• No results found

Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen · dbnl"

Copied!
1169
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Uyt-spanningen

Jodocus van Lodenstein

Editie L. Strengholt en A. Ros

bron

Jodocus van Lodenstein, Uyt-spanningen (eds. L. Strengholt en A. Ros). De Banier, Utrecht 2005

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/lode002uyt_02_01/colofon.php

© 2011 dbnl / erven L. Strengholt en A. Ros

(2)

15

J. van Lodensteyns Uyt-spanningen

Behelsende

Eenige S

TIGTELYKE

L

IEDEREN

en andere G

EDIGTEN

. Verdeeld in vier Deelen.

I. Bybel-stoff: of Bedenckingen over, en Uytbreydingen van eenige plaatsen der H.

Schrifture of Psalmen.

II. Aandagten over Bysondere Geestlijcke Stoffen.

III. Stigtelijcke Invallen op verscheydene Voorvallen.

IV. Boetdigten,

Ende een Aanhangsel van verscheydene so in d' ordre overgeslagene, als andre.

Tot UTRECHT,

By W

ILLEM

C

LERCK

, Boeckdrucker en Boeckverkoper op de Neude in

Kintjens-haven. 1676.

(3)

16

EPH. 5:19.

Sprekende onder malcandren met Psalmen, ende Lof-sangen ende Geestelijcke Liedekens:

singende ende psalmende den Heere in uw herte.

(4)

17

+

Titel Christen sangers:

Christelijke zangers

Christen sangers

+

1

seldsaam: wonderlijk

[1] Het is seldsaam te bemercken, wat op des menschen

1

2

in 't gemeen: gewoonlijk

[2] herte in 't gemeen vermag de Digt- en Sang-const. Het

2

3

bewegingen: emoties

[3] maackt de bewegingen wonderlijck gaande, en voert

3

[4] door dat middel de sake selve diep in 't herte. 't Schijnt

5

uyt der aard: van nature

[5] dat 't Redelijck schepsel uyt der aard in maat en ordre

5

[6] een genoegen heeft.

[7] Het heeft de H. Godlijke Majesteyt behaagt dickwijls [8] Hare geheymenissen op so een wijse aan 't schepsel

9

voor te dragen: m.n. in de dichterlijke bijbelboeken

[9] voor te dragen: insonderheyd om 't selve van sijn pligt

9

10

ongemene: bijzondere

[10] (op een ongemene wijse) te vermanen, en 't Godlick

10

[11] regt te verdedigen, ofte ook om des Heeren ondoor- [12] grondelijcke Grootheyd, de Heerlijkheyd der Eere sij- [13] ner Majesteyt, ende sijne wonderlijcke daden te ver-

14

geheugenisse: gedachtenis

[14] melden, ende het volgende geslagte in geheugenisse te

14

[15] doen houden. Dit middel behaagde die H. Wijsheyd te [16] gebruiken (die aller herten in sijn hand heeft) om met

17

na: naar; Begaafde:

begiftijde

[17] den Mensch na sijnen aard te handelen. Begaafde ook

17

[18] en gebruyckte daar toe sijne Dienaren: somtijds ge-

18-19

geringen: lieden van onaanzienlijke afkomst

[19] ringen

18-19

onder de menschen; oock wel groote en aan-

18-19

geringen: lieden van onaanzienlijke afkomst

20

Coningen: zoals David en Salomo, vgl. 1 Kron. 16:7, 1 Kon. 4:32; digten: gedichten, liederen

[20] sienlijcke,

18-19

ja Coningen selve, die hare digten dan aan

20

[21] and're overgaven, en selve wel onder en met de ge- [22] ringste des volx al springende en spelende opsongen.

23

den Vyand (...) heyl: nl. de duivel

[23] Dit weet den Vyand van 't menschelijck heyl oock

23

[24] wel: ende daarom (gelijck hy veeltijds de H. Godtheyd

25

na-aapt: de aap gold al vroeg als symbool van de duivel, vgl. Timmers, 270;

vervatede: vervatte;

Afgod-spraken: heidense orakels

[25] na-aapt) vervatede van ouds sijne Afgod-spraken in

25

[26] 't gemeen mede in versen, gelijck hy oock sijne Pro- [27] pheten so doen spreken en schrijven heeft. Hier door

28

veld gewonnen: terrein gewonnen

[28] heeft hy groot veld gewonnen in de werld. 't Was soo

28

[29] wonder niet in de duystere tijden en plaatsen der on-

(5)

29-30

tijden en plaatsen der onwetendheyd: nl. zonder kennis van de ware God, vgl.

Hand. 17:30

29-30

tijden en plaatsen der onwetendheyd: nl. zonder kennis van de ware God, vgl.

Hand. 17:30

[30] wetenheyd.

29-30

Maar dat het hem nu geluckt menschen

29-30

[31] van groote bequaamheyd dese maniere van schrijven [32] t'sijnen dienste, tot opweckinge van onkuysche bewe-

32-33

bewegingen:

hartstochten;

[33] gingen,

32-33

en and're Begeerlijckheden te doen aanleg-

32-33

bewegingen:

hartstochten;

33-34

aanleggen: aanwenden, gebruiken

33-34

aanleggen: aanwenden, gebruiken

34

meer wonderlijck: temeer verwonderlijk

[34] gen,

32-3333-34

soud meer wonderlijck sijn, had niet de Heere

33-3434

35

sulx. dergelijke dingen

[35] Jesus sulx van onse tijden voorsegt: Nu is het wel seer

35

[36] beclagelijck, maar ons min aanstotelijck. Ik moet be-

36

beclagelijck: droevig; min:

minder; aanstotelijck:

schokkend

[37] kennen,

36

dat gelijck mijne genegentheyd tot het dig-

(6)

18

38

uyt-span-tijd: tijd voor ontspanning

[38] ten, my mijne rust- of uyt-span-tijd dickwijls daar in

38

[39] heeft doen besteden, en sulx voort gebragt heeft als gy

40

also: zoals; aanmerckinge:

opmerking; Ul.: ulieden, u

[40] hier siet; also de vorige aanmerckinge dit my aan U l.

40

41

gemeen maken: publiceren

[41] heeft doen gemeen maken, om u l. het ydele uyt de

41

42

dese stoffe:

bescheidenheidstopos; versta:

dat het gewicht van de behandelde stof opwegen zal tegen de kunstzinnige kwaliteit van de onkuise liederen (r. 32-33).

[42] hand te doen vallen, vertrouwende dat dese stoffe by u

42

[43] l. de kunst van d'andren opwegen sal.

[44] Tot de Sang-lust behoev ick ul. niet aan te manen. laat [45] ick u maar eenig onderrigt doen. Dit is Gode te singen [46] in den Geest, en derhalven,

[47] 1. 't Herte dient tot den sang opgeligt door eenige sug-

47

opgeligt: opgeheven uit het alledaagse

48

eensame: individuele

[48] tingen

47

of gebeden tot den Heere, 't sy dan eensame of

48

49

gesellige:

gemeenschappelijke;

gestelde: op schrift gestelde;

uytgeschotene: spontane en vrije

[49] gesellige, gestelde of uytgeschotene.

49

[50] 2. Daar moet grooten aandagt, opmerckinge en Eer-

50

opmerckinge:

opmerkzaamheid

51

benevens: naast

[51] bied

50

tot dit werck toe gebragt werden, benevens eene

51

[52] gestadige opgetogenheyd des herten, niet te onder-

52

gestadige opgetogenheyd:

voortdurende verheven geestelijke stemming

52-53

niet te onderlaten: die niet onderbroken, verstoord mag worden

52-53

niet te onderlaten: die niet onderbroken, verstoord mag worden

[53] laten

5252-53

door voor- of tusschenvallen van burgerlijcke

52-53

[54] beleeftheden of diergelijcke.

55-56

by-een-comsten der Christenen: de zg.

conventikels of gezelschappen

[55] 3. Dat men versta dat sulcke by-een-comsten der

55-56

55-56

by-een-comsten der Christenen: de zg.

conventikels of gezelschappen

56

allenthalve: in ieder opzicht

[56] Christenen allenthalve tot stigtinge van elcanderen

55-5656

57

beleydt: belegd; werden:

worden

[57] beleydt moeten werden: ende derhalven dient na yder

57

[58] gesang yder der leden vryheyd en tijd te hebben vry- [59] moedig voort te brengen 't geen de H. Goedtheyd in [60] 't singen hem door den Geest geopenbaart of doen

61

oeffeninge: bezigzijn

[61] gevoelen heeft, op dat dit een vrugtbare oeffeninge sy.

61

[62] 4. Dit moet sonder aansien van personen geschieden,

63

gemerckt: aangezien; vrye:

soevereine, vrijmachtige

[63] gemerckt de vrye Godt wel dickwils de cleynste het

63

[64] nuttigst openbaret. Weshalven de cleyne niet schroo-

(7)

64

Weshalven: reden waarom;

de cleyne: de geringen (mv)

64-65

schroomig: beschroomd

64-65

schroomig: beschroomd

65

voor te stellen: te vertellen

[65] mig

6464-65

sijn en moeten voor te stellen 'tgeen de Heere

64-6565

66

haar: hun; sulx: zoiets;

eergiericheyd: eerzucht

[66] haar geeft, want sulx al veeltijds uyt eergiericheyd, of

66

[67] schanden-vrees voort comt. Ende en moeten oock de [68] meerdere, in kennisse, ordinaire openbaringe, wel-

68

ordinaire openbaringe:

verstandelijk inzicht

[69] sprekentheyd

68

&c. die cleyne niet cleyn- of ver-agten, [70] ofte haar spreken na de regulen van eenige conste

71

siften: beoordelen, kritiseren

[71] siften, en haar so enigsins te schande maken: eene

71

72

Nydicheyd: jaloezie; Jac.

4:5, ‘Of meent gij, dat de Schrift tevergeefs zegt: De Geest, Die in ons woont, heeft Die lust tot nijdigheid?’

[72] boose greep van de Nydicheyd, daar den waren Geest

72

[73] geen lust toe en heeft, Jac. 4:5.

[74] 5. So in 't singen als in 't spreken moetmen seer agte

75

ordentlijck: behoorlijk;

gelijck: hoewel

[75] geven dat alles ordentlijck geschiede. Den sang, gelijck

75

76

swieren: (hier:) versieringen

[76] sy juyst niet en behoeft al de kunstige swieren van de

76

[77] sang const, so moet de selve evenwel toon en maat

78

ongeschickt: ongepast, onbehoorlijk

[78] houden, op dat het geen ongeschickt geroep en sy.

78

(8)

19

79

den voorsang hebben:

leiding geven aan de samenzang

[79] Een moet den voorsang hebben, en (is de stem daar

79

80

den bovenzang: de melodievoerende stem, vgl.

WNT III, 921

[80] na) so den bovensang dat alle sig daar na, en onder

80

81

voegen: aanpassen

[81] voegen, op dat men niet alleen gelijck beginne en uyt

81

82

syllabe: lettergreep

[82] come, maar oock men in yder syllabe gelijcke toon en

82

[83] maat houde. Men moet wel vry uyt de borst (alsmen [84] segt) singen, dat is, de woorden niet binnens-monds

85

claar: helder, duidelijk

[85] mompelen, maar in 't singen claar uyt-spreken; dog

85

[86] 't hardste schreeuwen en is het beste singen niet.

[87] Dit al segge ick, (oock wel op dat de Sang-const or-

87

al: alles

[88] dentlijck

87

gaande, haar cragt en hulp tot der Sielen op- [89] getogenheyd geve, daar van boven seyde, maar) inson- [90] derheyd, op dat het waarlijck een daad der Chris-

90-91

Christen-propheteringe:

christelijk getuigenis, vgl. 1 Kor. 14:3

90-91

Christen-propheteringe:

christelijk getuigenis, vgl. 1 Kor. 14:3

[91] ten-propheteringe

90-91

sijn soude, in welcke men elcander

90-91

[92] stigtinge moeste spreken, en geen onverstanelijck ge-

92

onverstanelijck:

onverstaanbaar

93

Apostel: nl. Paulus

[93] luyd

92

maken, of in de lugt spreken, gelijk d' Apostel van

93

94

vreemde talen: nl. het spreken in tongen (glossolalie)

[94] de vreemde talen segt 1 Cor. 14:9. welcke gantsche

94

[95] verhandelinge vers 5, 6, 7, 8, &c. op dese sake seer [96] toepasselijck is. Die daar by sijn, ende, of geen gele- [97] gentheyd en hebben om in een boeck in te sien, ofte [98] niet lesen en connen, die moesten alle de woorden [99] duydelijk connen verstaan (gelijck ik dat in Burger-

99-100

Burgerlijcke gesangen:

wereldse liederen

[100] lijcke

99-100

gesangen wel somtijds heb hooren toegaan) op [101] dat syl. ook hare stigtinge daar van crijgen mogten;

[102] ende die ons beluysteren, (dat wy in desen seer wel

103

lijden mogen: goedvinden

[103] lijden mogen) al waren het onregtsinnige, wereldsche,

103

[104] Vleeschlijcke menschen, desgelijcx; op dat sy over-

104

Vleeschlijcke: zondige

[105] tuygt

104

mogten sijn; wanneer sy onse by een comsten las-

106

bestellende: besturend, bepalend

[106] teren; ja (de Heere het soo bestellende) het verborgene

106

107

haar: nl. van die

Vleeschlijke menschen, r. 104

[107] van haar herte aan haar eens openbaar mogte werden,

107

[108] ende sy op haar aangesigte vallende, Godt aanbidden en [109] vercondigen dat Godt waarlijk onder ons is. Ick en kan

110

ontveynsen: ontkennen;

yet: iets

[110] niet ontveynsen dat ick nog yet anders hier in voor

110

111

T.W.: te weten;

Grond-deugd: ‘basis-deugd’

[111] hebbe. T.W. De Grond-deugd van Nedericheyd was

111

112

claren onder-sang. zuivere baspartij, de lagere

zangpartij, vgl. WNT II, 1046; verwijzing naar meerstemmige zang, vgl.

Buijnsters, 35

[112] een Christen te leeren in den claren onder-sang te

112

(9)

113

Hooft-deugd: belangrijkste deugd; Verloochening.

zelfverloochening (omdat men zich moet aanpassen aan de melodie en de maat)

[113] houden. De Hooft-deugd van Verloochening in den

113

114

maat- en na-sang. het ritme en het de voorzanger nazingen van de melodie;

Band-deugd: deugd die een band schept

[114] Buygsamen maat-en nasang. De Band-deugd van

114

115

voeglijke: harmonieuze

[115] Eendragt in de voeglijke stemme-menginge van den

115

116

mede-sang: mogelijk de tussenstemmen, vgl.

Buijnsters, 35

[116] mede-sang. ende de Hemel-deugd van Hallelu-jah, of

116

[117] s' Heeren-loff in het duydlijck singen van wel-verstane-

117-118

wel-verstanelijcke:

goed verstaanbare

117-118

wel-verstanelijcke:

goed verstaanbare

[118] lijcke

117-118

woorden.

117-118

119

Nopende: wat betreft

[119] 6. Nopende de ordre in 't spreken over het gesongene,

119

(10)

20

[120] den Apostel geeft ons daar ontrent seer claar berigt 1

121

Cap: hoofdstuk (capittel);

van: door

[121] Cor. 14. Cap. Dat het geschiede van die, dien de Heere

121

[122] thans yet tot stigtinge geeft vers 26, dat het maar door [123] eene gelijck geschiede, vers 30. en der halven dat niet in

124

verscheydene t'samenvoegingen:

verschillende groepjes

[124] een geselschap, verscheydene t'samenvoegingen sijn,

124

[125] daar uyt een onordentlijck gemurmel en onaange-

125

onordentlijck: onordelijk, ongepast

126

onverstanelijck garaas:

onverstaanbaar gepraat

[126] naam

125

en onverstanelijck geraas ontstaat, veel min, dat

126

127

gelijckelijk: op gelijke wijze

[127] verscheydene gelijckelijk elcander overroepen, maar

127

128

ibid.: hetzelfde

[128] dat de eerste swijge als den tweden spreken sal, ibid.

128

[129] het sy dan dat hy wat nieuws op te heffen, ofte tot be-

129

op te heffen: naar voren te brengen

[130] vestiging

129

of beproeving van 't gesegde yet by te bren-

130

beproeving: toetsing

[131] gen

130

heeft. Ende dit alles so in den sang als in 't spre-

131

so: zowel

[132] ken

131

moeste alsoo in ordre geschieden, juyst niet altijd

133

beleyder: leider

[133] door eenen Voor ganger of beleyder van 't geselschap,

133

[134] maar, 's Heren Geest van Nedricheyd, Goedgunsticheyd,

135

Leersaamheyd:

leergierigheid

[135] Leersaamheyd, Sagtmoedicheyd, Vriendlijckheyd, &c.

135

[136] daar voorgaande, moeste en soude dat alles leeren.

137

naam-cundige: met name bekende

[137] 't welcke dan een naam-cundige vervulling van de

137

[138] goede Belofte, en een Heerlijck bewijs van de magtige [139] Heerschappye onses Conings Jesus soude sijn, sig vertoo- [140] nende met ons, Math. 28:20. onder ons, Math. 18:20.

[141] in ons Eph. 3:17. Gal. 2:20. in de regeringe van al

142

bewegingen: activiteiten

[142] onse bewegingen, woorden en sangen na de wijse en

142

[143] mate, die in den Hemel gehouden werd, dat is in de

144

voorn.: voornoemde

[144] voorn. Deugden.

144

[145] Ick soud u te lang op-houden, Christen-sanger, woud

146-147

gedrage (...) tot:

verwijs (...) naar

[146] ick my in desen na den eysch uyt-laten: 'k gedrage my

146-147

146-147

gedrage (...) tot:

verwijs (...) naar

[147] tot 't gene somtijds in 't publijck daar toe gesegt is, en

146-147

148

werd: wordt

[148] werd. Laat ick u nog maar over twee dingen onderrigt

148

[149] geven.

[150] 't Eerste is, Dat ick met mijn gesangen te voorschijn co- [151] me, als de tijden treuricheyd schijnen te vereyschen om

152

des Heeren roeden: Gods straffende toorn, vgl. Job 9:34

[152] des Heeren roeden, die niet alleen ons Vaderland

152

153

Zyon: de kerk

[153] t'hans so harde treffen, maar Zyon dermaten raken,

153

[154] dat des Heeren Geest als van ons geweken sijnde, al [155] des selfs cieraad (in welcken het behoort uyt te stee-

155

cieraad: luister; het: nl.

Zyon

155-156

uyt te steecken: uit te blinken

155-156

uyt te steecken: uit te blinken

[156] cken)

155155-156

by na vergaan is, en sy door 't drincken van den

155-156

(11)

157

swijmel-wijn: benevelende wijn (fig.) vgl. Ps. 60:5

[157] swijmel-wijn in so een dood-slaap geraackt, dat sy

157

[158] haars Bruidegoms gestalte nauwlijcks meer kennet.

[159] Dog weet, als de Heere in so een geval vreugde in het

160

wraackt: afkeurt

[160] volck wraackt, verstaat Hy de vleeschlijcke of ydele, als

160

(12)

21

[161] Jes. 22:12, 13. De uyterlijcke castijdingen en raken de

162

Verligteden: (door Gods Geest) verlichte mensen; so niet: niet zo

[162] Verligteden (wiens deel op aarde niet en is) so niet; of

162

[163] sy connen en moeten, oock als de kudde uyt de koye af- [164] gescheurt werd &c. in den Heere (die haar genoegsaam

165

Deel: vgl Ps. 73:26

[165] Deel is) van vreugde opspringen, en haar verheugen in

165

166

als: zoals

[166] den Godt haars heyls, als Hab. 3:17, 18. En de breucke

166

[167] van Zyon smertet haar wel seer, en doet haar treur-san- [168] gen singen, Evenwel, sy erkennen dat de H. Godlijcke

169

weerdig: waardig

[169] Hoocheyd altijd weerdig is en blijft (hoe het oock met

169

[170] ons en Zyon staat) om met gesangen verheerlijckt te

171

Regt: rechtvaardigheid

[171] werden. Sy aan-bidden het Godlijck H. Regt in desen,

171

[172] en prijsen het. Sy gelaten de comste van Jesus Coning-

172

gelaten: laten (...) over

[173] rijck

172

aan de Wijsheyd van sijnen H. Wille onbepaalde-

173-174

onbepaaldelijck:

onbelemmerd, onbeperkt

173-174

onbepaaldelijck:

onbelemmerd, onbeperkt

174

Wagters: mensen die (so een Heere) verwachten

[174] lijck;

173-174

ende het dunckt haar genoeg Wagters op so een

173-174174

[175] Heere, en Lief-hebbers van sijne verschijninge te sijn.

[176] Ondertusschen singen sy een Lied in die Nagt om wa-

176

die Nagt: het door de zonde verduisterde aardse leven; het beeld heeft, naast de hierna volgende

bijbelteksten, te maken met de gelijkenis van de vijf wijze en de vijf dwaze maagden, vgl. Matth. 25:1-13

[177] kende

176

te blijven, en gaan haren Bruydegom also te [178] gemoete, wel droevig sijnde, dog ook altijd blijde, [179] 2 Cor. 6:10. Phil. 4:4, 1 Thess. 5:16.

[180] 't Ander is, dat ick sommige mijner Liederen gedigtet

181

voor-comen: verschijnen;

sangwijse: melodieën

[181] heb, en late voor-comen op sangwijse die de werldsche

181

[182] vleeschlijcke menschen op hare ydele liederen ge- [183] bruycken. Maar stoot u daar niet aan,

184

voys: wijs, melodie; en weegt (God) niet: doet er niet toe (bij God)

[184] De voys en weegt Godt niet of die is swaar of ligt

184

[185] Segt D. Bushoff, Sommige die soo wat de aanstote-

185

D.: dominee. Over de domineedichter Bernardus Busschof (1592-1639) zie NNBW VI, 241 en Stronks (2), 21-31

185-186

aanstotelijckste: meest ergernis wekkende

186-187

op- en by- laten stellen:

laten componeren en laten toevoegen (overspannen samentrekking); lust het (ymand) soo: als (iemand) daar zin in heeft;

[186] lijckste

185185-186

schenen, heb ick andre voysen op- en by- laten

186-187

(13)

186-187

op- en by- laten stellen:

laten componeren en laten toevoegen (overspannen samentrekking); lust het (ymand) soo: als (iemand) daar zin in heeft;

[187] stellen, daar mense op singen can, lust het ymand soo.

186-187

188

voorn.: voornoemde

[188] My aangaande, ik houde het daar in met mijn voorn.

188

[189] Voorsaat, en meene soo een argernis is enckel geno-

189

Voorsaat: voorganger

189-190

enckel genomen:

eenvoudig overwonnen;

soeticheyd: zoervloeiendheid

189-190

enckel genomen:

eenvoudig overwonnen;

soeticheyd: zoervloeiendheid

[190] men.

189189-190

Gelijck alle dingen, soo is de soeticheyd van de

189-190

191

Maat-trant: poëzie

[191] Maat-trant den Christen eygen. heeft de werld yet

191

[192] soets gevonden en gebruyckt, sy besitten het onregt-

193

swacken: degenen die een teer geweten hebben

[193] veerdig; wy nemen het onse. De swacken (hoop ick)

193

194

of: indien; haar: hen

194-195

op- en aan-nemen:

beschermen en (het voor hen) opnemen

[194] sullen dit verstaan, of wy (als wy 't weten) haar op- en

194194-195

194-195

op- en aan-nemen:

beschermen en (het voor hen) opnemen

195

verschonen:

verontschuldigen

195-196

hebben (...) te: moeten

[195] aan-nemen en verschonen. Die lasteren, hebben wat

194-195195195-196

[196] na by te comen, en de woorden van onsen sang ver-

195-196

hebben (...) te: moeten

197-198

gaan sy voort: indien zij doorgaan (met lasteren, vgl. r. 195)

[197] staande,

195-196

sullen sy Gode de eere geven; of (gaan sy

197-198

197-198

gaan sy voort: indien zij doorgaan (met lasteren, vgl. r. 195)

198

gelegentheyd van:

aanleiding tot; dulden:

verdragen

[198] voort) ons gelegentheyd van dulden, meedlijden met

197-198198

[199] haar te hebben, en den Heere biddende haar te sege-

(14)

22

Titelpagina van de eerste druk van J. van Lodenstein, Uyt-spanningen 1676.

(15)

23

200

gelijck: zoals

200-201

verdriet het haar maar niet (...): als ze het op kunnen brengen (...)

[200] nen, gelijck sy horen sullen, verdriet het haar maar

200200-201

[201] niet onse by-een-comsten ten eynde toe te beluys-

200-201

verdriet het haar maar niet (...): als ze het op kunnen brengen (...)

202

wraack: vergelding.

[202] teren.

200-201

Dit sal al onse wraack sijn. want als wy onder

202

[203] 't beleyd van ons aller-sagtmoedigst Hooft, de sang-

203

allersagtmoedigst Hooft:

nl. Jezuz, vgl. Matth. 11:29

[204] const

203

oeffenen, werden daar door onse gemoederen [205] versagtet: en gelijck wy leeren moeten onse herten ge- [206] lijck onse stemmen onder een te menglen, so en moet'

207

self. zelfs

[207] er oock geen bitterheyd over blijven, self tegen onsen

207

[208] lasterenden naasten.

[209] Sangers, ick wensche ul. de Harmonye van de Eeuwi- [210] ge Waarheyd, 't Heyl van de Salige Engelen en Zielen,

211

Godt Al en 't Schepsel Niet: een van L.'s geliefde thema's, vgl. bijv. tekst 54

[211] t.w. Godt Al en 't Schepsel Niet, dat gyl. die hier moogt

211

[212] leeren, om sonder Eynde te singen, en daar in u sel-

213

alle Eygen: alles wat van u is

[213] ven en alle Eygen eewiglijck te verliesen.

213

214

Ul. Dienstw.: uw dienstvaardige

[214] Utregt 7/17 Julii 1676

214

[215] Ul. Dienstw. tot die Salicheyd

[216] J. van LODENSTEYN

(16)

24

1

Anagrammatismus. Grieks voor ‘letteromzetting’, thans

‘anagram’ geheten

Anagrammatismus

1

J

ODOCUS A LODENSTEIN

:

3

literarum: emendatie uit literatum

Unde, literarum ordine transposito, resultat.

3

5 I.

SOLIUS DEI DONO CANET.

Dulce melos dulcis peto, quod promisit, amici;

SOLIUS DONO nam CANET ille DEI.

SOLIUS CANET ille DEI peramabile DONO 10 Carmen. Adulantem non ita dona placent.

II.

CONDOLEAT DEUS SIONI.

Quàm nomen placidum tuum dat omen, Prodens, CONDOLEAT DEUS SIONI!

Cum threnos canis, & tuum recusas 15 Author terrigenis referre nomen,

Subscribe appositum rei & diei, Sparsis literulis quod inde manat, Votum, CONDOLEAT DEUS SIONI.

III.

DEO CUSTODE, NON ALIIS.

20 Servamur CUSTODE DEO, qui cuncta gubernat, NON ALIIS. Sine eo nil vigilare juvat.

In mutuae ιλαδελ ιασ signum, dabam Eibergis, 18. Kal.

Septemb. M D C LXVI.

W. SLUITER

(17)

25

Letteromzetting

J

ODOCUS VAN LODENSTEIN

:

waaruit, na verandering van de volgorde der letters, resulteert:

I.

HIJ ZAL DOOR DE GAVE VAN GOD ALLEEN ZINGEN

Ik vraag een lieflijk lied van mijn dierbare vriend, dat hij mij toegezegd heeft.

Want ALLEEN DOOR DE GAVE VAN GOD ZAL HIJ ZINGENDOOR GODS GAVE ALLEEN ZAL HIJ een zeer beminnelijk lied ZINGEN.

De vleier bevallen zulke geschenken niet.

II.

MOGE GOD ZICH OVER SION ONTFERMEN Welk een voorteken verstrekt uw bevallige naam

die oplevert: MOGE GOD ZICH OVER SION ONTFERMEN!

Ge dicht immers lijkklachten en ge weigert

als schrijver uw naam te herleiden tot wie uit stof geboren is;

onderteken daarom maar met een wens die zeer wel past bij de zaak en de tijd en die na het verwisselen van de lettertjes uit uw naam

voortkomt: MOGE GOD ZICH OVER SION ONTFERMEN.

III.

ONDER GODS HOEDE, ANDERS NIET

Wij worden bewaard ONDER DE HOEDE VAN GOD Die alles bestuurt, ANDERS NIET. Zonder Hem baat het niet waakzaam te zijn.

Ten bewijze van wederzijdse broederliefde geschreven te Eibergen,

15 augustus 1666

W. SLUITER

(18)

26

Anagrammatismus. Drempeldicht van de hand van Willem Sluiter (1627-1673) met drie anagrammen op de naam van Van Lodenstein. Het eerste anagram is een epigram bestaande uit twee elegische disticha (dactylische hexameter gevolgd door dactylische pentameter), noodgedwongen in de toekomende tijd gesteld (canet i.p.v.

canit, daar de Latijnse naam geen -i- als tijdskenmerk voor de tegenwoordige tijd meer oplevert. Het tweede bevat zeven responderende (d.w.z. met hetzelfde metrische patroon), elflettergrepige versregels (hendeka-syllaben). Het derde is weer een epigram in de elegische dichtmaat.

Sluiter ondertekent met een verwijzing naar het bijbelse begrip ‘broederlijke liefde’

(zie onder meer Rom. 12:10), dat hij vermoedelijk daarom opzettelijk in het Grieks noteert.

Vertaling: C.A. de Niet

Lit.: C. Blokland, Willem Sluiter, 200, 201, 345.

(19)

27

Op de Uitspanningen van de hr. Jodocus à Lodenstein.

Wat lieffelijk geluit komt daar mijn' ooren strélen

2

logge Geesten: trage geestvermogens Dat door een zoete kragt mijn logge Geesten wekt,

2

3

bekoorlijk: op aangename wijze

En dat bekoorlijk dringt door al d ondeilbre délen

3

Van mijne Ziel; die zy ten Hémel voert en trekt.

5 My dunkt het is 't gezangh van Scharen zaalig' Eng'len, Gedaalt op Aarde ne'er, uit 't Heilrijk Hémel-Hof,

7

wijz: manier Die op een wondre wijz haar stemmen t zamen meng'len,

7

Tot stigtingh van den Mensch, en Godes hoogste lof.

9

mis: vergis me O neen ik mis, het zijn geheil'gde Wederboornen

9

10

10

na: naar; zoo: indien althans

(Ik oordeel na de liefd, zoo schyn niet gaat voor 't zijn,

10

11

Geveinsd': huichelaars God kent de herten van Geveinsd' en Uitverkoornen,

11

12

dees Eeuw: deze tijd; daar:

waar Bezonder in dees Eeuw, daar Wezen wijkt voor Schijn.)

12

13

Die: nl. de geheil'gde Wederboornen, r. 9; onder een: onder elkaar; by' er zelfs: voor zichzelf Die hoor ik onder een, en by' er zelfs, uitgalmen,

13

Gedigte Liederen op maat en maat-gezangh;

15

15

ondermengt: vermengd En ondermengt met Gode-toegedigte-Psalmen,

15

16

Izr'els Dichter. nl. David;

over langh: al lange tijd geleden

Door Izr'els Dichter op gezongen over langh.

16

Het zijn de vrugten van d' Heer L

ODENSTEINS

a'emhalingh

18

Geestig: geestrijk En zoet U

ITSPANNINGEN

; ô Geestig Tijdverdrijf!

18

19

speelen gaans bepaligh:

vorm van ontspanning O bézig Ledig zijn, en speelen gaans bepalingh!

19

20 Wat doet den Man al dienst in zijn Niet-doens bedrijf.

21

Dan: Dan eens Dan als zijn Geest vermoeit door 't Leerzaam overdenkken

21

22

iet hoogwigtigs: iets heel belangrijks

Van iet hoogwigtigs, dat God of Gods-zaak betreft;

22

23

te krenkken: aan te tasten, te vermoeien

Om 't Zwak en sterff'lijk brein niet al te zeer te krenkken,

23

In 't rusten van dat werk, hy een zoet Lied op heft.

(20)

28

25

25

woelende: drukke Of als hy af geslooft door 't woelende bezoeken

25

26

Christi Léden: de leden van het lichaam van Christus, dus de leden van de christelijke gemeente

Van Christi Léden in (ja buiten zelfs) zijn Wijk;

26

27

Zoo (...) verzoeken: Of ze hem nu vragen of niet (Zoo die hem sméken of die hem des niet verzoeken)

27

Dan rust hy werkend' in de Dicht-Kunst op Musijk.

29

Ziel-bankket: lett. lekkernij voor de ziel, dus dat wat tot stichting is voor het zielenleven

Zie daar het Ziel-bankket dat ons de Lédig' uren,

29

30 Van déze waarde Man, verschaft, vol lekkerny;

31

Mergh: pit Waar van het Zap, het Mergh, de kragt en smaak zal duren

31

Tot inder Eeuwigheid. Gods Kind'ren kom, Sta by.

Sta by, en luister toe, hoor hoe Gods Lievelingen,

34

Haar: hun; op'er stem geleunt: leunend op hun stem Haar Zielen, op'er stem geleunt, doen Hémelwaart

34

35

35

lust u: als u zin hebt Op vliegen, vol van vreugd; en lust u mee te zingen,

35

Vervoeg u by haar, in hunn Hémel vreugd op Aard'.

37

onbandigh: losbandig;

Wichters: schepselen Maar gy onbandigh volk, baldad'g' Aardsche Wichters,

37

38

dertelheid: lichtzinnigheid Met enkkel dertelheid gevoed en vet gemest,

38

Loop tot de Werkken van onkuissch' en geile Dichters:

40 Raak aan dit Heill'ge niet, maar vlied dat, 't is u 't best.

41

zoo 't geviel: als het zou gebeuren

Want zoo 't geviel dat gy 't gehoor maar quaamt te leenen,

41

Na dit zoet Ziel-vervoerend Dicht werk, och gy wierd

43

Onfeilbaarlijk: absoluut zeker; ligt: gemakkelijk Onfeilbaarlijk verrukt! uw Geest vloogh ligt daar heenen

43

44

heel (...) Geest: nl. de Heilige Geest

Door heel een ander Geest gedréven en gestiert.

44

45 Maar yd'le Werreldlingh wat zou 't u kunnen schaden

46

zwier: wending Dat eens uw Geest een ander zwier en vlugt nam? Och!

46

47

mijn zeggen: nl. de oproep om deze liederen te mijden, r. 37-40

'k Herroep mijn zeggen; neen 'k wil u wat béters raden,

47

(21)

29

'k Zegh, leest en zingt-ze togh met aandagt en opmerkkingh, 50 't Zal wonder zijn zoo niet uw Ziel word aangeraakt

En lieffelijk gestreelt, door een verborge werkkingh, En proeft een zoeter zoet als zy ooit heeft gesmaakt.

53

vrij: heel wat Die smaak zal u vry meer behagen en gevallen,

53

Als 't schijn zoet dat men in de wulpsche Dicht-kunst proeft 55

55

vunsse: vuile, slechte Die vunsse Lied'ren zullen u uit d' handen vallen,

55

Als iet af-kérigs, dat de Ziel ter dood bedroeft.

Dank heb, Godzaal'ge Man die in deez nare tijden En schuim der Eeuwen aller ramp en gruw'len vol, Ons leert gematigt zijn, en ons in God verblijden, 60

60

dol: dwaas, verdwaasd Terwijl den Werreldlingh als zinneloos en dol,

60

61

zijn hertzeer: de pijn van zijn hart

Wanhopend', hier en daar, zijn hertzeer zoekt te stillen,

61

Met dert'le Zangen, in 't Gezelschap, by de wijn:

63

wraken: keuren (...) af;

Heer L

ODENSTEIN

: aangesproken persoon Wy wraken dat vermaak Heer L

ODENSTEIN

, en willen

63

Dat uw' U

ITSPANNINGEN

ook zullen d' onze zijn.

A. GODART.

(22)

30

Op de Uitspanningen van de hr. Jodocus à Lodenstein. Abraham Godart, de maker van het drempeldicht Op de Uyt-spanningen, was in Utrecht werkzaam als

krankenbezoeker en ouderling in de Waalse gereformeerde gemeente. Voor de Utrechtse nadere reformatie-drukker Willem Clerck verrichtte hij redactioneel werk.

Ook vervaardigde hij vertalingen uit het Frans, o.a. van werk van Jean de Labadie.

In hetzelfde jaar als het drempeldicht op de Uytspanningen verscheen van hem in een afzonderlijk pamflet een Lyk-dicht op het overlijden van Voetius; een jaar later gevolgd door een Lyk-klagt op het overlijden van Van Lodenstein. De eerste vijf strofen gebruikt de dichter om tot zijn onderwerp te komen: een lofdicht op te stellen wat voor liefelijk geluid tot zijn oor doordringt. Het blijkt het gezang van ware vromen te zijn, die uit Van Lodensteins liedbundel zingen.

In de strofen 6-8 wordt ingegaan op de omstandigheden waaronder Van Lodenstein zijn liederen dichtte, namelijk op momenten ter ontspanning tijdens zijn drukke ambtelijke bezigheden. Godart refereert hier aan de titel van de dichtbundel.

In het volgende deel (str. 9-14) worden zowel ‘Gods kinderen’ als de ‘ijdele wereldlingen’ aangespoord om de bundel dikwijls en met aandacht ter hand te nemen.

Even lijkt het erop, dat de dichter het losbandige volk wil adviseren deze heilige gezangen maar niet aan te raken. Hij corrigeert zichzelf echter: zij zouden daardoor namelijk van het zingen van wereldse liederen kunnen worden afgetrokken.

In het slot (str. 15 en 16) zegt de dichter Van Lodenstein dank voor zijn dichterlijke arbeid en wenst hij, dat diens ontspanning ook die van de gebruikers van de bundel mag zijn.

Godart laat zich in dit gedicht duidelijk als een geestverwant van Van Lodenstein en de Nadere Reformatie kennen. Zo is hij pessimistisch gestemd over de geestelijke ontwikkelingen in zijn tijd. Het wezen gaat steeds meer wijken voor de schijn (str.

3) en hij betitelt de dagen waarin hij leeft, als het schuim der eeuwen, vol van allerlei ramp en gruwel (str. 15).

Ook het fulmineren tegen de losbandigheid en dartelheid van het volk, die zich uit in het zingen van onkuise en vunzige liederen (str. 10 en 14), past binnen her kader van de opvattingen van de Nadere Reformatie.

Het lofdicht munt niet uit door een hoge dichterlijke vlucht of bijzondere gedachten.

Wel past het goed binnen de zeventiende-eeuwse classicistische, barokke traditie,

waarbinnen ook vele van Van Lodensteins gedichten geplaatst kunnen worden. De

dichter maakt gebruik van alexandrijnen, stapelt in de typering van Van Lodensteins

werkwijze de paradoxen op elkaar (str. 5-7), gebruikt herhaaldelijk de zelfcorrectie

(str. 3 en 12) en formuleert zijn gedachten nogal eens in de vorm van vraagstellingen,

aansporingen, directe aansprekingen en uitroepen (str. 1, 8, 9, 15 etc).

(23)

31

J. van Lodensteyns Uyt-spanningen I. Deel.

Behelsende eenige bybel-stoff,

of

Bedenckingen over, en Uyt-breydingen van eenige

plaatsen der H. Schrifture of Psalmen.

(24)

33

1

+

Titel Aandagt: meditatie

Morgen-ligt

+

ofte Jesus onsen Morgen-son

dat is/Aandagt op 2 Sam. 23: vers. 4.

+

Melodie: Zoals aangegeven in de editie 1681 (derde druk) is de melodienotatie bij dit lied die van de populaire melodie Brande Musquettier of 1ste Muskettier du Roy.

Deze is bijvoorbeeld ook aangetroffen bij Joan Blasius, Fidamants kusjes,

Amsterdam 1663, 149.

Can oock gesongen werden als Ps. 117. en 127.

+

I.

1-2

Wat geeft de zoete morgenstond heerlijkheden te genieten aan hem. Het uitroepteken wordt in de 17de eeuw wel aan het eind van de uitroepende hoofdzin geplaatst ook als er nog bijzinnen (hier r. 3-6) volgen.

Wat voert de lieve Morgen-stond

1-2

1-2

Wat geeft de zoete morgenstond heerlijkheden te genieten aan hem. Het uitroepteken wordt in de 17de eeuw wel aan het eind van de uitroepende hoofdzin geplaatst ook als er nog bijzinnen (hier r. 3-6) volgen.

Hem leckernyen in den mond!

1-2

3

leckerny: lekker eten en drinken

Die sonder lust tot leckerny/

3

4

sugt na staat: begeerte naar aanzien, naar een hoge positie

En sonder sugt na staat off eer/

4

5 En sonder sorg voor altijd meer/

6

aller sorgen vry: vrij van alle zorgen

Altijd leeft aller sorgen vry.

6

II.

Te nagt bedeckten hem gewis

De vlercken van de duysternis/

(25)

10

10

Terwijl de heilige, eeuwige God

Dewijl de Heylig' Eeuwigheyd

10

11

Vgl. bijv. Ps. 17:8,

‘verberg mij onder de schaduw Uwer vleugelen’ en Ps. 91:1 en 4, ‘(...) die zal vernachten in de schaduw des Almachtigen’ - ‘Hij zal u dekken met Zijn vlerken, en onder Zijn vleugelen zult gij betrouwen’;

voorsienicheyd:

vooruitziende vaderlijke zorg, vgl. HC Antw. 27 De vleuglen van voorsienicheyd

11

12

't schut: de beschutting; om hem: om hem heen

(In 't schut der Englen) om hem gaff.

12

III.

13

leden: (ledematen) lichaam; moed: vermoeid Sijn leden door sijn arbeyd moed

13

(Dien hy gewillig sorgloos doet) 15

15

De nagt (...) slaap:

onderwerp De nagt/ de rust/ de slaap verquickt;

15

16

Dewijl: terwijl (of: omdat);

droom van Tessel-scha:

angstdroom over schade bij Tessel, d.i. over verlies van schepen en goederen - toespeling op de naam van Maria Tesselschade, die L.

in de poëzie van Hooft, Huygens en Vondel kon tegenkomen

Dewijl geen droom van Tessel-scha/

16

17

Groter-ongena: toorn, ongunst, van hooggeplaatsten Of vrees voor Groter-ongena

17

18

dunne: lichte Sijn dunne slaap steurt/ of verschrickt.

18

IV.

19

't ampt: zijn ambt, overheidsfunctie of anderszins

Hy vreest niet dat hem 't ampt met smert

19

20

20

Ontkuypt: door intriges ontnomen; ondercropen:

listig ontfutseld (of:

Ontkuypt/ of ondercropen werdt/

20

(26)

21

(Hij) die zelf geen behoefte heeft aan het ambt, maar die er wel de geschikte man voor is (Die: onderw.; dien:

lijd.vw.).

Die 't ampt niet/ maar dien 't ampt behoeft.

21

Hy vreest niet dat sijn naam of eer

23

clapperts: kwaadsprekers;

dien: sluit aan bij Hy in r. 22 Door clapperts wert ontrooft/ dien meer

23

24

Het smaad'lijck: hetgeen

smaad verdient, het

schandelijke

Het smaad'lijck/ dan de smaad bedroeft.

24

(27)

34

V.

25 Hy vreest nog schrickt voor Roverij/

Voor listen nog bedriegerij/

27

dubbel-diepen: zeer heimelijke (mogelijk met bijgedachte aan dubbel in de betekenis vals,

onbetrouwbaar); treck:

streek, list Nog voor een dubbel-diepen treck

27

Van Gierigaarts/ en Woeckeraars;

29

vol gevaars: vol risico Nog voor sijn handel vol gevaars:

29

30

30

(Hy, r. 25), voor wie (etc.);

niet: niets anders Dien Schatt en Gout niet is dan dreck.

30

VI.

Ontwakend eer de sonne rijst

32

Want noch de gedachte aan spoken noch de duisternis jaagt hem schrik aan.

(Want hem nog spoock nog duyster yst)

32

33

des werelds Oog: de zon Reyck-halst hy na des werelds Oog;

33

Dat hem in 't onbedwelmt gesigt 35

35

Niet: niets anders;

door-en-weerdoor: door en

Niet is dan door-en-weer-door Ligt/

35

(28)

36

En dat, boven de kim verrijzend, zijn hart opwaarts heft.

En rijsend ligtt sijn hert om hoog.

36

I. RUST.

(29)

35

VII.

So breeckt door al mijn duysternis/

(Daar in ick 's Hemels gunste mis/

En af-dwaal van des Levens Bron) 40

40

hersenlose rêen: onzinnige redeneringen

Door al mijn hersenlose rêen/

40

So breeckt door al mijn dwaasheyd heen Mijn Jesus, denckt hy/ als die Son.

VIII.

43

ontdeckt: brengt aan het licht

Mijn Jesus als de Son ontdeckt

43

Het vuyle dat mijn hert bevleckt;

45 En doet my sien des Hemels gunst:

46

dwaasheyd wis: ware dwaasheid; vgl. 1 Kor. 3:19 En dat mijn wijsheyd/ dwaasheyd wis/

46

47

Vgl. 1 Kor. 1:21 en 23 En 't geen my dwaas scheen wijsheyd is:

47

48

al mijns vyands kunst: alle list en bedrog van de duivel Ja toont my al mijns vyands kunst.

48

IX.

49

Die Mergen-Son: de

‘gewone’ zon Die Mergen-Son te schoner schijnt/

49

50 Om dat op sijne comst verdwijnt

51

De logge slaap: de slaap van het logge, gevoelloze lichaam; lossen:

onsamenhangende De logge slaap/ de lossen droom:

51

Mijn Jesus met sijn opgang breeckt Den sluymer daar de siel in steeckt/

54

leden laff. de krachteloze

‘ledematen’, de betekenis dus: En geeft de ziel nieuwe krachten.

En weckt haar leden laff en loom.

54

X.

55

55-56

De (geestelijke)

gevoelloosheid als van de

slaap en de redeloze

De slapend' ongevoelijckheyd/

55-56

(30)

55-56

De (geestelijke) gevoelloosheid als van de slaap en de redeloze dwaasheid als van de droom (vgl. r. 51)

Het reedloos dromend onbescheyd

55-56

57

Jesus: onderwerp Weert Jesus met sijn Sonne schijn

57

En toont ons dat al swerelds schoon

59

lust: genot Van lust/ magt/ pragt/ ja Conings croon

59

60

60

Schouwspelen:

nabootsingen, schaduwen Schouwspelen slegs van dromen sijn.

60

XI.

Hy siet in 't ligt ten morgenstond

62

Een vorstelijke luister die hij op aarde nergens aantrof, Het Heerlijk dat hy nergens vond/

62

63

open gaan: te voorschijn komen

Het Oog des werelds open gaan:

63

64

vat: begrijpt, herkent En vat in Jesu vol gena

64

65 Een schoonheyd sonder wederga/

66

Die de betrouwbare grond is voor vreugde en

gemoedsrust:

Daar lust/ en rust/ gerust op staan:

66

(31)

36

XII.

67-72

Reeks lijdende voorwerpen bij vat in r. 64

67

al 't Herelijck: alle schoonheid

Een Schepper van al 't Herelijck/

67-7267

67-72

Reeks lijdende voorwerpen bij vat in r. 64 Een Coning van der Englen rijck/

67-72

67-72

Reeks lijdende voorwerpen bij vat in r. 64

69

(Die) uit liefde en nederigheid een mens (geworden is); vgl. voor r.

68-69 Fil. 2:6-8 Uyt liefd en nedricheyd/ een mensch;

67-7269

70

67-72

Reeks lijdende voorwerpen bij vat in r. 64

70

Het lichaam: de

belichaming; hoge: verheven (vgl. r. 71)

Het lichaam van all 't hoge schoon/

67-7270

67-72

Reeks lijdende voorwerpen bij vat in r. 64

71

Priesters-Ephod:

kledingstuk van de

oudtestamentische priester;

de efod van de hogepriester, hier wel bedoeld, was met edelstenen versierd, vgl. Ex.

28:12. Zie ook tekst 15.

Van Priesters-Ephod/ Conings-croon;

67-7271

67-72

Reeks lijdende voorwerpen bij vat in r. 64 Des werelds enig Heyl/ en wensch.

67-72

XIII.

Sijt welcom lieflijck Morgen-ligt

74

Seyt: zegt (Seyt hy) in 't nieuw-ontwaackt gesigt:

74

75

75

So: op vergelijkbare wijze;

als de schaad'wen vlien: als de ‘schaduwachtige dingen’

van het Oude Testament (vgl.

r. 71) verdwijnen, doordat Christus Zelf verschijnt So sie ick (als de schaad'wen vlien)

75

Mijn Heer met nieuwe cragten van

77

Herschapen: wedergeboren (vgl. nieuw-ontwaackt, r. 74) 't Herschapen oog/ dat altijd can

77

In Jesu nieuwe schoonheyd sien.

II. RUST.

(32)

79

dien Held, den Bruydegom:

de zon, vgl. Ps. 19:6, ‘En die (= de zon) is als een bruidegom, uitgaande uit zijn slaapkamer; zij is vrolijk als een held om het pad te lopen.’

Daar steeckt dien Held, den Bruydegom,

79

80

80

ten bedd uyt: vgl. het citaat uit Ps. 19 bij r. 79

Sijn hooft ten bedd uyt! wellecom!

80

81

sig (...) houdt: verblijft Roupt al wat sig op d'aarden houdt;

81

Den nugtren mensch hem danckbaar groet/

83

Het takje strekt zich naar hem uit,

Het telgje reckt hem in 't gemoet/

83

't Gevogelt schettert door het woud.

XV.

85

85

't al: alles; doe: toen; 't Hemelsch Lam: het Lam Gods, Jezus Christus, vgl.

Joh. 1:29 en 36 en Openb., passim

So juygten 't al doe 't Hemelsch Lam

85

86

't Heyl'ge vat: Maria (vgl.

Timmers, 504, nr. 1122); zie voor L.'s Mariaverering Graafland (2), 111 Van 't Heyl'ge vat ter wereld quam/

86

87

(Toen) die ‘Opgang uit de hoogte’ (Gods Zoon) neerdaalde; vgl. Luk. 1:78 Dien opgang uyt der Hoogte seeg;

87

88

Den Hemel: onderwerp (NB. Er begint misschien een nieuwe hoofdzin, - of anders is de hele rest van de strofe afhankelijk van doe in r. 85);

scheurde: ging open (nl. toen de engelen in de Kerstnacht het ‘Ere zij God’ zongen, Luk. 2:13-15); 't Heylig Hoff:

het hemelse paleis (de engelen)

Den Hemel scheurde/ en 't Heylig Hoff

88

Song 's Hemels Wijs-en Goed-heyd loff/

90 En d' aard in vreugd ten Hemel steeg.

XVI.

91-93

Vgl. Ps. 30:6, ‘Des avonds vernacht het geween, maar des morgens is er gejuich.’

91

't Gesigt: het uiterlijk der dingen

't Gesigt van gistren avond laat

91-9391

(33)

91-93

Vgl. Ps. 30:6, ‘Des avonds vernacht het geween, maar des morgens is er gejuich.’

92

daar: terwijl Stond truyrig; daar de dageraad

91-9392

91-93

Vgl. Ps. 30:6, ‘Des avonds vernacht het geween, maar des morgens is er gejuich.’

Aan alles blijder aansien toont:

91-93

Den dauw-drop glinstert aan het gras/

95 Het groen staat groener als het was/

96

De schoonheid van de nieuwe morgen maakt alles mooier.

Het morgen-schoon het alles schoont.

96

(34)

37

XVII.

97

het al: alles Mijn schonen Jesus geeft het al

97

98

een val: bevalligheid Wat schoon en on-schoon is een val:

98

Ons voor-spoed maackt hy tot een blijck 100

100

ons enig goed: die ons enige ware goed is Van 's Hemels gunst/ ons enig goed;

100

101

on-spoed: tegenspoed;

spoed: voorspoed Ons on-spoed maackt hy enckel spoed;

101

102

Zelfs (maakt Hij) de ware schoonheid schoon

(grammaticaal moeilijk interpreteerbare wending;

mogelijk is de woordgroep bep. bij hy in r. 101: ‘Zelf schoon, ja de ware schoonheid zijnde’; ik kies voor de eerstgegeven opvatting om de inhoudelijke aansluiting bij r. 67, 70 en 98).

Self schoon/ de Schoonheyd wesentlijck.

102

XVIII.

103

De zon heft zijn licht;

woordspel in de trant van Hooft (annominatio) Des werelds ligt en ligt sijn ligt

103

104

Nauw: nauwelijks; swigt:

trekt zich terug Nauw boven onsen kim/ of 't swigt

104

105

105

Vgl. Ps. 104:21-22, ‘De jonge leeuwen, briesende om een roof (...). De zon opgaande, maken zij zich weg en liggen neder in hun holen.’

In holen wat verslindend was:

105

106

Dus: op dezelfde wijze Dus wat mijn siel vervaarlijck schijnt

106

Op Jesus heldre comst verdwijnt/

108

gebas: geblaf En blijckt maar tandeloos gebas.

108

XIX.

(35)

109-110

Vgl. HC Antw. 127:

‘Dewijl (...) de duivel, de wereld en ons eigen vlees (=

zondige begeerten) niet ophouden ons aan te vechten (...)’

109

schrickelijck:

angstaanjagend Het dreygen scheen my schrickelijck/

109-110109

110

109-110

Vgl. HC Antw. 127:

‘Dewijl (...) de duivel, de wereld en ons eigen vlees (=

zondige begeerten) niet ophouden ons aan te vechten (...)’

De wereld/ en 't vleesch aan-lockelijck/

109-110

111

Dewijl: terwijl, toen Dewijl ick in het duyster lag:

111

112

by: in Maar by dit ligt is al dat deert/

112

113

soet: aantrekkelijk (vgl. r.

110); niet een bone: geen zier Of soet is/ niet een bone weerd/

113

114

By dat: vergeleken bij wat By dat ick in mijn Jesu sag.

114

XX.

115

115

Dat Rijsend Ligt: de ochtendzon; enckel soet:

alleen maar aangenaam Dat Rijsend Ligt is enckel soet;

115

Met fellen straal/ nog heten gloed En deert het/ als de Middag-Son;

118

Waar is dat: waar is iets te vinden dat

Waar is dat enckel vreugde geeft

118

Dat niet een pijnlijck' angel heeft 120 Van al dat oyd het herte won?

XXI.

121

het Heerelijck: het schone, het genietenswaardige Maar Jesus maackt het Heerelijck

121

122

genouchelijck: aangenaam Ons door en door genouchelijck/

122

123

Als: wanneer Als d'eeuwige Regtveerdicheyd

123

124

opgereuyt: opgeruid, aangezet

(Hoewel door sonden opgereuyt)

124

125

125

weder-steuyt: weerstuit, reactie

Door Hem versoend/ haar weder-steuyt

125

Van wraack niet over ons en spreydt.

(36)

38

XXII.

127

draf en stanck: stinkend varkensvoer (hendiadys);

vgl. Luk. 15:16 Gaat voedt u dan met draf en stanck

127

128

Die wil: ieder die wil (Die wil) op aard uw leven lanck/

128

129

vry. gerust En spot met mijn hoop (segt hy) vry.

129

130

130

dees: deze hoop (tenzij dees naar Jezus verwijst) Val ick/ dees doet my weder staan;

130

En moet ick in het duyster gaan;

Mijn Jesus is een ligt om my.

III. RUST.

XXIII.

Mijn Siel/ waackt op/ dit Ligt en siet

134

Den mensch: onderwerp Den mensch met slapend' ogen niet.

134

135

135

werelsch-wijse: naar wereldse maatstaven wijze De werelsch-wijse mensche ronckt

135

136

dies: daarom In soete dromen! dies ontwaackt!

136

137

dees morgenstond genaackt: treed toe tot deze morgenstond (= het licht van Christus)

Waackt op! dees morgenstond genaackt/

137

138

Smaragden: roept het beeld op van dauwdruppels, waarin het zonlicht

weerkaatst wordt En siet hoe s' in Smaragden pronckt.

138

XXIV.

139

Die Son: Christus Die Son is in 't gemack van Rust/

139

140

140

nutten: genieten In 't nutten van des Vleesches lust/

140

In 't sagte bedde niet te sien.

142

Kom aan, gij die u nog in wereldse genietingen verlustigt!

Wil op die nog in weelde weydt!

142

Want siet! des Heren Heerlijckheyd

144

In groter lust: met groter genot

In groter lust sig aan comt bien.

144

XXV.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Natuurlijk gaat dit stuk niet enkel over die ene Edmond die toeval- lig in mijn parochie woont (waar hij trouwens hulp krijgt van andere vrijwilligers, die onder meer de kostertaken

[r]

Midden in de winter zucht het hemelruim, want de donk’re wereld voelt zo hard als steen.. Maar een lichtstraal maakt een kribbe tot

Ook al lijkt het soms donker en al dreigt er gevaar, wees niet bang, Ik zal bij jou zijn.. Door Mij geroepen bij naam heb je mijn zachte

Smallstonemediasongs.com printed & distributed by: GMC Choral Music, Dordrecht - www.gmc.nl Vermenigvuldigen van deze bladmuziek zonder toestemming van de uitgever is

1988 Talpa Music t/a Classic Music, Laren,

[r]

Mycorrhiza-schimmels, een samenlevingsvorm van schimmels en planten, worden gebruikt bij het aanplanten van bomen, wat zorgt voor optimalisatie.. Maar dat is een vrij algemene