloos herverdelingssysteem, waarvan de deugd een vanzelfsprekendheid is geworden en waar vrijwel niemand zijn trots of zijn trouw in kwijt kan.

b. Planning versus inspraak.

Het bovengenoemde herverdelingsmechanisme is niet zonder meer een automatisch doorlopende machine.

Telkens moet worden afgewogen, waar hoeveel moet worden geïnd en waar hoeveel moet worden uitge- deeld. Het beleid, waarmee het openen en sluiten van die verdeel kranen wordt bepaald is voor een belang- rijk deel een lange-termijnbeleid. Hoeveel bankbiljet- ten kunnen we op de lange duur drukken, hoeveel geld kan de staat lenen, wat moet kapitaal en wat moet ar- beid inleveren? Wat geven we uit aan investeringen, wat aan belegging, wat aan lonen, wat aan defensie, onderwijs, gezondheid of woningbouw?

Voor dat lange-termijnbeleid is er een onmiskenbare markt- en situatie-afhankelijkheid. Maar even onmis- kenbaar is het streven om lange termijnoverwegingen in een min of meer planmatige vorm tot gelding te brengen. Die planning is naar zijn aard een procedure, die vraagt om een politieke visie voor de langere ter- mijn. Is die op een ogenblik geformuleerd, dan wordt de implementatie toevertrouwd aan een deskundige staf, die nu verder zo min mogelijk gestoord wil wezen bij haar opdracht tot het scheppen van polders en het leggen van dammen. Zo'n apparaat vraagt om een ruim mandaat en gulle delegatie.

Dat nu is eigenlijk niets voor de mondige burger in de Verzorgingsstaat. Dergelij ke apparaten kietelen zijn allergie. Hij gelooft in zichzelf en zeker niet in Dork- noper. Hij is ook gevoelig. Hij wil niet behandeld wor- den, geen repressieve tolerantie en zeker geen manipu- latie via verkeerd geplaatste zoethoudertjes. Daar waar hij zijn inspraak kwijt kan (en geen planprocedu-

P. Thoenes

Emeritus-hoogleraar sociologie

socialisme en democratie nummer 2

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

4 De afname van de doorberekeningen en de toename van de diverse baten zijn in hoofd- zaak ontstaan door de overname van de activiteiten van de Stichting Opleidingsinstituut

De andere circa 6,7 miljard gulden is bestemd voor lastenverlichting en specifieke inkomensondersteuning (5,3 miljard gulden) en een verdere reductie van het financieringstekort

De Partij van de Arbeid werd op 6 mei I998 opnieuw de grootste partij in de Tweede Kamer, boekte de grootste zetelwinst van aile partijen en manoeuvreerde zich in een

De partijcommissie Midden- en Kleinbedrijf heeft - zoals het geval zal zijn geweest met vrijwel alle com-.. missies en werkgroepen die bij hun werkzaamheden in

een beter inzicht in en beïnvloeding van de kapitaal- markt door invoering van een meldingsplicht voor grotere leningen en het scheppen van een voorkeursrecht voor de overheid op

Op grond van die internationale situatie van vandaag wijs ik zowel een eenzijdige erkenning van de DDR door de PvdA als een Nederlandse keuze tegen de NAVO, voor het geval

Degenen, die uitvoering door de om- roeporganisaties voorstaan beroepen zich op historische rechten, doch zoals de par- tijvoorzitter in zijn openingsrede in ander

In de tiert jaren, die achter ons liggen, heeft ons land zich kunnen herstellen van de wonden, die de oorlog had geslagen. De gunstige internationale conjlJnctuur