• No results found

architectuur 1890-1965 in een vergelijkend perspectief

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "architectuur 1890-1965 in een vergelijkend perspectief "

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Cover Page

The following handle holds various files of this Leiden University dissertation:

http://hdl.handle.net/1887/61827

Author: Nouwens, M.A.C.

Title: Grand Tour naar het Noorden : de relaties tussen de Nederlandse en Noordelijke

architectuur 1890-1965 in een vergelijkend perspectief

Issue Date: 2018-05-01

(2)

I NLEIDING

In Grand Tour naar het Noorden wordt onderzocht waarom Nederlandse architecten en studenten bouwkunst en bouwkunde vanaf het einde van de negentiende eeuw kozen voor een (studie)reis naar Denemarken Zweden, Noorwegen en Finland in plaats van de traditionele Grand Tour naar Italië. Welke architecten maakten deze ‘omgekeerde’ Grand Tour en wat zochten zij nu precies in de Noordelijke architectuur? Ging het om slechts enkele architecten uit een bepaalde stroming binnen de Nederlandse architectuur, zoals veel overzichtswerken ons doen geloven, of was de tendens bij meer groeperingen in de architectenwereld aanwezig? Duidelijk zal worden dat talloze Nederlandse architecten in de periode 1890-1965 naar het Noorden zijn gereisd en dat veel van hun bevindingen besproken zijn in de architectuurtijdschriften. Misschien kan er zelfs gesproken worden van een ‘duurzame en wederzijdse relatie’ tussen Nederlandse en Scandinavische architectuur en architecten in de onderzochte periode.

Interessant is na te gaan waarop hun belangstelling was gericht, welke bouwwerken bij voorkeur werden bezocht en met welke architecten de Nederlanders persoonlijk contact hadden. Welke tentoonstellingen vormden belangrijke ijkpunten en wie gaf er op welk moment waar een lezing of voordracht? Wat was het effect van deze reizen op het werk van bepaalde architecten in Nederland, qua ontwerp, detaillering, materiaalgebruik of anderszins?

In Grand Tour naar het Noorden worden voor het eerst al deze relaties tussen de Nederlandse architecten en de Noordelijke architecten en architectuur van 1890 tot 1965 diepgaand bestudeerd.

Om de Nederlandse situatie een ruimer perspectief te geven en te kunnen evalueren, heb ik een vergelijkend onderzoek gedaan naar de Noordelijke relaties van Britse en Duitse architecten

De uitwisseling van kennis, kunst en cultuur tussen Nederland en de Scandinavische landen heeft een lange traditie, die haar oorsprong vond in de zestiende eeuw, toen wetenschappers, bouwmeesters, kunstenaars en ambachtslieden uit de Nederlanden - in het kielzog van het drukke handelsverkeer met landen in het Oostzeegebied - naar het Noorden trokken.1 De contacten op architectonisch gebied werden aan het eind van deze eeuw tot circa 1750 nog intensiever. De belangrijkste bouwwerken in Scandinavië, die in die periode verrezen, zijn onder leiding van bouwmeesters uit de Lage Landen tot stand gekomen en de hand van de uit de Republiek afkomstige ingenieurs is nog altijd herkenbaar in plattegronden van Deense, Zweedse en enkele Noorse steden, die in de zestiende en zeventiende eeuw zijn gesticht. De geschiedenis van de banden tussen Nederland en Scandinavië op het gebied van de architectuur in de zestiende en zeventiende eeuw is uitvoerig onderzocht. In 1918 wees de Amsterdamse architect Abel Antoon Kok in Nederlandse bouwkunst langs de Oostzee al op de belangrijke werken van de zogenaamde Hollandse Renaissance in de Scandinavische landen.2 De Delftse hoogleraar Dirk Frederik Slothouwer publiceerde in 1924 zijn dissertatie Bouwkunst der Nederlandse renaissance in Denemarken, een uitgebreidonderzoek naar de Nederlandse renaissancebouwkunst in Denemarken.3

1 Onder Scandinavië wordt verstaan Denemarken, Noorwegen en Zweden. ‘Het Noorden’ of ‘De Noordelijke landen’

is eigenlijk: Denemarken met de Faröe eilanden, Finland, IJsland, Noorwegen en Zweden. Zie Thomas Hall, ‘The North does it exist?’ in: Thomas Hall (ed.), Planning and Urban Growth in the Nordic Countries, Londen 1991, p. 1.

In dit onderzoek wordt ‘het Noorden’ gehanteerd voor Scandinavië èn Finland en wordt met ‘Noordelijke’

architectuur de Scandinavische èn Finse architectuur in het algemeen bedoeld.

2 A.A. Kok, Nederlandsche bouwkunst langs de Oostzee, Goes 1918. De inhoud van het boekje, ontleend aan F. Mehldahl, Denkmäler de Renaissance in Dänemark, (1888), verscheen grotendeels in afleveringen van weekblad Het Zoeklicht (1917).

3 D. F. Slothouwer, Bouwkunst der Nederlandsche Renaissence in Denemarken, Amsterdam, 1924; Herman van Bergeijk, ‘Men zal zich herinneren dat dit de eerste promotie is tot doctor-ingenieur in de bouwkunde, D.F. Slothouwer (1884-1946) en Delft’, Eigenbouwer 5 (2016), pp. 44-61.

(3)

1.Kronborg westgevel. Tekening D.F.Slothouwer.

Ed Taverne wees in zijn proefschrift In ’t land van belofte: in de nieue stadt. Ideaal en werkelijkheid van de stadsuitleg in de Republiek 1580-1680, op de Hollandse ingenieurs, architecten en landmeters, die tussen 1580-1680 werkzaam waren in Denemarken, in het zuiden van Zweden en in Noorwegen.4 In aansluiting hierop heeft Juliette Roding haar promotieonderzoek gericht op de architectuur en stedenbouw van Christiaan IV van Denemarken: de Lutherse vorst die veel Nederlandse architecten en ingenieurs in dienst had om zijn idealen als Luthers wereldheerser vorm te geven.5 Daarna schreef zij over de architectuur in de steden langs de Oostzee en in hoeverre die gebaseerd lijkt op zeventiende-eeuwse voorbeelden uit de Republiek.6 Badeloch Noldus onderzocht in haar proefschrift de architectuurbetrekkingen tussen de Republiek en Zweden in de zeventiende eeuw.7 Onlangs verscheen van haar hand de biografie van Philip de Lange (1704-1766), de uiterst succesvolle bouwmeester in Kopenhagen, die afkomstig was uit de kringen van Daniel Marot.8 Juliette Roding had in Nederland het oeuvre van deze onbekende architect al eerder onder de aandacht gebracht. 9 Dirk van de Vijver en Krista de Jonge inventariseerden in de geschiedbeschrijving van de invloed van Nederlandse architectuur in Europa van de vijftiende tot de zeventiende eeuw het Nederlandse onderzoek naar de invloed op de Scandinavische architectuur.10

4 D.F. Slothouwer, Bouwkunst der Nederlandsche Renaissance in Denemarken, Amsterdam 1924; E. Taverne, In ’t land van belofte: in de nieue stadt. Ideaal en werkelijkheid van de stadsuitleg in de Republiek 1580-1680 (diss.), Maarssen 1978, pp. 81-102.

5 J.G. Roding, Christiaan IV van Denemarken (1588-1648). Architectuur en stedenbouw van een Lutherse vorst (diss.), Alkmaar 1991.

6 J.G. Roding, ‘The North Sea coasts, an architectural unity?’, in: Juliette Roding en Lex Heerma van Voss (eds.), The North Sea and Culture (1550-1800), Hilversum 1996, pp. 96-106.

7 Badeloch Noldus, Handel in Goede Smaak. Architectuurbetrekkingen tussen Zweden en de Nederlandse Republiek (1635-1700) (diss.), Utrecht 2002.

8 Badeloch Noldus, Philip de Lange, Københavns store bygmester, Kopenhagen 2014.

9 Juliette Roding, ‘Philip de Lange (ca. 1704-1766). Het indrukwekkende oeuvre van een onbekende architect uit de Republiek in dienst van de Deense marine’, in: Leo Akveld, Frank Broeze, Femme Gaastra e.a. (eds.), In het kielzog.

Maritiem-historische studies aangeboden aan Jaap R. Bruijn bij zijn vertrek als hoogleraar zeegeschiedenis aan de Universiteit Leiden, Amsterdam 2003, pp. 494-504.

10 Dirk van de Vijver, Krista de Jonge, ‘Ces fleurons lointains à notre splendide diadème artistique’. The Historiography of the Influence of Netherlandish Architecture in Europe’, in: Konrad Ottenheym & Krista de Jonge, The Low Countries at the Crossroads. Netherlandish Architecture as an Export Product in Early Modern Europe (1480-1680) , Turnhout 2013, pp. 37-40.

(4)

De samenwerking van Scandinavië met de bouwmeesters, wetenschappers en kunstenaars uit de Republiek raakte echter uit beeld toen eigen professionals, die geschoold waren in Italië en Frankrijk, de leiding namen in de architecturale ontwikkelingen van hun land. De relatie kwam definitief ten einde toen halverwege de achttiende eeuw in Kopenhagen en Stockholm koninklijke academies werden opgericht naar Frans model: in 1754 werd door koning Frederik V in Kopenhagen Det kongelige Danske Skildre-, Bildhugger- og Bygnings-Academie opgericht en in 1773 stichtte koning Gustav III van Zweden in Stockholm de Kungliga Akademien för de fria konsterna.11

In Nederland kwam het architectuuronderwijs een eeuw later, in de tweede helft van de negentiende eeuw, op gang. De eerste schreden daartoe waren al in 1842 gezet met de stichting van de Koninklijke Akademie ter opleiding van burgerlijke ingenieurs zoo voor ’s lands dienst als voor de nijverheid en van kweeklingen voor den handel te Delft. Met de oprichting van de Polytechnische School in 1863 (de latere Technische Hogeschool, tegenwoordig de Technische Universiteit Delft) werd bouwkunde een meer wetenschappelijke opleiding.12 In die periode werd ook het beroep van architect geprofessionaliseerd en ontstonden er genootschappen van architecten, zoals de Maatschappij ter Bevordering der Bouwkunst in 1842 en iets later Architectura et Amicitia (1855), waarbinnen levendige debatten over architectuur werden gehouden.

De bouwkunstopleiding van de Rijkacademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam (in 1908 overgegaan in Academie van de Bouwkunst Amsterdam) en de opleidingen van de Tekenacademies en Academies Beeldende Kunst waren ook hier aanvankelijk alleen gericht op de architectuur van Italië, Duitsland, Frankrijk en Engeland. Maar tegen het einde van de negentiende eeuw kwam er meer belangstelling voor de bouwkunst van Scandinavië en even later van Finland. Dit had zeker te maken met de opkomst van de vaktijdschriften, zowel in Nederland als daarbuiten. Dankzij Bouwkundige Bijdragen (1843) en na 1881 Bouwkundig Tijdschrift en Bouwkundig Weekblad kwam meer informatie over de ontwikkelingen in Scandinavië naar Nederland, aanvankelijk sporadisch maar allengs met enige regelmaat. Ook ontstond er een grote interesse in de Scandinavische volkskunst.

Voor belangrijke opdrachten en ontwerpwedstrijden werden studiereizen gemaakt, waarbij gebruik kon worden gemaakt van het zich snel ontwikkelende spoorwegnet. Het reizen naar Scandinavië werd daardoor ook relatief eenvoudiger. Deze ontwikkelingen hebben zeker bijgedragen aan de hernieuwde belangstelling van Nederlandse architecten voor de Scandinavische architectuur.

Opbouw onderzoek

Gedreven door een grote interesse voor de cultuur van Scandinavië en Finland heb ik mij tijdens mijn studie kunstgeschiedenis verdiept in de kunst en in het bijzonder in de architectuur van deze landen. Voor het doctoraalexamen heb ik onderzoek gedaan naar de betekenis en inspiratie van de Noordelijke architectuur voor de Nederlandse bouwkunst tussen 1900-1940; die bleek veel groter dan algemeen werd aangenomen. Mijn doctoraalscriptie vormde een aanleiding om een diepgaander en vergelijkend onderzoek te doen naar het karakter van de wederzijdse architectonische relaties en dit onderzoek uit te breiden met de belangrijke jaren van de Wederopbouw. Ik heb mij hierbij vooral gericht op de (groepen van) architecten die reizen naar Scandinavië en Finland maakten en daarover in bepaalde gevallen berichtten in de vaktijdschriften: wie bezochten zij en welke bouwwerken, stedenbouwkundige complexen en architectuurtentoonstellingen trokken specifiek

11 Jens Bertelsen, Tine Vindfeld, Tid & rum: inspiration og læring på Kunstakademiet i 250 år, Kopenhagen, Kunstakademiets Arkitekturskole 2007.

12 H. Baudet, De lange weg naar de technische Universiteit Delft. 1. De Delftse ingenieursschool en haar voorgeschiedenis, Den Haag 1992, pp. 13-15.

(5)

hun aandacht? Daarnaast is gekeken naar de aandacht van de Nederlandse overheid voor de Scandinavische woningbouw- en stedenbouwkundige projecten.

Tijdens het onderzoek bleek dat er met name in de vele verschillende vaktijdschriften van destijds veel gepubliceerd werd over de architectuur van Scandinavië en Finland. In de artikelen over belangrijke bouwwerken en bouwkundig buitenlands nieuws was in toenemende mate aandacht voor de architectuur van Denemarken, Zweden, Noorwegen en Finland. Het betreft reisverslagen, verslagen van tentoonstellingen die werden bezocht, lezingen en artikelen over bepaalde architecten en hun werk. Soms werd zelfs een heel themanummer gewijd aan Scandinavië en Finland. Andersom werd in de Scandinavische en Finse en tijdschriften veel aandacht besteed aan de ontwikkelingen van de buitenlandse architectuur, waarbij Nederland een speciale positie bleek in te nemen.

Voor dit onderzoek heb ik vanaf 1890 alle Nederlandse aandacht voor de Scandinavische en Finse architectuur, en vice versa, in kaart gebracht. Voor Nederland vormde, naast de voor dit onderwerp zeer beperkte wetenschappelijke literatuur, de collectie negentiende- en twintigste- eeuwse architectuurtijdschriften in de bibliotheek van Het Nieuwe Instituut in Rotterdam de basis waar vanuit dit onderzoek is gestart: van Bouwkundige Bijdragen, de Opmerker en Architectura tot Bouw, De 8 en Opbouw tot Forum. De bibliotheek van de TU Delft, speciaal die van de Afdeling Bouwkunde, bood met haar indrukwekkende tijdschriftenarchief ook bijzonder veel internationaal materiaal, evenals de bibliotheek van de Universiteit Leiden en de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. De database Archiwijzer van Bonas levert een schat aan informatie over architecten, individuele gebouwen en stedenbouw, maar bevat bijvoorbeeld ook nuttige verwijzingen naar minder bekende tijdschriften. Monografieën zijn daarbij beperkt, zo nodig voor aanvullende gegevens, geraadpleegd. Voor het eerst is al dit materiaal, dat het corpus vormt van mijn onderzoek, systematisch bijeen gebracht en onderzocht. In de appendix zijn de studiereizen van individuele Nederlandse architecten en studenten bouwkunst en bouwkunde naar Scandinavië en Finland, individueel en in groepsverband, nog eens chronologisch in kaart gebracht. Scandinavische en Finse vaktijdschriften boden op hun beurt veel informatie betreffende de belangstelling van hun architecten en stedenbouwers voor de Nederlandse architectuur. Zoals over de lezingen die georganiseerd werden en over de studiereizen naar Nederland die werden ondernomen.

Om de architectuur te ‘beleven’, zoals Steen Eiler Rasmussen uitdraagt,13 heb ik zowel in Scandinavië en Finland als in Nederland de in deze dissertatie behandelde gebouwen en stedenbouwkundige projecten zo mogelijk daadwerkelijk bezocht. In enkele bekende Scandinavische en Finse architectuurmusea en –instituten heb ik archiefonderzoek kunnen verrichten. Dankzij de goed voorziene bibliotheken van architectuurinstituten in binnen- en buitenland - en de huidige digitale toegankelijkheid daarvan - heb ik langs deze weg zeer veel, vaak ook nieuwe bronnen, kunnen aanboren en de relevante literatuur kunnen traceren en bestuderen.

Tijdvakken

Het onderzoek strekt zich uit over de periode 1890-1965: van het fin-de-siècle tot aan het eind van de Wederopbouw periode. Het eerste deel vormt een opmaat naar het eigenlijke onderzoek; het begint met een toelichting op de ontwikkelingen van de architectuur in Nederland en in Scandinavië rond 1890. Het is de periode waarin voor het eerst artikelen over het Noorden verschijnen in de Nederlandse architectuurtijdschriften. Het hoofdstuk wordt afgesloten met de belangrijke rol die Scandinavië en Finland met hun opmerkelijk ‘moderne’ paviljoens en toegepaste kunst op de Wereldtentoonstelling van Parijs in 1900 hebben ingenomen. De hoofdstukken 2 tot en met 6

13 Steen Eiler Rasmussen, Architectuur beleven (vert. uit het Deens Juliette Roding) , ’s Gravenhage 1983.

(6)

vormen het eigenlijke corpus van dit onderzoek. Systematisch, aan de hand van de algemeen geaccepteerde periodisering in de Scandinavische en Finse architectuur, worden de reacties van Nederlandse architecten op de ontwikkelingen in het Noorden in kaart gebracht. Allereerst wordt de periode 1900-1930 van de Nationale Romantiek en het ‘Nordisk Klassicism’ behandeld. De volgende periode vangt aan met de bekende Stockholm tentoonstelling van 1930 die het hoogtepunt van het Scandinavisch Functionalisme of ‘Funkis’ vormde. Deze periode wordt in 1940 abrupt beëindigd door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. In het laatste deel worden de jaren van de Wederopbouw tot 1965 behandeld, waarin met name de rol van de Scandinavische stedenbouw zo belangrijk is geweest voor Nederland. De afbakening 1965 is bewust gekozen, de Wederopbouw is dan zo goed als voltooid. Dat wil niet zeggen dat er daarna geen aandacht voor het Noorden is geweest, in tegendeel. Andere thema’s zoals de stadsvernieuwing en ‘kritisch regionalisme’ gaan dan een rol spelen. Dit vereist een studie op zich.

Context

Ten einde een antwoord te kunnen formuleren op de vraagstelling of die architectonische belangstelling en uitwisseling tussen Nederland en Scandinavië uniek te noemen is en vast te kunnen stellen of er tussen deze landen sprake was van ‘duurzame en wederzijdse relaties’ in de onderzochte periode, in welke vorm dan ook, is het onderzoek in een breder, vergelijkend perspectief geplaatst. Om het overzichtelijk te houden heb ik mij beperkt tot een vergelijking met de twee landen, die - zo kwam in mijn onderzoek naar voren - eveneens met enige regelmaat bemoeienis met Scandinavische architectuur en architecten bleken te hebben: Groot-Brittannië en Duitsland.

Per periode zijn daarom op dezelfde wijze de relaties tussen Groot-Brittannië en Duitsland, en de Scandinavische en Finse architectuur onderzocht. Bestond er bij Britse en Duitse architecten een evenredige belangstelling voor de Noordelijke architectuur en architecten en hoe verhoudt dit zich tot de Nederlandse situatie? In welke mate was er tussen die landen sprake van wederzijdse interesse en hoe vertaalde dit zich eventueel in architectuur en stedenbouw? Met de conclusies die uit dit onderzoek naar voren komen, zal ik aantonen dat in de besproken periode de situatie in Nederland opmerkelijk verschilde van de situatie in Groot-Brittannië en Duitsland en dat ook het Noorden qua belangstelling een andere positie tegenover deze landen innam dan tegenover Nederland. Voor Groot-Brittannië heb ik aanvullend onderzoek gedaan in de archieven van het Royal Institute of British Architects (RIBA).

Stand van zaken

Tot op heden is onderzoek naar de relatie van de Scandinavische architectuur ten opzichte van die in Nederland beperkt gebleven tot de ‘traditionalistische’ architectuur. J.J. Vriend wees in zijn boek Nieuwere Architectuur, beknopt overzicht van de ontwikkelingen der architectuur van 1800 tot heden in 1957 al op de invloed van Denemarken en Zweden voor de ontwikkeling van de ‘Delftse School.14 Maar in dit werk, dat jarenlang als handboek fungeerde aan de TU Delft, werd de belangstelling voor het Noorden automatisch in de ‘verkeerde’ (dat wil zeggen puur traditionele) hoek gesitueerd. Giovanni Fanelli heeft in zijn boek Moderne architectuur in Nederland 1900-1940 enkele gebouwen genoemd, die door Scandinavische voorbeelden zijn geïnspireerd.15 Het gaat dan vooral om gebouwen die gelijkenis vertonen met het Stadhuis van Stockholm; Fanelli legt de aandacht voor Scandinavië ook

14 J.J. Vriend, Nieuwere Architectuur, beknopt overzicht van de ontwikkelingen der architectuur van 1800 tot heden, Bussum 1957, pp. 171-179.

15 Giovanni Fanelli, Moderne architectuur in Nederland 1900-1940 (vert. uit het Italiaans door A.E. van Helsdingen-Ivens;

Nederlandse bew. Wim de Wit), Den Haag 1978.

(7)

hoofdzakelijk bij de ‘traditionalisten’ onder de Nederlandse architecten.

Hans Ibelings noemt in zijn artikel ‘Het andere modernisme’ (1988) eveneens de grote belangstelling voor het Stadhuis van Stockholm, maar is daarbij voor het eerst veel kritischer in het hanteren van termen als behoudend en modern.16 Daarna is er ook aandacht voor de receptie van Scandinavische bouwkunst in de Nederlandse architectuur in het boek Stijl: norm en handschrift in de Nederlandse architectuur van de negentiende en twintigste eeuw onder redactie van Bernard Colenbrander, uit 1993.17 Koen Klein, Jos Smit en Claudia Thunissen hebben in hun handboek Nederlandse Bouwkunst, een geschiedenis van tien eeuwen architectuur (1999) de aantrekkingskracht van de Scandinavische architectuur behandeld, maar opnieuw in een louter traditionalistische context.18 Meer recent en verdergaand is het boek Europese architectuur vanaf 1890 van Hans Ibelings, waarin hij parallellen en verbanden toont in de ontwikkelingen in de Europese architectuur en daarbij ook de Scandinavische architectuur betrekt.19 In latere publicaties wordt nadrukkelijk geschreven over de Scandinavische architectuur en stedenbouw als voorbeeld voor Nederlandse architecten, zoals in 1993 door Suzanne Mulder en Jeroen Scholt in Jonge architecten in de Wederopbouw en recentelijk door Leo Oorschot in zijn studie Conflicten over Haagse stadsbeelden: van Willemspark tot Spuiforum.20 In de biografie die Jouke van der Werf schreef over F.A. Eschauzier, komt de invloed van Asplund op het werk van Eschauzier veelvuldig aan de orde.21

In internationale overzichtswerken van de westerse architectuur in de negentiende en twintigste eeuw komt de Scandinavische architectuur er tot op heden bekaaid af. Dit geldt zelfs voor het recente The Future of Architecture. Since 1889 van Jean-Louis Cohen (2012), waarin weliswaar een aantal werken van Scandinavische architecten en van een enkele Finse architect wordt genoemd maar dit toch beperkt blijft tot de meest bekende namen en bouwwerken. De relaties tussen de Scandinavische en Finse architectuur en die van de overige Europese landen worden niet of nauwelijks behandeld, waardoor de architectuur uit de Noordelijke landen absoluut tekort wordt gedaan.22 In de lijst van grote Europese architecten wordt slechts een zeer beperkt aantal Scandinaviërs en Finnen genoemd. Mogelijk is dit voor een deel te wijten aan de taalbarrière, die vooral geldt voor het Fins,23 maar deels ook aan een beperkte interesse bij architectuurhistorici, voor wie nog steeds bepaalde landen de norm vormen.

Kenneth Frampton heeft in zijn boek Modern Achitecture, a critical history, waarvan de eerste uitgave in 1980 verscheen, wel ruim aandacht besteed aan de ontwikkeling in de architectuur van met name Zweden en Finland,24 In 2000 verscheen een belangrijke studie van Barbara Miller Lane:

National Romanticism and Modern European Architecture in Germany and the Scandinavian Countries. Vanuit verschillende thema’s behandelt Lane de ontwikkeling van de Nationale Romantiek in Duitsland en de Scandinavische landen en zij onderzoekt uitvoerig de weerslag daarvan op de

16 Hans Ibelings, ‘Het andere modernisme, Traditionalistische architectuur in Nederland 1900-1960’, in Archis 1988, 6, p. 45.

17 Bernard Colenbrander (red.), Stijl: norm en handschrift in de Nederlandse architectuur van de negentiende en twintigste eeuw, Rotterdam 1993.

18 Koen Klein, Jos Smit en Claudia Thunissen, Nederlandse Bouwkunst, een geschiedenis van tien eeuwen architectuur, 4e druk, Rijswijk 1999.

19 Hans Ibelings, Europese architectuur vanaf 1890, Amsterdam 2011; Idem European architecture since 1890, (vertaling in het Engels: Robyn de Jong-Dalziel), Amsterdam 2011.

20 Suzanne Mulder & Jeroen Schilt, Jonge architecten in de Wederopbouw, Bussum, 1993; Leo Oorschot, Conflicten over Haagse stadsbeelden: van Willemspark tot Spuiforum, diss. Delft 2014.

21 Jouke van der Werf, F.A. Eschauzier, Een orde in zintuigen, Rotterdam 1999.

22 Jean-Louis Cohen, The Future of Architecture. Since 1889, Londen 2012.

23 Het Zweeds, Noors en Deens zijn nauw verwant, maar het Fins behoort tot de complexe Finoegrische taalfamilie.

Naast het Fins is Zweeds een officiële taal in Finland. Finse architectuurboeken zijn vaak Engelse of Zweedse uitgaven.

24 Kenneth Frampton, Modern Architecture, a critical history, (1980) Londen, Newyork 1992 (3e herz. ed.), pp. 192-202.

(8)

architectuurgeschiedenis van deze landen. 25 In dit verband moeten zeker ook de uitgaven van Docomomo worden genoemd: in 1998 wordt in Modern Movement Scandinavia, vision and reality met zorgvuldig gekozen voorbeelden aandacht besteed aan de architectuur van de noordelijke landen en in de uitgave van 2000, The modern movement in Architectecture/Selectionas from the DOCOMOMO Registers, neemt de Scandinavische en Finse architectuur een belangrijke plaats in.26

In dit proefschrift wordt - op basis van archief- en bronnenonderzoek, het traceren van netwerken, studiereizen, uitwisselingen, persoonlijke contacten en door de wederzijdse inspiratie tussen Noordelijke en Nederlandse architecten - een alternatieve architectuurgeschiedenis geboden van de periode 1890-1965, die niet, zoals zo vaak gebeurt, zich baseert op uitwisselingen met de zuidelijke tradities, maar de blik naar het Noorden wendt. Bovendien zullen nieuwe inzichten duidelijk maken dat de wederzijdse relaties niet beperkt zijn gebleven tot de ‘traditionalistische’ architectuur.

25 Barbara Miller Lane, National Romanticism and Modern European Architecture in Germany and the Scandinavian Countries, Cambridge 2000.

26 Ola Wedebrun (ed), Modern Movement Scandinavia: vision and reality, Scandinavia, Arhus 1998;

Dennis Sharp & Catherine Cook (ed), The Modern Movement in Architecture / Selections from the DOCOMOMO Registers, Rotterdam 2000,

(9)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De Indische buurt kent een lange geschiedenis van stedelijke vernieuwing, maar het afgelopen decennium heeft deze zich vooral gericht op het aantrekken van nieuwe bewoners met

Analysis of these variables allows for the following research question to be answered: To what extent do product placements differ between Netflix Originals and traditional TV

Anderzijds worden we het in de Nederlandse politiek en polder al twintig jaar niet eens over hóe we dat dan voor elkaar krijgen en doen we óf niets, óf alleen in naam, of de

metingen werden verricht in de slootvakken I-CD en II-AB met Witte waterle- lie respectievelijk Drijvend fonteinkruid (zie figuur 2.1) Evenals in 1983 werden ook nu de

A Disentangled representation captures factors of variation in the data, also called the generative factors of the data in an independent manner: if we change one factor of variation

- Effecten in bedrijfsverband. Bij de berekeningen is geen rekening gehouden met de managementproblemen door vernatting, waarmee de huidige HELP-tabellen voor een deel wel

Zolang de eigen handelingsvrijheid en winstmoge- lijkheden niet substantieel worden aangetast, scoort dit neutraal ( = 0). Wanneer een Nederlandse bende 'schatplichtig' is aan

Het zwaartepunt van de wettelijke regeling voor de luchtkwaliteit ligt – in ieder geval voor zover het de uitvoeringspraktijk betreft - niet zozeer in de wet in