• No results found

5-t i Geld, veel aeld

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "5-t i Geld, veel aeld "

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

I I

I

I,

5-t i Geld, veel aeld

We zwemmen in het geld en het smaak goed. Een eigen huis en een pakketje aandelen is standaard. Prestatiebeloning is normaal, al moeten we nog wennen aan de optieregelingen van topmanagers.

Een special over verdeling, beloning, de miljonairs en de zeggenschap over onze goudmijn: de pensioengelden.

4'.1 Het verdwijnen van de politiek

Ideologie en polarisatie tussen burgers liggen achter ons. Maar dat betekent niet het einde van de representatieve democratie. Frank Ankersmit pleit voor een renaissance van de politieke partij.

COLOFON

De Helling, tijdschrift voor linkse politiek, is een onafhankelijk politiek magazine met belangstelling voor ontwikkelingen op het sociale en culturele vlak.

De Helling verschijnt viermaal per jaar. Losse nummers: f 13,-, jaarabonnement: f 49,-, gironummer: 2737994, Stichting Wetenschappelijk Bureau GroenLinks (o.v.v. DE HELLING).

Uitgever: Stichting Wetenschappelijk Bureau GroenLinks. Hoofdredacteur: Jelle van der Meer. Redactie: Femke Halsema, Ivo Hartman, MennoHuren kamp, Tom van der Lee, Maarten van Poelgeest, Fransien van der Putt, Christine Reitzema, Evelien Tonkens, ldo Verhagen. Vormgeving & zetwerk: Slothouwer Produkties, Amsterdam.

Druk: Drukkerij Raddraaier. Abonnement: De abonnee verplicht zich het abonnementsgeld over te maken voor het begin van het nieuwe kalenderjaar.

Niet voor I januari opgezegde abonnementen worden automatisch voor één jaar verlengd. Redactiesecretariaat, administratie & correspondentie: DE HELLING, Postbus 8008, 3503 RA Utrecht 030 239 99 00. Omslagfoto: Jan Begaerts I HH.

ISSN 0922- OI 19

(3)

24 Paars 11

Voor het tweede kabinet Kok staat productiviteit en efficiëntie voorop.

Beleid is ideologisch neutraal want economisch het beste.

• I I

i4 Klonen

Het klonendebat verzandt in een babylonische spraakverwarring tussen gelovigen.

29 Asiel

Nederland neemt een loopje met de mensenrechten.

S STEEDS RIJKER Leven in welstand Nico Wilterdink

9 LINKS ONGEMAK Evelien Tonkens

10 JALOEZIE

Het

recht op (on)gelijkheid FransJacobs

14 HOE LEEFT EEN SOCIALIST!

Henriette Roland Holst Elsbeth Etty

18 VERDIENDE LOON

Waarom de een meer krijgt dan de ander Wil Arts

21 1.ooo.ooo.ooo.ooo GULDEN Zeggenschap over pensioengeld

Marco Wllke

24 GEEN IDEALEN Paars 11

ldo de Haan

26 TIKJE TE TOLERANT Marja Vuijsje

27 MILIEU

Een agenda voor jan Pronk Jan Paul van Soest

29 ASIEL: LAST OF RECHT Nederland slordig

met

mensenrechten Harry van den Berg

J J JO VRAGEN AAN ••• JUDITH BELINFANTE

J4 KLONEN Debat tussen gelovigen Tsjalling Swierstra

38 GROEN POLDERMODEL Milieubeweging in spoor vakbeweging Bart Snels en van der Steenhoven

41 PAARSE AARDAPPELVELDEN Hans Schoen

42 IN TIJDEN VAN ONTPOLITISERING Gewenst reanimatie van de politieke partij

Frank Ankersmit

48 SPOREN: PIETER JELLES TROELSTRA

Ivo Kuljpers

(4)

4

G ELD IS NIETLANGER VIES.

Niet zo lang geleden, laten we zeggen twintig jaar, moest je je in linkse kringen nog

verantwoorden als je veel geld had of wilde hebben. Bezit was diefstal, geld uitgeven kapitalistisch. Hoe anders is dat nu. Een eigen huis is de norm, met spaarhypotheek en lijfrente verlaag je je belastingaanslag en als je niet belegt, ben je een dief van je eigen portemonnee. We zijn rijk en wie maakt zich nog druk over armoede elders op de wereld? Loon naar werken, zo heet het nu als je veel verdient. Alles met mate natuurlijk, van onbereikbare rijkdom spreken we schande, gezien de reacties op de optieregelingen van topmanagers. Afgunst?

De Helling komt met een themadeel over miljonairs, jaloezie, de legitimatie van beloningsverschillen en de duizendmiljard pensioenguldens. En over Henriene Roland Holst en haar worsteling met die ene kwestie:

'Het blijft een puzzle hoe een socialist behoort te leven'.

de Helling - jaargang I I - nummer 3 - najaar 1998

a

(5)

RI KER

Zowel het aantal miljonairs als de omvang van hun vermogen is de laatste tien jaar spectaculair gestegen. Een belangrijke oorzaak is de globalisering die de

machtsverhoudingen heeft verschoven in het voordeel van bezitters. Dat is niet alleen een autonome ontwikkeling maar ook een gevolg van politieke keuzes.

Nico Wilterdink

In Nederland woont- net als elders in de wereld - een kleine minderheid die zich rijk kan noemen: mensen die zo'n groot privévermogen hebben dat zij daarvan in welstand kunnen leven. Ze wonen ver- spreid over het land maar in een aantal plaatsen is een opvallend groot aantal van hen geconcentreerd: Wassenaar, Bloe- mendaal, Laren en soortgelijke suburbane gemeenschappen met veel groen tussen de huizen en bos in de directe omgeving. De meeste vermogenden zijn ondernemer (di- recteur-grootaandeelhouder van een ei- gen bedrijf, soms topbestuurder van een grote onderneming), ex-ondernemer, of althans aan een ondernemersfamilie ge- lieerd. Ondernemerschap is dus de voor- naamste bron van particuliere materiële rijkdom. Sommigen zijn met praktisch niets

begonnen en hebben door succesvol za- kendoen hun vermogen opgebouwd, maar de meeste rijken hebben tenminste een deel van hun vermogen geërfd.

Het leven van 'de rijken' wordt vaak ge- associeerd met snelle en dure auto's, luxu- euze jachten, tweede huizen in het buiten- land, privévliegtuigen en extravagante fees- ten. Er zijn rijke mensen die aan dit ste- reotype beeld voldoen maar de meesten leiden een nogal onopvallend bestaan ach- ter de hekken en bomen rond hun villa's, zó onopvallend dat in feite weinig over hen bekend is. Slechts een minderheid staat in de schijnwerpers van de publiciteit, een handjevol mediasterren en enkele grote ondernemers.

Om hoeveel mensen het eigenlijk gaat, hangt af van waar we de grens tussen rijk

de Helling -jaargang I I - nummer 3 - najaar 1998

en niet-rijk trekken en dat is enigszins wil- lekeurig. Het is niet zo gek om die te leg- gen bij een privévermogen van I miljoen gulden: een bedrag waarvan men in het al- gemeen goed kan leven zonder van arbeid of van andere inkomstenbronnen afhanke- lijk te zijn. In de statistische definitie valt onder het privévermogen de waarde van het eigen huis (of eigen huizen) en de eigen grond plus alle vormen van bezit die inko- men kunnen opleveren: bedrijfskapitaal, aandelen, obligaties, bank- en spaarreke- ningen, verhuurd en verpacht onroerend goed. Erbuiten vallen consumptiegoederen aan de ene kant, aanspraken op pensioen en lijfrente aan de andere kant. Volgens een recente schatting van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) waarbij deze de- finitie wordt gehanteerd, hadden in 1996

s

(6)

6

De toenemende

139.000 huishoudens in Nederland een

inkomensongelijkheid

vermogen van minimaal I miljoen gulden:

dat is 2, I procent van alle huishoudens.

Het feitelijke aantal miljonairs is hiermee onderschat, gezien de beperktheid van de statistische definitie en het feit dat sommi- ge vormen van vermogen zich aan waarne- ming onttrekken, zoals zwart geld. Boven- dien wonen inmiddels ettelijke duizenden vermogende Nederlanders in een buiten- land, waar een prettiger 'belastingklimaat' heerst: zij vallen in elk geval buiten de sta- tistieken. Ook als we hiermee rekening houden, vormen miljonairs slechts een kleine minderheid van de bevolking. Ruw- weg gaat het om zo'n 350.000 personen.

Deze kleine minderheid is qua welstand ver verwijderd van de overgrote meerder- heid van de bevolking. Voor 1995 heeft het CBS het mediane vermogen van de Ne- derlandse huishoudens- het vermogen dat de grens vormt tussen de rijkste en de armste helft van de bevolking- geschat op 3 1.000 gulden: minder dan één dertigste van wat aan de minst vermogende miljo- nair toevalt. De miljonairs bezitten met el- kaar meer dan eenderde van het totale privévermogen van alle Nederlanders sa- men. De rijkste I procent van de huishou- dens (met in 1995 een vermogen van mi- nimaal I ,4 miljoen) bezit meer dan een kwart van dat totaal, de rijkste 5 procent heeft meer dan de helft. Daartegenover bezit in 1995 de armste driekwart van de bevolking minder dan 13 procent van het totale privévermogen; gemiddeld hebben deze huishoudens zo'n 20.000 gulden aan vermogen. Een aanzienlijk deel van de huis- houdens heeft helemaal geen of zelfs een negatief vermogen, waarbij de schulden de bezittingen overtreffen. In 1995 waren dat naar schatting 900.000 huishoudens, ruim 14 procent van het totale aantal. Niet al die huishoudens zijn arrn: er bevinden zich zelfstandige ondernemers onder die een tijdelijke terugval doormaken en mensen met een fors inkomen die veel schulden maken. Het is vooral de combinatie van een permanent laag inkomen - als mini- mumloner of ontvanger van een uitkering - en een negatief vermogen die tot mate- riële armoede leidt: een situatie waarin het resterende beschikbare inkomen niet toe- reikend is om aan bepaalde elementaire le- vensbehoeften te voldoen.

PRIVILEGES

De vermogenskloof tussen de rijke minder- heid en de grote meerderheid is dus groot, maar ook binnen die minderheid is de on- gelijkheid groot. Terwijl de rijkste I pro- cent van de bevolking, zoals gezegd, meer dan een kwart van het totale privévermo- gen in bezit heeft, is meer dan een derde

in westerse staten weerspiegelt een machtsverschuiving ten gunste van

eigenaren en beheer- ders van fysiek en financieel kapitaal.

daarvan in handen van de rijkste I 0 pro- cent van die toplaag. Anders gezegd: het rijkste eenduizendste deel van de bevol- king bezit 9 à I 0 procent van het totale privévermogen. Enkele Nederlandse indi- viduen en families behoren tot het exclu- sieve gezelschap van de miljardairs. Vol- gens de lijst van de honderd rijksten in Ne- derland die het tijdschrift Quote heeft op- gesteld in december 1996, gaat het om dertien personen/families, die met elkaar een vermogen hebben van 33 miljard gul- den. De tien rijksten onder hen zouden volgens dit overzicht, dat deels op giswerk berust, 30 miljard bezitten. Dat is veel meer dan het totale vermogen van de 7,5 miljoen mensen die de armste helft van de bevolking vormen. Vergeleken met de mil- jardairs valt zelfs het vermogen van de meeste miljonairs in het niet.

Privévermogen zegt natuurlijk niet alles over iemands materile welstand. Sommige mensen verdienen veel maar bezitten wei- nig. Anderen hebben een groot vermogen maar kunnen niet veel uitgeven, bijvoor- beeld omdat ze veel geïnvesteerd hebben in een niet goed renderend bedrijf (veel boeren bijvoorbeeld), of omdat hun ver- mogen bestaat uit eigen grond en een ei- gen woning die meer kosten dan opbren- gen. In zulke gevallen leidt het vermogen niet tot een bijpassend inkomen, hoewel de mogelijkheid daartoe steeds aanwezig is. (Men kan de goederen waaruit het ver- mogen bestaat immers verkopen en de op- brengst renderend beleggen). Inkomens, die een meer directe basis vormen van het consumptieniveau, zijn veel minder onge- lijk verdeeld dan vermogens. Inkomens en vermogens hangen statistisch over het ge- heel genomen echter sterk met elkaar sa- men. Naast inkomens zijn vermogens een belangrijk element in de welstand, vooral voor de sociaal-economische bovenlagen.

Echte rijkdom onderscheidt zich door een groot privévermogen, een bron van eco- de Helling- jaargang /I -nummer 3 -najaar 1998

nomische macht en, via vererving, een ba- sis voor de overdracht van privileges van de ene op de andere generatie.

Die zeer ongelijke verdeling van privéver- mogens is uiteraard niet uniek voor Ne- derland. Alle westerse landen kennen een grote ongelijkheid op dit gebied en de meeste niet-westerse landen zijn niet al- leen in hun totaliteit veel armer, maar ze kennen ook een grotere kloof tussen arm en rijk. Evenmin is de ongelijkheid specifiek voor deze tijd. In de zeventiende, achttien- de, negentiende eeuw, waren de verhou- dingen nog veel schever dan nu; de ar- moede was massaler en ernstiger, de con- trasten met rijkdom waren opvallender en schrijnender. Sinds de laatste decennia van de vorige eeuw begonnen met de versnel- de technologisch-economische ontwikke- ling de materiële levensomstandigheden van brede bevolkingsgroepen - industrie- arbeiders, handwerkslieden, kleine boeren en landarbeiders met hun gezinnen- lang- zamerhand te verbeteren. Lonen stegen:

tussen 1870 en 1970 werden de netto reë- le lonen van industrie-arbeiders vijf keer zo hoog-, de arbeidstijden werden korter en vanaf het begin van deze eeuw werd gelei- delijk een stelsel van sociale zekerheid op- gebouwd. Na de Eerste Wereldoorlog ver- beterden de levensomstandigheden van de lagere klassen ook relatief: de verschillen tussen arm en rijk werden minder groot, de ongelijkheid van inkomens en vermo- gens nam grosso modo af. In tijden van economische groei gingen de lagere klas- sen er doorgaans meer dan evenredig op vooruit, in perioden van verslechtering - zoals de depressie van de jaren dertig en de Tweede Wereldoorlog- daalden de in- komens en vermogens van welgestelden het meest, al hadden lagere klassen van de verslechterende omstandigheden het meest te lijden.

In 1948 was de gemiddelde welvaart onge- veer even groot als in 1930, maar waren de inkomens en vermogens minder ongelijk verdeeld. Daarna begon een periode van ongekend sterke economische groei, waarin de welvaart van brede lagen van de bevolking spectaculair toenam. In deze na- oorlogse decennia kreeg de massacon- sumptiemaatschappij gestalte; koelkasten, stofzuigers, televisietoestellen, platenspe- lers, auto's en andere duurzame consump- tiegoederen gingen tot de gebruikelijke be- zittingen van modale huishoudens beho- ren. Vermindering van de ongelijkheid vond vooral plaats in de jaren zestig en ze- ventig, mede dankzij de sterke loonstijgin- gen in de jaren zestig en de verdere uit- bouw van het stelsel van sociale zekerheid.

Wel bleef de verdeling van privévermogens zeer ongelijk, maar door de gedeeltelijke

(7)

collectivisering van vermogens (in de vorm van fondsen voor pensioenen, levensver- zekeringen en uitkeringen) en de uitbouw van de verzorgingsstaat werd privévermo- 'l,el\ mil\der belangrijk als basis van mate- riële zekerheid. Ook nam het gemiddelde rendement op vermogen in deze periode af ten opzichte van inkomen uit arbeid.

In de jaren tachtig boog deze trend om:

sinds 1983 werden de inkomensverschillen weer groter. Aan de onderkant van de in- komenshiërarchie daalden de reële inko- mens (rekening gehouden met de gestegen prijzen) mede als gevolg van het regerings- beleid: bevriezing van het minimumloon en beperking van de uitkeringsniveaus. Ar- moedeproblemen namen daardoor weer in ernst en omvang toe. Daartegenover stegen juist de hoge inkomens gemiddeld aanzienlijk. Deze trend van toenemende ongelijkheid heeft zich in de jaren negentig verder voortgezet, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de statistieken van de verdeling van besteedbare huishoudinkomens van het CBS.

STIJGENDE KOERSEN

Nog duidelijker dan in deze gegevens komt de toenemende ongelijkheid tot uiting in de cijfers over vermogens. Tussen 1980 en I 990 steeg het aantal miljonairs volgens de statistieken van de vermogensbelasting (die altijd een sterke onderschatting van de werkelijke aantallen geven) van ruim 23.000 tot ruim 51.000; meer dan een ver- dubbeling in een decennium dat het ge- middelde inkomen maar weinig steeg en veel meer dan op grond van de bevol- kingsgroei en de algemene prijs- en inko- mensontwikkeling te verwachten zou zijn.

Het gemiddelde vermogen van de rijkste I procent van de bevolking steeg volgens de- ze statistieken in dezelfde periode van I ,2 miljoen in 1980 tot I, 95 miljoen in 1990 en verder tot 2,3 miljoen in 1993: bijna een verdubbeling dus in een periode dat het ge- middelde besteedbare huishoudinkomen nominaal met slechts ongeveer 30 procent steeg. De recentere en realistischer schat- tingen van het CBS geven een soortgelijk beeld; het aantal miljonairs nam volgens deze gegevens tot van 82.000 in 1991 tot 116.000 in 1995 en verder tot 139.000 in 1996, een toename met 70 procent in vier jaar. Inmiddels zal dit aantal, gezien de spectaculaire koersstijgingen in de Joop van 1996 en 1997, weer sterk zijn toege- nomen.

Ierwijl massale werkloosheid vanaf het be- gin van de jaren tachtig een chronisch pro- bleem werd en de meeste inkomens in de meeste jaren sindsdien weinig of niet ste-

'l,el\, soms zelfs achteruitgingen, namen dus tegelijkertijd de kansen op verrijking aan-

zienlijk toe. Directe oorzaak daarvan was de sterke groei van bedrijfswinsten. Veel zelfstandige ondernemers zagen daardoor hun bedrijfsvermogen en inkomen fors stij- gen, terwijl bezitters van aandelen profi- teerden van hogere dividenden en, vooral, stijgende koersen. Vermogens, vermo- gensinkomsten en vermogenswinsten groeiden zo in onderlinge samenhang.

Bron van verrijking vormden ook de rela- tief en absoluut sterk stijgende inkomens in de hogere regionen van het bedrijfsle- ven. Vooral de bestuurders van grote be- drijven hebben zichzelf de laatste jaren vaak spectaculaire inkomensstijgingen toe- bedeeld. Een gemiddelde (bruto) beloning van meer dan I miljoen gulden per jaar voor de leden van de Raad van Bestuur van een grote onderneming is inmiddels niet ongebruikelijk; gold dat in 1988 nog voor twaalf ondernemingen, in 1996 waren het er al zestig. Meegerekend zijn dan nog niet de diverse extra bonussen, zoals aandelen- opties, die vaak een veelvoud vormden van de salarissen. Aangezien dergelijke hoge in- komens zelden uitsluitend voor consump- tie dienen, zijn ze een basis van de ver- meerdering van vermogen, dat vervolgens weer een bron van inkomen is.

Soortgelijke ontwikkelingen hebben zich ook elders voorgedaan. In bijna alle wes- terse landen zijn sinds de jaren tachtig (of al sinds de jaren zeventig) de inkomens- ververschillen toegenomen. In sommige landen, zoals Canada en Denemarken, is de toename van ongelijkheid bijna niet waar- neembaar. In andere landen, zoals Neder- land, is zij heel duidelijk maar nog betrek- kelijk gematigd en in weer andere landen, zoals de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk, is de toename zeer scherp. Bij alle variaties gaat het onmiskenbaar om een internationale trend, die dan ook niet aan specifiek-nationale factoren kan wor- den toegeschreven.

de Helling -jaargang I I - nummer 3 - najaar I 998

Voor een verklaring dienen zich twee mo- gelijke algemene oorzaken aan: technologi- sche ontwikkelingen en de 'globalisering'.

Door technologische ontwikkelingen is veel laaggeschoolde industrie-arbeid over- bodig geworden, met als gevolg werkloos- heid, die weer een negatieve druk op uit- keringen legt en loonsverlaging voor de la- ger geschoolden. Zo kan echter hooguit een deel van de toename in de inkomens- ongelijkheid worden verklaard. Vooral de sterke stijging van inkomens (en vermo- gens) aan de top behoeft een andere ver- klaring. Die kunnen we zoeken in de glo- balisering, die samenhangt met deze tech- nologische ontwikkelingen. De intensive- ring van wereldwijde economische, organi- satorische en culturele betrekkingen, waar de term globalisering op doelt, is mede door technologische vernieuwingen moge- lijk gemaakt en bevorderd: verbeteringen in de communicatietechnologie, uitbrei- ding van computernetwerken, verhoogde efficiency in transport die vervoerskosten reduceerde. Daardoor is vooral sinds de jaren zeventig en tachtig de internationale handel sterk toegenomen in verhouding tot de binnenlandse productie van landen, is het internationale kapitaalverkeer nog meer gegroeid, zijn bedrijven mobieler en internationaler geworden en zijn de geld- en kapitaalmarkten in één wereld- stelsel geïntegreerd.

De gevolgen hiervan voor de binnenstate- lijke inkomens- en vermogensverhoudin- gen kunnen het beste begrepen worden in termen van verschuivende machts- en af- hankelijkheidsverhoudingen. Waar bedrij- ven mobieler worden, gemakkelijker delen van de productie kunnen verplaatsen en spreiden over verschillende delen van de wereld, worden zij minder afhankelijk van de specifieke condities en regelingen in een gegeven land; daarmee winnen zij aan macht ten opzichte de meer nationaal ge-

7 I I

1: l

i

(8)

8

De rijkste I procent van

bonden instanties in dat land, in het bij- zonder de overheid en de vakbonden.

Ter wille van investeringen, welvaart en werkgelegenheid zullen overheden ernaar streven voor bedrijven gunstige condities te scheppen, bijvoorbeeld in de infrastruc- tuur, en hun onwelgevallige wettelijke re- gelingen te verzachten of af te schaffen, bij- voorbeeld in de sfeer van de belastingen en de sociale premies. Vakbonden staan onder de druk hun looneisen te matigen: te hoge lonen zouden bedrijven kunnen afhouden van nieuwe investeringen en hen ertoe aan- zetten delen van de productie naar elders te verplaatsen. Bedrijfswinsten nemen grosso modo toe, en daarvan profiteren zowel de eigenaren (aandeelhouders) als de beheerders, de managers. Beleggers kunnen hogere rendementen realiseren naarmate de belemmeringen in het inter- nationale geld- en kapitaalverkeer wegval- len. De speculatieve internationale handel in effecten en andere abstracte vermo- gensvormen neemt een enorme vlucht en leidt tot spectaculaire vermogenswinsten.

Deze verklaring komt er dus op neer dat de toenemende inkomens- en vermogens- ongelijkheid in westerse staten een machtsverschuiving weerspiegelt ten gun- ste van eigenaren en beheerders van fysiek en financieel kapitaal in hun relatie tot na-

TIJDSCHRIFT VOOR FILOSOFIE

Nederland bezit een kwart van het

totale Nederlandse porticuliere

vermogen.

tienale overheden, vakbonden en brede la- gen van de bevolking. Maar ook deze ver- klaring is zeker niet volledig.

Globalisering is geen onontkoombaar na- tuurverschijnsel dat voor geen enkele po- litieke beïnvloeding vatbaar zou zijn. Sinds de Tweede Wereldoorlog is de ontwikke- ling actief bevorderd door een, vooral door de Verenigde Staten geïnstigeerde, politiek van afbraak van institutionele be- lemmeringen in het internationale goede- ren- en geldverkeer. Instrumenten van die politiek waren en zijn organisaties als het International Monetaire Fonds, de We- reldbank en de GATT, die nu is opgevolgd door de World Trade Organization (WTO). Ook op regionale niveaus, zoals in Europa met de EG/EU, is een politiek van afbraak van handelsbelemmeringen ge-

voor en door mensen die de filosofie niet alleen als een academische bezigheid beschouwen

Krisis 72

herfit I998

Thema Getuigen

Ernst van Alphen - De getuigenis als toegang tot het heden Ido de Haan - De morele kracht van de blik: Over de ooggetuigen van Steven Spielberg

Heleen Pott- Onherkenbaar in de mist: Over emoties, herinneringen en de holocaust

Interview met Jacqnes Derrida door Bernard Stiegler

Artikel van Adrian Favell over multicultureel burgerschap in theorie en praktijk

Abonnement

f 90,-/f

67,50 (studenten, aio's) I Los nummer

f 25,-

Besteladres:

Uitgeverij Boom, Postbus

400, 7940 AK

Meppel, teL

0522-257012

de Helling- jaargang I I - nummer 3 - najaar 1998

voerd. En sinds het eind van de jaren tach- tig hebben de transformaties in (voormali- ge) communistische en socialistische lan- den tot verdere liberalisering van de we- reldeconomie bijgedragen. Het is alles bij elkaar een succesvolle politiek geweest in die zin dat ze ongetwijfeld een positief ef- fect heeft gehad op de naoorlogse wel- vaartsgroei in tal van landen. Maar daarmee is globalisering nog niet in alle opzichten een nastrevenswaardig doel.

Een tweede reden om globalisering niet zonder meer als dé oorzaak van toene- mende materiële ongelijkheid in westerse landen te zien, is de aanzienlijke variatie tussen deze landen in de mate van onge- lijkheid en de toename daarvan in de laat- ste vijftien jaar. Deze variatie correleert niet met de mate van openheid van natio- nale economieën: een meer open, 'geglo- baliseerde' economie houdt nog geen gro- tere ongelijkheid in. Eerder blijkt de mate van ongelijkheid samen te hangen met po- litieke instituties en regelingen: hoe om- vangrijker het stelsel van sociale zekerheid en andere collectieve voorzieningen in het kader van de verzorgingsstaat en hoe meer de inkomens geregeld worden door mid- del van centraal, 'corporatistisch' overleg tussen georganiseerde werkgevers, vak- bonden en overheid, des te geringer in het algemeen de ongelijkheid en omgekeerd:

een politiek van vermindering van de so- ciale zekerheid en andere collectieve voor- zieningen, decentraal en gedereguleerd overleg, leidt tot sterkere toename van on- gelijkheid. Nationale politiek blijft dus van groot belang voor de ongelijkheidsverhou- dingen, ook al is deze in afnemende mate autonoom.

Nico Wilterdink is als socioloog verbonden aan de Universiteit van Amsterdam en de Rijksuniversiteit Utrecht Bovenstaand artikel is een bekorte en geactualiseerde versie van een hoofdstuk uit de net verschenen bundel: 'De rijke kant van Nederland. Armoede staat zelden op zichzelf, Wil Albedo e.a., Van Gennep, 1998.

Literatuur:

- Nico Wilterdink, 'Vermogensverhoudingen in Nederland', Arbeiderspers, Amsterdam 1984.

- Nico Wilterdink, 'Ongelijkheid en interdepen- dentie. Ontwikkelingen in welstandsverhou- dingen', Wolters-Noordhoff, Groningen 1993.

- Wil Arts en Peter van Wijck, 'De lange-ter- mijndynamiek van de Nederlandse inkomens- verdeling', in: H. Flap en M.H.D. van Leeuwen (red.), 'Op lange termijn. Verloren', Hilversum

1994, pp. 37-60.

- J.

Heilbron en N. Wilterdink (red.) 'Mondiali- sering', Wolters-Noordhoff, Groningen I ~95.

(9)

Sinds de jaren tachtig houdt de overheid

de hand

stevig aan de knip als het gaat om welzijn, milieu, gelijkheid, onderwijs, zorg

en

leefbaarheid. Alle kaarten worden gezet op economische groei via individuele koopkracht. Dan komt het verder wel goed, is het motto

van het

win-win denken. De armen worden weliswaar armer, maar de rijken

rijker en dan volgen de armen ook wel.

Het is tegenwoordig heel gewoon om rijk en links te zijn, en te mopperen op de krenterigheid van overheid en politiek als het gaat om collectieve voorzieningen en goede doelen. Het is ook heel gewoon om je daar een beetje bezwaard en ongemakkelijk over te voelen.

De markt zou de markt niet zijn als ze voor dat linkse ongemak niet een oplossing had: idealistisch consumeren.

Onbespoten en koffieboervriendelijke koffie, diervriendelijke shampoo, milieuvriendelijke elektriciteit, echt omscharrelende eieren: wie graag tegen een iets hogere prijs consumptie en idealisme combineert, kan tegen- woordig uitpakken. Genieten en goed zijn in één, geheel in overeenstemming met het win-win denken. Idealistisch consumeren is bovendien verenighaar met andere populaire idealen en

gevoelens. Bijvoorbeeld met het ideaal van de eigen vrije keuze: je bepaalt immers zelf welk product je idealistisch consumeert en welk niet. Het is ook verenigbaar met de weerzin tegen bureaucratie: tussen jouw goede intenties en het resultaat staat niet langer een log en duur ambtenarenapparaat. Er is dan ook een overweldigende behoefte aan idealistisch consumentisme. Albert Heijn kan de pakken biologische melk niet aanslepen.

Is idealistisch consumeren hét recept voor de toekomst? Is het werkelijk mogelijk om via consumptiegedrag de wereld te verbeteren? Het lijkt, gezien het succes van Max Havelaar en eko- producten, goed mogelijk op een aantal aspecten van milieu- en

ontwikkelingsproblematiek iets te winnen. De plannen voor een

kinderarbeid-vrij-certificaat hebhen ook grote kans van slagen. Maar

waarschijnlijk laten niet alle milieu- en ontwikkelingsproblemen zich op deze manier bestrijden. Luchtvervuiling bijvoorbeeld is er niet makkelijk mee aan te pakken. En is idealistisch consumeren mogelijk op andere gebieden,

bijvoorbeeld welzijn, zorg, onderwijs?

Kunnen en moeten hakkers er

bijvoorbeeld toe bewogen worden na het Pandabroodje nu de 'juffenbol' (10 cent ervan gaat naar meer leerkrachten in het basisonderwijs) of de 'gevulde

thuiszorgkoek' te verkopen? Hebben

Care-miles

net zoveel kans van slagen als Air-miles?

Er zijn nog andere nieuwe mogelijkheden om rijk en links te combineren denkbaar.

Bijvoorbeeld een nieuwe charitas: geld weggeven voor goede doelen, nu (hij ontstentenis van beloning in een hiernamaals) met een beloning in het hier en nu. Gul geld weggeven moet eervol worden.

Maar wat te denken van die oude linkse oplossing: hogere belastingen? Te beginnen met een Bond voor Hogere Belastingen, waar mensen lid van kunnen worden en die als een pressiegroep kan fungeren; goed verdienende leden die op tv vertellen waarom zij hun geld liever niet alleen aan reisjes en etentjes uitgeven, maar ook aan onderwijs (terwijl ze zelf geen kinderen hebben) of aan zorg (terwijl ze zelf niet ziek zijn)? Een revitalisering van niet- egoïstisch denken, ter genezing van het linkse ongemak.

Evelien Tonkens

::r::

::r::

"'- c: (j)

\S

<:J

E

2:'

0 0 Cl

c: <:J

>

u 0

\:) 3

(10)

De optieregelingen van topmanagers zorgden voor heftige emoties. Maar als we het allemaal goed hebben, waarom zouden sommigen het dan niet héél goed mogen hebben? Is de linkse wens van gelijkheid niet gewoon afgunst?

Filosoof en ethicus Frans Jacobs over jaloezie en Assepoesters baljurk.

Hoe

Frans Jacobs

Rechtvaardigheid vinden we allemaal mooi, jaloezie geen van allen. Dus voelen we ons opgelaten wanneer iemand zou aantonen dat rechtvaardigheid gebaseerd is op jaloe- zie. We verheugden ons in de voortreffe- lijkheid van onze motieven, en nu blijken ze een laag-bij-de-grondse oorsprong te heb- benlis het denkbaar dat de bereidheid om ieder het zijne te geven (een eeuwenoude omschrijving van rechtvaardigheid) geba- seerd is op het tegendeel daarvan, op de onwil om een ander het zijne te gunnen?

Want dat kenmerkt de jaloerse: hij ziet dat een ander iets moois of lekkers heeft dat hij ook zou willen hebben; en als dat niet lukt, heeft hij liever dat ze geen van beiden van die lekkere kluif genieten dan dat de ander er als enige van smult en ermee pronkt. Rechtvaardigheid baseren op ja- loezie? Het lijkt onaanvaardbaar en on- denkbaar. Het wordt begrijpelijker, maar ook verontrustender, wanneer we recht- vaardigheid identificeren met

gelijkheid:

wie streeft naar gelijkheid, maakt zich schuldig aan jaloezie, zo luidt de stelling nu.

IS de egalist?

Laat ik eerst aan de hand van een voor- beeld die stelling ietwat aannemelijk ma- ken. (Ik ontleen het voorbeeld aan een ar- tikel van Abram de Swaan, 'Jaloezie als klas- senverschijnsel', in:

De Gids,

januari 1988, 39-49.) In de periode tussen 1880 en 1935 zijn in de westerse landen sociale verzeke- ringen ingevoerd tegen ziekte, invaliditeit, ouderdom en werkloosheid. Dat ging niet zonder slag of stoot. De grootste weer- stand ertegen was afkomstig van de kleine burgerij (kleine ondernemers, winkeliers, ambachtslui, handelslieden, boeren en vrije beroepsuitoefenaren). Wat zat hun het meest dwars? Dat de loontrekkers straks een enigszins geborgen bestaan zouden kunnen leiden, zonder dat ze zich daar- voor, zoals de middenstanders, tevoren hadden hoeven inspannen; in plaats daar- van hadden ze hun geld verkwist aan vrou- wen, drank en tabak. Wat deden die klein- burgers daarentegen? Ze wendden hun zuur verdiende geld niet alleen aan voor een verdere uitbouw van het bedrijf, maar legden er ook een flink deel van opzij voor

het geval ze door ziekte of anderszins niet meer tot werken in staat waren: voorzich- tigheid en spaarzaamheid vormden de ba- sis van hun bestaan. Zouden de kleinbur- gers erop achteruitgaan wanneer de loon- trekkers erop vooruitgingen, en was dat het misschien wat hen in het bijzonder er- gerde? Nee; in een bepaald opzicht zouden de kleinburgers er ook zelf op vooruitgaan:

sommige van de in te voeren verzekerin- gen waren volksverzekeringen, die ook hun ten goede zouden komen. Wat stak hen dus? Dat het verschil dat hen van de loonarbeiders onderscheidde, met de op- komst van de sociale zekerheid zou ver- dwijnen. Liever geen van allen verplicht verzekerd wanneer de eigen meerder- waardigheid daarmee in stand blijft, dan een verplichte verzekering die ertoe leidt dat de standsverschillen afnemen. (Het mislukken van het plan-Simons tot invoe- ring van een verplichte volksverzekering tegen ziektekosten valt ook uit zo'n senti- ment te verklaren.) Het verzet v,~n de kleinburgers tegen verplichte verzekerin-

10 de Helling- jaargang I I - nummer 3 - najaar 1998

(11)

Wanneer je een radicale inkomensgelijkheid zou

gen kwam voort uit jaloezie. Maar dat kon- den ze natuurlijk niet voor zichzelf toege-

ven, laat

staan voor de buitenwereld. Dus werden de loontrekkers en hun woord- voerders ervan beticht dat juist zij door ja- loezie werden gedreven. Zij waren het die

de kleine burgerij haar relatieve voordeel misgunden en die er niet voor terugdeins- den om de voorzichtigheid en de spaar- zaamheid van de kleine burgerij uit te scha-

kelen

en hun eigen zorgeloosheid en ge- brek aan discipline tot norm te verheffen.

DE LIEFDE

Aan dit voorbeeld zien we dat zowel dege- ne die zich voor meer gelijkheid inzet als degene die zich tegen meer gelijkheid ver- zet, van jaloezie kan worden beticht, en wel precies door zijn tegenstander. Dat de kleine burgerij zich verzette tegen ver-

plichte verzekeringen, werd door de loon- trekkers uitgelegd als een vorm van jaloe- zie, meer in het bijzonder van wat De Swaan neerwaartse

jaloezie

noemt: de een heeft iets en wil niet dat de ander dat ook krijgt. Dat de loontrekkers zich inzetten voor verplichte verzekeringen, werd door de kleine burgerij ook uitgelegd als een vorm van jaloezie, namelijk van wat De Swaan

opwaartse jaloezie

noemt: de een heeft iets en de ander wil dat ook krijgen.

t>-an het gegeven voorbeeld zien we nog iets anders: een jaloers iemand is zelfs be- reid zijn eigen belangen te schaden, als hij daardoor zijn relatieve voordeel kan be- houden of de ander zijn relatieve voordeel verliest. Bij de kleinburgers was dat duide- lijk: een systeem van verplichte verzeke- ringen zou ook in hun belang zijn, want dan zouden ook zij minder zijn overgeleverd aan de grillen van het lot; toch verzetten ze zich ertegen, aangezien ze dan hun relatie- ve voordeel zouden verliezen. Neerwaart- se jaloezie heeft aldus iets irrationeels: ten

koste

van een reëel belang (meer be- staanszekerheid) wordt een fictief belang (standsbewustzijn) gediend. Wat is er irra- tioneel aan opwaartse jaloezie? Dat wordt duidelijk wanneer we het streven naar ge- lijkheid iets anders formuleren, bijvoor- beeld als het streven naar inkomensgelijk- heid. Als iedereen hetzelfde zou verdienen, hoe verschillend ook hun talenten of hun inspanningen, dan (zeggen de tegenstan-

ders)

zouden de bekwamere en hardere werkers er de kantjes vanaf gaan lopen, met het gevolg dat er uiteindelijk minder te verdelen is dan wanneer een flinke inko- mensongelijkheid wordt toegestaan. De voorstanders van inkomensgelijkheid heb- ben liever (in absolute termen) minder in- komen dan dat (relatief gezien) de ander meer heeft dan zijzelf. Opwaartse jaloezie heeft zo, evenals neerwaartse jaloezie, iets

bepleiten, komt dat erop neer dat alle landgenoten op hun verjaardag van alle andere landgenoten een precies even groot verjaardagscadeau zouden moeten krijgen.

irrationeels: ten koste van een reëel belang (een groter part van een grotere te verde- len koek) wordt een fictief belang (een ge- lijke beloning) gediend. (Dat ik gelijke be- loning een fictief belang noem, is niet de- preciërend bedoeld. Juist fictieve, of sym- bolische, belangen typeren de talige we- zens die mensen zijn.)

Die irrationaliteit zou ten top stijgen wan- neer de genoemde fictieve belangen (bij standsverschillen, of juist bij het verdwij- nen ervan) het radicaal zouden winnen van de reële belangen (bij meer bestaansze- kerheid of een hoger inkomen). Ik wil dit niet onvermeld laten, al was het alleen maar omdat het zeer vermakelijke tafere- len oplevert, althans voor een buitenstaan- der. Men ziet het aan Marcel Prousts ana- lyse van de liefde, die volgens hem louter voortkomt uit jaloezie. Hij beschrijft hoe Swann aanvankelijk geen bijzondere be- langstelling had voor Odette. Dat veran- dert wanneer Odette op een kwade dag met ene Forcheville op stap gaat. Aan een wezen dat bij Swann tevoren slechts een onbetekenend fysiek verlangen opwekte, voegen jaloezie en rivaliteit dan opeens een geweldige, vreemde waarde toe, waar- door hij de onbedwingbare neiging krijgt om haar als enige te bezitten. Swanns ver- langen kan men (met de Franse cultuurfi- losoof René Girard)

mimetische

begeerte noemen: hier komt jaloezie niet voort uit het feit dat men iets wat men zelf ook al wilde, in de handen ziet van een ander, nee, men wil iets uitsluitend omdat een ander het wil. De irrationaliteit hiervan blijkt bij Proust ten overvloede wanneer Swann er uiteindelijk in slaagt om Odette voor zich te winnen en met haar te trouwen. Dat maakt meteen een einde aan zijn liefde tot haar, die immers uit jaloezie voortkwam:

'Eenmaal in onze handen, zijn vrouwen niet meer wat ze waren, de afstand die we in onze dromen wilden overbruggen, is op- geheven', schrijft Proust dan ook. Bij mi- metische wedijver zijn er geen winnaars en alleen verliezers: wie verliest is uiteraard ontevreden, maar wie wint is het ook, want nu hij gewonnen heeft en zijn rivalen heeft uitgeschakeld, blijkt hij iets gewon- nen te hebben waarvoor hij terstond geen belangstelling meer heeft: het interesseer- de hem alleen maar omdat en zolang an-

deren het ook wilden (een voorbeeldige Pyrrusoverwinning dus).

Wie de uitwassen van de jaloerse mimeti- sche begeerte onder ogen ziet, kan in de verleiding komen om te stellen dat gelijk- heid (of ongelijkheid) in geen enkel opzicht een beleidsdoel kan vormen bij bijvoor- beeld inkomensvraagstukken. Het gaat er niet om of de een meer heeft dan de an- der, of dat ze juist evenveel hebben; als dat ertoe doet, roept het alleen maar gevoe- lens van opwaartse of neerwaartse jaloezie op. ledereen heeft er recht op om te wor- den beloond naar zijn bekwaamheid, of zijn inspanning, of zijn opleiding, of naar een combinatie van zulke factoren, en iedereen heeft recht op een behoorlijk bestaansni- veau, waarbij vergelijking met de beloning of het bestaansniveau van anderen hoog- stens een heuristische functie heeft. Vol- gens die redenering moet je een overheid die het toelaat dat in Nederland 250.000 kinderen in gezinnen leven onder de ar- moedegrens, er niet van beschuldigen dat zij de burgers ongelijk behandelt, maar dat ze individuele aanspraken te weinig hono- reert: die kinderen hebben recht op een beetje fleur in hun leven. Vanuit zo'n per- spectief vormen grote inkomensverschil- len geen probleem, zolang iedereen be- schikt over voldoende bestaansmiddelen.

Wie in die omstandigheden pleit voor gro- tere gelijkheid, speelt slechts in op jaloe- ziegevoelens.

ASSEPOESTER

Laat ik aan de hand van een simpel voorbeeld aangeven waarom volgens mij aan een ega- litaire toonzetting van rechtvaardigheid toch niet geheel te ontkomen valt (wat niet wegneemt dat ook niet-vergelijkende cri- teria ertoe doen). Daarna zal ik aangeven wat dat voor gevolgen heeft voor het stre- ven naar een rechtvaardige inkomensver- deling. Een moeder heeft drie kinderen.

Assepoester wordt verwaarloosd, haar twee zusters worden in de watten gelegd.

Hoe zou een anti-egalist dit benaderen?

Volgens hem is het probleem niet dat die kinderen ongelijk worden behandeld, want daaraan zou de moeder een einde kunnen maken door al haar kinderen te verwaar- lozen. Het probleem is dat de individuele behoeften van Assepoester worden ver-

de Helling -jaargang I I - nummer 3 - najaar 1998 11

(12)

12.

waarloosd, geheellos van wat haar zusters toegestopt krijgen. Dat het elimineren van vergelijkende criteria onbevredigend is, moge blijken uit een kleine variant op het zojuist gegeven voorbeeld. Een vader geeft op een zonnige dag aan een van zijn kinde- ren een ijsje en aan het andere niet. Wat is daar verkeerd aan? Geen van beide kinde- ren heeft echt behoefte aan een ijsje, zodat het vanuit hun behoeften beschouwd on- verschillig is of ze wel of niet een ijsje krij- gen. Het enige verwijt dat de vader kan treffen is er een van ongelijke behandeling.

En dat is het ook wat ons het meeste dwarszat toen Assepoester verwaarloosd werd en haar zusters alle aandacht kregen.

In de letsgemeenschap van een gezin gel- den niet alleen wat ik eerder 'reële belan- gen' noemde (zoals voldoende voedsel en kleding), maar ook 'fictieve belangen' (zo- als bejegend te worden als gelijke): de lot- genoten zijn elkaar gelijke zorg en gelijke aandacht verschuldigd en hebben jegens el- kaar ook recht op gelijke zorg en gelijke aandacht. De kunst van het opvoeden be- staat er onder meer in om kinderen te la- ten inzien dat ze niet meer, maar ook niet

minder meetellen dan· hun broers en zus- ters, zodat neerwaartse èn opwaartse ja- loezie hun destructieve werk niet kunnen verrichten. Maar de logica van de gelijke zorg is anders dan die van de gelijke aan- dacht, zodat de eisen der rechtvaardigheid en de verwijtbaarheid van jaloezie zich in beide gevallen verschillend voordoen. Dit wil ik nader aangeven.

De reële belangen van gezinsleden zijn

ver-

schillend: een ziek kind heeft meer medi- sche zorg nodig dan een gezond kind; en daarom heeft het zieke kind recht op die ongelijke behandeling. Opwaartse jaloezie zou zich hier voordoen wanneer een ge- zond kind evenveel zorg zou opeisen als een ziek kind, en neerwaartse jaloezie wanneer een ziek kind meer zorg zou op- eisen dan een ander kind dat even ziek is.

Daar hebben dat jaloerse gezonde kind en dat jaloerse zieke kind geen recht op, ter- wijl zieke kinderen het een eis van recht- vaardigheid kunnen noemen, niet voortko- mend uit jaloezie, dat ze meer zorg krijgen dan gezonde kinderen en evenveel zorg als even zieke kinderen.

De fictieve belangen van gezinsleden zijn daarentegen gelijk, wat bijvoorbeeld hierin tot uiting komt dat ze allemaal een ijsje krij- gen, of dat ze op hun verjaardag ongeveer evenveel of even dure cadeaus krijgen; zul- ke bejegeningen hebben immers voorna- melijk een symbolisch karakter, waarin tot uiting komt dat men evenzeer tot de lets- gemeenschap behoort als alle anderen.

Wie in dit opzicht ongelijk wordt bejegend en daartegen protesteert, kan niet beticht worden van opwaartse jaloezie, en daarom kleedt hij zijn wens om evenveel aandacht te krijgen als de andere gezinsleden terecht in in een rechtenvocabulaire: Assepoester heeft er recht op om net zo'n mooie bal- jurk te krijgen als haar zusters. En neer- waartse jaloezie (meer aandacht willen krijgen dan andere gezinsleden) is hier al- tijd verwijtbaar en kan nooit terecht wor- den ingekleed in een rechtenvocabulaire:

de zusters kunnen geen mooiere baljurk opeisen dan Assepoester.

SPUIGATEN

Hoewel er verschillen zijn tussen de letsge- meenschap van een gezin en die van een natie, zijn er voldoende overeenkomsten om het zojuist gezegde ook daarop van toepassing te verklaren. De reële belangen van landgenoten zijn verschillend: een werkloze heeft meer steun en begeleiding nodig dan een werknemer; en daarom heeft hij recht op die ongelijke behande- ling. Opwaartse jaloezie zou zich hier voordoen wanneer een werknemer even- veel zorg zou opeisen als een werkloze, en neerwaartse jaloezie wanneer de ene werkloze meer zorg zou opeisen dan de de Helling- jaargang I/ -nummer 3 -najaar /998

andere. Daarop hebben die jaloerse werk- nemer en die jaloerse werkloze juist geen recht, terwijl werklozen het een eis van rechtvaardigheid kunnen noemen, niet voortkomend uit jaloezie, dat ze meerzorg krijgen dan werknemers en evenveel zorg als andere werklozen. De fictieve belangen van landgenoten zijn daarentegen gelijk, wat bijvoorbeeld hierin tot uiting komt dat ze allemaal hun stem mogen uitbrengen bij verkiezingen; stemrecht heeft immers voornamelijk een symbolisch karakter, waarin tot uiting komt dat men evenzeer tot de letsgemeenschap behoort als alle anderen. Wie in dit opzicht ongelijk wordt bejegend en daartegen protesteert, kan niet beticht worden van opwaartse jaloe- zie, en daarom kleedt hij zijn wens om evenveel aandacht te krijgen als zijn mede- burgers terecht in in een rechtenvocabu- laire: vrouwen hebben er net als mannen recht op om hun stem uit te brengen. En neerwaartse jaloezie (meer aandacht wil- len krijgen dan andere landgenoten) is hier altijd verwijtbaar en kan nooit terecht worden ingekleed in een rechtenvocabu- laire: mannen kunnen het stemrecht niet exclusief voor zichzelf opeisen.

Toch zijn er tussen de letsgemeenschap van een gezin en die van een natie belangrijke verschillen, die juist effect hebben op de in- komensverdeling. (Ik abstraheer van de verhouding tussen naties, al verdient ook dat aandacht: ook alle mensen vormen in zekere zin een lotsgemeenschap.) De lets- gemeenschap van een natie is de verzame- ling van een groot aantal kleinere letsge- meenschappen (bestaande uit een of meer personen). De solidaire verbanden tussen gezinsleden zijn groter dan die tussen niet- gezinsleden, en mogen dat ook zijn. Dat uit zich bijvoorbeeld hierin dat gezinslid A I op zijn verjaardag een cadeautje krijgt van A2 en van A3, maar niet van leden van B, C en- zovoort. Wanneer je nu een radicale inko- mensgelijkheid zou bepleiten, zou dat erop

(13)

neerkomen dat alle landgenoten op hun verjaardag van alle andere landgenoten een precies even groot verjaardagscadeau zou- den moeten krijgen. Maar daarmee zou je de vele letsgemeenschappen waaruit de natie bestaat, opheffen. Dat moet je dus niet willen, en de radicale socialist die het wel bepleit, zou zich schuldig maken aan opwaartse jaloezie. Dus kan een recht- vaardige inkomensverdeling alleen een on- gelijke zijn, waarbij juist het feit dat jij door je eigen talenten en inspanning meer inko- men in de wacht sleept dan anderen, jou de kans geeft om je familieleden en vrien- den met meer cadeautjes te verblijden dan anderen. Toch blijft de natie als zodanig

~~l\ lotsgemeenschap, die althans voorziet in de basale behoeften van alle landgeno- ten, wanneer ze daarvoor niet zelf kunnen zorgen.

Impliceert dat nu dat we alle inkomens- verschillen voor lief moeten nemen, zolang er maar niemand van de honger of de kou omkomt? Nee. Wanneer in Nederland 250.000 kinderen onder de armoedegrens leven, dan wordt die grens niet bepaald door contextloze behoeften. In ons land moet het minimuminkomen iem1rd ertoe in staat stellen om een televisie en een was- machine aan te schaffen, en zijn kinderen naar een sportclub te laten gaan: het heeft grotendeels het karakter van een sociale constructie. ('Grotendeels': de noodzake- lijke voorwaarden voor het fysieke voort- bestaan zijn geen sociale constructie.) Een ouder die eronder lijdt dat zijn kinderen niet, zoals die van de buren, naar een sportclub kunnen gaan, heeft reden tot kla- gen: zijn kinderen kunnen zich onvoldoen- de ontplooien (een reëel belang), maar tel- len ook minder mee (een fictief belang).

Mijn conclusie luidt dat het een eis is van rechtvaardigheid, die geen verkapte vorm is

van jaloezie,

dat er bepaalde inkomens- verschillen zijn. Maar het is evenzeer een eis van rechtvaardigheid, die geen verkap- te vorm is van jaloezie, dat die verschillen niet de spuigaten uitlopen. Ik ben dus een voorstander van zowel een minimum- als een maximuminkomen. Dat minimumin- komen kun je bijvoorbeeld bewerkstelli- gen door een systeem van negatieve in- komstenbelastingen. Hoe je aan het maxi- muminkomen een grens kunt stellen, is me

helaas niet

duidelijk. Dat kun je vermoede- lijk alleen doen door de grenzen van het land radicaal te sluiten, en dat is geen aan- trekkelijke gedachte.

Frons Jocobs IS hoogleraar cth1ek aan de foculte!l der Geesteswetenschappen. en umvei"SitOir hoofddocent rechts(ilosofic aan de faculteit der Rechtsgeleerdheid, be1de van de UmversltCit van Amsterdam.

Tussen Publiek en Politiek

Voor een samenleving waarin iedereen kan participeren is goede communicatie en samen- werking tussen bestuur en inwoners een eerste vereiste. Het Instituut voor Publiek en Politiek (IPP) is een landelijke, niet-partijgebonden organisatie die zich ten doel stelt politieke en maatschappelijke participatie te bevorderen en tweedeling te voorkomen. Enkele activiteiten zijn:

• in acht gemeenten organiseert het I PP i.s.m.

de gemeente 'Proeftuin-projecten'. Hierbij worden nieuwe vormen van

interactieve samenwerking

tussen bestuur en burgers beproefd en wetenschappelijk begeleid.

Bijvoorbeeld de herinrichting van het Stadserf in Enschede, het opzetten van inte- graal veiligheidsbeleid in Zeewolde en het ontwikkelen van ruimtelijk toekomstperspec- tief in De Bilt. Contactpersoon: lngrid Horstik,

020-5217644.

• projecten, gericht op participatie door jonge- ren. Bijvoorbeeld de

Kindergemeenteraad

voor groepen 7 en 8 van het basisonderwijs en

Alle Stemmen Gelden,

bestemd voor

15-20

jarigen. Contactpersoon: Eelco Otger,

020-5217621

of Karel Ploeger,

020-5217673.

• projecten, gericht op armoedebestrijding en bevordering van sociale en politieke partici- patie door nieuwkomers en allochtonen.

Contactpersoon: Hetty Vlug,

020-5217670.

Inlichtingen:

Instituut voor Publiek en Politiek Prinsengracht

911-915

1017

KD Amsterdam

Tel. 020 521 76

oo

Fax 020 638 31 18

E-mail: info@publiek-politiek.nl Internet: www.publiek-politiek.nl

de Helling -jaargang I I - nummer 3 - najaar I 998

u

(14)

Een steenrijke notaris- dochter die avond aan avond predikte dat bezit diefstal was. Henriette Roland Holst was

Nederlands invloedrijkste marxist, en zoals ze zelf schreef: 'Het blijft een puzzle hoe een socialist behoort te leven'.

Elsbeth Etty

'Henriette Roland Holst, met al haar geld, dat was toch een salon socialiste!' Keer op keer krijg ik dat postume verwijt, met de nodige rancune uitgesproken, voor de voe- ten geworpen tijdens lezingen over de

grande dame

van het Nederlandse revolu- tionaire socialisme. En in toenemende ma- te word ik boos als mensen 'Tante Jet' zo noemen. Ja, ze was rijk, ze woonde in vil- la's, ze bezat een landgoed, ging ieder jaar uitrusten in dure buitenlandse kuuroor-

den, reisde de halve wereld af en dankte haar invloed in 'de beweging' deels aan haar gulle gaven. Maar salonsocialiste? Nee.

Anders dan andere dames en heren van haar kapitaalkrachtige achtergrond, zat ze zelden in haar salon. Vanaf het moment dat ze in 1897 op 27-jarige leeftijd lid werd van de SDAP, verliet ze avond aan avond haar villa om in de spreekwoordelijke rokerige zaaltjes arbeiders toe te spreken. Ze schoolde haar gehoor in het marxisme en

14 de Helling- jaargang IJ -nummer 3 -najaar 1998

riep de verworpenen der aarde op tot strijd ter verbetering van hun armzalig lot.

Een willekeurige greep uit de partijkrant van 1899 levert het volgende lijstje van Henriettes spreekbeurten op: 17 januari Vlaardingen, 18 januari Rotterdam, I 9 ja- nuari Schiedam, 25 januari Amsterdam, 27 januari Gouda, 14 februari Helvoet, 16 maart Rotterdam, I april Leeuwarden. Per trein, altijd derde klas, doorkruiste ze Ne- derland. Soms weken achter elkaar W'iJ:S ze

(15)

op tournee om de sociaaldemocratische boodschap te verkondigen aan een groei- ende schare volgelingen. In de krant atten- deerde SOAP-leider Troelstra de afdelin- gen erop dat mevrouw Holst geen reis- en verblijfkosten vroeg, wat een extra reden was om haar als spreekster uit te nodigen.

Net als vrijwel ieder mens stond Henriet- te Roland Holst ambivalent tegenover geld.

Enerzijds beschouwde ze bezit als de nor- maalste zaak van de wereld en leefde ze ook als een 'bezitter', anderzijds had ze een bij veel 'oude rijken' voorkomende hang naar soberheid en zelfs ascese. Dat laatste was een uitgesproken karaktertrek van haar.

Henriette Roland Holst was afkomstig uit een steenrijk notarisgezin en groeide op in Noordwijk, in een paleisachtig huis met stallen, rijtuigen en paarden en een keur aan personeel. De patriciërsfamilie van haar moeder bezat bovendien uitgestrekte landgoederen in Brabant. Henriette trouwde binnen haar eigen milieu. Welis- waar was haar echtgenoot Rik Roland Holst kunstschilder, maar wel een die, net als zij, financieel onafhankelijk was. Beiden hadden kort voor hun huwelijk flink geërfd van hun vaders. Die van Rik was een ge- slaagde Amsterdamse zakenman met een huis aan de Keizersgracht en een riant bui- ten aan de Vecht. Als ze hadden gewild, zouden ze zich hun hele leven onbezoldigd aan hun kunst hebben kunnen wijden: Hen- riette als dichteres, Rik als schilder. Maar vanuit een innerlijke drang en onder in- vloed van tijdgeest en mode besloten ze hun kunst en hun hele persoonlijkheid in dienst te stellen van de arbeidersbeweging.

Rik Roland Holst, een enigszins dandy-ach- tige figuur die het geld graag liet rollen, bleek al snel anders tegenover 'de bewe- ging' te staan dan zijn vrouw. Wie hem 'een salon-socialist' noemt, komt een eind in de richting. Als SOAP-lid hield hij zich achter de schermen met de financiën van de par- tij bezig. Regelmatig overlegde hij met de bemiddelde partijgenoot-zakenman en la- tere wethouder F. Wibaut over donaties, waarvoor hij zelf ook flink in de buidel tast- te. Hij hoorde tot de belangrijkste geld- schieters van de partij. Toen in 1900

Het

Volk werd opgericht als dagblad van de SO-

AP stelde

hij gedurende vier jaar een vast bedrag ter beschikking om de krant te hel-

pen fmancieren. De wijze waarop hij zich met politiek bezighield, had iets charita- tiefs, vergelijkbaar met de manier waarop de bourgeoisie op veilige afstand van de stinkende sloppen geld in de armenkassen stortte. Desondanks leefde hij intens mee met het wel en wee van de arbeidersbe- weging. In 1902, tijdens de staking bij Van

Heek in Enschede, die

leidde tot de uit-

sluiting van 2400 textielarbeiders, stichtte hij een fonds waarmee de stakers een coö- peratie konden oprichten, waar hij samen met Wibaut ook nog eens duizend gulden in stortte (omgerekend naar de huidige waarde aanzienlijk meer dan I 0.000 gul- den).

JALOERS

Henriette leefde enerzijds als een vorstin, eerst- vlak na haar huwelijk- op een land- goed in 's-Graveland, vervolgens vanaf

1903 in een door Berlage ontworpen land- huis te Laren en gedurende de jaren twin- tig en dertig in een Bloemendaalse villa, maar tegelijkertijd predikte ze dat alle be-

de Helling- jaargang I/ - nummer 3 - najaar /998

zit diefstal was. Ook de linkse partijen waar ze in de loop van haar leven lid van was na- men een dubbele positie in als het om hun 'goudhaantje' ging. Voortdurend deed men een schaamteloos beroep op Henriette als er contanten nodig waren, maar in tijden van conflicten, als ze zich als dissident ge- droeg, werd haar nagedragen dat ze haar invloed voornamelijk aan haar centen ont- leende. Dat gebeurde bijvoorbeeld in de SOAP, aan de vooravond van de scheuring tijdens het Deventer Congres in 1909. Het

partijbestuur probeerde toen het onafhan- kelijke wetenschappelijk maandblad De

Nieuwe Tijd

te annexeren en een eind te maken aan 'de misstand dat enkele men-

IS I

j

I !

(16)

16

Jet, zeggen ze met klem door

schen, door hun geld, op een deel onzer pers een overwicht hebben dat in onze partij aan niemand mag worden gegeven'.

Redactiesecretaris (en belangrijke finan- cier) van De Nieuwe Tijd was Henriette Roland Holst.

In tijdschriften -waarmee ze inderdaad in- vloed uitoefende - heeft Roland Holst al- tijd veel van haar geld en energie geïnves- teerd. Na haar vertrek uit de SOAP in 1912 stichtte ze het Revolutionair Socialistisch Verbond met een eigen blad, dat in navol- ging van het tijdschrift van Rosa Luxem- burg

De Internationale

heette. Namens het RSV was ze de enige Nederlandse verte- genwoordiger op de geheime conferentie in het Zwitserse Zimmerwald, waar Lenin opriep de wereldoorlog om te zetten in re- volutie. Om dit idee theoretisch en pro pa-

GROOTE

DY. MEETING

ALGEMEEN KIESRECHT.

nt•

DAG 19 AUGUSTUS.

D!S :N'AllltlWS '!E 3 ttuB..

Tlllll VA!I BI!T SQIDTliJlSIIIJF TH I!IDIIIILBilRG.

(!>ij <>UII'I!Uo.l.ljt ,.,...JO<r J11 tl,. (li!()(}'ri'~ 7~\..l.f.).

\

Mevrouw H. Roland Holsl F. M. Wibaut en J. A. Bergmeijer.

gandistisch uit te werken richtte Lenin de

Vorbote, Internationale Marxistische Runds- chou

op, waarvan Henriette Roland Holst als. belangrijkste financier de uitgever werd. Verbijsterd vroeg een jaloerse David Wijnkoop, leider van de met Henriette concurrerende SOP, zich af waarom Lenin in godsnaam met de 'alleen door haar geld machtige Henriette Roland Holst' in zee wilde.

Afgezien van het feit dat Roland Holst over een betere politieke intuïtie en een scher- pere pen beschikte dan Wijnkoop, had hij gelijk dat haar geld geen onbelangrijke fac- tor was. Dat zou hij zelf ook spoedig erva- ren. Met drie bladen (De Nieuwe Tijd, De Internationale en Die Vorbote) was Hen- riette Roland Holst tijdens de Eerste We-

de telefoon, er moet vandaag geld komen, we moeten voor De Tribune duizend gulden hebben.

reldoorlog de invloedrijkste Nederlandse marxist. Knarsetandend dongen de SOP naar de hand van 'de gevierde bourgeoise', zoals Wijnkoop haar niet zonder afgunst betitelde. In 1916 trad ze inderdaad toe tot de SOP en binnen de kortste keren maak- te ze deel uit van de hoofdredactie van het partijdagblad

De Tribune

(voorloper van

De Waarheid).

Ze dankte deze positie niet in de laatste plaats aan het feit dat ze haar werk onbezoldigd deed en dat ze toezeg- de ook financieel haar steentje te zullen bij- dragen. Had ze die belofte niet gedaan, dan was de SOP er waarschijnlijk nooit aan be- gonnen De Tribune als dagblad te laten verschijnen.

Henriette Roland Holst schonk het eerste jaar dat de krant als dagblad verscheen 1800 gulden aan De Tribune, het jaar daar- op 1200 gulden en vervolgens jaren lang el- ke maand 75 gulden. Menigmaal behoedde ze haar mede-hoofdredacteuren David Wijnkoop en Willem van Ravesteyn voor zakelijke blunders als ze haar weer eens polsten over een onverantwoordelijke le- ning. 'Hoe weinig zakenverstand ik ook heb, zoo staat het voor mij toch vast, dat met nieuwe leningen oude schulden te dekken, in een zaak die niet rendeert en voorlopig ook niet kan rendeeren, betee- kent op een finantieele katastrofe aan te sturen', hield ze Van Ravesteyn voor.

HUISHOUDSTER

Rik was de samenwerking van zijn vrouw met de Tribunisten een gruwel. 'Je hebt geen idee', hoorde Henri Wiessing, hoofd- redacteur van

De Groene,

hem met eens woedend zeggen, 'hoe ze Jet durven be- handelen. Jet, zeggen ze met klem door de telefoon, er moet vandaag geld komen, we moeten voor De Tribune duizend gulden hebben, voor het verkiezingsfonds zoveel, pomp je broer toch aan.' Henriette trok bij zulke uitbarstingen slechts haar wenkbrau- wen op, herinnerde Wiessing zich. Een botsing van twee werelden noemde hij dit curieuze huwelijk: die van de ideële strijd en nooit te meten offers aan de ene kant en van rustig bezit en zelftevredenheid aan de andere kant.

Tijdens de november-revolutie van 1918, de Helling- jaargang I I - nummer 3 - najaar 1998

beter bekend onder de naam 'de revolutie van Troelstra', speelde Henriette Roland Holst een heldenrol. Ze voerde een de- monstratie aan langs de kazernes in de Am- sterdamse Sarphatistraat waarbij door de marechaussee met scherp werd gescho- ten. Er vielen doden en het had weinig ge- scheeld of Jet Holst was dezelfde marte- laarsdood gestorven als een paar weken la- ter haar vriendin Rosa Luxemburg. Het werd haar door de zich bedreigd voelende bourgeoisie bepaald niet in dank afgeno- men. Tijdens de rechtse hetze die los- barstte nadat de orde was hersteld, publi- ceerde

De Telegraaf

een anoniem artikel over haar, dat later van de beroemde Am- sterdamse gynaecoloog Hector T reub (broer van de liberale politicus) bleek te zijn. Daarin werd ze er niet alleen van be- ticht dat ze de arbeiders 'opzweepte', maar ook dat ze makkelijk praten had omdat ze zelf van 'geërfd geld' leefde. Tegelijkertijd werd ze overstroomd door scheld- en dreigbrieven van dezelfde strekking en kreeg ze in de trein en op straat beledigin- gen naar haar hoofd geslingerd. Rik klaag- de over het 'sissend venijn' waarvan ze het doelwit was. Ook hij werd op straat nage- roepen en zelfs vreesde hij voor 'relletjes voor de deur'. De aangevallene, Henriette, was de enige die er zich niets van aantrok.

Zowel binnen als buiten 'de beweging' ver- oorzaakte haar kapitaal de anti-kapitalisti- sche Rolànd Holst problemen: ze werd te- gelijkertijd 'geplunderd' en gewantrouwd.

Maar ook in haar intiemste kring, haar hu- welijk, zorgde haar dubbele positie van rij- ke dameeen socialiste voor de nodige wrij- vingen. Hoewel ze bulkten van het geld hadden de Holsten weinig personeel (slechts een huishoudster) en aan presen- tatie deden ze- als het aan Henriette lag- helemaal niets, tot ongenoegen van Rik.

Henriettes uiterlijk was een continue bron van ergernis voor haar gesoigneerde echt- genoot, die in de jaren twintig hoogleraar en vervolgens hoogleraar-directeur werd van de Rijksacademie voor beeldende kun- sten in Amsterdam. Henriette wilde zelden nieuwe kleren kopen en als ze het deed, besteedde ze er zo min mogelijk geld aan.

DROSTE-FLIKKEN

Welke huiselijke twisten eraan vooraf zijn gegaan, heb ik niet kunnen achterhalen, maar in 1929 vlak voor de beurskrach die zoveel beleggers in het ongeluk stortte, zegde Henriette de Arbeiders Gemeen- schap der Woodbroekers 25.000 gulden toe, wat omgerekend naar de huidige tijd neerkomt op ruim een kwart miljoen gul- den. Twee jaar ervoor was ze na veel in- nerlijke strijd uit de CPN gestapt om ver- volgens haar hart (en geld) te verpand~n

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

-Music creates Happiness a mental or emotional state of well-being characterized by positive or1. pleasant emotions ranging from contentment to

Dromen verwoest Gevoelens verslonden Ogen niet meer open Voor altijd dicht Stemmen gesmoord Door gemene monden Met z’n allen op weg Naar het eeuwige licht Liefde afgepakt

Om effectief te kunnen blijven is niet alleen nieuw personeel nodig, maar moet daarnaast ook het materieel op orde zijn.. Zo moet bijvoorbeeld de ICT-infrastructuur snel worden

In het onderzoek word voor alle stakeholders en alle doelen gekeken in hoeverre deze behaald zijn, met als doel een zo pluriform mogelijk beeld van Ondernemerskompas te

Zo wordt in geschillen over de weigering van een met publiek geld gefinancierde 'prij s' waarmee projecten moe t en worden uitgevoerd geen a andacht b esteed aan de vraag of deze

Het voornemen is dit compleet, in lijn met Verantwoord Begroten, te presenteren bij Ontwerp Begroting 2013, maar indien de Tweede Kamer daar aan hecht ben ik bereid de Tweede

Ten eerste zijn er explorerende interviews afgenomen bij alle vaste medewerkers van de Politie Urk om inzicht te krijgen in de identiteit van de organisatie en haar

Colliers duurzame oplossing. Groei is altijd beter dan geen groei, betoogt hij. Maar de discussies over 'pro-poor growth' en over verschillende groeimodellen schuift hij wel