• No results found

3RT BEGRIP DER GESTELD IN VRAGEN EN ANTWOORDEN, TOT ONDERWIJZING DERGENEN, DIE ZICH EERST BEGEVEN TOT HET GEBRUIK VAN HEEREN AVONDMAAL

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "3RT BEGRIP DER GESTELD IN VRAGEN EN ANTWOORDEN, TOT ONDERWIJZING DERGENEN, DIE ZICH EERST BEGEVEN TOT HET GEBRUIK VAN HEEREN AVONDMAAL"

Copied!
40
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

C B

Mk

13658

3RT BEGRIP

D E R

CHRISTELIJKE RELIGIE

G E S T E L D I N V R A G E N E N A N T W O O R D E N , T O T O N D E R W I J Z I N G D E R G E N E N , D I E Z I C H E E R S T B E G E V E N T O T H E T G E B R U I K V A N

D E S H E E R E N A V O N D M A A L

' M E T A A N W I J Z I N G V A N S C H R I F T U U R - P L A A T S E N D O O R J . V A N A N D E L , I N L E V E N P R E D I K A N T T E G O R I N C H E M

6e D R U K

U I T G A V E V A N J . H . K O K T E K A M P E N

£ Li

Jé.

(2)
(3)

KORT BEGRIP

D E R

CHRISTELIJKE RELIGIE

G E S T E L D I N V R A G E N E N A N T W O O R D E N , T O T O N D E R W I J Z I N G D E R G E N E N , D I E Z I C H E E R S T B E G E V E N T O T H E T G E B R U I K V A N

D E S H E E R E N A V O N D M A A L

M E T A A N W I J Z I N G V A N S C H R I F T U U R - P L A A T S E N D O O R J . V A N A N D E L , IN L E V E N P R E D I K A N T T E G O R I N C H E M

6e D R U K .

U I T G A V E V A N J . H . K O K T E K A M P E N

(4)

Eene nieuwe uitgave van het Kort Begrip moet tevens eene verbeterde zijn. Naardien de inhoud van Vragen en Antwoorden onveranderd behoort te blijven, kan zulk eene verbetering, het uiterlijk der uitgave daargelaten, slechts bestaan in * de keuze van meer doeltreffende teksten onder dezelve, als in andere uitgaven gevonden worden. In deze uitgave zijn door den ondergeteekende sommige teksten, in bestaande uitgaven gevonden, weggelaten, of wel door andere bewijsplaatsen vervangen. Of de band tusschen het Kort Begrip en de Heilige Schrift er klaarder door aangewezen is, oordeele hij, die aan deze uitgave zijne aandacht mocht willen verleenen.

J. V A N A N D E L . G O R I N C H E M , April 1907.

Wijlen jnijn hooggeschatte ambtsvoorganger te Gorinchem heeft met zijne uitgave van het Kort Begrip geen overbodig werk gedaan. Dat nu reeds een zesde druk noodig werd, is daarvan het beste bewijs. Vele veranderingen zijn hierin niet aangebracht. Alleen is de tekst thans geheel naar den oorspronkelijken afgedrukt, gelijk deze in 1611 vanwege de Middel- burgsche kerk is opgesteld en uitgegeven. Ook werd het aantal Schriftuurplaatsen hier en daar met een enkele vermeerderd.

^ " H ? 7 3 m ) E B O O M . A M S T E R D A M , Febr. 191 ; - > $ $ \ .

(5)

KORT BEGRIP DER CHRISTELIJKE RELIGIE

E E R S T E L E S .

1. Vr. Hoe vele stukken zijn u noodig te weten, opdat gij welgetroost, zaliglijk leven en sterven moogt?

Antw. Drie stukken a): ten eerste, hoe groot mijne zonden en ellende zijn b); ten andere, hoe ik van alle mijne zonden en ellende verlost worde c); ten derde, hoe ik Gode voor mijne verlossing zal dankbaar zijn d).

a) Efeze 5 : 8. Wat gij waart eertijds d u i s t e r n i s , maar nu zijt gij l i c h t in den Heere; wandelt als kinderen des lichts.

Vergelijk hiermede den brief aan de Romeinen, waarin Paulus eerst handelt over de zonden en de ellende, 1:18—3:20, daarna over de v e r l o s s i n g , 3:21—11:36, en ten derde over de dankbaarheid, 12 : 1—15 : 33.

b) Op. 3 : 17, 18b. Want gij zegt: ik ben rijk en verrijkt geworden, en heb geen dings gebrek; en gij weet niet dat gij zijt e l l e n d i g en jammerlijk, en arm, en b l i n d , en naakt; zalf uwe oogen met oogenzalf, opdat gij zien moogt.

c) Rom. 10 : 13, 14. Want een iegelijk, die den naam des Heeren zal aanroepen, zal z a l i g worden. Hoe zullen zij Hem dan aanroepen in welken zij niet geloofd hebben, en hoe zullen zij in Hem gelooven, van welken zij niet gehoord hebben? En hoe zullen zij hooren, zonder die hun predikt?

d) Ps. 119:166,33a. o Heere, ik hoop op Uw heil, en d o e Uwe geboden; leer mij den weg Uwer inzettingen.

Zie Catechismus, vr. 1 en 2.

(6)

HET EERSTE DEEL.

Van des menschen ellende.

2. Vr. Waaruit kent gij uwe ellende?

Antw. Uit de wet Gods a).

a) Rom. 3 : 19, 20. Wij weten nu dat al wat de wet zegt, zij dat zegt tot degenen, die onder de wet zijn, opdat alle mond gestopt worde, en de geheele wereld voor G o d verdoemelijk zij. Daarom zal uit de werken der wet geen vleesch gerechtvaardigd worden; want d o o r d e w e t i s d e k e n n i s d e r z o n d e .

Zie Dordtsche Leerregels, Hoofdstuk III en IV, § 5.

3. Vr. Wat heeft u God in Zijne wet bevolen ? Antw. Dat heeft Hij ons schriftelijk in tien ge- boden begrepen, welke aldus luiden (Ex. 20:2-17):

lk ben de H E E R E , uw God, die u uit Egypteland, uit het diensthuis, uitgeleid heb.

Het eerste gebod.

Gij zult geene andere goden voor Mijn aangezicht hebben.

Het tweede gebod.

Gij zult u geen gesneden beeld, noch eenige gelijkenis maken, van hetgeen dat boven in den hemel is, noch van * hetgeen dat onder op de aarde is, noch van hetgeen dat in de wateren onder de aarde is. Gij zult u voor die niet buigen noch hen dienen; want Ik, de H E E R E , uw God, ben een ijverig God, die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde lid dergenen, die M i j haten; en doe barmhartigheid aan duizenden dergenen, die Mij liefhebben en Mijne geboden onderhouden.

(7)

Het derde gebod.

Gij zult den Naam des HEEREN, uws Gods, niet ijdellijk gebruiken; want de HEERE zal niet onschuldig houden, die Zijnen Naam ijdellijk gebruikt.

Het vierde gebod.

Gedenkt den Sabbatdag, dat gij dien heiligt; zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; maar de zevende dag is de Sabbat des HEEREN, uws Gods; dan zült gij geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch uwe dochter, noch uw dienstknecht, noch uwe dienstmaagd, noch uw vee, noch uw vreemdeling, die in uwe poorten is; want in zes dagen heeft de HEERE den hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is, en Hij rustte ten zevenden dage ; daarom zegende de HEERE den Sabbat- dag en heiligde denzelven.

Het vijfde gebod.

Eert uwen vader en uwe moeder, opdat uwe dagen ver- lengd worden in het land, dat u de HEERE, uw God, geeft.

Het zesde gebod.

Gij zult niet doodslaan.

Het zevende gebod.

Gij zult niet echtbreken.

Het achtste gebod.

Gij zult niet stelen.

Het negende gebod.

Gij zult geene valsche getuigenis spreken tegen uwen naaste.

Het tiende gebod.

Gij zult niet begeeren uws naasten huis; gij zult niet begeeren uws naasten vrouw, noch zijnen dienstknecht, noch zijne dienstmaagd, noch zijnen os, noch zijnen ezel, noch iets dat uws naasten is.

Zie de verklaring dezer Geboden: Catechismus, vr. 94-113.

(8)

6

4. Vr. Hoe worden deze tien geboden gedeeld ? I Antw. In twee tafelen.

5. Vr. Welke is de hoofdsom van hetgeen u God gebiedt in de vier geboden der eerste tafel ?

Antw. Dat ik den Heere, mijnen God, zal liefhebben van ganscher harte, van ganscher ziele, van 'ganschen gemoede, en met alle krachten a).

Dit is het eerste en het groot gebod. (Matth.

22 : 37, 3 8 ; vgl. Deut. 6 : 4, 5).

a) Deut. 10 : 12. Nu dan, Israël, wat eischt de Heere, uw God, van u, dan den Heere uwen G o d te vreezen, in al Zijne wegen te wandelen,en Hem Hef te hebben, en den Heere, uwen God, te d i e n e n met uw gansche hart en met uw gansche ziel.

6. Vr. Welke is de hoofdsom van hetgeen u God gebiedt in de zes geboden der tweede tafel ? Antw. Dat ik mijnen naaste zal liefhebben als mijzelven a). Aan deze twee geboden hangt de j gansche wet en de profeten. (Matth. 22:39,40). j a) Lev. 19 : 18. Gij zult niet wreken, noch toorn ! behouden tegen de kinderen uws volks; maar gij zult uwen naaste l i e f h e b b e n als u zeiven. Ik ben de Heere.

7. Vr. Kunt gij dit alles volkomenlijk houden?

Antw. Neen ik a); maar ik ben van nature b) geneigd God c) en mijnen naaste d) te haten, en Gods geboden met gedachten e), woorden f) en werken g) te overtreden.

a) Job 15 : 14. Wat is de mensch, dat hij zuiver zoude zijn, en die geboren is van eene vrouw, dat hij rechtvaardig zoude zijn ?

(9)

b) Gen. 8 : 21. Want het gedichtsel van 's menschen hart is boos v a n zijne j e u g d af.

c) Rom.8:7. Het bedenkendesvleeschesis vijand- schap tegen G o d ; want het onderwerpt zich der wet Gods niet; want het kan ook niet.

d) Tit. 3 : 3. Want ook wij waren eertijds onwijs, ongehoorzaam, dwalende, menigerlei begeerlijkheden en wellusten dienende, in b o o s h e i d en n i j d i g h e i d levende, hatelijk zijnde en m a l k a n d e r e n hatende.

e) Jer. 17 : 9. Arglistig is het hart, meer dan eenig ding, ja doodelijk is het, wie zal het kennen.

f) Jac. 3 : 5b, 6a, 8b. Zie een klein vuur, hoe grooten hoop houts het aansteekt. De t o n g is ook een vuur, eene wereld der ongerechtigheid. Zij is een o n b e d w i n g e - lijk kwaad, vol van doodelijk venijn.

g) Rom. 3 : 12. Allen zijn zij afgeweken, te zamen zijn zij o n n u t g e w o r d e n ; er is niemand, die goed doet, er is ook niet tot een toe.

Zie Belijdenis des Geloofs, art. 14; Dordtsche Leerregels, III en IV, 1—5.

. T W E E D E L E S .

8. Vr. Heeft God u alzoo boos en verdorven van natuur geschapen ?

Antw. Neen Hij; maar Hij heeft mij goed a) en naar Zijn evenbeeld b) geschapen, in ware kennis Gods c), gerechtigheid en heiligheid d).

a) Pred. 7 . 20. Alleenlijk ziet, dit heb ik gevonden, dat God den mensch recht gemaakt heeft.

b) Gen. 1 : 27. En God s c h i e p den mensch naar Zijn b e e l d ; naar het beeld Gods schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij ze.

c) Col. 3 : 9, 10. Liegt niet tegen elkander, dewijl gij uitgedaan hebt den ouden mensch met zijne werken, en aangedaan hebt den nieuwen mensch, die vernieuwd

(10)

wordt tot kennis, naar het e v e n b e e l d desge- nen, die hem geschapen heeft.

• d) Ef. 4 : 24. En (dat gij zoudt) den nieuwen mensch aandoen, die naar God geschapen is in ware r e c h t v a a r d i g h e i d en h e i l i g h e i d .

Zie Catechismus, vr. 6. Belijdenis des Geloofs, art. 14, Dordtsche Leerregels, III en IV, 1.

9. Vr. Vanwaar komt dan die verdorvenheid, die in u is ?

Antw. Uit den val en de ongehoorzaamheid van Adam en Eva in het paradijs a), waar onze natuur alzoo is verdorven b) dat wij allen in zonde ontvangen en geboren worden c).

a) Rom. 5 : 19. Want gelijk door de ongehoor- z a a m h e i d van dien é é n e n mensch (de)velentot zondaars zijn gesteld géworden, alzoo zullen ook door de gehoorzaamheid van éénen (de) velen tot rechtvaardi- gen gesteld worden.

b) Job 14 : 4. Wie zal een reine geven uit den on- reine? niet é é n .

c) Ps. 51 : 7. Zie, ik ben in o n g e r e c h t i g h e i d geboren, en in zonde heeft mij mijne moeder ont- vangen.

Zie Belijdenis des Geloofs, art. 14 en 15. Dordtsche Leerregels, III en IV, 1—3.

10. Vr. Wat is dat voor eene ongehoorzaam- heid geweest ?

Antw. Dat zij hebben gegeten a) van de vrucht des booms, welke God hun verboden had b).

a) Gen. 3 : 6. En de vrouw zag, dat die boom goed was tot spijze, en dat hij een lust was voor de oogen, ja, een boom, die begeerlijk was om verstandig te ma- ken; en zij nam van zijne v r u c h t en at, en zij gaf ook haren man met haar, en hij at.

(11)

b) Gen. 2 ; 16, 17. E n de Heere G o d gebood den mensch, zeggende: Van allen boom dezes hofs zult gij vrijelijk eten, maar van den boom der kennis des goeds en des kwaads, d a a r v a n z u l t gij n i e t e t e n ; want ten dage als gij daarvan eet, zult gij den dood sterven.

11. Vr. Gaat ons de ongehoorzaamheid van Adam aan ?

Antw. Ja zij toch a); want hij is ons aller vader b) en wij hebben allen in hem gezondigd c).

a) 1 Cor. 15 : 22. Want gelijk zij a l l e n i n A d a m s t e r v e n , alzoo zullen zij ook in Christus allen levend gemaakt worden.

b) Hand. 17 : 26. G o d heeft u i t é é n e n b l o e d e het gansche geslacht der menschen gemaakt.

c) Rom. 5 : 12. Daarom, gelijk door éénen mensch de zonde in de wereld ingekomen is, en door de zonde de dood, en alzoo de dood tot alle menschen doorgegaan is, i n w e l k e n a l l e n g e z o n d i g d h e b b e n .

Zie Belijdenis des Geloofs, art. 14 en 15. Dordtsche Leerregels, I, 1; III en IV, 1—2.

12. Vr. Zoo zijn wij dan onbekwaam toteenig goed als uit ons zeiven, en geneigd tot alle kwaad ?

Antw. Ja wij; tenzij dat wij door den Geest Gods wedergeboren worden a).

a) Joh. 3 : 5. Jezus antwoordde: Voorwaar, voor- waar zeg Ik u, zoo iemand niet g e b o r e n w o r d t u i t w a t e r e n G e e s t , hij kan in het koninkrijk Gods niet ingaan.

Zie Belijdenis des Geloofs, art. 14 en 15; Dordtsche Leerregels, III en IV, 3, 11, 12.

13. Vr. Wil God zulke ongehoorzaamheid en verdorvenheid ongestraft laten ?

Antw. Neen Hij; maar naar Zijn rechtvaardig

(12)

10

oordeel a) wil Hij die tijdelijk b) en eeuwiglijk c) straffen, gelijk geschreven staat: Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen, Gal. 3:10.

a) Rom. 3 i 5b, 6. Is God onrechtvaardig als Hij toorn over ons brengt? (ik spreek naar den mensch) Dat zij v e r r e ; anders hoe zal God de wereld oor- deelen ?

b) Rom. 1 : 18a. Want de toorn Gods wordt ge- openbaard van den hemel over alle g o d d e l o o s h e i d en o n g e r e c h t i g h e i d der menschen.

c) 2 Thess. 1 : 9. Dewelke zullen tot straf lijden het e e u w i g verderf, van het aangezicht desHeeren, en van de heerlijkheid. Zijner sterkte.

Zie Catechismus, vr. 10, 11. Belijdenis des Geloofs, art.

16. Dordtsche Leerregels, I, 1, 15; II, 1.

HET TWEEDE DEEL.

Van des menschen verlossing uit zijne ellende.

D E R D E L E S .

14. Vr. Hoe kunt gij deze straffen ontgaan, en wederom tot genade komen ?

Antw. Door zulk een Middelaar, die tegelijk waarachtig God, en een waarachtig, rechtvaardig mensch is.

Zie Catechismus, vr. 12—17.

15. Vr. Wie is deze Middelaar?

Antw. Onze Heere Jezus Christus a), die in

(13)

11

één persoon waarachtig God b) en een waar- achtig c) rechtvaardig d) mensch is.

a) 1 Tim. 2 : 5. Want er is één God; er is ook één M i d d e l a a r Gods en der menschen, de mensch C h r i s t u s Jezus.

b) Joh. I : 1, 14a. In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het W o o r d was God.

En het Woord is vleesch geworden, en heeft onder ons gewoond.

c) 1 Joh. 4 : 2. Hieraan kent gij den Geest Gods:

alle geest, die belijdt dat Jezus Christus in het v l e e s c h gekomen is, die is uit God.

d) 1 Petr. 2 : 22. Die geene zonde gedaan heeft, noch bedrog is in Zijn mond gevonden.

Zie Catechismus, vr. 18,19. Belijdenis des Geloofs, art. 18.

16. Vr. Kunnen de engelen onze Middelaars niet zijn ?

Antw. Neen zij; want zij zijn noch God noch mensch a).

a) Hebr. 1 : 14. Zijn zij niet allen gedienstige geesten, die tot dienst uitgezonden worden, om der- genen wil, die de zaligheid beërven zullen ?

17. Vr. Kunnen de heiligen onze Middelaars niet zijn ?

Antw. Neen zij; want zij hebben zeiven ge- zondigd, en zijn niet anders dan door dezen eenigen Middelaar zalig geworden a).

a) Hand. 4 : 12. De zaligheid is in geenen anderen; want er is ook onder den hemel geen andere naam; die onder de menschen gegeven is, "

door welken wij moeten zalig worden.

18. Vr. Zullen ook alle menschen door den

(14)

12

Middelaar Jezus zalig worden, gelijk zij allen door Adam zijn verdoemd geworden ?

Antw. Neen zij; maar alleen, die Hem met een waar geloof aannemen a), gelijk geschreven staat, Joh. 3 : 16: Alzoo lief heeft G o d de wereld gehad, dat Hij Zijnen eeniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.

a) Joh. 3 : 36. Die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die den Zoon ongehoor- zaam is, zal het leven niet zien, maar de t o o r n G o d s blijft op hem.

Joh. 14 : 6. Jezus zeide tot hem: Ik ben de weg, en waarheid, en het leven. N i e m a n d komt tot den Vader dan door Mij.

Zie Belijdenis des Geloofs, art. 16, 22, Dordtsche Leer- regels, I, 4; II, 5.

VIERDE L E S . 19. Vr. Wat is een waar geloof ?

Antw. Het is eene stellige kennis a) van God en Zijne beloften, ons in het evangelie geopen- baard, en een hartelijk vertrouwen b) dat mij al mijne zonden om Christus' w i l vergeven zijn c).

a) Joh. 17 : 3. Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den eenigen waarachtigen God, en Jezus Christus, dien Gij gezonden hebt.

b) Psalm 2 : 12. Kust den Zoon, opdat Hij niet toorne, en gij op den weg vergaat, wanneer Zijn toorn maar een weinig zou ontbranden. Welgelukzalig zijn allen, die op Hem b e t r o u w e n .

c) Efeze 1 : 7. In welken (Christus) wij hebben de

(15)

13

verlossing door Zijn bloed, namelijk de v e r g e v i n g der misdaden, naar den rijkdom zijner genade.

Zie Belijdenis des Geloofs, art. 22.

20. Vr. Wat is de hoofdsom van hetgeen ons God in het Evangelie belooft, en bevolen heeft te gelooven ?

Antw. Dat is begrepen in de twaalf Artikelen des algemeenen Christelijken geloofs, die aldus luiden : 1. Ik geloof in God, den Vader, den Almachtige, Schep- per des hemels en der aarde.

2. En in Jezus Christus, Zijnen eeniggeborenen Zoon, onzen Heere; 3. die ontvangen is van den Heiligen Geest, geboren uit de maagd Maria; 4. die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gekruisigd, gestorven en begraven, nedergedaald ter helle; 5. ten derden dage wederom op- gestaan van de dooden; 6. opgevaren ten hemel, zittende ter rechterhand Gods, des almachtigen Vaders; 7. van waar Hij komen zal om te oordeelen de levenden en de dooden.

8. Ik geloof in den Heiligen Geest. 9. Ik geloof eene, heilige, algemeene, Christelijke kerk, de gemeenschap der heiligen; 10. vergeving der zonden; 11.wederopstanding des vleesches; 12. en een eeuwig leven.

21. Vr. Als gij belijdt te gelooven in God den Vader, en den Zoon, en den Heiligen Geest, be- doelt gij daarmede drie Goden ?

Antw. Neen ik geenszins; want er is maar één eenig waarachtig God a).

a) Deut. 6 : 4. Hoor, Israël, de HEERE, onze God, is een eenig HEERE.

22. Vr. Waarom noemt gij dan drie : den Vader, den Zoon, en den Heiligen Geest?

' Antw. Omdat God Zich alzoo in Zijn Woord

(16)

14

heeft geopenbaard, dat deze drie onderscheidene Personen de eenip[e en waarachtige God zijn a), gelijk wij ook gedoopt zijn in den naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes (Matth. 28 : 19).

a) 1 Joh. 5 : 7. Want drie zijn er die getuigen in den hemel, de Vader, het Woord, en de Heilige Geest; en deze drie zijn één.

Zie Belijdenis des Geloofs, art. 8, 9.

23. Vr. Wat gelooft gij met deze woorden: Ik geloof in God den Vader, den Almachtige, Schep- per des hemels en der aarde ?

Antw. Dat de eeuwige Vader a) van onzen Heere Jezus Christus, die hemel en aarde b) uit niet geschapen d) heeft, en nog door Zijne voor- zienigheid onderhoudt, e) om Zijns Zoons Christus' wille f) mijn God en mijn Vader is g).

a) foh. 17 : 5. En nu verheerlijk M i j , Gij V a d e r ! bij Uzelven, met de heerlijkheid, die Ik'bij U had, eerde wereld was.

b) Gen. 1 : I. In den beginne schiep God den hemel en de aarde.

c) Hebr. 11 : 3. Door het geloof verstaan wij, dat de wereld door het woord Gods is toebereid, alzoo dat de dingen, die men ziet, niet geworden zijn uit dingen, die gezien worden.

d) Psalm 33 : 9. Want Hij spreekt, en het is er ; Hij gebiedt, en het staat er.

e) Ps. 36: 7b. Heere! gij behoudt menschen en beesten.

Hand. 17 : 28. In Hem leven wij, en bewegen ons, en zijn wij.

Matth. 10 : 21. Worden niet twee muschkens om één penningske verkocht? En niet één van deze zal op de aarde vallen zonder uwen Vader.

(17)

f) Joh. 1 : 12. Maar zoovelen Hem (Christus) aange- nomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven k i n d e r e n G o d s te worden, namelijk die in Zijnen naam gelooven.

g) 2 Cor. 6 : 18. E n Ik zal u tot een V a d e r zijn, en gij zult M i j tot z o n e n e n d o c h t e r e n zijn, zegt de Heere, de Almachtige.

Zie Catechismus, vr. 26—28. Belijdenis des Geloofs, art. 12—14.

V I J F D E L E S .

24. Vr. Wat gelooft gij met deze woorden: En in Jezus Christus, Zijnen eeniggeboren Zoon, onzen Heere ?

Antw. Dat Jezus Christus de eeuwige a) en eenige b) Zoon c) des Vaders is. éénswezens met God den Vader d) en den Heiligen Geest e).

a) Joh. 8 : 58. Jezus zeide tot hen: Voorwaar, voor- waar, zeg Ik u : e e r A b r a h a m w a s , b e n Ik.

b) Joh. 1 : 18. . Niemand heeft ooit G o d gezien; de e e n i g g e b o r e n Z o o n , die in den schoot des Vaders is, die heeft Hem ons verklaard.

c) Matth. 3 : 17. E n zie, eene stem uit de hemelen, zeggende: Deze is M i j n Z o o n , Mijn Geliefde, i n den- welken Ik Mijn welbehagen heb.

d) Joh. 10 : 30. Ik en de Vader zijn één.

e) Gal. 4 : 6. E n overmits gij kinderen zijt, zoo heeft God d e n G e e s t Z i j n s Z o o n s uitgezonden in uwe harten, die roept: Abba, Vader.

Zie Belijdenis des Geloofs, art. 10.

25. Vr. Gelooft gij niet, dat Hij ook mensch geworden is?

Antw. Ja ik; want Hij is ontvangen van den Heiligen Geest, en geboren uit de maagd Maria a).

a) Luk. 1 : 35. > E n de engel, antwoordende, zeide tot

(18)

16

Maria: de H e i l i g e G e e s t zal over u komen, en de kracht des A l l e r h o o g s t e n zal u o v e r s c h a - duwen. Daarom ook, dat Heilige, dat uit u g e b o r e n zal worden, zal Gods Zoon genaamd worden.

Zie Catechismus, vr. 25, 36. Belijdenis des Geloofs, art. 18.

26. Vr. Is dan Zijne Godheid veranderd in menschheid ?

Antw. Neen; want de Godheid is onveranderlijk.

Zie Catechismus, vr. 35. Belijdenis des Geloofs, art. 18.

27. Vr. Hoe is Hij dan mensch geworden?

Antw. Door aanneming dermenschheidineenig- heid des persoons a).

a) Rom. 9 : 5. Uit welke (Israëlieten) Christus is z o o v e e l het v l e e s c h a a n g « a t , dewelke is G o d boven allen te prijzen in der eeuwigheid, Amen.

28. Vr. Heeft Hij dan Zijne menschheid uit den hemel gebracht?

Antw. Neen H i j ; maar Hij heeft die aange- nomen uit de maagd Maria, door de werking des Heiligen Geestes a), en is alzoo ons, Zijnen broederen, in alles gelijk geworden, uitgenomeji de zonde b).

a) Luk. 1 i 30, 31. En de engel zeide tot haar:

Vrees niet, Maria, want gij hebt genade bij God gevon- den, en zie, gij z u l t b e v r u c h t worden, en een Z o o n baren, en zult Zijnen naam heeten Jezus.

b) Hebr. 4 : 15b. Die in alle dingen, gelijk als wij, is verzocht geweest, doch z o n d e r zonde.

29. Vr. Waarom wordt Hij J e z u s , dat is, Z a l i g m a k e r , genoemd?

Antw. Omdat Hij Zijn volk zalig maakt van hunne zonden a).

(19)

17

a) Matth. 1 : 21b. En gij zult Zijnen naam heeten Jezus; want Hij zal Zijn volk z a l i g maken van hunne zonden.

Zie Belijdenis des Geloofs, art. 21.

30. Vr. Is er anders geen Zaligmaker ? Antw. Neen; want er is ook o n d e r den hemel geen a n d e r e naam, die o n d e r de> m e n s c h e n g e g e v e n is, door w e l k e n wij moeten z a l i g worden, dan de naam van Jezus, Hand. 4 : 12.

Zie Catechismus, vr. 30. Belijdenis des Geloofs, art. 26.

31. Vr. Waarom wordt Hij C h r i s t u s , dat is, G e z a l f d e , genaamd ?

Antw. Omdat Hij a) met den Heiligen Geest is gezalfd b), en van Gött den Vader verordend c)% tot onzen grooten Profeet d), tot onzen eenigen Hoogepriester e) en tot onzen eeuwigen Koning/).

a) Luk. 9 : 20. En Hij zeide tot hen: maar gijlieden, wie zegt gij dat Ik ben ? En Petrus, antwoordende, zeide: de C h r i s t u s Gods.

b) Hand. 10 : 38a. Belangende Jezus van Nazareth, hoe Hem God gezalfd heeft met den H e i l i g e n Geest en met kracht.

c) Hand. 2 : 36. Zoo wete dan zekerlijk het gansche huis Israels, dat God Hem tot eenen Heere en C h r i s t u s gemaakt heeft, namelijk dezen Jezus, dien gij gekruist hebt.

d) Hand. 3 : 22. Want Mozes heeft tot de vaderen gezegd: de Heere, uw God, zal u eenen Profeet verwekken uit uwe broederen, gelijk mij; dien zult gij hooren in a l l e s wat Hij tot u spreken zal.

e) Psalm 110 : 4. De Heere heeft gezworen, en het zal Hem niet berouwen: Gij zijt P r i e s t e r in eeuwig- heid, naar de ordening van Melchizedek.

(20)

f) 1 Cor. 15 : 25. Want Hij moet a l s K o n i n g h e e r s c h e n totdat Hij alle de vijanden onder Zjjne voeten zal gelegd hebben.

Zie Catechismus, vr. 31, 32.

Z E S D E L E S .

32. Vr. Wat heeft dan Jezus Christus gedaan om ons zalig te maken ?

Antw. Hij heeft voor ons geleden a), is ge- kruist b), en gestorven c), is begraven d), en neder- gedaald ter helle e), dat is, Hij heeft de helsche pijn geleden, en is alzoo Zijnen Vader gehoor- zaam geworden f), opdat Hij ons van de tijdelijke en eeuwige straffen der zonde verlossen zou.

a) 1 Petr. 3 : 18. Want Christus heeft ook e e n s v o o r d e z o n d e n g e l e d e n , Hij rechtvaardig voor de onrechtvaardigen, opdat Hij ons tot G o d zoude brengen.

b) Gal. 3 : 13. Christus heeft ons verlost van den vloek der Wet, een vloek geworden zijnde voor ons;

want daar is geschreven: vervloekt is een iegelijk, d i e a a n h e t h o u t h a n g t .

c) 1 Cor. 15 : 3. Want ik heb ulieden ten eerste overgegeven, hetgeen ik ook ontvangen heb, dat Chris- tus g e s t o r v e n is voor onze zonden, naar de Schriften.

d) 1 Cor. 15 : 4a. E n dat Hij is b e g r a v e n . e) Matth. 27 : 46. E n omtrent de negende ure riep Jezus met eene groote stem, zeggende: E l i , E l i , Lama, Sabachthani; flat is, Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gfl M i j v e r l a t e n ?

f) Fil. 2 : 8. E n in gedaante gevonden als een mensch, heeft Hij Zich zeiven vernederd, g e h o o r - z a a m g e w o r d e n zijnde tot den dood, ja, den dood des kruises.

(21)

19

33. Vr. In welke natuur heeft Hij dit geleden ? Antw. Alleen in Zijne menschelijke natuur, dat is, in Zijn ziel a) en lichaam b).

a) Matth. 26 : 38. Mijne z i e l is geheel bedroefd tot den dood toe.

b) 1 Petr. 2 : 24a. Die zelf onze zonden in Zijn l i c h a a m gedragen heeft op het hout.

34. Vr. Wat heeft dan Zijne Godheid hiertoe gedaan ?

Antw. Zijne Godheid heeft door hare kracht die aangenomene menschheid alzoo gesterkt, dat zij den last van den toorn Gods tegen de zonde heeft kunnen verdragen, en ons daarvan verlossen.

35. Vr. Is Christus in den dood gebleven ? Antw. Neen Hij; maar Hij is ten derden dage opgestaan van de dooden a) tot onze rechtvaardig- making b).

a) Luk. 24 : 34. De Heere is waarlijk opge- staan.

b) Rom. 4 : 25. Welke overgeleverd is om onze zon- den, en opgewekt om onze r e c h t v a a r d i g m a k i n g .

1 Cor. 15 : 17, 18. En indien Christus niet opgewekt is, zoo is uw geloof tevergeefs, zoo zijt gij nog in uwe z o n d e n ; zoo zijn dan ook v e r l o r e n die in Christus ontslapen zijn.

Zie Catechismus, vr. 45.

36. Vr. Waar is Christus nu naar Zijne mensch- heid ?

Antw. Hij is opgevaren ten hemel en zit ter rechterhand Gods des Vaders a) dat is, verheven in de hoogste heerlijkheid boven alle schepselen b).

(22)

2a

a) Mark. 16 : 19. De Heere dan, nadat Hij tot hen gesproken had, is opgenomen i n d e n h e m e l , en i s g e z e t e n a a n de r e c h t e r h a n d G o d s .

b) Ef. 1 l 20, 21. E n (God) heeft Hem gezet aan Zijne rechterhand in den hemel; v e r r e b o v e n a l l e o v e r - h e i d e n m a c h t , e n k r a c h t , e n h e e r s c h a p p i j , e n a l l e n n a a m , die genoemd wordt, niet alleen in deze wereld, maar ook in de toekomende.

Zie Catechismus, vr. 46, 49—51.

37. Vr. Waartoe is Hij daar zoo hoog verheven?

Antw. Inzonderheid opdat Hij vandaar Zijne gemeente zoude regeeren a)- en onze Voorbidder zijn bij den Vader b).

a) Col. 1:18. E n Hij is het H o o f d d e s l i c h a a m s , namelijk der gemeente, Hij, die het begin is, de eerst- geborene uit de dooden, opdat Hij in allen de eerste zou zijn.

b) Hebr. 7 : 25. Waarom Hij ook volkomenlijk kan zalig maken degenen, die door Hem tot God gaan, a l z o o Hij a l t i j d l e e f t o m v o o r h e n te b i d d e n .

Zie Catechismus, vr. 50,51. Belijdenis des Geloofs, art. 26.

38. Vr. Is Hij dan niet bij ons tot aan het einde der wereld, gelijk Hij ons beloofd heeft? Matth.

28 : 20.

Antw. Naar Zijne Godheid, majesteit, genade en Geest, wijkt Hij nimmermeer van ons; maar naar Zijne menschheid blijft Hij in den hemel, totdat Hij eenmaal komen zal a) om te oordeelen de levenden en de dooden b).

a) Hand. 1 : 11b. Deze Jezus, die van u opgenomen is in den hemel, z a l a l z o o k o m e n , g e l i j k e r w i j s gij Hem naar den hemel hebt zien henenvaren.

b) 2 Cor. 5 : 10. Want wij allen moeten geopenbaard worden v o o r d e n r e c h t e r s t o e l v a n C h r i s t u s , op-

(23)

21

(fat een iegelijk wegdrage hetgeen door het lichaam ge- schiedt, naardat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad.

Z E V E N D E L E S .

39. Vr. Wat gelooft gij van den Heiligen Geest?

Antw. Dat Hij te zamen met den Vader en den Zoon waarachtig, eeuwig God is a), en dat Hij mij van den Vader b) door Christus gegeven zijnde, wederbaart c), in alle waarheid leidt d), mij troost e), en in eeuwigheid bij mij zal blijven f).

a) Hand. 5 : 3, 4. En Petrus zeide: Ananias, waarom heeft de satan uw hart vervuld, dat gij den H e i l i g e n Geest liegen zoudt? . . . . gij hebt den menschen niet gelogen, maar Gode.

b) Hand. 2 : 33. Hij dan, door de rechterhand Gods verhoogd zijnde, en de belofte des Heiligen Geestes ont- vangen hebbende van den Vader, heeft dat uitge- stort, dat gij nu ziet en hoort.

c) Joh. 3 : 5. Jezus antwoordde: voorwaar, voor- waar zeg Ik u, zoo iemand niet geboren wordt uit water en Geest, hij kan in het koninkrijk Gods niet ingaan.

d) 1 Cor. 2 : 12. Doch wij hebben niet ontvangen den geest der wereld, ma'ar den Geest, die uit God is, opdat wij zouden weten de dingen, die ons van God ge- schonken zijn.

e) Hand. 9 : 31. De gemeenten dan hadden vrede, en werden gesticht; en wandelende in de vreeze des Heeren, en in de v e r t r o o s t i n g des H e i l i g e n Geestes, werden vermenigvuldigd.

f) Joh. 14 : 16. En Ik zal den Vader bidden, en Hij zal u eenen anderen Trooster geven, opdat Hij bij u blijve in der e e u w i g h e i d .

Zie Belijdenis des Geloofs, art.11. Dordtsche Leerregels, III en IV, 3, 11, 12, 13, 16.

(24)

40. Vr. Wat gelooft gij van de heilige, alge- meene kerk?

Antw. Dat de Zoon van God a) uit het gansche menschelijk geslacht 6,) de uitverkorenen ten eeuwi- gen leven c) door Zijn Geest en Woord dj Zich tot eene gemeente vergadert, waarvan ik geloof dat ik een levend lidmaat ben, en eeuwig zal blijven e).

a) Joh. 12 : 32. En Ik, zoo wanneer Ik van de aarde zal verhoogd zijn, zal ze allen tot Mij trekken.

b) Op. 5 : 9b. Gij hebt ons Gode gekocht met Uw bloed, uit alle geslacht, en taal, en v o l k en natie.

c) Ef. 1 : 4a. Gelijk Hij ons u i t v e r k o r e n heeft in Hem, vóór de grondlegging der wereld.

d) Hand. 16 : 14. En een zekere vrouw, met name Lydia, eene purperverkoopster van de stad Thyatire, hoorde ons, w e l k e r hart de Heere heeft geopend, dat zij acht nam op hetgeen van P a u l u s gespro- ken werd.

e) Joh. 10 : 28. En Ik geef hun het eeuwige leven, en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, en n i e m a n d zal ze uit Mijne hand rukken.

Zie Catechismus, vr.54,55. Belijdenis des Geloofs, art.

27. Dordtsche Leerregels, II, 8, 9 : V, 1—5.

41. Vr. Waar vergadert Hij deze kerk?

Antw. Daar men Gods Woord recht predikt, en de heilige Sacramenten bedient naar de in- stelling van Christus a).

a) Hand. 2 : 42. En zij waren volhardende in de leer der apostelen, en in de gemeenschap, en in de b r e k i n g des broods, en in de gebeden.

Zie Catechismus, vr. 54. Belijdenis des geloofs, art.

28—32. Dordtsche Leerregels, II, 5. III en IV, 6, 17.

(25)

23

42. Vr. Welke weldaden doet God aan deze gemeente ?

Antw. Hij schenkt haar vergeving der zonden a), wederopstanding des vleeschesö) èn het eeuwige leven c).

a) Ef. 1 : 7. In welken (Christus) wij hebben de verlossing door Zijn bloed, namelijk de v e r g e v i n g der misdaden, naar den rijkdom Zijner genade.

b) Rom. 8 : 11. En indien de Geest desgenen, die Christus uit de dooden opgewekt heeft, in u woont, zoo zal Hij, die Christus uit de dooden opgewekt heeft, ook uwe sterfelijke lichamen levend maken, door Zijnen Geest, die in u woont.

c) 1 Joh. 2 i 25. En dit is de belofte, die Hij ons beloofd heeft, namelijk het eeuwige leven.

Zie Catechismus, vr. 56—58. Belijdenis des Geloof, art.

23, 37.

A C H T S T E L E S .

43. Vr. Wat baat het u nu, dat gij dat alles ge- looft ?

Antw. Dat ik in Christus voor God recht- vaardig ben a).

44. Vr. Hoe zijt gij rechtvaardig voor God a) ? Antw. Alleen door een waar geloof in Jezus Christus.

a) Rom. 3 : 28. Wij besluiten dan, dat de mensch door het geloof gerechtvaardigd wordt zonder de werken der wet.

Rom. 4 : 5. Doch dengene, die niet werkt, maar gelooft in Hem, die den goddelooze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot rechtvaardigheid.

Zie Catechismus, vr. 60. Belijdenis des Geloofs, art. 22.

(26)

24

45. Vr. Hoe is het te verstaan dat gij alleen door het geloof gerechtvaardigd zijt ?

Antw. Alzoo, dat alleen de volkomene ge- noegdoening a) en gerechtigheid van Christus b) door God mij wordt toegerekend, waardoor mij mijne zonden vergeven, en ik een erfgenaam des eeuwigen levens word c); en dat ik die niet anders dan door het geloof kan aannemen.

a) I Joh. 2 : 2a. E n Hij (Christus) is e e n e v e r - z o e n i n g voor onze zonden.

b) Rom. 5 : 19. Want gelijk door de ongehoorzaam- heid van dien éénen mensch velen tot zondaars gesteld zijn geworden, alzoo zullen ook d o o r de g e h o o r - z a a m h e i d v a n é é n e n v e l e n t o t r e c h t v a a r d i - g e n gesteld worden.

c) Hand. 26 : 18b. Opdat zij vergeving der zonden ontvangen, en een erfdeel onder de geheiligden, door het geloof in Mij (Jezus).

Zie Catechismus, vr. 60, 61. Belijdenis des Geloofs, art. 22, 23.

46. Vr. Waarom kunnen onze goede werken onze gerechtigheid voor God niet zijn, noch ook een stuk daarvan ?

Antw. Daarom dat ook onze beste werken in dit leven onvolkomen en met zonde bevlekt zijn a).

a) Ps. 143 : 2. E n ga niet in het gericht met Uwen knecht; want n i e m a n d , die leeft, zal voor U w aange- zicht r e c h t v a a r d i g zijn.

Jesaja 64 : 6. Doch wij a l l e n z i j n a l s e e n o n - r e i n e , en alle onze gerechtigheden zijn als een w e g - w e r p e l i j k k l e e d .

Zie Catechismus, vr. 62. Belijdenis des Geloofs, art. 24.

(27)

25

47. Vr. Verdienen dan onze goede werken niet, die God nochtans in dit en in het toekomende leven wil beloonen ?

Antw. Deze belooning a) geschiedt niet uit verdienste, maar uit genade b).

a) Luk. 18 : 29, 30. En Hij ( Jezus) zeide tot hen:

voorwaar, Ik zeg ulieden, dat er niemand is, die verlaten heeft huis, of ouders of broeders, of vrouw of kinderen, om het koninkrijk Gods; die niet zal v e e l v o u d i g weder ontvangen in dezen tijd, en in de toekomende eeuw het eeuwige leven.

b) Luk. 17 : 10. Wanneer gij zult gedaan hebben al hetgeen u bevolen is, zoo zegt: wij zijn onnutte dienstknechten, want wij hebben maar gedaan het- geen wij schuldig waren te doen.

N E G E N D E L E S . 48. Vr. Wie werkt dat geloof in u ? Antw. De Heilige Geest a).

a) 1 Cor. 12 : 3b. En niemand kan zeggen Jezus den Heere te zijn dan door den H e i l i g e n Geest.

Zie Belijdenis des Geloofs, art. 24. Dordtsche Leer- regels, III en IV, 6, 10.

49. Vr. Door wat middel ?

Antw. Door het gehoor van het gepredikte Woord a).

a) Rom. 10 : 17. Zoo is dan het geloof uit het gehoor, en het gehoor door het Woord Gods.

50. Vr. Hoe versterkt Hij dat geloof?

Antw. Door datzelfde gepredikte Woord, en het gebruik der heilige Sacramenten.

Zie Belijdenis des Geloofs, art. 33. Dordtsche Leer- regels Leerregels, III en IV, 17; V, 15.

(28)

26 51. Vr. Wat zijn Sacramenten?

Antw. Heilige teekenen en zegelen a) van God ingesteld, om ons daardoor te verzekeren dat Hij ons vergeving der zonden en het eeuwige leven uit genade schenkt, om het eenige slacht- offer van Christus aan het kruis volbracht.

a) Rom. 4 : 17. Abraham heeft het te eken der be- snijdenis ontvangen tot een zegel der rechtvaardigheid des geloofs.

Zie Catechismus, vr. 66, 67. Belijdenis des Geloofs, art. 33.

52. Vr. Hoeveel Sacramenten heeft Christus in het nieuwe Testament ingesteld ?

Antw. Twee, den heiligen Doop en het heilige Avondmaal.

53. Vr. Welk is het teeken in den Doop ? Antw. Het water, waarmede wij gedoopt worden in den naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes a).

a) Matth. 28 : 19. Gaat dan heen, onderwijst alle de volkeren, hen doopende in den naam des V a d e r s , en des Zoons, en des H e i l i g e n Geestes.

Zie Belijdenis des Geloofs, art. 34.

54. Vr. Wat beteekent en verzegelt dat?

Antw. De afwassching der zonden a) door het bloed b) en den Geest c) van Jezus Christus.

a) Hand. 22 : 16b. Laat u doopen en uwe zon- den afwasschen, aanroepende den naam desHeeren.

b) lfoh.l:7b. Het b l o e d van Jezus C h r i s t u s , Zijnen Zoon, reinigt ons van alle zonden.

c) 1 Cor. 6 : 11. Maar gij zijt afgewasschen, maar gij

(29)

27

zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd in den naam van den Heere Jezus en door den G e e s t o n z e s G o d s .

Zie Catechismus, vr. 70. Belijdenis des Geloofs, art. 34.

55. Vr. Waar heeft Christus ons zulks toege- zegd en beloofd?

Antw. In de inzetting des Doops, die aldus luidt: Gaat heen in de geheele wereld, predikt het evangelie allen kreature; onderwijst alle de volken, hen doopende in den naam des Vaders, en des Zoons en des Heiligen Geestes; die ge- loofd zal hebben, en gedoopt zal zijn, zal zalig worden, maar die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden, Mark. 16 : 15, 16.

Zie Catechismus, vr. 71-73. Belijdenis des Geloofs, art. 34.

56. Vr. Zal men ook de jonge kinderen doopen ? Antw. J a ; want zij zijn zoowel als de vol- wassenen in het verbond Gods en in Zijne ge- meente begrepen a).

a) Gen. 17: 7. Ik zal Mijn verbond oprichten tusschen Mij en tusschen u, en tusschen uwen zade na u, in hunne geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God, en uwen zade na u.

Hand. 2 : 39. Want u komt de belofte toe en uwen k i n d e r e n , en allen die daar verre zijn, zoovelen als er de Heere onze God toe roepen zal.

Zie Catechismus, vr. 74. Belijdenis des Geloofs, art.

34. Dordtsche Leerregels, 1: 17.

TIENDE L E S .

57. Vr. Welk is het uiterlijk teeken in het Ayond-

maal ? , Antw. Het gebroken brood, dat wij eten, en

(30)

28

de vergoten wijn, dien wij drinken, tot gedachtenis van het lijden en sterven van Christus a).

a) 1 Cor. 11:26. Want zoo dikwijls als gij d i t b r o o d zult eten, en dezen d r i n k b e k e r zult drinken, zoo verkondigt den dood des Heeren, totdat Hij komt.

58. Vr. Wat beteekent en verzegelt dat?

Antw. Dat Christus onze ziele met Zijn ge- kruisigd lichaam en vergoten bloed spijst en laaft ten eeuwigen leven a).

a) 1 Cor. 10 : 16. De drinkbeker der dankzegging, dien wij dankzeggende zegenen, is die niet eene gemeen- schap des bloeds van Christus ? Het brood, dat wij breken, is dat niet eene gemeenschap des lichaams van Christus ?

Zie Catechismus, vr. 75,76. Belijdenis des Geloofs, art. 35.

59. Vr. Waar heeft ons Christus zulks toegezegd?

Antw. In de instelling des heiligen Avond- maals, die door Paulus aldus wordt beschreven:

W a n t i k h e b v a n d e n H e e r e o n t v a n g e n , h e t g e e n i k o o k u o v e r g e g e v e n h e b , d a t de H e e r e J e z u s i n d e n n a c h t , i n w e l k e n H i j v e r r a d e n w e r d , h e t b r o o d n a m ; e n a l s Hij g e d a n k t h a d , b r a k H i j h e t e n z e i d e : N e e m t , eet, d a t i s M i j n l i c h a a m , d a t v o o r u g e b r o k e n w o r d t ; d o e t d a t t o t M i j n e g e d a c h t e n i s . D e s - g e l i j k s n a m Hij o o k d e n d r i n k b e k e r na h é t e t e n d e s A v o n d m a a l s en z e i d e : D e z e d r i n k b e k e r i s h e t N i e u w e T e s t a - m e n t i n M i j n b l o e d ; d o e t dat, z o o d i k - w i j l s a l s gij d i e n z u l t d r i n k e n , t o t M i j n e g e d a c h t e n i s ; w a n t z o o d i k w i j l s a l s gij d i t b r o o d z u l t e t e n , en d e z e n

(31)

29

d r i n k b e k e r z u l t d r i n k e n , z o o v e r k o n - d i g t d e n d o o d d e s H e e r e n , t o t d a t H i j k o m t , 1 Cor. 11 : 23—26.

60. Vr. Wordt het brood veranderd in het lichaam van Christus, of de wijn in Zijn bloed ?

Antw. Neen; niet meer dan het water in den Doop wordt veranderd in het bloed van Christus.

Zie Catechismus, vr. 78—80. Belijdenis des Geloofs, art. 33, 35.

61. Vr. Hoe moet gij uzelven beproeven eer gij tot het Avondmaal des Heeren komt?

Antw. Eerst moet ik onderzoeken a) of ik mij- zelven vanwege mijne zonden mishaag, en mij daarom voor G o d verootmoedig b);

Ten tweede, of ik geloof en vertrouw, dat mij al mijne zonden om Christus' w i l vergeven zijn c);

Ten derde, of ik ook een ernstig voornemen heb, om voortaan in alle goede werken te wandelen d).

a) 1 Cor. li : 28, 29. Maar de mensch b e p r o e v e z i c h z e l v e n , en ete a l z o o van het brood, en d r i n k e van den d r i n k b e k e r . Want die onwaardig- lijk eet en drinkt, die eet en drinkt zichzelven een oor- deel, niet onderscheidende het lichaam des Heeren.

b) Psalm 51 : 19. Een g e b r o k e n en v e r s l a g e n hart zult Gij, o God, niet verachten.

c) 2 Cor. 13 : 5. Onderzoekt u zeiven, of gij in het g e l o o f zijt; beproeft u zeiven.

d) Psalm 119 : 40. Zie, ik heb eene begeerte tot Uwe bevelen.

a) Zie Catechismus, vr. 81. Belijdenis des Geloofs, art. 35.

62. Vr. Zal men ook hen ten Avondmaal laten

(32)

30

gaan, die eene ongoddelijke leer drijven, of een ergerlijk leven leiden?

Antw. Neen ; opdat Gods Verbond niet worde ontheiligd, en Zijn toorn over de gansche ge- meente niet aangestoken worde a).

a) 1 Cor. 5 : li. Maar nu heb ik u geschreven dat gij u niet zult vermengen, namelijk indien iemand, een broeder genaamd zijnde, een hoereerder is, of een gierig- aard, of een lasteraar, of een dronkaard, of een roover, dat gij met zoodanig eenen ook niet zult eten. Vgl. vs. 13.

TIL 3 : 10. Verwerp eenen ketterschen mensch na de eerste en tweede vermaning.

Zie Catechismus, vr. 82. Belijdenis des Geloofs, art. 32.

63. Vr. Hoe zal men dan met de zoodanigen handelen ?

Antw. Volgens de ordinantie, die ons Christus daarvan gegeven heeft: I n d i e n u w b r o e d e r t e g e n u g e z o n d i g d heeft, g a h e e n en b e s t r a f h e m t u s s c h e n u en h e m a l l e e n ; i n d i e n hij u h o o r t , z o o h e b t gij u w e n b r o e d e r g e w o n n e n . M a a r i n d i e n hij u n i e t h o o r t , z o o n e e m n o g é é n of t w e e m e t u ; o p d a t i n d e n m o n d v a n t w e e of d r i e g e t u i g e n a l l e w o o r d b e s t a . E n i n d i e n hij d e n z e l v e n g e e n g e h o o r geeft, z o o z e g h e t d e r g e m e e n t e ; é n i n d i e n hij o o k d e r g e m e e n t e g e e n ge- h o o r geeft, z o o zij hij u a l s de h e i d e n en de t o l l e n a a r , Matth. 18 : 15—17.

Zie Catechismus, vr. 83—85. Belijdenis des Geloofs, art. 32. Dordsche Leerregels, III— IV, 15.

(33)

HET DERDE DEEL.

Van de dankbaarheid.

E L F D E L E S .

64. Vr. Aangezien wij alleen uit genade, door Christus, zalig worden, waarom moet gij nog goede werken doen ?

Antw. Niet om den hemel daarmede te ver- dienen, hetwelk Christus heeft gedaan a), maar omdat God mij zulks heeft geboden b).

a) Tit. 2 : 14. Die Zichzelven voor ons ge- geven heeft, opdat Hij ons zoude verlossen van alle ongerechtigheid, en Zichzelven een eigen volk zoude reinigen, ijverig in goede werken.

b) Ef. 2 : 10. Want wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken.

Zie Catechismus, vr. 86. Belijdenis des Geloofs, art.

24, 25. Dordtsche Leerregels, I, 9, 12, 13.

65. Vr. Waartoe dienen dan uwe goede werken ? Antw. Dat ik Gode daarmede dankbaarheid voor al Zijne weldaden bewijze, en Hij door mij geprezen worde a) ; dat ik ook uit de goede werken, als uit de vruchten, van de echtheid mijns geloofs verzekerd zij b); en dat mijn naaste daardoor gesticht, en voor Christus gewonnen worde c).

a) Rom. 12 : 1. Ik bid u dan, broeders, door de ont- fermingen Gods, dat gij uwe lichamen stelt tot eene

(34)

levende, heilige, en Qode welbehagelijke of-, ferande, welke is uwe redelijke godsdienst.

b) 2 Petr. 1 : 10. Daarom, broeders, benaarstigt u te meer om uwe r o e p i n g en v e r k i e z i n g vast te maken.

c) Matth. 5 : 16. Laat uw licht alzoo schijnen voor de menschen, dat zij uwe goede werken mogen zien, en uwen Vader, die in de hemelen is, verheer- lijken.

Zie Catechismus, vr. 86. Belijdenis des Geloofs, art.

24. Dordtsche Leerregels I i 12, V, \2, 13.

66. Vr. Zullen diegenen ook zalig worden, die geene goede werken doen ?

Antw. Neen; want de Schrift zegt dat geen onkuische, afgodendienaar, echtbreker, hoereerder, dief, geldgierige, dronkaard, lasteraar, noch roover, noch dergelijke, het Rijk Gods beërven zal, 1 Cor.

6 : 9 , 10, tenzij dat zij zich tot God bekeeren.

Zie Catechismus, vr. 87. Dordtsche Leerregels, I, 13.

67. Vr. Waarin bestaat de bekeering des men- schen ?

Antw. In een hartelijk leedwezen a) en vlieden van de zonden b) en in een ernstigen lust c), en doen d) van alle goede werken.

a) 2 Cor. 7 i 10a. Want de d r o e f h e i d naar G o d werkt eene onberouwelijke bekeering tot zaligheid.

b) Gal. 5 : 24. Maar die van Christus zijn hebben het v l e e s c h g e k r u i s t met de bewegingen en be- geerlijkheden.

c) Rom. 7 : 22. Want ik heb een vermaak in de wet G o d s naar den inwendigen mensch.

d) 2 Tim. 2 : 21. Indien dan iemand zichzelven van deze reinigt, die zal een vat zijn ter eere, geheiligd en

(35)

bekwaam tot het gebruik des Heeren, t o t a l l e g o e d w e r k t o e b e r e i d .

Zie Catechismus, vr. 91. Belijdenis des Geloofs, art. 24.

Dordtsche Leerregels, V, 7, 12, 13.

68. Vr. Wat zijn goede werken ?

Antw. Alleen die uit waar geloof a), naar de wet Gods b), Hem ter eere c), geschieden, en niet die op menscheninzettingen d), of op ons goed- dunken e) gegrond zijn.

a) Rom. 14 : 23b. E n al wat u i t h e t g e l o o f n i e t is, dat is zonde.

b) fes. 8 : 20. Tot de wet en tot de getuigenis. Zoo zij niet spreken n a a r d i t W o o r d , het zal zijn, dat zij geen dageraad zullen hebben.

c) 1 Cor. 10 : 31. Hetzij dan dat gijlieden eet, hetzij dan dat gij drinkt, hetzij dat gij iets anders doet, d o e t h e t a l t e r e e r e G o d s .

d) Matth. 15 : 9. Doch t e v e r g e e f s e e r e n z i j M i j , leerende leeringen, die g e b o d e n v a n m e n s c h e n zijn.

e) Col. 2 : 23. Dewelke wel hebben e e n e s c h ij n- r e d e v a n w i j s h e i d e n e i g e n w i l l i g e n godsdienst, doch zijn niet in eenige waarde, maar tot verzadiging van het vleesch.

Zie Catechismus, vr. 91—113. Belijdenis des Geloofs art. 24. Dordtsche Leerregels, I, 9.

69. Vr. Kunnen zij, die tot God bekeerd zijn, de wet Gods volkomenlijk houden?

Antw. Neen zij toch a), maar ook de aller- heiligsten, zoo lang als zij in dit leven zijn, hebben maar een klein beginsel dezer gehoorzaamheid ; doch alzoo, dat zij met een ernstig voornemen, niet alleen naar sommige, maar naar al de ge- boden Gods beginnen te leven b), gelijk zij ook

(36)

den Heere geduriglijk bidden, om dagelijks daarin toe te nemen c).

a) fac. 3 : 2a. Wantwij s t r u i k e l e n a l l e n invele.

b) Rom. 7 : 22, 23. Want ik heb een v e r m a a k i n de w e t G o d s naar den inwendigenmensch; maar ik zie eene andere wet in mijne leden, welke strijdt tegen de wet mijns gemoeds, en mij gevangen neemt onder de wet der zonde, die in mijne leden is.

c) Psalm 119 : 35. Doe mij treden op h e t p a d U w e r g e b o d e n ; want daarin heb ik lust.

Zie Catechismus, vr. 114—116. Belijdenis des Geloofs, art. 24. Dordtsche Leerregels, I, 16; V, 1—5, 12, 13.

TWAALFDE LES.

70. Vr. Wien moeten wij hierom bidden ? Antw. Niet eenig schepsel, maar alleen God a), die ons helpen kan b), en om Jezus Christus' wille verhooren wil c).

a) fes. 63 : 16. Gij toch zijt onze Vader, want A b r a h a m w e e t v a n o n s n i e t , e n I s r a ë l k e n t o n s n i e t ; G i j , o Heere! zijt onze Vader, onze Ver- losser van ouds af is U w naam.

b) Luk. 18 : 26, 27. En die dit hoorden zeiden:

W i e kan dan zalig worden ? E n Hij (Jezus) zeide: De dingen, die onmogelijk zijn bij de menschen,zijn m o g e - l i j k b i j G o d .

c) foh. 16 : 23b. A l wat gij den Vader b i d d e n zult in Mijnen naam, dat zal Hij u geven.

Zie Catechismus, vr. 116, 117. Belijdenis des Geloofs, art. 13, 26.

71. Vr. In wiens naam moeten wij God bidden ? Antw. Alleen in den naam van Christus, en niet in den naam van eenigen heilige a).

a) Hand. 4 : 12b. Want er is ook onder den hemel

(37)

35

geen a n d e r e naam, die onder de menschen gegeven is, door welken wij moeten zalig worden.

Zie Catechismus, vr. 116, 117. Belijdenis des Geloofs, art. 26.

72. Vr. Om welke dingen moeten wij dezen God bidden ?

Antw. Om alle geestelijke en lichamelijke nooddruft a), welke de Heere Christus begrepen heeft in het gebed, dat Hij ons zelf geleerd heeft.

a) Fil. 4 : 6. Weest in geen ding bezorgd, maar laat uwe begeerten in alles, d o o r b i d d e n en smee- ken, met dankzegging, bekend w o r d e n bij G o d .

Zie Catechismus, vr. 118.

73. Vr. Hoe luidt dat gebed?

Antw. Onze Vader die in de hemelen zijt!

Uw naam worde geheiligd;

Uw koninkrijk kome ;

Uw wil geschiede, gelijk in den hemel, alzoo ook op de aarde;

Geef ons heden ons dagelijksch brood;

En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren;

En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den booze.

Want Uws is het koninkrijk, en de kracht, en de heerlijkheid in der eeuwigheid, Amen.

Matth. 6 : 9—13.

Zie Catechismus, vr. 119.

74. Vr. Wat begeert gij van God in dit gansche gebed ?

Antw. Ten eerste, dat al wat dient tot Gods

(38)

36

eer, bevorderd worde, en daarentegen geweerd, wat haar verhindert, of Zijnen wil wederstaat.

Ten andere, dat Hij mij met alle nooddruft naar het lichaam verzorge, en naar de ziel mij beware voor alle kwaad, dat mij aan mijne zalig- heid zou kunnen schadelijk zijn.

Zie Catechismus, vr. 120—129.

(39)

3 0000 01215 3544

(40)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dat de eeuwige Vader onzes Heeren Jezus Christus, Die hemel en aarde, met al wat er in is, uit niet geschapen heeft a , Die ook door Zijn eeuwigen raad en voorzienigheid ze nog

kerknet.be.” En omdat de sociale media nu eenmaal niet meer weg te denken zijn, heeft Spes voor het nieuwe programma De Katho- lieke Ket ten slotte ook een gelijk- namige

Er zal geen afgoderij meer zijn, alleen de eeuwige heer- schappij van de Heer in een vrede- volle wereld.. Hanssens • Wie de Bijbel en voor- al Jezus’ spreken over de eindtijd

Focus niet op je verleden, geloof in de toekomst die God voor je heeft ontvang niet alleen de vergeving en genade, maar ook de liefde en genade.. God wil de hemel openen en

Je zult nog niet zo lang overtuigd zijn. Want die Epafras, die is daar in zijn eigen stad Kolosse gekomen, en die heeft daar het Evangelie verkondigd, en daar is een gemeente

voorbereid. Het zijn drukke dagen geweest voor de burgers en de bezetting van Woerden. Alle schansen en versterkingen zijn opgehoogd. Er is zoveel mogelijk voedsel opgeslagen in

Dit heeft Jezus gedaan als begin van de tekenen te Kana in Galilea en Hij heeft Zijn heerlijkheid geopenbaard; en Zijn discipelen geloofden in Hem...Jezus nu heeft in

Niet alleen Lenita en Tymothée sloten aan, maar ook een moeder met twee volwassen zonen die het vormsel willen ontvangen.” Lenita legt uit: “Sommigen van onze groep bereiden zich