De Tweede Ronde. Jaargang 2 · dbnl
Hele tekst
GERELATEERDE DOCUMENTEN
Toen zei hij vlug met zijn mond vol en in de ijdele hoop dat het haar zou ontgaan: ‘Hij zou me wel eens willen zien,’ en dook een beetje in zijn schouders weg terwijl hij het bloed
Mijn vader is ongeschoren, zijn mond staat een eindje open, maar zijn ademhaling is onhoorbaar, niet snuivend als anders: hij heeft de stilte over zich van iemand die gespannen
‘Het is daar gevaarlijk, weet je.’ De taxichauffeur had mij er niet naar toe willen brengen, de avond dat ik aankwam, en deed alsof hij de straat van mijn hotel niet kende
Ik ben alleen in mijn lichaam, zie mijn eigen schaduw niet, de vliegen kleven in mijn nek en op mijn armen, ik kleef als hars en dadels, ik verlang naar een slok water en de wind
Hij stak zijn hand niet eens uit, hij keek alleen maar naar je, maar met zo'n erbarmelijke blik, zo'n wanhopige houding, dat het vreselijk was; hij bleef en bleef maar staan,
Overeind trekken liet ze zich ook graag, liefst zonder een onsje mee te geven, en als ze zich dan niet meteen weer liet vallen, zei ze: ‘Jij moet maar lopen,’ en dan sloeg ze haar
Mijn gelofte tot eeuwige kuisheid was gebroken, en de mislukking van mijn verleden was zó groot dat ik alleen nog maar voorwaarts dorst te zien; wanneer ik terugzag op de jaren
‘Dat ken niet kapot, dat ken nooit kapot.’ Hij had een echt Amsterdams accent: ‘Die veters kejnne nooit kapojt.’ Zijn woorden denderden in mijn hoofd na: ‘Kan nooit kapot,