DE ZAADBANK IN RELATIE MET DE SAMENSTELLING EN STRUGTUUR VAN DE VEGETATIE OP HET WESTERHOLT
fcbruari-december 1983
0. Brandsma
Rijksuniversiteit Groningen
Rijksinstituut voor
Laboratorium voor Natuurbeheer
Plntenoeco1ogie
Leersumdoctoraalverslag afdeling Botanie
begeleider begeleider:
drs. J.P. Bakicer dr. D.C.P. Thalen
1984
Overneming van gegevens is alleen toegestaan na toestemming van de begeleiders
Rijksinstituut voor Natuurbeheer Leersum
Rljksuniversit&t Groninqefl Bibflotheek Biologisch Centrum
Kerklaafl 30 — Postbus 1 4
INHOU D
blz.
Samenvatting
2Inleiding
3Materiaal en methode
7Resultaten
10Conclusies en dicussie 24
LiteratuUr
32Bijiage 1: Het zaadkapitaa]. 34
Bijiage 2: Pq—opnamen van het Westerholt: 1972—1983 38
Bijiage 3: Geschat aantal planten met geschat aantal zaden in de 4 verschillende structuren (6—7—1983) 44
SAMEN VATTING
De zaadbank in relatie met de samenstelling en structuur van de vegetatie op het Westerholt
Dit onderzoek houdt zich bezig met de doelstelling van Staats—
bosbeheer om op bet Westerholt vanuit voormalig bemest grasland mid—
dels verschralend beheer (extensieve beweiding door schapen; hooien en afvoeren) heideterrein te regenereren. Dit betekent dat er een
turnover van de vegetatie plaats moet vinden waarbij nieuwe plante—
soorten verschijnen ten koste van de originele. Na 10 jaar komt bier nog weinig van terecht. Dit betekent dat er of geen immigratie van nieuwe plantesoorten plaatsvindt of dat de zaden het terrein wel bin—
nen kunnen komen, maar de ontwikkeling tot voiwassen plant uitblijft (Miles 1979 en Harper 1977).
Om er achter te komen van welk fenomeen bier sprake was, werd de zaadbank (de zaden in de bovenste bodemlaag: 0—6 cm) bepaald. Er werd onderscheid gemaakt tussen plantesoorten met een transiente (kortle—
vend zaad) en plantesoorten met een persistente (langlevend zaad) zaadbank (Grime 1979). Deze zaadbank werd in relatie gebracht met de soortsamenstelling en de structuur van de vegetatie. Het bleek dat het zaad van de bij een verschralend beheer te verwachten plante—
soorten (zie ook Hendriks 1983) vrijwel niet binnenkwam. Wanner bet zaadkapitaal in de verschillende structuren (hooien met en zonder mos, zwaar en weinig begraasd grasland) in relatie werd gebracht met die structuren, bleken de verscbillen vrijwel allemaal terug te vinden in de vegetatiesamenstelling van de verscbillende structuren. Vrijwel alle soorten die in de vegetatiesamenstelling aanwezig waren, kwamen ook voor in bet zaadkapitaal. Soorten die wel in de vegetatiesamenstelling maar niet in bet zaadkapitaal voorkwamen, kwamen slechts in zeer lage aantallen/bedekkingspercentages voor. Soorten die niet in de vegeta—
tiesamenstelling, maar wel in bet zaadkapitaal werden aangetroffen, hadden vrijwel allemaal een persistente zaadbank. Er komt dus waar—
schijnlijk zeer weinig zaad van buiten de verschillende structuren in die structuren terecht. Van soorten die in de vegetatiesamenstelling veel voorkwamen (Agrostis spec. en Holcus lanatus),werden i.h.a. ook veel zaden gevonden in het zaadkapitaal. Anthoxanthum odoratum, Hypo—
chaeris radicata, Trifolium repens, Leontodon autumnalis en Lotus uli—
ginosus kwamen i.b.a. ook veel voor in de vegetatiesamenstelling, ter—
wiji van deze soorten slechts weinig zaden werden aangetroffen in het zaadkapitaal. Met uitzondering van Trifolium repens hadden deze soor—
tenook allernaal een transiente zaadbank. Er is dus een sterke over—
eensterflming tussen bet zaadkapitaal en de äanwezige vegetatie. Dit is in tegenstelling met bet onderzoek vn Thompson en Grime (1979) en het onderzoek van Roberts (1981), die slechts weinig overeenkomst tussen bet zaadkapitaal en de gevestigde vegetatie vonden. Mogelijk is in het Westerholt al een vrij stabiel successiestadium bereikt, wat bij het gevoerde verschralend beheer maar weinig meer zal veranderen.
—2—
INLEI DING
flit
onderzoek houdt zich bezig met do doelstelling van Staatsbosbeheer om vanuit voormalig bemest grasland middels verschralend beheer heidetcrrein te regenororen (Dallinga et al 1.982).Dit betekent dat er een turnover van de vegetatie plaats moot vinden, waarbij nieuwe plante.-soorten verschijnen ten koste van de originole. In 1922, ruim 10 jaar na aanvanç van bet beheer is er echter noy geen sprake van een ontwikkelin in de richting van een hcidctcrrein (Ter Heerdt en Schutter 1922, in prep.). Do verwachte plante-soortcn vorschinon nict of nauwe- lijks.Theoretisch gezion kunnen bier twec fenomenen verantwoordelijk voor ziJn (Miles 1579 en Harper 1977):
1. or vin-Jt ecr immigratie van niouwe planto-soorten plaats. Oat botekent dat nieuwc soorton via de zaadrcgcn bet terrein nJ.et binnen kunnen komon (vegetatieve verspreiding wordt bier hilton beschouwing gelaten).
2. de zaden komen hot terrain wel binnen, maar de ontwikkelinç aryan tot voiwassen plont (kieminç, kiemplantovorleving en
verdere ontwIkkclin) hli5ft uit.
Om
or
achter tokomen van
welkfenomeen
spr&:e is, kan de zaad—bank
worden hepaald. Olt is dc opeslagen hocveelhcid zadon in de
bodem.
Gewoonlijk bevindt hot macste zaad zichb!jbet
oppervlakon neert do zaadhocveclhoid stork at H5 toenamende bodertdtcpte (Harper 1977).
De zaadbank is samencjestc]d ult:
1. zadon, die in bet t'ctreffendc- çjcb.ed
geproduceord zijn
2.
zaden, die van eldcrs hot terrain binnenkomen (door windvc2r—spreidIn en ercpreidin door dieren en monsen).
De zaadbank wordt voortd'ircnd aanevuld door nieuw zaad ult de zaadregen (Harpor 1977). Hot meeste zaad wordt meat over con kloine afstand versprcid (Lcvin on Kostor 1974, Tar Porcj 1979).
Miles (1979) wijst op eon lo9aritmische afname van do zaac!hoevoel—
heid met do af stand van de zaadbron. Het zaad kan weer uit da
zaadbank verdwijnen door kicrrinç, vcrrotttng, migratic en prcdat!c (Harpor 1977).
Grime (1979) maakt ondtrscheid tussen transiente en persistente zaadbanken:
——
translente
zaadbankoh• hevattcn zaad met ecn bcperktc levensduur.Het zaad is aan;cpast om in ontstanc "gaps" (oponincn In do invloodon (sods
b.v. drooqte), snel to hunnen kiemen. Pr hevindt zich coon oiernkrachLip zaad in do "diepere" hodemlapen. Frvordt ondrr_
scheid qenaakt tussen 2 typon:
— typo
I: de transrent:e zeadhank de aanwcztp cc gedrendc do
zomer. Do zaden kiomen end no do zaadvai (fir. Ia)
— type
IT:de transiente zaadhenk die eanwezip is gedurende do winter. Dc \Lnterdorrnancy is noodzakeli jk vec: do kice:inc. Zaad hovndt zich cok in do "dieper" hodee—
laen (fic. lh).
——
pereistente zaanken hovatten zaad met cnn zeor lange levcn—
duur. Pit zaad Pan zorgen voor reaeneratie hi i eon onvoorspol—
hare veretorinc van cie cvesLicdo veectatie (zoal
sb.v. hot wechranden von do voceeti:) .
Frwordt onderechoid cemack L
toe—son 2typen:
— type
III : do p::i :;ten to zoadbon hoveL voel zoad. Pen oPeei to van hot zoad kient direct na do zaedva] in do zoner
en
join ct:onecrt ale eadhank type I. Hot andoro ceded—
te van hot coed Pio:± niet direct, near biift. Pier:.—
kraeht:ie on kant in do persistent:e edhanP Le:ht
(i • i)
''- T'• 0cU Cs LVL -- .-' - --—-' cd
slechts vjoinic in r-ocLte over hot eeizoc;n. Direct no do zaadvol P icoiL soar ecin Jg zaJ (lie. Id) cs vcor vt coP ifloncc zaachanitvpcn (crIme .s79
a.
• .I
_____
b. ji1q typo II
' (if I ([I F/F (IPffI f(Ff F
c.
ptypo III
d.
__________________ __
typo
TVA H 3 3
Af 0 N P 3
FH A H 3 3A S
C) NP 3
H AV//IA Padon die direct in staLL zi jn tot hien.n fti ovc:H:cn,
in pesohit Pc
I
1 Levensvatbare zeden , din niot direct in etat ci n tnt P
Grimo (979) bcpaal Jo do zaccThan3 door hot cjohcl c aar on Jo C wefon zaadkapi ta1 to stoton
(3c:: dic). IL j nor ft c oh to:
can dot do zodon intdioporct bcdoniann >
2cc) tot Jo p:onirtont
zead bant zul ion bohoren. bob in dun cob corel : diopcrc to
—conntcrn (b.v. C cm diop) to otobon, en doze nonotoro to vnrdoiLn in fraction van verochillendo dicpton. In do frantic van •—°
c:diop zullon don a? loon zaJc vocr}:0000 van noorten met con . rn—
sten to z cb-onh. On cndorncbci J to hunnen maken bunsen do tron onto zaadbanktypen I on II zal zowol in do zonco alo na winterntrctifi—
catic naaa;:aoitoal nooten wet-con :ntoben. Cot, on ccc nooozo: •l
on ondornohoid to bunr.cn mabcn tunn.nn do pornintentc zaadbcnt ty;'en
ITT on
IV.
Narpor (t77) ccoft 0ar dat be'-razinC do dormancy van zadon ban bnvl ocdon, Jncrdat do zadon jr Jo fanner terecht bunnon ho:
Povendien zcudon do zaden bij heweidin'i die pen wc'pncdrukb :unnon
-v.'orden,
wat Jo :'/onnvattoiarhoc van dio zadon in cc Crond ton
\TcI'hQoon. Tho:npnon en t in: (127th) oeven can dot hc'razin cob tt30!t
bandoon ontrtaan •
Tndoze "oap5" treden rotero tenpet'a—
trurfloctnotie: Li s --ij non di obte no. tatiehocLhbir' ,
v,otcon ponitief offoot heeft op hicnin3. flit zoo dun loidon tot con
sterhore :ioninn en rinder zadan in hot zaadkapitoal in do tot—
roa:do ntru:to':n. hot in c nhtoo zoo: coed eoc1 Lit: Jot hot bee—
to? cohiendo zodon
:.oar con zocr Loin pcrcentar:o ''on de totic zoodho:o:ool boiL ccl cijn on ;oini :
fnv?oocJcci hebi-en o Jo tntLc
zaodhcl-nvoLi.hoid can Jo vornohillonon nianto3nc:t'n. itilon (2973) vond eon ereten 2 coaJrocr. n eon
cobto nc-c totic. don in con op-cr
vcoti. Cc :touctu'o: von do v- :tot1c-on Jo -.'r:zin van
hunnon Jun von onvlc:c 1 hot a -;ccioc teal.
\'er cu : '-
r ,- 3torbc] 3
3 onor or J on :h:
d 'o. -r-oL. r
n
dc .cl cnJo ctruntu::r -nce: dci: :-':ho::nr iLc-.--:iJ nod:
2 tomet zooor on c:ini' bo-i:aanJe vI obbor
(o Jn:'.o 133-1) on ccc nohee
odec] to, to ondcrschoiden in con eJocl to met vool on con c-ct \-;:0n10 nor (hondrib: iY'J).
flit loiLin tot do c'clrndo -raa-oto1lfn-cn
1. bar. hot zood van do hj c:: ve::cn hraiond b'oboor to vornonhton p1 L4nt110flr ton hinncnl: 20cr?
2. '.ct voor :-:ic:-kra:htin cood b:''inJt ci: h in do bode:. (z:adho;.i — tool) on in h:'evcrrc bcho-:rt Lit tot :or tronnionte dri eLi
porn toborto
coadhank?2. In hccvorro in do ntrutouur ":
Livo:.ototln (hirr:"hc::
'r-non", "b'.nn 2rndr': ron", "zocor : —•rcacchJ' on ":cini r, -rc:—
Jo viethon") von inv]coL no dc non:n:to] 1n -':n hot: ZcO
4. Bostaat er een re atie usscn de aanveziqe veetat c en hoL zadk api tad?
5. Restaat er een re].atie tussen de aevorede zaadhoeveelheid
-(in do zoner) en hot zaadhapitaal?
1ATE3RIJ\AL JEO 15TFODf
A. 1-IPT z/\AD:APTTA!\L
in
hct tcrroin wardenvier structurcn onderscheidon:
——
ni: bccraasdc vleh?en
(vonetatinlancir dan 5
cr:)—— zwaar beeraasdc vlc??czn
(vcnct:a1:ic lancer dan 10 cc)
—- hcoen rnct nor
—— hccian zondcr mci:
(rio cvnrzchfs?cio:t I van hot 'storholti)
Qrr to hopalen wot veer zaad z oh in do vorsohul lcnde struc turcn beyond, ,'ord rowol op IC februari 1 (sorb Ta on Ih aT: op 2?
juli i963 (rena ITo on lIe) in doze structuren zaaar:ap:taal cc—
stoon.
HOt zoadhapitoal wordqoetchen met con :ee?boor
(door—made 7 ci:) van de hovonstic: 6 cc van do hod:::. In cihe stmuotuer
werden 10
con sters nenor:cn
(zc5wcl.in fabruani al s jul. i) Van l?
r:onster word do venetatic or of achnipt; vcrvolcen: word clh ronstar
ococheidon in 3 froctd a: von 2 oc di':, en e:'or' 3 uarsc:hillandc 0Oti
ten
(dccr:nodc
15or:) n:t otonicic ourd: icrrpncii. 'Jnntolste?cn
wordon ubti do constcr: ':c rub jdor? on schoonneopoald. Van do
1? pet—ton von el?: on van :1 ':a iooti u'crdnn 5 cotton in do tar (Sonic A) (tcnpcrotuur
20_250C) cc5 patton buitcn (sorb: r)
(afncmchcrcd doer ho'tcn cot zone n caas, cc or neon andor road in to J:r.Ljan) ozct. Do
helftvan do .potten
wcrde,eerst buitenoeze
ondat eonaahtal scorten
don botor zeuc3en: ien:en (Oo:.c I?h3)
On pot
ten van buiton u:: don rasp.
2?uni (sonic T van I?
enS sopteebar
(:crJ a
IT non2? u1) in do ts
5cz,ot. En keerper I 2 weken werden de opgekomen planten gedetermineerd (m.b.v.
Jvuller 1978, Corporaal 1981 en Kruyne en de \Jries 1968) en ver—
wijderd. Wanneer
er weinig tot geen zaadmeer kiemde
, werdeen
paar weken geen water gegeven, zodat het opqekornen mos stierf en de grond uitdroogde. Na 2 weken werd de grond verkruimeld, waarna de planten weer normaal van water werden voorzien. In een overzicht
semen gevat:
Tabel
1: Werkwijze zaadkapitaalbuiten in kas
laten
verkruimelen proefuitdrogen beindigd
serie Ia —— 10 feb. 18
juli
1aug. 5 sept.
lb 10
feb.
29juni
6sept.
20 sept. 31 okt.serie lie -— 20 juli 31
okt.
14nov. 9 dec.
I20 juli
5sept.31
okt. 14nov. 9 dec.
Kaart 1
z=zwaar begraasd w=weinig beraasd m=hooien
reL
moshhooien zonoer mos
)es e,r,oft
L1
De opgekomen planten zijn (onder de geqeven omstandigheden) een maat voor de hoeveelheid kiemkrachtiq zaad in de bodem.
De zaden van de verschillende plante—soorten werden naar zaad—
bank type ingedeeld. Hierbij werd uitqegaan van een minimum van 10 zaden
(Grime 1979). Plantesoorten bezaten een transiente áadbank,
wanneer in de diepste bodem]-aag (4—6 cm) minder dan 2 %
van hettotale
aantal zaden (van de betreffende soort) werd aanqetroffen.
Plantesoorten.
bezaten een persistente zaadbank, wanneer in de diep—ste bodernlaag (4—6 cm) meer dan 5 % van het totale aantal zaden (van de betreffende soort) ward aanqetroffen. Soorten met een transiente zaadbank behoorden tot type II,als minimaal 75 van bet totale aan—
tal zaden (van de betreffende soort) in februari in het zaadkapitaal werd eangetroffen; ze beho9rden tot typeI, a1.minimaa1 75 % van het totale aental zaden (van de betreffende soort) in juli in het zaadkapitaal werd aengetroffen. Soorten met can parsistente zaad—
bank behoorden tot type III, als minimaal 75 van het totale aan—
tal zaden (van de betreffende soort) in juli in het zaadkapitaal ward eanqetroffen; zo niet, dan behoorden ze tot type IV.
B. DE GEVORMDE ZAADHOEVEELHEID IN DE ZOMER
In elk van de 4 structuren werd 6 juli, twee weken voor het steken van het zaadkapitaal (serie II: 20 juli) bepeald van welke soorten, en hoeveel zead zich aan de planten in de plots beyond, waar het zaadkapitaal gestoken zou worden. Hiertoe werd vierrnael een vierkant (metalen raster: 40 bij 40 cmx) at random in het be—
treffende gebied geworpen. Hot aantal zeadvormende planten en de hoeveelheid zaad per plant werden bepaald. Dit geeft aan hoeveel recent
zaad zich in en op de bodem ken bevinden, en is mogeli jk in relatie te brengen met het aanwezige zaad in de hovenste bodem—
laag
(0—2 cm) van het zaadkapitaal.Voor het bepalen van een rnogelijke relatie tussen de cevormde zaadhoeveelheid (in de zomer) en het zaadkapitaal werden alleen die plantesoorten in beschouwing qenomen, die met raeer
den 0
zaden (aan de plant) voorkwamen in het betreffende gebied (4x 40 bij 40 cm),en/of met minimeal 10 zaden in de bovenste boderrleag
(0—2 cm) van het zaadkapitaal(feb. +
juli)
werden aangetroffen.Het rester (40 bij 40 cm) heeft in verqelijkinq met de steak—
bus (zaadkapitaal) aen 42x ZO
aroot
opperviak.RE SUL TA TEN
1. IKAN HET ZAAD VAN DE BIJ EEN VERSCHRALEND BEHEER TE VERWACHTEN PLANTESOORTEN BINNENKONEN?
In
een ander deel van dit onderzoek (Hendriks 1.983) werden met 15 bij verschralend beheer te verwachten plantesoorten kiemproef—jes uitçevoerd. Van deze 15 soorten werden de volgende soorten in het zaadkapitaal aangetroffen (zie de tabellen 2, 3, en 4):
——
Calluna
vulgaris (struikheide): werd in kleine aantallen in alle 4 sLructuren en in de 3 verschillende bodemlagen aanqetroffen.— Erica
tetralix (dopheide): werd in alle 4 structuren en in de 3 verschillende bodemlagen aancjetroffen.——
Hypochaeris
radicata (bigqekruid): werd in alle 4 structuren en in de 3 verschillende bodemlaqen aangetroffen. Verrewec de meeste zaden werden in de bovenste boderrlaac (0—2 cm) aangetroffen.—— Juncus squarosus (trekrus): hier werden slechts 6 zaden van ge—
vonden, verdeeld over 3 verschillende structuren en in de diepere (2—6 cm) boderniagen.
—— Rumex acetosella (schapezuring): hier werden slechts 2 zaden van gevon den.
Van de andere 10 te verwachten plantensoorten, te weten Gentiana pneumonanthe (klokjesgentiaan), Juncus subulifloris (biezeknoppen), Nardus stricta (borsteigras), Succisa pratensis (blauwe knoop), Narthecium ossifragum (beenbreek), Festuca ovina (schapeqras), Io1inia caerulea (pijpestrootje), Potentilla erecta (tormentil),
Sieglingia decumbens (taridjesaras) en F'estuca rubra (rood zwenkgras), werden
geen
zader aangetroffen.Dc tabellen gev fl
alleen
aantallen van de totale hoevee].heid zaden in cen bepaalde bodernlaag opverschillende
tijdstippen en in ver—schillende structuren. Dc
spreiding
over 10potten
van dezelfde structuur en bodemlaag was i.h.a. erg hooo en is nietaanoegeven.
soorten
\gros€is canina grostis spec.
Uopecurus yen.
\nthoxanthum od
'estuca ov.ina
lolcus
lanatus olium perenne
Thleum pratense!
?oa annua oa pratensis
oa trivialis 3ellis perennis
alluna
vulgariardamine
prat.
arex nigra arex ovalis erastium holo.
Thenopodium al.
irsium palus.
pilobium pal.
rica tetralix
naphalium uli.
•Iypochaeris rad Juncus acutifi.
Juncus articul.
Juncus bufonius uflcus effusus
Juncus
squoros.eorttodon aut.
otus uligin.
.uzula carnpes.
?lantago lanc.
?lantago major
?olygonum
per.
?runella vuig.
Ranunculus
ac.Ranunculus
rep.
Rhinarithus
ser,Rumex ace tosa Rumex acetosel, Rumex crispUs Sagina procum.
Salix spec.
Senecio vuig.
Taraxacum spec.
Trifolium rep.
Urtica dioica Veronica serp.
8 66 149 35 1.7
1 —
1 —
115
103
I -
4 —
5
109
39 4
2 1
I
14 2
11 46 57
1 4 5
— .2 2
4 2 6
9 9 18
I
1 1
I
— 18 3 11
4 4
3 18 21
5 37 42
3 10 13
3 3
1 1
2 2
4 4
4 3 7
4
2 2
15
2.08
1.
31
2 1
6 1 7
— 4 4
4 1 5
— 5 5
2 6 8
5 12
6 10
204 14
I
143
2
187 391
15 29
— .1
115 158
— 2
12 7 19'
6 6 12:
2 3
5
6.
8 14!— 1 11
5 1
6
5 2.
6
123
237
I
—— 3 3j
4 3 7'
2
5 5
1 Th
— 3!
10 18
5
46
2 1
11
179
1 I 4 9
2 14
— 12
10 10
4 10 14
3 1 4
80 205
3 1 4
3 4 7
4 4 8
2 2
26 47
1 1
36 998 254
I
abel 2: De totale aantallen zaden van de verschillende plantesoorten,die in het gestoken zaadkapitaal (feb.,juli,tot.) werden aangetroffen.
Serie 1(10—2—83) tot., serie 11(20—7—83), serie 1+11 totaal
sterk begraasd
10—2 20—7 tot.
weinig begraasd 10—2 20—7 tot.
hooien—mos
10—2 20—7
1
280
6
118
I
324
3
7 1 107
5 95 52
hooien+mos tot.10—2 20—7 tot.
653
46
72 2
358
52
89
1011
98 161
2
192 159 351 62
;4
54 65
116 139
2 4 8
—
II
6 2
15 14 2
604
3
13 225
13
161
201 521
218 1
4!
2
21
1 27!
II
2 5
293
2
45
6
110
12
150 260 114
20 13
I
184
2
6
2
11
15 53 26
125
21
36 298 236
155
1
5 2
1
21 4'
38j
653
3
194
11
'4
298
3
32
700 18
I 10
38 355
162
2
3 8 3
46
10 1
110
I
I
2
8
12
2 2.
7 7
2
9 6
I — 1
3 16 19
1 7 8
3 — 3
II 3 14
17 5 22
73 73
6 8 14
6 3 9
3 — 3
1 1 2
2 2
2
1 1
7 1.6 7
14 20 4
13 13 —
11
69
2 1
—12—
Fabel 3: 0e totale aantallen zaden van de verschillende plantesoorten die 1G—2-b3 in 'de
verschillende
bodemlagen (0—2, 2—4 en 4—6 cm diep) van het zaadkapitaal werden eangetroffen.sterk begraasd weinig
begraasd iooien—mos ooien+mos
;oorten
_______
0—2 2—4 4—60T 0—2 2—4 4—6cm 0—2 2—4 4—6 0—2 2—4 4—Scm
san
in a -- - - - - - - - -
\grostis
spec. 245 50 29 518 117 18 151 42 11 131 46 151opecurus
gen.
— 3 — — — — — — —nthoxanbhum od.
7 — — 39 7 — 12 2 — 58 4 —'estuca ovina I
— — — — — 1 — — — —olcus lanatus
67 31 9 57 14 1 75 61 7 37 36 1o1ium perenne
— — — 1 — 1 2 — — — — —?hleum
pratense
— — — — — — — — — 2 — —?oaannua
1 — — — — 9 3 —?oa
pratensis
73 20 2 3 — — 3 2 1 4 —?oa trivialis 48 — 4 4 — 1 — — 2 — — —
Bellis perennis
27 8 — 2 1 — 1 4 1 2 9 1Calluna
vulgaris 1 — — — — — — — — — — —Cardamine prat. — — — — — — 3 2 — — —
Carex nigra — — — — — — — 5 — 3 — —
Carexovalis
1 — — — — — — — — — — —Cerastiurn
holo. 81 28 6 BC 26 4 72 38 4 76 37 12Chenopodium
al.
1 1 — — — — — — — — — —Cirsium palus.
2 2 — — — —I
— 3 — —Epilobium pal.
— — — — — — — — — — 1 2Erica tetralix
3 3 14 1 2 1 1 1 2 — 4 —Gnaphalium uli. — — — — — — — — — — — —
HypochaeriS
rad. 13 — — 8 3 — 10 — — 20 —I
Juncusacutifi.
— 1 — — — — — — — — — —Juncus
articul.
— — — — — — — — — — — —Juncus bufonius 2 2 1 1 13 1 8 18 12 10 17 1
Juncus effusus 65 35 9 34 19 — 174
163
18 159 125 14Juncus
squorOS. — — — — — — — — — — —Leontodon
aut. 36 2 1 25 1 — 154 6 — 229 2 5Lotus
uliqin. 4 — — — — — — — — — — —Luzula
campes. — — — — — — 1 1 — — — —Plantago
lanc. — — — — — — — — — 1 — —Plantago
major 5 5 1 5 1 — — — — 2 1 —Polygonurn per. I — — — — — — — — — — 1
Prunella
vuig. — — — 4 — — 3 — 3 — —Ranunculus ac. 4 — — — — — B — - 1 1
Ranunculus
rep. 2 6 1 2 — — 2 1 - 11 6 —Rhinanthus
ser. — — — — — — 2 - 71 1 1Rumex acetosa — — — — — — 7 2 6 — —
Rumex acetosel. — — — — — — 1 — - — — —
Rumex
crispuS
— 1 — — — — — — - — — —Sagina procUm. 1 1 6 — — — 7 25
7
4 2Salix
spec. — — — 1 1 — 1 — - — 1 2Senecio
vuig. — — — — — —I
— — — —Taraxacurn spec. — — — — — — — 1 — — —
Trifolium
rep. 5 3 1 3 4 — 1 7 1 —Urtica
dioica 5 1 — 3 1 — — — - — — —Veronica
serp. — — — — — — 8 4 - 2 — ——13—
rebel 4: De totale aantallen zaden van de verschillende plantesoorten, die
20—7—83 in de verschillende bodemlagen (0—2, 2—4 en 4—6 cm diep) van het zaadkapitaal
werden aangetroffen.
3Lrr :(C!rJd win bo;rauzd lo':)(n—IIu;
;oorten
0—2 2—4 4-6 0—2 2—4 4—6 0—2 2—44—6 0—2 2—4 4-6cmgrostis canine
1 — — — — — — — — — —grostis spec.
187 74 19221 113
24121
51 1584
68 7.1opecurus gen.
— — — — — — — — —nthoxanthum od
6 — — 39 8 5 13 2—
53 1. —'estuca ovina
— — — — — — — — — — — —olcus lanatus
73 34 11 57 25 7 40 58 17 34 22 9o1ium perenne
— — — — — — — — —. — — —'hleum pratense
— — — — — — — — — — — —oaannua
— 6 2 3 1 — — 2 5 — 9 2>oa
pratensis
47 19 — 9 4 5 2 4 3 2 1oa trivialis
142 7 — 32 4 1 1 2 H — — —3ellis perennis
7 8 2 3 6 1 1 7 H — —:alluna vu1gari
— — — — 1 2 — — 1 10 — —:ardamine prat.
— — —I
— — — 1 8 2 —arexnigra
— — — — — — 1 — — — 1arexovalis
— — — — — — — — — — —erastium holo.;
7422.
7 108 32 10 60 52 11 43 29 8Thenopodium al.
— — — — — — — — — —:irsium palus.
— — 1 1 — — — — — 1pilobium pal.
1 1 — 3 — 1 1 1 1 2 1 1rica tetralix
— — 1 — — 3 — 1 — 4 —;naphalium uli.
— — 1 — — — — — H 1 1 —Iypochaeris red
14 — — 4 — — 10 1 H 23 2 1Juncusacutifi. — — — — — — — —
-
— — —Juncus
articul.
2 — — — 2 — 2 — — 1 —Juncusbufonius
— — — — — — — — -f — — —Juncus
effusus
17 80 87 25 71 59 87179 3 262
360 78Juncus squoros.
— — 2 — — 1 — 3 -i — — —.eontodon aut.
6 — — 4 1 — 28 4 -t 14 2 21otusuligin.
2 — — 2 — — — — 1 — —uzulacampeS.
— — — —I
— — —-
— — —'lantago lanc.
— — — — — — — — — — —lantago major
16 27 3 — 1 — 2 3 4 4 9 3o1ygonun per.
2 — 2 1 .— 3 —I
-f 3 2 2'runella vuig.
— 2 — — 1 — — — — — —anunculus ac.
1 1 — 2 3 — 7 3 — 2 1 —anuncu1us rep.
5 4 — 6 — — 2 3 — 5 — —Rhjnanthusser.
— — — — — — — — — — —Rumexacetosa
— 1 — 1 —1
9 1 1 8 — —Rumex acetosel.
— 1 — — — — — —-
— — —Rumex crispUs
— — — — — — — — — — —Sagina procum. 1 2 — 1 4 2 2 32
3
1 1 1Salix spec. — — — — — — — — . — — —
Senecio
vuig. — — — — — — — — — — —raraxacum spec. — 1 — — — — 2 — — — —
Trifolium
rep. 4 3 — 2 2 1 — — — 1 —Jrtica
dioica 9 S — 2 3 1 — — — — —Veronica
serp. 13 — — — 1 1 — — ——14—
transiente zaadbank
zaadbanktype I zaadbanktype II
Leontodon
autum Prunella vulgar.
Rhinanthus ser.
Anthoxanthum odoratum Cardamine pratensis Hypochaeris radicata
Lotus uliginosus
Ranunculus
acris
Ranunculus repens
persistente zaadbank
zaadbanktype III zaadbanktype IV Calluna
vulgaris
Agrostis spec.Epilobium palus. Bellis perennis Plantago
major Cerastium
holo.Poa trivialis Cirsium palustre Polyqonum persi. Erica tetralix
Holcus lanatus
Juncus bufonius
Juncus effusus Poa annua
Poa pratensis Rumex acetosa Sagina procumbens Trifolium repens Urtica dioica
Veronica serpyllif.
Leontodon autumnalis bloeit in de
herfst, en heeft dus 20—7—'83
nog
geen zaad gevormd.Lotus uliginosus: hiervan waren slechts 9 zaden aanwezig, maar wel allemaal in de bovenste bodemlaag (0—2 cm).
Juncus bufonius en Trifolium repens: bet meeste zaad kiemt na de winter.
—15—
2. WAT VOOR KIEMKRACHTIC ZAAD BEV1NDT ZICH IN DE BODEN EN IN HOEVERRE
I3EHOQRT DIT TOT SEN TRANSIENTS DAN EL PERSISTENTE ZAADBANK?
De zaadaantallen die op de verschillende tijdstippen (10 feb.'E33 en 20 juli '83), in de verschillende structuren en in de verschil—
lende bodemlagen aanweziq waren, staan vermeld in de tabellen 2,3 en 4. De indeling van de verschillende plante soorten naar zaad—
banktype staat hieronder vermeld:
Tahel 5:
3. IN HOEVERRE IS DE STRUCTIJUR VAN DE VEGETATIE VAN INVLOED OP DE SAF-'iENSTELLING VAN HET ZAADKAPITAL?
Wanneer het zaadkapitaal van de begraasde (zowel zwaar als weinig begraasd) en gehooide (zowel met als zonder mos) oras1andveoetatie met
elkaar
werden vergeleken (tabel 2), werden de volgende verschil—len
gevonden:
in het begraasde gedeelte werd veel meer zaadgevonden van:
——Agrostis
spec.
——Bellis
perennis (met name in het zwaar begraasde deel) _—plantago major (met name in het zwaar beoraasde dccl)——poa pratensis (met name in het zwaar begraasde deel)
——Poe trivialis
.-—T.rifolium
repens
—--Urtica dioica (geen zaad in cehooide dccl gevonden)
——
jn het gehooide gedeelte werd veel meer zead gevonden van:
——Cardamine pratensis
——Poe
annua
——Juncus bufoni.us
——3uncus effusus
——Leontodon
autumnalis
——Sagina procumbens
——Rhinanthus
serotinus (slechts enkele zaden in begraasde delen)——Ranunculus acris
——Rumex acetosa (ceen zaad in hecraasde delen)
Wanneer het zwaar begraasde cjebied werd veroeleken met
het weinig begreasde
gehied, qaf dit de voiqende verschillen:——
in het
weinig begraasde gehied werd veel meer zaad gevonden van:——Agrostis spec.
——An
thoxan thurn odora turn
——Juncus bufonius
——Urtica dioica
——
in J-iet zwaar begreasde gebied werd veel meer zaad gevonden van:
——Bellis perennis
——Erica tetralix
——Veronica serpyllifolia
——Plantago major
——Poa
annue
——Poa pratenses
——Poa trivialis
——Ranunculus
repens
miniriaal 2x zoveel zaad bij n1+n21.5; 604:101.1
anneer het cjehooide gedeelte
metmos werd vergeleKen
methet gehooide qedeelte zonder mos bleek:
——
in het cjehooide gedeelte zonder mos
meerzaad aanwezig te zijn van:
——SaQina procumbens
——Veronica serpyllifolia
——
in
het gehooide gedeeltemet mos
meerzaad aanwezig te zin van:
——An
thoxanthum odoraturn
——Cardamine pratensis
——Hypochaeris radicata
——Ranunculus repens
——PlanLago major
In
alle vier structuren (zwaar beqraasd, weinig beqraasd, hooien zonder mos en hooien met mos) werden van ongeveerevenveel plante—
soorten
zaden aanqetroffen (rep. 37, 33, 37, en 3 soorten). Het aan—tal zaden per structuur was in alle structuren ongeveer gelijk. Cp—
vallend is dat er in de bearaasde structuren meer zaden van cjrassen aanwezig waren dan in de qehooide structuren. Omgekeerd werden er dus meer zaden van niet—grassen (met nae van 3uncus effusus, Leontodon autumnalis, Rhinanthus serotinus en Sacjina procumbens) in de gehooi—
de structuren gevonden.
4. ESTAAT ER EEN RELATIE TUSSEN DE AANWEZIGE VEGETATIE EN HET
ZAA
DKAPITAAL?De vegetatiesamenstelling
van de zwaar en weinig begraasde viek—ken
is in Brandsma (1984) terug te vinden.
Voor de vegetatiesamen—ste]-li.ng
van deze structuren in de 11. voorafgaande jaren werden de vegetatie-opnamen
van de pq's 38, 39, 40 en 41 (Bakker, niet gepu—bliceerd) (bijiage 2) gebruikt. Voor de vegetatiesamenstelling in de structuren hooien met mos en hooien zonder mos werden de jaar—
lijkse opnamen van de soortsamenstelling van de pq's 7 en 8 (Bakker 1983, niet gepubliceerd) (bijiage 2) gebruikt. Deze pq's liggen het dichtste in de buurt van de plaatsen waar zaadkapitaal werd gestoken.
In de hooilandvegetatie werd geen onderscheid gemaakt tussen de soort—
samenstelling in hooien met mos en hooien zonder mos.
——
Hooiland:
Tabel6:De bedekkingspercentages en de aantallen zaden in het zaad—
kapitaal (mos +
zonder
mos) van de in de vegetatie aanwezige soorten.soort bedek. aantal soort bedek. aantal
perc. zaden in perc. zaden in
zaadkap. zaadkap.
Leontodon aut. 15—25 448 Holcus lanatus 0—2 297 Agrostis spec. 5—20 742 Phleum pratense 0—2 2
Anthoxanthum
od.
5—15 145 Plantago lanc. 0—2 1.Hypochaeris
rad.
4—15 68Prunella vuig.
0—2 6Rhinan thus ser.
3—10 119Taraxacum spec. 0—2
4Ranunculus acris 2—5 32
Trifolium prat 0-2
—Rumex acetosa 1—3 35 Calluna vuig. zeldzaam 11 Poa
pratensis
1—3 26 Cirsium palus. zeldzaam 5Carex
nigra
0—310 Luzula campest. zeldzaam
2Juncuseffisus
0—2 1651Certium holost. 0—2 442 Rumex acetosel. zeldzaam 1
Van de veel in de vegetatie voorkomende soorten (bedek. perc.:.±10%) LeontodOfl autumnalis, Agrostis spec. en Anthoxanthurn odoratum werden ook veel zaden ( 100) in het zaadkapitaal aangetroffen; van de wei—
fig in de vegetatie voorkomende soorten (bedek. perc.: 2%) Juncus effusus, Cerastium holosteoides en Holcus lanatus werden relatief veel
zaden aangetroffen In het zaadkapitaal.Er bestond geen positieve cor—
relatie tussen de bedekkingspercentages en de aantallen zaden in het zaadkapltaal (p0.05)(RedIngius 1977).
Van de 20
in de
vegetatiesamenstelling voorkomende soorten werd alleen Trifolium pratense niet in het zaadkapitaal aangetroffen.Naast de soorten die in de vegetatiesamenstelling voorkomen, werd in het zaadkapitaal nog zaad
(minimaal 10 zaden)
aangetroffen van:—soor-tn die eerder in de vegetatiesamensljg
werden aangetroffen:
Bellis perennis (1972—1979) Cardamine pratense (1973—1978) Plan
tago major
(1972—1979) Ranunculusrepens (1973—1978) Trjfolium repens (1972—1981)
—soar-ten
die"niet"eerder in de vegetatiesamenstelling w.rden aangetroffen Poa annUaEpilobiUfll palustre Erica
tetralix
Juncus bufonjus Sagina procumbens
Veronica serpyllifolia
—— Zwaar
begraasd:
Tabel7
De gemiddelde aantallen planten /plot (45
bij 45 cm)in juli,
en het aantal zaden in het zaadkapitaal van de in de zwaar begraasde vegetatie aanwezige soorten.
soort gemid. aantal soort gemid. aantal
aantal zaden in aantal zaden in plant. zaadkap. plant. zaadkap Agrostis spec. 59.5 604 Anthoxanthum od. 4.0 13
LeontodOn autum. 19.1 45 Poa pratensis 1.7 161 FypochaeriS rad. 14.9 27 Cerastium holo. 1.2 218 Holcus lanatus 12.6 225 Plantago major 1.1 57
Lotus uliginosus 12.4 6 Bellis perennis 1.1 52
TrifoliUm repens 8.9 16
Poa trivialis 0.3
201.CynosureS
crist. 8.5 — Taraxacum spec. 0.2 1RanunculUs spec. 5.7 24 Rumex acetosa 0.1 1
Van de 16 in de vegetatiesamenstelling voorkomende soorten werd Cynosures cristatus (8.5) niet in het zaad—
kapitaal aangetroffen. Van de veel in de vegetatie voorkomende soorten Agrostis spec. (59,5) en Holcus lanatus (12.6) werden ook veel zaden
(>100) in het zaadkapitaal aangetroffen; van Leontodon autumnalis (1.9.1), Hypochaeris radicata (14.9) en Lotus uliginosus (12.4) werden relatief weinig zaden V50) in het zaadkapitaal aangetroffen. Er be—
staat geen correlatie tussen het aantalp1n1e per plot en de aantallen zaden in het zaadkapitaal (rangcorrelatietoets, Redingius 1977).
Naast de soorten die in de vegetatiesamenstelling voorkomen, werd in het zaadkapitaal oak nag zaad (minimaal 10 zaden) aangetroffen van:
—soorten die eerder in de vegetatiesamenstelling werden aangetroffen:
Poa