• No results found

God, U loven wij, Heere, U prijzen wij. Eeuwige Vader, U eert de ganse aarde.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "God, U loven wij, Heere, U prijzen wij. Eeuwige Vader, U eert de ganse aarde."

Copied!
22
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Het Wonder van Woerden.

Corrie:

Melden wat er allemaal rondom het wonder van Woerden bekend is, zoals 1. gebrandschilderde ramen in de Petruskerk, schilderij in het oude stadhuis.

2. rotonde Wonder van Woerden…

Een verkorte versie van het boek “Het wonder van Woerden”. Geschreven door C. v.d End.

Een waargebeurd verhaal over het Spaanse beleg in Woerden 1575/1576.

“Gelukkig dat er weer een schip met voedsel is aangekomen” verzucht Trijntje zacht. ´Er is voldoende eten in de stad, maar een schip met extra voorraden is altijd welkom. Je weet nooit wat er kan gebeuren in deze woelige tijden”. Oude Trijntje is er niet gerust op.

Er gaan allerlei geruchten over een strafexpeditie met Alva als bevelvoerder van het leger.

Drie jaar geleden heeft Woerden zich aangesloten bij de opstand van Willem van Oranje.

Sinds die tijd wordt in Woerden de Lutherse leer openlijk gepredikt. En dat zal Alva Woerden zeker niet in dank afnemen. Trijntje herinnert zich het begin nog maar al te goed.

Jan Knoop, die sterke vent uit de Achterstraat, kwam met een paar vrienden de kerk inlopen.

Terwijl de priester de mis opdroeg begonnen zij zomaar – dwars door alles heen – Nederlandse Psalmen te zingen..

Dit was het begin van een complete opstand. Zo erg, dat de vroedschap bang werd voor een beeldenstorm. Zoiets was in de zuidelijke gewesten ook gebeurd.

Gelukkig was de stadsregering verstandig. Men liet op tijd de beelden weghalen uit de kerk en opbergen. Ook ging de kerk op slot. Een tijdje later werden andere paapse versieringen verwijderd. De orgels bleven gelukkig op hun plaats. Daar had niemand bezwaar tegen.

Ook de tafel van het hoofdaltaar bleef staan. Maar in plaats van de mis werd aan deze tafel voortaan het Heilig Avondmaal gevierd.

Trijntje krijgt een warm gevoel als zij hieraan denkt. Het is een zegen dat in de stad de leer van Luther in alle vrijheid verkondigd wordt, vindt Trijntje. Maar het kan ook wel eens voor veel moeilijkheden zorgen! Bezorgd draait Trijntje zich om en steekt haar handen in het sop.

Het rumoer bereikt ook de Poelstraat. Meester Jan Roelofszoon is de eerste die door lawaai gewekt wordt. Hij moet vanmorgen al vroeg de deur uit voor een bespreking met dominee Saliger. Ook zijn vrouw is al wakker.

Er zijn problemen, Machteld!’ begint haar man. “Hertog Alva laat het er niet bij zitten. Hij is Buren binnengevallen en heeft het stadje bijna helemaal uitgemoord. Iemand, ik geloof een legeroverste, heeft verraad gepleegd, zodat ook het kasteel gevallen is. Nee, het is daar bittere ellende, omdat ze ook al een tijd last gehad hebben van de pest. Aan die vreselijke ziekte zijn daar veel mensen overleden. Alva is nu op weg naar IJsselstein. De kans dat hij naar Woerden komt is behoorlijk groot. Er is een bode van de Prins van Oranje gekomen met brieven. We moeten samen met alle steden die voor de Prins gekozen hebben tegen de Spanjaarden vechten, dan staan we sterk.”

Moeder zucht. “Ik hoop, dat het meevalt. Laten we bovenal maar op de Heere vertrouwen”

antwoordt moeder Machteld. terwijl zij het brood voor haar man verder klaarmaakt.

“Ds. Saliger wil dat Woerden eensgezind tegen de hertog van Alva stand houdt. Daarom wil de dominee samen met de kerkenraad en het stadsbestuur ons vanmorgen bijpraten.. Ik moet in ieder geval weer om 8 uur op school zijn”.

(2)

2

Als het klokkenspel om 12 uur zijn melodietje laat horen, loopt meester Jan Roelofszoon met zijn kinderen naar huis. Op de brug blijft vader even staan en kijkt naar het schip tegen de kade.

“Kranige schipper, jongens, die het aangedurfd heeft om Woerden te bevoorraden. Als de Spanjaarden dit te weten komen, is de schipper niet best af”.

‘Ja, maar papa, de Spanjaarden zijn toch heel ver weg? En Woerden is toch een sterke stad?’

zegt Wouter. Vader schudt zijn hoofd. ‘Was dat maar waar. Het gaat niet goed met ons gewest. De Spanjaarden komen misschien sneller dan je denkt. En wij zijn maar met weinigen.’ Wouter zwijgt. Vader kijkt zo somber….

Als de klok van de Petruskerk na het eten het kinderspel verstoort, zwaait de schooldeur open. De les begint weer. Van 1 tot 4 uur. Meester Jan kijkt door het bovenraam. De klok wijst al over drieën. ‘Jongens en meisjes, Alles opruimen en netjes zitten, dan ga ik een verhaal vertellen.’

“Ongeveer vijftig jaar geleden zijn er in Woerden belangrijke dingen gebeurd. Zo belangrijk, dat wij dat vandaag nog steeds merken. Het verhaal dat ik jullie ga vertellen gaat over Jan de Bakker. Hij is het die in Woerden het Evangelie weer opnieuw gebracht heeft. Hij is vroeger ook nog een tijdje meester in Woerden geweest. Hij woonde toen met zijn ouders in een huisje achter het stadhuis en de kerk, hier aan de overkant. Dat was gemakkelijk voor zijn vader, want deze was koster in de kerk. Behalve koster was vader Jan ook steenbakker.

Zoon Jan kan net als zijn vader, goed leren. Eerst in Woerden, daarna nog vijf jaar in Utrecht en later op de universiteit van Leuven. De grootste wens van Jans vader is, dat zijn zoon priester zal worden in zijn kerk. Eerst lijkt dat niet te lukken, want Jan stopt na een tijdje met zijn studie. Hij is toen een poosje meester geweest. Hier in ditzelfde lokaal, heeft hij toen ook lesgegeven. Weet je wat de kinderen toen het mooiste vonden? Als meester Jan uit de Bijbel vertelde! De priesters in de kerk vertelden meestal alleen verhalen over heiligen.

En als zij uit de Bijbel vertelden, deden zij dat in het Latijn. Je snapt wel, dat de meeste mensen dat niet konden begrijpen..

Als de kinderen op school de vertellingen van meester Jan horen, vertellen zij thuis wat zij op school gehoord hebben. Zo komt het Evangelie via de kinderen bij de ouders thuis. Na een tijdje gaat meester Jan toch verder studeren. Als hij klaar is, wordt hij pastoor In

Jacobswoude. Na een tijdje komt de wens van de vader van Jan uit. Er komt een plaats als priester vrij in de Petruskerk en Jan komt naar Woerden. Nu is Jan priester en zijn vader koster van de Petruskerk.

Het allermooiste is dat Jan in het Hollands het Evangelie verkondigt. De Petruskerk is nog nooit zo vol geweest. De mensen komen zelfs van buiten de stad. Zoiets hebben zij nog nooit gehoord!

Inmiddels is Jan in het geheim getrouwd. Dat mocht niet van de paus, maar Jan vindt dat de paus daar niets over te zeggen heeft. In de Bijbel waren de priesters ook getrouwd!

Ook in andere dingen luistert Jan niet goed naar de paus. Jan is op bezoek geweest in

Wittenberg, waar Maarten Luther woont. Hij heeft daar veel geleerd. Maar niet alle mensen zijn blij met Jan. Zij gaan klagen bij de bisschop van Utrecht. Jan moest toen naar Utrecht om te vertellen, wat hij in Woerden allemaal verkondigt. . Maar Jan vindt dat niet zo’n goed idee. Dan stuurt de bisschop een boodschapper en soldaten. Die moeten Jan gevangen nemen.

(3)

3

Ze lopen naar de markt en bonzen op de ramen.. ‘Doe open!’ roepen ze luid. Op het gebons doet Jan open en….De soldaten nemen Jan gevangen en brengen hem naar het kasteel. Daar wordt Jan samen met een andere priester opgesloten in een donkere cel.

Maar de bisschop van Woerden heeft geen rekening gehouden met de burgers van Woerden. Als deze in de gaten krijgen dat hun Jan gevangen gehouden wordt, zijn ze ontzettend boos. Dat gaat zo maar niet! Met z’n allen gaan ze naar het kasteel. Zij zullen de kasteelheer wel eens vertellen dat zij vrije burgers van Woerden zijn en dat zij zich niet de wet laten voorschrijven door heren van buiten de stad.

Maar de poort is gesloten. De burgers staan voor de poort en roepen: “Laat Jan vrij!’ Maar de poort blijft dicht. Het geroep wordt al sterker..

Dan pakt iemand een steen en gooit die naar het kasteel. Anderen volgen. Gerinkel van glas klinkt op. Voor de kapotte ruit verschijnt het gezicht van de kasteelheer. ‘Wat willen jullie?’

“Laat Jan vrij!’ roepen de mensen.

“Het is een opdracht van de bisschop van Utrecht. Willen jullie hem als vijand hebben?’

‘Wij zijn vrije burgers van Woerden, ‘ schreeuwen ze dan. “Wij willen Jan terug.’

‘Kom morgen maar terug. Ik zal kijken wat ik doen kan,’ schreeuwt de kasteelheer.

‘Als hij morgen niet vrij is, breken we het kasteel af’ dreigt het volk. Langzaam trekken de mensen weg. Eindelijk keert de rust weer op het kasteel. De Kasteelheer zit met zijn handen in het haar. Hoe kom ik hieruit> De bisschop van Utrecht is machtig! Plotseling wordt hij gestoord door de gevangenbewaarder.

“Kastelein, ik heb een verdrietige boodschap. Eėn van de gevangenen is ziek. Ik denk dat de ziekte besmettelijk is.’

Verrast kijkt de kasteelheer op. Dat is het! Hij zal melden, dat de gevangenen een besmettelijke ziekte hadden en dat hij ze daarom heeft vrijgelaten! Opgelucht haalt hij adem…

Als een lopen vuurtje gaat de blijde boodschap door de stad. Jan is weer vrij!

“Zie je wel’, lachen de burgers, wij als burgers van Woerden maken zelf wel uit wat we doen!’

In Utrecht komt een boodschapper uit Woerden bij de bisschop. Hij vertelt het hele verhaal.

De bisschop maakt een nieuw plannetje. Deze keer kan er niets mis gaan! Hij zal stilletjes soldaten naar Woerden sturen en dan die Jan direct laten verdwijnen.

Enkele nachten later vaart er een bootje op de stille Rijn.

Zachtjes roeien de soldaten naar de Visbrug. Ze leggen het bootje vast met een touw aan de meerpaal. Dan sluipen ze naar het huis van Jan en bonzen op de ruiten. Als dat niet helpt trappen ze de deur in en nemen Jan gevangen. Alle burgers van de stad slapen. Niemand kan Jan helpen.

Hij wordt meegenomen tot buiten de stad. Er staat een koets klaar om Jan naar Den Haag te brengen. Daar zal de Bloedraad hem wel verhoren. De deur van de gevangenpoort in Den Haag valt achter hem dicht. In Woerden is men Jan kwijt. Den Haag is ver en de Bloedraad is machtig. Zij kunnen niets meer voor Jan doen. Keer op keer wordt hij verhoord, maar hij wil niet toegeven. Alleen wat in de Bijbel staat is waar en de Bijbel gaat boven de leer van de kerk. Alles proberen ze om Jan zijn boodschap te laten herroepen. Ze laten zelfs zijn vader naar Den Haag komen om Jan over te halen alles te herroepen. Maar dat is tevergeefs. Jans vader moedigt hem juist aan om vol te houden! En wat doen ze dan? Ze nemen Jans vrouw ook gevangen. Niets helpt. Jan wil zijn ‘dwalingen’ niet herroepen.

(4)

4

Dan wordt hij ter dood veroordeeld. Voor Jan is dat niet erg. Hij weet zich gesterkt door zijn hemelse Vader. Op 15 september 1525 komt iemand hem vertellen dat hij die dag sterven moet. Jan is bereid. Hij weet waar hij heen gaat! Naar zijn Vader in de hemel. Straks zal hij voor eeuwig bij Hem zijn.’

De kinderen luisteren aandachtig. Niemand maakt lawaai.. Zelfs de kleintjes zitten muisstil in hun hoekje. Bij een ouder meisje loopt langzaam een traan over haar wang. Maar het gezicht van de meester straalt als hij het verhaal vertelt. Soms breekt er iets in zijn stem..

Dan stopt hij plotseling en vraagt: “Als God jullie nu zou roepen, ben je dan klaar om hem te ontmoeten? Je kunt toch immers ziek worden en sterven? Jullie weten het wel…je hoeft maar om je heen te kijken om te zien hoeveel kinderen we al missen in de school. Klaartje, Menno, Gerlof en nog vele anderen. Vorig jaar waren ze nog bij ons. Nu liggen ze in hun grafje in de kerk. Zijn jullie ook klaar om te sterven? Misschien komen over een poosje de Spanjaarden onze stad belegeren, misschien veroveren ze de stad wel en doden ze iedereen…Zijn wij dan ook bereid, net als Jan?’

Dan vervolgt de meester zijn vertelling.

“Jan moet zijn priestergewaad aantrekken en wordt meegenomen en naar de Prinsenhof gebracht. Daar zitten de rechters op een verhoging onder een afdak van zeildoek. Er staan veel mensen omheen om te zien wat er allemaal gebeurt. De inquisitie noemt de

beschuldigingen op.

Jan antwoordt dat de duivel de inquisitie gebruikt….

Dan wordt de rechter boos. ‘Ik sla met een stuk hout je mond dicht,’ dreigt hij. Er komt iemand aanlopen met een zilveren mesje. Iedereen kijkt toe. De man trekt eerst Jan zijn priesterkleed uit. Dan schrapt hij met zijn mesje over de kruin van zijn hoofd en zijn vingertoppen. Dat is het teken dat de man de heilige olie van het priesterschap wil

wegnemen. Ook scheert de man een haarlok af. Zo, nu is Jan geen priester meer. Dan moet hij een geel kleed aantrekken en een gele muts met oorflappen, om hem bespottelijk te maken. De rechter leest nog het vonnis van de inquisitie voor.

Een paar regels zingen van het Te Deum Laudamus (You Tube)

Jan wordt weggevoerd. Uit zijn mond klinken de eerste regels van het Te Deum Laudamus.

Maar dan wordt Jan hardhandig het zwijgen opgelegd. De stoet zet zich in beweging. Op naar de plaats waar het vonnis uitgevoerd zal worden. Eerst komt de stoet langs de gevangenpoort.

, Broeders, ik ga u voor!’ roept Jan. Dan beginnen de gevangenen te zingen…het lied dat Jan ook wilde zingen: Te Deum Laudamus.

“God, U loven wij, Heere, U prijzen wij.

Eeuwige Vader, U eert de ganse aarde.”

Zo gaat Jan het schavot op. Hij wordt vastgebonden aan de paal op de houtstapel. Een zakje buskruit wordt om zijn hals gebonden. Het wurgkoord wordt rond zijn nek vastgemaakt. Dan knielt de beul voor hem neer en vraagt vergeving voor wat hij straks moet doen. Die geeft Jan….

Daarna bidt Jan hardop het gebed van de Heere Jezus: ‘O God, wil hun vergeven, want zij weten niet wat zij doen. Heere ontvang mijn geest. Op U Heere heb ik gehoopt en in der eeuwigheid zal ik niet beschaamd worden.’

(5)

5

Dan knetteren de vlammen, het wurgkoord doet zijn werk, het zakje met buskruit ontploft en even later is van het lichaam van Jan niet veel meer over dan wat as. Jan is naar de hemel gegaan. Daar juicht hij nu al jaren voor Gods troon.’

‘Jongens en meisje’, dat bloed heeft niet tevergeefs gevloeid. Het is het zaad van Gods Kerk.

Mede aan Jan de Bakker hebben we te danken, dat wij nu in Woerden het Woord van God kennen. Zijn vijanden hebben Jans vrouw ook gemarteld en tentoongesteld, hier recht tegenover de school, net zolang tot de vijanden woorden van herroeping hoorden. Daarna werd ze opgesloten in een klooster, ver van hier. Er gaan geruchten dat zij ontvlucht is en ergens in het Gelderse woont.

Lieve kinderen, ik wil jullie waarschuwen. Alva is met zijn leger het stadje Buren binnengevallen en heeft de stad door verraad ingenomen.

Als Alva in Woerden komt, hoeven we niet op genade te rekenen. Dan zullen er veel mensen worden vermoord en de oude Roomse leer zal opnieuw worden ingevoerd.

God geve, dat dit nooit zal gebeuren. Laten we daarom nu samen bidden.’

Nog diep onder de indruk verlaten de kinderen even later de school.

Susan:

Nauwelijks heeft de klok van de Petruskerk zijn vier slagen laten horen over de stad of Gerrit en Cornelis haasten zich via het kerkplein langs het stadhuis naar de Visbrug.

‘Fijn hè dat we het kasteel mogen bekijken!’ begint Cornelis.

Nou, jij treft het maar met zo’n broer, anders was het nooit gelukt,’ merkt Gerrit op.

‘Roelof is een beste broer, vooral nu hij soldaat is op het kasteel. Daar is hij bar trots op.

Hij heeft ook de hopman gevraagd of het mocht.’

“Ja, maar we moeten eerst even zelf met de hopman praten, hè? Hij denkt zeker dat we spionnen zijn,’ lacht Gerrit ondeugend.

Nou joh, eerst dacht ik dat het niet mocht. Het zijn zulke rare tijden, zegt mijn vader.’

Nou..en jouw vader is ook niet erg opgewekt. Zou het echt zo erg zijn?’ vraagt Cornelis.

“Mijn vader praat veel met de dominee. Trouwens - er is weer een bode bij de vroedschap geweest vanmorgen, hoorde ik vertellen. Ze zeggen, dat er weer een brief van de Prins van Oranje gekomen is.’

‘Dat heb ik ook gehoord. Het is niet voor niets dat er overal wachters rondlopen. Mijn broer moet ook extra oefenen op het exercitieveld. Men zegt dat er een beleg komt.’ Ondertussen zijn Gerrit en Cornelis al pratend de Magazijnbrug gepasseerd en lopen ze over de

kasteelbrug naar het kasteel. De poort is gesloten. Een zwaarbewapende wachter staat ervoor.

‘Wat moeten jullie hier?’ vraagt hij bars. Hij steekt zijn hellebaard dreigend vooruit.

‘Wij komen voor mijn broer Roelof Maartenszoon. Hij is hier soldaat.’

‘Zo ben jij een broer van die brave borst? Ik hoop, dat je net zo dapper bent als je broer.’

Cornelis gloeit van trots. ‘Dank u wel meneer, maar we willen graag het kasteel bekijken.’

‘Jongelui, dat zal moeilijk gaan, de hopman heeft verboden iemand toe te laten. Het zijn roerige tijden en de spionnen slapen niet!”

‘Meneer, de hopman verwacht ons. Wilt u het navragen?’ zegt Cornelis heel beleefd. De soldaat knikt. Hij blaast op zijn fluitje. Even later stappen ze achter soldaat Lieuwe de binnenplaats op.

Het is een drukte van belang. Verschillende soldaten zijn bezig met het poetsen van de wapens. Anderen zijn druk met het kanon in de weer. Het moet vanaf de grond op een

(6)

6

bastion worden getakeld. De kok heeft een varken aan de ladder hangen en is druk in de weer om het te slachten. Veel tijd om rond te kijken wordt de jongens niet gegund.

‘Ha jongens’ schalt plotseling een stem over de binnenplaats. Roelof loopt met een vaatje buskruit te sjouwen en heeft hen al ontdekt.

‘Ik zie jullie straks,’ roept hij over zijn schouder.

De soldaat klopt op een eiken deur.

‘Binnen’ klinkt een zware stem. Schuchter volgen de jongens de soldaat naar de hopman.

Met hun muts in hun hand staan ze voor de grote tafel. De hopman geeft een knikje naar de soldaat.

‘Je kunt gaan. Zoek soldaat Roelof even voor me op.’

De soldaat salueert en vertrekt.

Bedachtzaam kijkt de hopman naar beide jongens. “Jullie wilden het kasteel bekijken, heb ik gehoord, ‘ begint de hopman.

‘Ja meneer,’ begint Cornelis. ‘We hebben er al zoveel over gehoord.’

‘Mijn vader’ gaat Gerrit verder, ‘heeft al een heleboel over de geschiedenis van het kasteel verteld op school.’

‘Zo, jouw vader is dus Jan Roelofszoon, begrijp ik. Dan weet ik tenminste wat voor vlees ik in de kuip heb. Jongens, wat mij betreft mag Cornelis’ broer jullie alles laten zien. Maar één voorwaarde.’ De hopman wacht even en kijkt de jongens strak aan. “Aan niemand verder vertellen. De vijand mag nooit weten, hoe het er hier uitziet! Het zijn roerige tijden.

Beloven jullie me dat? Hand erop.’ gebiedt hij.

‘En soldaat Roelof, zorg goed voor de knapen. Als ze naar huis gaan, moet je dat bij mij komen melden. Afgesproken?’

Dan slaat de deur achter hen dicht en begint Roelof met zijn rondleiding.

Een trap naar beneden wordt spookachtig verlicht door een walmende fakkel.

Enkele flambouwen verlichten spookachtig de donkere gang die onder het hele kasteel rondloopt. Aan de zijkanten zijn kamers waar voorraden bewaard worden. ‘Koud is het hier’.

Dan zien ze soldaten die druk bezig zijn met het spreiden van strozakken.

Wel vijftig man slaapt hier.

Dan de trap op naar de toren. Daar staan de kanonnen, opgesteld in de richting van de stad Utrecht.

‘Het zal voor de Spanjaarden een tegenvaller zijn als ze merken dat het kasteel van Woerden goed bewapend is,’ merkt Cornelis op.

“Bovendien heeft de Prins bevolen dat de dijken moeten worden doorgestoken om de polders rondom de stad onder water te zetten. Daarom zijn de soldaten zeker zo druk bezig,’ vult Gerrit aan.

“Elke avond komen ze modderig en moe op het kasteel terug.’ vertelde mijn broer laatst.

Het resultaat kun je al zien. Van lieverlede veranderen de weilanden in drassige moerassen waar de vijand moeilijk doorheen kan komen! De dijken die de soldaten doorsteken zijn maar rivierdijken. Precies genoeg om de vijand, als hij komt, van Woerden weg te houden.

Hun kanonnen zullen in de modder wegzinken en geen kwaad doen. Ze zullen het ook wel uit hun hoofd laten om een tentenkamp op te slaan in de modder! De soldaten zijn ook bezig om schansen te bouwen.’

“Kijk maar, ‘de soldaat wijst in de richting van Kamerik.

Dan klinkt er plotseling een stem: ‘Soldaat Roelof!’

‘Present commandant.’

‘Mag ik weten wie deze jongens zijn?’

(7)

7

Jonkheer van Stakenbroek kijkt Roelof streng aan. Strak in de houding staat soldaat Roelof.

en antwoordt: ‘Het zijn Cornelis, een broer van deze soldaat en Gerrit van de meester.

Op bevel van de hopman leid ik deze jongens rond.’

“Jongens we gaan een moeilijke tijd tegemoet. De vijand komt eraan. We zullen de stad moeten verdedigen. De Spanjaarden zijn met een groot leger onderweg, maar met Gods hulp zullen we overwinnen. Geloven jullie dat?’

De jongens knikken. ‘Woerden rekent ook op jullie!’ De vrienden zijn verrast. Mogen zij ook meehelpen de stad te verdedigen?

De jonkheer ziet aan hun gezichten wat ze denken. “Ja jongens, als een stad belegerd wordt helpen alle burgers mee. Juist jullie hulp kunnen we heel goed gebruiken!’

‘Nou jongens er moet ook nog gewerkt worden. En ik denk dat jullie moeders op jullie wachten!’

Even later lopen Gerrit en Cornelis weer over de brug van het kasteel.

‘Zag je dat -- die kanonnen!’

“Nou en anders die dikke muren wel , hè! De Spanjaarden zullen het wel uit hun hoofd laten om dat slot te veroveren.’

Gerrit schudt zijn hoofd. ‘Mijn vader vertelde, dat de Spanjaarden heel goede soldaten zijn, die niet gauw opgeven. Ik hoop dat de jonkheer gelijk heeft.’

Cornelis kijkt verwonderd naar zijn vriend, maar die vervolgt: Weet je, dat wij maar tweeduizend mensen binnen de poorten hebben en dat het leger van de Spanjaarden wel tienduizend soldaten heeft?’

“Dat is vijf soldaten tegenover één Woerdenaar,’ rekent Gerrit snel uit.

Cornelis mond valt open van verbazing. “Dat houden we nooit, man!’

Gerrit knikt bedachtzaam. ‘Mijn vader zegt, dat we alleen met Gods hulp kunnen overwinnen. Ik denk dat hij gelijk heeft.’

Even later nemen de twee vrienden met ernstige gezichten afscheid bij de Visbrug. Wat zal de toekomst brengen?

‘De Spanjaarden komen!’ Als een lopend vuurtje gaat het bericht die avond door de stad. (10 aug. 1575) . Verkenners hebben het leger gevolgd, toen ze de Lek zijn overgestoken.

Zij hebben hun bevindingen op het kasteel gemeld. De troep trekt via IJsselstein op Woerden aan!

Ook op het kasteel is alles in rep en roer. Soldaten lopen af en aan. Alle wapens worden geïnspecteerd. Er is een renbode naar de Prins van Oranje gezonden om hem van de toestand op de hoogte te brengen. Even later volgt een bericht aan de burgers van de stad om alles in orde te brengen voor het geval dat de stad belegerd wordt. Mannen worden opgeroepen om de verdedigingswerken na te zien. Ook neemt de kastelein maatregelen om de schansen te versterken.

De boeren was opgedragen om het vee zo dicht mogelijk bij de stad te brengen, in de weide bij de poort. Gelukkig heeft het doorsteken van de dijken succes gehad en staat het grootste deel van de polders rond de stad onder water. De boodschap dringt ook door in het huis van de meester.

Moeder Machteld kijkt naar haar man. ‘Zou er echt een beleg komen?’ vraagt ze bezorgd.

“Ik vrees dat het er inderdaad op uit zal draaien. De Spanjaarden laten het er niet bij zitten.

Sommigen denken, dat het wel mee zal vallen met de Spanjaarden. Ik hoorde gisteren nog iemand vertellen, dat hij liever heeft dat de vroedschap de stad overgeeft. Zulke mensen

(8)

8

kunnen beter de stad uitgaan,’ zegt de meester. ‘Daar heb je alleen maar last van. Gelukkig hebben we een grote voorraad voedsel in de stad.’

‘De burgers zullen er alles aan doen om uit handen van de vijand te blijven, denk ik,’

verzucht moeder. ‘De soldaten zijn ook niet voor niets naar Woerden gekomen! Reken maar dat ze zich zullen verdedigen! Ze weten heel goed wat hen te wachten staat als ze zich overgeven. Bovendien wordt in Woerden de Lutherse leer verkondigd!’

Vader schudt bezorgd zijn hoofd.

‘Papa, ik heb de kanonnen gezien op het kasteel. Die kunnen heel ver schieten. De

Spanjaarden zullen wel op de loop gaan, als die gaan schieten!’ roept Gerrit opgewonden.

Vader glimlacht. ‘Gerrit, Woerden is groot en we hebben maar weinig kanonnen. Bovendien moeten we het daar niet van verwachten, maar van de Heere!’ Moeder knikt. ‘Het is maar te hopen dat de Spanjaarden hier voorbijgaan. Er hebben zich toch 12 steden aangesloten bij het verbond met de Prins!’

‘Het is maar te hópen, dat we elkaar kunnen bijstaan, zucht vader. ‘Woerden ligt toch wel aan de rand van het gebied! Laten we er verder maar niet over praten. De papklok heeft geluid en de poorten zijn dicht. We gaan naar bed.’

Op de wallen van de stad houden soldaten en burgers de wacht. Ook Roelof loopt zijn ronde. De nacht is stil en helder. Maar dan spitst Roelof zijn oren. Hoort hij daar iets in de verte? Het lijkt wel of daar een troep soldaten marcheert. Zo te horen komt het vanuit de richting van de Snellerpoort. Nu weet hij het zeker. De Spanjaarden komen. Alarm! Roelof schiet met zijn musket in de lucht. De hopman stuurt een paar man met een bootje de gracht over om daar de omgeving te verkennen.

Ondertussen laat hij soldaten stelling nemen, zodat de vijand hen niet kan verrassen. Roelof heeft zijn plaatsje achter een struik dicht bij de Kromwijckerpoort.

Zijn ogen proberen het donker te doorboren, maar er is niets te zien. Een uur lang hoort hij niets anders dan het ruisen van de wind.

In de verte wordt het geluid van het naderende leger sterker.

Dan klinkt het geplas van riemen door de nacht. Even later meert een schuitje aan.

Soldaat Harmen brengt verslag uit. ‘We hebben het leger verkend. Ik schat dat er ongeveer duizend man aan troepen is aangekomen. Men is druk bezig om op het hoge land van Snel en Polanen een kamp op te bouwen. De soldaten waren niet erg waakzaam. We konden heel dichtbij komen. Het leger bestaat uit huursoldaten uit allerlei landen. We hoorden zelfs Duits!’

De hopman gromt. ‘Dat zullen waarschijnlijk geloofsgenoten zijn,’ gromt hij in zijn baard. ‘Je hebt van die mensen die voor geld alles doen.’

De rest van de nacht verloopt onrustig.

Het gevaar is dichtbij gekomen. Als de zon opkomt, komen er ook burgers op de wallen om te zien, waar de vijand is.

Ook Cornelis en Gerrit zijn van de partij. Met hun handen boven hun ogen turen ze in de verte.

Ze vinden een vaartuig en voorzichtig roeien ze dichterbij. “Ik ga even op de wal kijken,’

roept Cornelis. ‘Ik ga mee,’ roept Gerrit. Even later gluren de twee jongens over de wal in de richting van het vijandelijke kamp.

‘Zie je dat, de soldaten zijn aan het opbreken! Kijk maar, enkele troepen marcheren al weg.’

‘Dit moeten we vlug aan de hopman vertellen!’

(9)

9

Maar deze vermoedt al wat. ‘Hopman we hebben wat ontdekt,’ beginnen ze. ‘De

Spanjaarden gaan er vandoor! We hebben ze zelf zien wegtrekken.’ Drie soldaten worden uitgezonden om het Spaanse leger verder te verkennen. En Gerrit en Cornelis wordt opgedragen om hun verhaal ook op het kasteel te vertellen.

‘Ík heb wel gezegd dat de stad flinke jongens kan gebruiken! Jullie hebben goed werk

gedaan. In deze tijd is er maar één devies: ogen en oren wijd open en met Gods hulp zijn we samen sterk om de vijand te verdrijven!’ Met die woorden verlaten Gerrit en Cornelis het kasteel.

De kastelein blijft met een peinzend gezicht achter. Gelukkig lijkt deze storm voorbij te trekken. Maar daar zal het zeker niet bij blijven. Terugkomen doen ze zeker. Maar waar zijn de Spanjaarden heengegaan?

Çornelis, heb je ’t al gehoord?’ Met een verdrietig gezicht kijkt Gerrit zijn vriend aan. ‘De Spanjaarden zijn naar Oudewater getrokken en hebben de stad ingenomen! Ze zijn over de Damweg bij de stad gekomen en hebben bij de Waardpoort een bres in de muur geschoten.

De soldaten van de stad hebben zich dapper verdedigd, maar de soldaten kwamen er toch door. Nu maken we ons zorgen over onze familie. De Spanjaarden zijn aan het plunderen en moorden geslagen en we weten niet of ze nog leven.’

Dan barst Cornelis los. ‘Die sufferds van een Oudewaternaren. De Prins had toch gezegd, dat ze net als bij ons de polders onder water moesten zetten. Dan hadden de Spanjaarden geen kans meer gehad! Ze zijn zeker te zuinig geweest op hun hennepteelt!’ Gerrit knikt. Het is bekend, dat Oudewater rijk is geworden door de hennepteelt. In augustus zijn de planten bijna groot genoeg om te oogsten.

‘Ik denk dat de eigenaars daarom niet naar de Prins hebben geluisterd en eerst wilden wachten tot de planten geoogst waren. Maar nu zijn de eigenaars misschien zelf ook wel vermoord. De Prins had nog aangeraden om vrouwen en kinderen naar Gouda te sturen.

Maar dat hebben ze ook niet gedaan.’ vertelt Gerrit met een snik in zijn stem.

Inmiddels zijn Gerrit en Cornelis bij het kasteel aangekomen. Direct na het vertrek van de Spanjaarden heeft de kastelein namens Jonkheer Roelof van Stakenbroek de burgers opgeroepen om mee te helpen bij het versterken van de schansen rondom de stad. De jongens hadden zich direct aangemeld. De meester kon hen ’s avonds wel lesgeven, dachten ze. De Spanjolen komen zeker terug. Alva laat het er vast niet bij zitten.

Cornelis zucht diep, terwijl hij zijn spa beter vastklemt. ‘Ik ben benieuwd, waar we vandaag moeten graven,’ zegt hij. Afgelopen zaterdag moesten we helemaal naar de Zegveldse sluis om te graven.’

‘Geeft niet, als het maar helpt,’ merkt Gerrit op.

‘Burgers aantreden!’ De hopman verschijnt voor de poort. Achter hem een troep soldaten.

‘We gaan vandaag naar de Hoflandschans. De wal moet daar worden opgehoogd.’ Cornelis zucht van verlichting. De schans Hofland in Bulwijck is gelukkig niet zo ver. Even later verlaat het groepje de Kromwijckerpoort.

Onderweg wordt over niets anders gesproken dat de val van Oudewater. Bezorgde gezichten laten zien dat dit optreden van de Spanjaarden grote indruk heeft gemaakt. Het komt al dichterbij! Er zijn er velen die familie hebben in Oudewater. Ook Gerrit wordt weer

herinnerd aan zijn oom en tante. Zij wonen naast de Michaëlskerk. Misschien dat er vandaag

(10)

10

meer bekend wordt. Al pratend wordt de afstand naar de schans snel korter. Even later worden ze begroet.

‘Fijn dat jullie ons komen helpen. Door al het water om ons heen is het wel een beetje eenzaam.’ Gerrit kijkt rond. De wegen naar Waarder en Montfoort steken nog maar een klein stukje boven het water uit. Hier en daar zijn nog stukken drassig land te zien. In ieder geval voor de Spanjaarden onmogelijk om daar een tentenkamp te bouwen, concludeert Gerrit. Dan geeft de hopman zijn bevelen. De soldaten moeten het zwaarste werk doen, terwijl de burgers het iets gemakkelijker krijgen. De jongens mogen helpen met de

afwerking. ‘Jullie ruggen moeten nog een poosje langer mee,’ grapt de hopman. Even later werken Gerrit en Cornelis alsof hun leven ervan afhangt. Soldaten spitten de zware klei omhoog op de wal. De jongens vlakken het af, tot het een rechte muur vormt waarachter de soldaten straks beschut zijn voor de vijandelijke kogels. Als de hopman roept dat ze moeten stoppen, staat de zon al hoog aan de hemel. ‘Even rust mannen,’ beveelt hij. ‘Tijd om een hapje te eten.’ Daarna worden de spaden met nieuwe moed in de grond gestoken. Toch valt het de jongens een beetje tegen. Inmiddels beginnen ze hun rug te voelen. De hopman heeft de jongens al een tijdje in de gaten gehouden. Hij bedenkt een ander karweitje voor hen.

‘Jongens, hier verder op de weg staat wat wilgenhout. Hier heb je een kapmes. Hak wat slieten af, dan kunnen we de wal ermee verstevigen.’ Opgelucht nemen de jongens hun nieuwe opdracht in ontvangst en gaan op weg.

’t Is hier wel eenzaam hoor,’ merkt Cornelis op.

Laten we maar goed uitkijken, misschien komen er wel Spanjaarden aan,’ grapt Gerrit. Het wilgenbosje ligt nog net boven water. ‘Gelukkig geen natte voeten, hè!’ knikt Cornelis. ‘Ga jij voorop?’ Gerrit wijst naar een struik. Daarop ligt een blauw jak. En achter die struik zijn een paar voeten te zien. Dan vermant Gerrit zich. Het zijn kleine voeten. Die kunnen wel van een meisje zijn. Voorzichtig loopt Gerrit een paar passen verder. Dan ziet hij haar tegen de struik zitten. Ze slaapt. Sporen van tranen zijn op haar gezicht te zien. Haar kleren zitten onder de bagger. Maar dan herkent hij haar. Het is Neeltje! Nicht Neeltje!

‘Neeltje’ roept hij. Verschrikt doet het meisje haar ogen open. Dan ziet ze Gerrit. Ze springt overeind en valt huilend in zijn armen.

‘Gerrit het is zo erg. De Spanjaarden zijn in huis geweest. Papa en mama en oma zijn dood.

Mij konden ze niet vinden. Ik lag onder de bedstee en heb alles gehoord. Eerst staken ze vader bij de deur neer met een hellebaard. Mama wilde hem helpen, toen hebben ze haar…..’

En weer kan Neeltje niet verder. ’ Toen hebben ze mama opgehangen aan de deur. Oma hebben ze gedood in de bedstee. Nu heb ik niemand meer! Ik heb gewacht tot het donker was. De hele avond hoorde ik geschreeuw van mensen, die gedood werden. Vannacht ben ik stilletjes uit de stad gevlucht. Eén soldaat zag me lopen, maar hij heeft niets gedaan.

Vanmorgen ben ik hier aangekomen. Ik weet niet meer hoe het verder moet.’

‘Maar ik wel’ zegt Gerrit resoluut. ‘Jij gaat met mij mee naar huis. Papa en mama weten vast wel een plekje voor jou in ons huis!’

Vlug kijkt Gerrit rond. ‘Als we snel de wilgenslieten afhakken kunnen we direct terug’.

Vol ijver begint Cornelis te hakken tot Gerrit zegt dat ze genoeg hebben.

Even later zijn ze op weg naar de schans.

‘Wie hebben jullie nu meegebracht?’ vraagt de hopman verbaasd, als hij het drietal aan ziet komen. ‘Toch geen verklede Spanjaard!’ grapt hij. Maar als ze wat dichterbij gekomen zijn, leest hij in de ogen van het meisje het verdriet. Dit is vast een vluchteling uit Oudewater.

Vragend kijkt hij naar Gerrit.

(11)

11

‘Een nichtje van me, hopman. Gevlucht uit de moordpartij in Oudewater. Haar ouders en grootmoeder zijn vermoord,’ doet hij haastig verslag. ‘Weet je wat,’ zegt de hopman, ‘gaan jullie maar vast terug naar de stad met haar. Dan maken we het werk wel af.’

Dat is aan geen dovemansoren gezegd. Even later valt ze tante Machteld in de armen.

‘Och kind, wat erg!’ Troostend slaat haar tante beide armen om haar heen, ‘Je bent van harte welkom bij ons!’

Als vader thuiskomt ligt Neeltje al oververmoeid in de bedstee te slapen.

‘Er zijn meer dan duizend mensen door de Spanjaarden omgebracht’, vertelde onze dominee. ‘Ze zijn als beesten tekeer gegaan.’

De rest van de week dringen veel verhalen over de ondergang van Oudewater in de stad door.

Neeltje ligt elke avond in de bedstee te huilen. En moeder is soms de halve nacht met haar in de weer…..

Die vrijdag komt meester Jan met het laatste nieuws thuis. ‘Vrouw, de vijand is naar Schoonhoven vertrokken.’

‘Maar papa, Schoonhoven is toch Spaansgezind?’ vraagt Gerrit.

‘Ja jongen, maar je weet toch dat de Watergeuzen de stad hebben ingenomen en dat ze nu ook bij de steden van de Prins horen? Ik denk dat de Spanjaarden in Schoonhoven een gemakkelijke prooi zien om weer terug te veroveren.’

‘Dat zal ze wel tegenvallen denk ik, de polders staan daar toch ook onder water?’

‘Ja dat is wel zo, maar ik denk dat het volk tegen zichzelf verdeeld is en waar verdeeldheid is, is de kracht weg,’ meent vader.

En vader krijgt gelijk.

Na onderhandelingen werd de stad op 24 augustus (1575) overgegeven. Schoonhoven is weer in Spaanse handen.

Corrie:

Het begint nu menens te worden. In de straten van Woerden wordt druk gepraat over de toekomst van de kleine vestingstad. Het volk weegt zijn kansen. Ook Cornelis en Gerrit praten mee. Schoonhoven is veroverd. De brieven van de Prins doen het ergste vrezen.

Woerden is voor Alva wel heel aantrekkelijk. Als hij dat heeft veroverd, staat de weg naar de andere steden open. Alleen is de vraag: wanneer? Maar Woerden heeft zich goed

voorbereid. Het zijn drukke dagen geweest voor de burgers en de bezetting van Woerden.

Alle schansen en versterkingen zijn opgehoogd. Er is zoveel mogelijk voedsel opgeslagen in de stad. Ook de inundatie is geslaagd. Alle landerijen staan onder water. En in het midden van deze watervlakte ligt de versterkte stad Woerden. Bijna onneembaar wordt gezegd.

‘Met ’s Heeren hulp te houden,’ zeggen de predikanten. ‘En die hebben gelijk,’ zegt vader.

Maar we moeten wel alle voorzorgsmaatregelen nemen.’ Daar is Gerrit het van harte mee eens.

Dagelijks is hij samen met Cornelis op pad om mee te helpen de verdedigingswerken nog beter te maken. Hij weet inmiddels alle posten blindelings te vinden.

Vaak worden Gerrit en Cornelis erop uitgestuurd om boodschappen door te geven van de ene post naar de andere.. Alle soldaten kennen de jongens.

Het vee, dat dicht bij de poorten graasde, is nog dichterbij gehaald, Zo heeft de stad voldoende melk en een voorraad vlees voor als de nood aan de man komt. Jonkheer

Stakenbroek is tevreden. Eén ding vindt hij niet zo fijn. Er zijn burgers die geen beleg willen.

(12)

12

Als de vijand komt, willen ze zich overgeven, net als in Schoonhoven. Maar de vroedschap is het erover eens dat dit in Woerden niet mogelijk is, omdat het merendeel van Woerden Luthers is. Toch proberen die burgers anderen over te halen om Woerden over te geven. De vroedschap besluit een brief aan de Prins te schrijven. Op 29 augustus komt het antwoord:

‘Stuur de twijfelaars en Spaansgezinden de stad uit!’ Diezelfde dag wordt het bevel door Woerden uitgevoerd.

‘Eigen schuld’, meent Cornelis, als hij de burgers ziet vertrekken. Gerrit knikt bedachtzaam.

‘Je kunt ook zeggen, dat het de schuld van de Spanjaarden is.’

Maar dan wordt al het voorgaande nieuws verdrongen door het feit dat nu voor de tweede keer het leger van de Spanjaarden voor de poorten verschijnt. (8 sept. 1575)

De graaf van Megen is de bevelhebber van het grote leger. Alles bij elkaar wel 14.000 man!

Helaas voor hem blijkt het omliggende land al onder water te staan. Maar dat weerhoudt Van Megen niet om Woerden zijn eisen bekend te maken:

Ten eerste moet de stad zich overgeven aan Alva.

Ten tweede: de stad moet terugkeren in de schoot der moederkerk!

Het antwoord is duidelijk: Overgeven aan Alva? Dat nooit!

Terugkeren naar de Roomse kerk? Dat nog minder!

Dan geeft Van Megen opdracht tot de bouw van 7 schansen.

Die moeten ervoor zorgen dat Woerden geen toevoer van levensmiddelen en geld meer krijgt. Maar dat is allemaal niet zo eenvoudig.. Ook de schansen, die de jongens

meegeholpen hebben te versterken zijn er nog. En het leger, hoewel klein, gedraagt zich dapper. Een deel bestaat uit Watergeuzen en een deel uit troepen van Willem van Oranje.

Ze proberen de vijand zoveel mogelijk aan te vallen in kleine gevechten, zodat de Spanjaarden altijd op moeten letten.

En dan de burgers van de stad. Stuk voor stuk zijn ze bereid de stad met hun eigen leven te verdedigen. De 100 koeien buiten de poort worden goed in de gaten gehouden. Altijd lopen er soldaten in de buurt om de rovende Spanjaarden weg te houden.

Terwijl de Spanjaarden bezig zijn met het opwerpen van schansen, bedenken de Woerdenaren een route om voedsel en andere dingen de stad binnen te halen.

Schuiten met platte bodems kunnen zonder problemen over de ondergelopen polder varen zonder dat de Spanjaarden dat merken.

Eerst gaat het dan tussen de schansen door naar Waarder en dan naar Gouda. Die stad is bereid gevonden om het bezette Woerden te helpen. Zij behoren tenslotte ook tot de steden, die de Prins steunen!

Ook voor Cornelis en Gerrit breken drukke tijden aan. Zij mogen boodschappen overbrengen van de hopman aan de schansen. Op die manier komen ze veel te weten over de opstelling van het Spaanse leger. Die week doen de jongens een ontdekking. Terwijl ze op weg zijn naar de Zegveldse Schans zien ze in de verte bij de Blokhuisbrug een groep Spanjaarden in de weer met schoppen, terwijl soldaten op wacht staan. Hoewel de jongens vlak in de buurt zijn worden ze toch niet aangehouden. Wellicht denken de Spanjaarden, dat zij gewone boerenjongens uit Zegveld zijn. Zo gauw ze uit het oog zijn zetten ze het op een lopen. Zij moeten de soldaten op de Zegveldse Schans snel waarschuwen.

‘De Spanjaarden zijn bezig een schans aan te leggen bij de Blokhuisbrug,’ hijgt Gerrit als ze buiten adem aankomen.

“Ik was er al bang voor. Had de hopman nog meer boodschappen?’

(13)

13

Gerrit haalt een brief tevoorschijn. ‘Alstublieft, we moeten op antwoord wachten, heeft hij erbij gezegd.’ De commandant krabt zich achter z’n oren. ‘Het is hier wel een eenzame post geworden. Ik ben bang dat ik niet veel mannen over heb om anderen te helpen.’

Dan pakt hij de ganzenveer en inkt en schrijft een paar regels onder de brief. Hij blaast de inkt droog en doet de brief weer in de brievenzak.

‘Zo jongens, ik laat jullie overzetten naar ’s Gravensloot en dan: over jullie sluipweggetje weer terug naar de stad. Vertel de hopman maar wat je gezien hebt. Misschien lukt het wel de Spanjaarden bij de Blokhuisbrug te verdrijven!’

Even later steekt een klein bootje de Greft over en de jongens springen aan wal. In de takkenbosjes naast de dijk zoeken ze een goede stok uit. Zo, nu zijn ze tenminste niet ongewapend! Net voor de Nieuwe Dijck houdt Gerrit Cornelis tegen.

‘Stil, ik hoor wat! Snel duiken de jongens weg tussen het elzenhout. Harde stemmen horen ze die in een vreemde taal praten. Spaanse soldaten! De jongens schrikken. Als ze betrapt worden met de brievenzak!

Voorzichtig gluren de jongens door de takken heen. De soldaten hebben in hun hand een spade. Er worden dus nog meer schansen aangelegd, beseft Gerrit. Dan klinkt er een bevel en de soldaten lopen weg.

De jongens slaken een zucht van verlichting. ‘Cornelis, we hebben een probleem. Die Spaanse soldaten gaan ook een schans opwerpen. Maar waar? Ik denk dat de hopman dit ook wel graag wil weten. Laten we de soldaten volgen!”

Verbaasd kijkt Cornelis Gerrit aan. “wil jij spioneren?’ vraagt hij met een bang gezicht. Hij kijkt naar Gerrit, die vastbesloten lijkt te zijn. Alleen verder gaan? O nee, dát is helemaal niets.

‘Als jij het durft, doe ik het ook,’ overwint Cornelis zichzelf. Voorzichtig sluipen ze in de richting, waarin de soldaten verdwenen zijn. Gelukkig staan er langs de Gravesloot genoeg bomen om achter te schuilen. De soldaten volgen het wegje tot de Kromme Rijn. Dan buigen ze bij de Kruipin naar links. Een Spaans legerkamp wordt zichtbaar.

‘Kom, we weten nu genoeg. Hier zal de hopman niet blij mee zijn, ‘ zegt Gerrit zachtjes.

Hier bij Kamerik zal ook een schans worden aangelegd. Nu moeten we zo snel mogelijk de hopman inlichten. Inmiddels wordt het schemerig, maar dat is voor de jongens die de omgeving op hun duimpje kennen, niet erg. Het pad langs de Rijn is te riskant. En er staan genoeg bosjes in het Oude Landt om zich in te verschuilen. “Laten we dit stukje dijk volgen.

Bij het bosje weet ik een droog paadje tot vlakbij de weg,’ stelt Gerrit voor.

Heel stil lopen ze op het smalle dijkje. Plotseling klinkt er een luid geritsel uit de struiken.

‘Soldaten?’ vraagt Gerrit zich af. Zij gaan op hun hurken zitten om niet op te vallen. Verder op het paadje wordt een donker gedaante zichtbaar. Langzaam beweegt hij in hun richting.

‘Het is een monster,’ fluistert Cornelis, maar dan glijdt er een glimlach over het gezicht van Gerrit. Hij ziet de grote flaporen en ook wordt een zacht geknor hoorbaar.

‘Een zwijn Cornelis.’ ‘Als wij hem laten schrikken, dan keert hij vast om.!’ Al dichterbij komt het zwijn. Plotseling verrijzen voor hem op het paadje twee met stokken zwaaiende

gestalten. Het zwijn schrikt en keert zich om. ‘We hebben geluk,’ roept Cornelis. ‘Hij gaat de goede kant op!’ ‘Houd de vaart erin,’ roept Gerrit. ‘Als het zwijn stilstaat wordt het

gevaarlijk!’ Het dijkje gaat bijna over in vast land. Hier zijn ze in de buurt van de eigen schans. Opeens rijzen voor hen soldaten op.

“Halt, sta stil!’ Het zwijn wordt angstig. Achter hem die twee gedaanten met stokken. Voor hem weer van die rare wezens. Hij ziet nog één uitweg: recht vooruit! Dan stormt het zwijn naar voren tussen de benen van de soldaat door! De soldaat wordt opgetild en

(14)

14

meegenomen op de rug van het zwijn. Dan hebben de soldaten in de gaten wat er aan de hand is. Ze lachen bulderend om hun collega die op de rug van dat zwijn is terechtgekomen.

Zwijn? Maar dat betekent gratis vlees! Met z’n allen sluiten het zwijn in. Even later klinkt er gekrijs en gerochel en dan is het zwijn dood. Dan herkennen de soldaten Gerrit en Cornelis.

“Bedankt jongens! Komen jullie vanavond ook een hapje mee-eten?’

Gerrit schudt zijn hoofd. ‘We hebben belangrijke boodschappen voor de hopman. Bij het Kruipin zijn ze bezig om een schans te maken! En dat is hier vlakbij!’ De soldaten kijken elkaar aan. Zijn zìj hier druk bezig om een zwijn te vangen, terwijl de Spanjaarden bijna onder hun neus een schans aan het bouwen zijn!

‘Bedankt jongens, wij zullen ons best doen om ze tegen te houden.’

Vlug vervolgen Cornelis en Gerrit hun weg. Bij de hopman vertellen ze over de ontdekking van de Kruisschans bij de Blokhuisbrug. “De Zegveldse Schans zal het dan wel zwaar krijgen.

Misschien kan ik mijn mannen beter niet daaraan opofferen en de schans verlaten,’ denkt de hopman hardop. Als hij over de schans bij het Kruipin hoort fronst hij zijn wenkbrauwen.

‘Dan hebben de wachtposten in het Oude Landt extra goed op te letten.’

De jongens vertrekken en de hopman bestudeert de kaart van de vesting. Hij tekent de Spaanse schansen erbij. Ook andere boodschappers vertelden ervan.

Het meeste zorgen baart hem de Vosseschans in de polder Snelle. Veel te dicht bij de stad.

En dat land ligt hoog. Dat is een zwakke plek. Van de Putkopperschans en Polanerschans heeft hij niet zoveel te vrezen. De Kromwijkerschans ligt meer op de route naar Gouda. Als ze daar de schans versterken komt de voedselvoorziening niet zo gauw in gevaar. Als de kaars van de hopman die avond uitdooft is er al een groot deel van de nacht voorbij.

Voor de bewoners van Woerden breekt nu een moeilijke tijd aan. De poorten zijn dicht en alleen soldaten komen buiten de stad. Ook de kades in de stad blijven leeg. Er komen geen schepen meer binnen en de drukte van het handelsverkeer is voorbij. Gelukkig zijn de pakhuizen goed gevuld en is de oogst binnengehaald. Voorlopig geen voedseltekort! De vroedschap heeft besloten dat de prijzen van voedsel niet mogen stijgen. En in de tuinen aan de Warmoesstraat worden op bevel van het stadsbestuur zoveel mogelijk groenten

verbouwd. Iedereen helpt mee. Het vee graast vlakbij de poort en wordt goed bewaakt.

’s Nachts worden de koeien voor alle zekerheid op stal gezet. Ook op de scheepswerf zijn mensen aan het werk. Speciale platbodems worden gemaakt om over de ondergelopen landen te kunnen varen. De school van meester Jan gaat ook gewoon door en de burgers gaan verder met hun ambacht. Iedereen heeft maar één doel: de stad behouden.

En… als Gerrit eerlijk is: ‘de avonturen trokken hem….Tot nu toe zijn ze bewaard. Allen uit het gezin leven nog.. In de stad is zelfs ook nog niemand omgekomen in de strijd. Gerrit kijkt naar zijn nichtje. Neeltje is alles kwijt. Wreed vermoord door diezelfde Spanjaarden, die nu als loerende wolven rondom hun stad liggen. Wat zal er gebeuren als de stad valt? Gerrit wil er niet aan denken. Maar dan herinnert hij zich de preek van dominee Saliger. ‘Bent u gered door het bloed van de Heere Jezus als de Spanjaarden de stad binnenvallen? Gerrit had toen om zich heen gekeken. Allemaal ernstige opgeheven gezichten. Van sommigen kon je het antwoord aflezen. Zij straalden het gewoon af. Dat voelde Gerrit. Maar van hem? En weer welt een stil gebed omhoog.

De dagen worden weken. Nog steeds ligt de vijand in een dreigende ring rond de stad. De zomer gaat voorbij. In de tuinen van de Warmoesstraat groeien extra veel groenten en vruchten. Nog steeds komen er voorraden van Gouda via de platbodems de stad binnen. Van

(15)

15

Gouda varen de schepen naar Waarder, waar ze tussen de Spaanse schansen door via Bulwijk bij Woerden aankomen.

De herfst verglijdt in de winter. In de belegerde stad wordt met zorg naar het weer gekeken.

Het grootste gevaar is de koude. Als het te hard gaat vriezen is al de inundatie vergeefs. Dan zouden de Spanjaarden over het ijs de stad kunnen aanvallen. Ook in het Spaanse kamp wordt met zorg naar het weer gekeken, Het is koud in de tenten. Het leven in de stellingen is lang geen pretje. De soldaten doen er alles aan om een beetje warm te blijven. Ook is het lastig om de soldaten bezig te houden. Maar toch wordt het beleg doorgezet. Na de stormachtige herfst volgt een zachte winter met veel sneeuw, maar weinig ijs. Voor de belegeraars is er geen enkele kans om over het ijs de stad te veroveren.

In de stad gaat het leven zijn gewone gang. Iedereen helpt elkaar deze moeilijke tijd door.

Het stadsbestuur houdt alles goed in de gaten. De chirurgijn heeft nog geen gevallen van besmettelijke ziektes kunnen vinden. Er komt zelfs nog een transport met voedsel en extra soldaten dwars door de Spaanse belegering heen.

Maar dan wordt het leven moeilijker. De bevelhebber van het Spaanse leger heeft ook bootjes bij hun schansen gelegd. Die varen nu heen-en-weer tussen de schansen om het gebied beter af te grendelen. Voor de Woerdenaren wordt het nu erg lastig. Meestal lukt het wel om ongemerkt door de linie heen te komen, maar in mei 1976 gaat het heel erg mis.

Een groot transport met voedsel en soldaten is onderweg van Gouda naar Woerden. Opeens komen er van alle kanten Spaanse bootjes aan. Het verschil tussen vriend en vijand is

moeilijk te zien in het donker van de nacht. Als de volgende morgen de overgebleven bootjes in de stad aankomen wordt er 80 man vermist! Ook het meeste voedsel is in Spaanse

handen gevallen. Maar de burgers geven het niet op! De transporten gaan door! De zomer is gelukkig in aantocht. Straks zullen er weer vruchten geoogst worden. Op 10 juli komen er nieuwe berichten. Spionnen vertellen dat er weer 1.000 man versterking is aangekomen bij de Spanjaarden. Deze troepen hebben ook schepen meegenomen. Nu wordt de situatie wel heel nijpend. De grote voedseltransporten zijn onmogelijk geworden. Alleen boodschappers komen nog door de linie heen.

Dan klopt er een soldaat aan bij het huis van de meester.

Gerrit en Cornelis worden gevraagd zich op het kasteel te melden.

‘Jongens’, ik heb jullie laten roepen, want ik heb werk voor jullie.’

Vol verwachting kijken de jongens de hopman aan.

“Jullie weten, dat de situatie van de stad er niet beter op geworden is. Sinds de Spaanse troepen weer versterkt zijn, komt er geen voedseltransport meer door. Wij zijn ver in de minderheid. Eén tegen zeven. De Prins doet zijn uiterste best voor ons, maar het lukt hem niet om ons te ontzetten. Er zijn plannen om ook de IJsseldijk door te steken. Er komt dan zoveel water dat de Spanjaarden helemaal geen droog stuk meer kunnen vinden. Maar daar hebben we nu nog niets aan.’

De hopman wacht even voor hij verder gaat. ‘Wat nu telt is, dat wij erop bedacht moeten zijn dat de vijand, die ons probeert uit hongeren, zal proberen om onze koeien te roven. Op stal zetten nu het gras zo hoog staat, is niet de bedoeling. Er lopen soldaten om de koeien te bewaken, maar als de Spanjaarden aanvallen met een groot leger kunnen we dat nooit houden. En zoals jullie weten kunnen we de koeien niet missen voor onze stad.’

Cornelis en Gerrit denken diep na. Den hopman heeft gelijk, maar wat kunnen zij dan doen?

(16)

16

De hopman leest de vraag van hun gezichten. ‘Jullie begrijpen zeker niet wat jullie hieraan kunnen doen?’

De jongens schudden hun hoofd. “Nee hopman, maar we willen wel graag meehelpen.’

‘Dat is dan mooi geregeld,’ lacht de hopman. Dan gaat hij verder. ‘Ik weet dat het jullie niet aan moed ontbreekt. Dat hebben jullie al laten zien, toen jullie de Spaanse schansen ontdekt hadden. Het plan is als volgt. Jullie kennen de omgeving heel erg goed. Jullie kennen onze soldaten allemaal en zij kennen jullie. We willen van jullie spionnen maken, die in een groot gebied rond de koppel koeien de omtrek in de gaten houden.

Omdat jullie niet opvallen, zijn jullie waarschijnlijk de eersten, die de Spanjaarden kunnen ontdekken, als ze proberen te roven. Dan slaan jullie alarm en wij verdedigen, met de burgers van Woerden, het vee en jullie verdwijnen naar de stad! Als jullie je vistuig meenemen, wekt het de minste argwaan.’

Even laten de jongens het verhaal van de hopman op zich inwerken. ‘Wanneer mogen we beginnen hopman?’

De hopman lacht. Hij heeft zich niet vergist in die twee. “jongens over een uur gaan de beesten naar de stal. Ga daar eerst maar eens helpen, dan kennen de koeien jullie ook vast.

Morgenochtend gaan jullie gewoon met de koeien mee de poort uit en ’s avonds kom je met de koeien mee terug. ‘ Jouw broer Roelof’ de hopman wijst naar Cornelis – ‘is ook bij de bewaking. Met hem kun je alles regelen.’ De hopman staat op. “Sterkte jongens, met Gods hulp komen we er wel door.’

Susan:

De vrienden haasten zich om thuis het nieuws te vertellen. Dan gaan ze naar de Utrechtse poort om de koppel koeien op te wachten. De poortwachter maakt even een praatje. Het is immers zo stil bij de poort. Wat hem betreft mogen de Spanjolen vandaag nog verdwijnen.

Het is al bijna een jaar geleden dat de poort elke dag open ging. Plotseling roept een stem:

‘Dirck doe eens open, er staan 100 dames op je te wachten!’ Met een rood hoofd trekt hij de grendels los. Met een zwaai gaan de deuren open en de koppel dromt naar binnen. Achter de koeien volgen de drijvers en soldaten. De beesten weten zelf de weg naar de stal te vinden. Ondertussen licht Roelof de soldaten in.

‘Dit zijn onze nieuwe verkenners. De hopman heeft hen aangesteld om extra rondom de kudde op te letten. Ze zullen zich voordoen als vissende jongens.’

‘Een paar extra ogen kan geen kwaad, zeker niet bij onze kostbare koeien,’

Dan lopen ze de stal binnen. Gerrit en Cornelis zijn al druk bezig om te helpen de koeien vast te zetten. De melkers hebben hun emmers al klaar staan. Er mag geen druppel verloren gaan.

De volgende ochtend trekken ze de poort uit. Een kwartier later lopen alle koeien rustig te grazen. De soldaten staan op enige afstand te kijken. De boeren zitten vlak bij de koeien op een boomstronk en houden de koeien in de gaten. Dan begint de taak van Gerrit en Cornelis.

‘Heerlijk zo vroeg inde morgen buiten de stad. Beter dan in het duffe schoollokaal,’ begint Cornelis. “Moet je niet zeggen, het is niet alle dagen mooi weer,’ zegt Gerrit.

Even later zijn ze druk in de weer met hun vistuig.. Gerrit heeft zelfs een net meegenomen en het duurt niet lang voor de eerste vis gevangen is. Zo nu en dan kijken de jongens om zich heen. Maar alles is in orde.

Omstreeks het middaguur laten de jongens zich weer zien bij de soldaten. Die juichen als zij het maaltje vis zien. Even later hangen de vissen boven een vuurtje te roosteren.

(17)

17

De soldaten en de jongens smullen van de vis. “We gaan weer. Goede wacht verder.’ Dan verdwijnen ze weer tussen de struiken. Maar er gebeurt die dag verder niets. En de volgende dagen ook niet. Wel vangen de jongens zo nu en dan een maaltje vis, maar daar blijft het bij.

Een week later lopen de jongens weer rond in het bos. ‘Het is wel saai hè, dat er niets gebeurt,’ merkt Cornelis op. Maar Gerrit is zwijgzaam. Plotseling legt hij zijn vinger op zijn mond. Er is iets, maar wat? Gerrit sluipt voorzichtig naar de volgende boom. Hier achter dit bos begint het water, weet hij. Voorzichtig kijkt Gerrit vanachter zijn boom. Dan stokt de adem in zijn keel. Bootjes, schepen vol Spanjaarden varen stilletjes dichterbij. Die komen op de koeien af, weten ze! ‘Wegwezen Cornelis, we moeten de soldaten waarschuwen.’

Hollend bereiken ze even later de soldaten.

‘Alarm! De Spanjaarden komen met heel veel bootjes!’ roepen ze al van verre. De soldaten reageren direct.

Zo snel mogelijk proberen de jongens en de boeren de koppel koeien naar de stad te drijven.

Onwillig sjokken de koeien in de richting van de stad.

Dan schalt er een trompetstoot in het bos. Plotseling staat de hele bosrand vol met Spanjaarden, klaar om de koeien te roven. Maar de weide is leeg.

De Spaanse hopman is even uit het veld geslagen, maar herstelt zich snel. ‘Honderd man achter de koeien aan. Wij rekenen wel af met dit geuzenvolk,’ beveelt hij.

‘Ze komen achter ons aan,’ hijgt Cornelis. ‘Het zijn er heel erg veel!’ De anderen kijken ook om.

Dan roept Gerrit blij: ‘Ze komen ons helpen!’ In de verte wordt de poort geopend en een leger soldaten stormt naar buiten.

‘Doorzetten jongens, we moeten het halen, ‘ hijgt een boer. Het lijkt wel of de koeien het begrijpen. Ze lopen nu in een sukkeldrafje voor hen uit. Maar dan gaat het niet goed. Een paar Spaanse soldaten hebben hen ingehaald en proberen de kudde uit elkaar te drijven.

“Houd ze bij elkaar jongens,’ Maar ze kunnen niet voorkomen dat zes koeien omkeren en de andere kant oprennen. Gelukkig is de hulp dichtbij. De hopman voorop. Met zijn zwaard in zijn hand stormt hij op de Spaanse soldaten af. Moedig vechten de Spanjaarden, maar tegen de felle Woerdenaren kunnen ze niet op. De ene na de andere soldaat wordt gedood. De overige soldaten vluchten terug naar hun bootjes en varen weg. De overige 94 koeien komen behouden binnen de poort. Honderdvijftig Spaanse soldaten zijn gedood. Helaas worden 3 Woerdenaren vermist. Er is veel dankbaarheid in de stad, maar er is ook verdriet in de gezinnen van de gesneuvelden.

De hopman zit met een zorgelijk gezicht aan zijn werktafel.

Er zijn de laatste dagen veel bewegingen gezien bij het Spaanse leger. Dat kunnen weleens voorboden zijn van een grootscheepse aanval. En daartegen is Woerden niet meer bestand.

Dat weet de hopman heel goed. Inmiddels ligt de vijand al bijna een jaar rond Woerden. Als zij nu de stad over moeten geven hoeven ze zeker niet op lijfsbehoud te rekenen. Dan gaat het net als in Oudewater.. Gelukkig is de moraal van de Woerdenaren goed.

Overgeven? Dat nooit. Liever sterven van de honger dan de genade van de Spanjaarden af te wachten.

De dominees vertellen het van de kansel. Verwacht het niet van jezelf, maar van de Heere.

Hij kan wonderen doen.

In de stad wordt de nood hoger. Het voedsel dreigt nu echt op te raken.

(18)

18

Cornelis en Gerrit zijn weer naar school gegaan. Na de overval vindt de hopman het niet meer vertrouwd om de koeien buiten de muur te laten grazen. De soldaten gaan nu zelf met de boeren naar de wei om gras te maaien en dat in de stal aan de koeien te voeren.

Ík zou wel eens willen zien hoe het bij de Spanjaarden is,’ bedenkt Gerrit. ‘Wil je weer naar spioneren?’ vraagt Cornelis verbaasd. ‘Dat zal de hopman nooit goed vinden,’ bedenkt hij.

‘Nee, ik weet een betere manier,’ zegt Gerrit geheimzinnig en kijkt met een schuin oog naar de kerktoren. ‘Hée vriend, ik heb je door. Jij wilt de toren gaan beklimmen. Nou, ik ook wel.

Zou dat mogen?’

‘Niet gevraagd is nee, maar ik denk dat de koster straks weer naar boven gaat om de klok gelijk te zetten, want het is bijna 12 uur. Misschien mogen we wel met hem mee!’

De deur van de kerk staat open en zo te zien is de koster in een goede bui. Even later gaat de koster hen voor de trap op.

Bij het eerste deurtje is de balgenkamer van het orgel te zien. Weer een trap verder is het soldatenverblijf. De deur staat open. Ze zien een stenen haard, een paar banken en een tafel. Hoe hoger ze in de toren komen, hoe spannender het wordt. Bij de zolder van de luidklokken zijn ze verwonderd. Zo groot! Ook de klokken en klokjes van het carillon vinden ze prachtig. Dan komen ze helemaal bovenop bij het klokhuys. ‘Jongens, kijk maar even rond, maar waai niet van de toren!’

Dat is aan geen dovemansoren gezegd. Beneden hen lijken de mensen zo klein als poppetjes.

Grappig is dat! Zo uit de hoogte gezien lijkt alles heel vredig. Maar de ring soldaten rondom Woerden vertelt wel anders…

Opeens staat soldaat Wouter naast hen. Kijk jongens daar ligt Utrecht. Hij wijst naar het oosten. Vanaf die kant komt alleen maar gevaar.’ Dan wijst hij naar het westen. ‘Je zou verwachten dat over het water de geuzen ons komen verlossen.’ Maar dan gaat zijn vinger omhoog. ‘Dáár komt de verlossing vandaan jongens! Van mensen moet je het niet

verwachten. Kijk eens om je heen. De vijand telt zeven keer zoveel mensen als wij. En wonder boven wonder is tot nu toe de stad gespaard gebleven. Er zijn vanmorgen weer boden geweest van de vijand. “Geef je over en keer terug naar de Roomse kerk, anders gaan we jullie ook uitmoorden en plunderen,’ zeiden ze.

‘Gelukkig vertrouwt de vroedschap niet op de Spaanse beloften, maar op God en heeft geweigerd. De nood is hoog, dat weet je wel. Jongens, vertrouw op God. Hij zal alles maken.’

Een traan loopt bij de soldaat langs zijn wang naar beneden.

Nog onder de indruk dalen ze met de koster de smalle wenteltrap af.

‘Bedankt koster,’ groeten de jongens en verlaten de kerk.

Dan zien ze naast de school een paar kinderen. Sommigen zijn aan het hoepelen. Op de grond zit een groepje te bikkelen. Gerrit blijft even stil staan. Wat zien ze eruit! De kleertjes hangen los om hun magere lijfjes. Hun wangen zijn ingevallen. Maar uit hun ogen straalt plezier. Eén jongetje zit op zijn hurken. Zijn oogjes stralen niet. Gerrit hurkt naast hem neer.

Hij kent het ventje uit de Achterstraat wel. ‘Dat Ewout, gaat het een beetje?’ vraagt hij vriendelijk. Twee verdrietige ogen kijken hem aan. ‘Ik heb zo’n pijn in mijn buik. Vanmorgen toen we wakker werden hadden we niets meer te eten. Gisteren hadden we maar één stukje brood voor ons allemaal. En mijn kleine zusje ligt ziek in bed.’ Gerrit beseft dat dit niet het enige kind is, dat er zo aan toe is. Spontaan haalt hij een appel uit zijn zak, breekt hem doormidden en geeft de helft aan Ewout. “Kleine hapjes nemen mannetje, anders is hij zo op.’ Inmiddels zijn de andere kinderen met hun spel gestopt en kijken met hongerige blikken toe. Dan neemt Gerrit de andere helft en breekt deze ook in kleine stukjes. Dankbare blikken uit de kinderogen! Ook Cornelis staat met tranen in zijn ogen toe te kijken. Hij heeft

(19)

19

vanmorgen nog een stukje brood gekregen. Het was niet groot, maar toch….. Als hij dan deze kleintjes ziet met hun hongerige gezichtjes…..’O Heere, hoe lang nog?’ klinkt het in zijn hart. Gerrit weet, dat de armenmeesters helpen zoveel ze kunnen. Maar de voorraden zijn nu echt op en de nieuwe oogst komt mondjesmaat binnen. Vader vertelde van de vele zieke kinderen, die verzwakt van de honger in bed blijven. Voor morgen heeft de kerkenraad een bidstond uitgeschreven. Dominee Saliger zal voorgaan en de hoge nood van de stad aan God voorleggen. De vroedschap heeft de burgerij opgeroepen om zoveel mogelijk te komen.

Gerrit en Cornelis zijn vast van plan om te gaan. Wie weet, zal God Zich laten verbidden en uitkomst geven.

Daar is het weer. Met een ruk schiet meester Jan overeind in de bedstee. ‘Wat doe je Jan?’

klinkt zacht een stem achter hem. ‘Er is toch geen onraad?’

‘k Weet het niet vrouw, maar ik hoor lawaai buiten. Ik ga even kijken.’ Meester Jan schuift de grendel van de deur. Met voorzichtige passen loopt hij in de richting van de oude

Geestdorperpoort. Daar ergens kwam het geluid vandaan. Jaap Kip, de wachtpost ziet een donkere gestalte de poort naderen en pakt zijn hellebaard stevig inde hand.

‘Wie daar? ‘ vraagt hij.

‘Meester Jan,’ klinkt het uit het duister. Gerustgesteld laat de wachtpost het wapen zakken.

‘Wat is er aan de hand wachter?’ vraagt de meester.

Jaap zucht diep. ‘We hoorden wapengekletter en een geluid van riemslagen. Met lantaarns hebben de soldaten de gracht afgezocht, maar ze hebben niets gevonden.’

Meester Roelofs knikt. Hij tuurt over de donkere stadsgracht. In de verte zijn de lichtjes van de Kamerikkerschans te zien. Daar ligt de vijand. Iets meer naar rechts vonkelen de lichtjes van de Vosseschans.

Jaap klopt eens op zijn magere lijf. ‘Ik zal blij zijn als de soldaten weg zijn. Vooral nu overal het eten bijna op is. Trien weet soms niet, wat ze de kinderen te eten moet geven. De vesting houdt het wel. De mensen blijven de Prins trouw. Heeft hij niet onlangs brieven gezonden aan de stad, waarin hij hulp belooft? Overgeven? Dat nooit! Denk maar aan Oudewater. Dan maar liever sterven van de honger.’

De meester knikt. “Jaap, luister eens, de nood is hoog. Maar God is almachtig. Hij kan wonderen doen. Geloof je dat?’ De wachter denkt een ogenblik na. Wonderen gebeurden vroeger, toen werden er mensen genezen door de Heiland. Het volk Israël kreeg manna in de woestijn. Zou dat nog kunnen? Vragend kijkt hij de meester aan.

‘Denk eens aan de belegering van Jeruzalem. Sanherib, de koning van Assyrië spotte met de Heere. Die nacht werd het leger door een engel verslagen. Dat kan ook nu nog Jaap!’

De meester wacht het antwoord niet af maar loopt de donkere Poelstraat weer in, terug naar huis. Hij loopt naar het schuurtje en zoekt wat turven, die hij naast de haard opstapelt.

Hij rakelt het vuur van de haard wat op en hangt de pot met water boven de vlam.

Hij opent de broodkast en pakt een zelfgebakken brood. Het laatste, weet hij.

Een poosje later zitten ze allemaal aan tafel. Nicht Neeltje ook. Met een bleek gezicht.

Vannacht heeft ze weer slecht geslapen. Inmiddels is ze al aardig ingeburgerd en heeft haar plaatsje in het gezin gevonden. Soms staart ze afwezig in de verte. Meestal raakt moeder haar dan zachtjes aan en dan gaat het wel weer.

‘Hoe laat is de dienst vanmorgen?’ vraagt moeder Machteld.

‘Tien uur, hoorde ik gisteren, half tien wil ik er zijn, want ik moet voorlezen.’

‘Ik kom dan wel later met de kinderen, zorg jij maar dat je op tijd bent.’

(20)

20

Op het brugje inde Poelstraat blijft de meester even staan. Traag stroomt het water onder hem door. Een doordringende stank plaagt zijn reukzintuigen. Als hij de klim naar de Voorstraat heeft gemaakt, kijkt hij nog even achterom. Ginds de wallen, achter hem de tuinen en het Poelstraatje en vlak voor hem de Kruisstraat en de Rijn. Op de Visbrug blijft hij nog even staan. Mismoedig kijkt hij in de richting van de Utrechtsepoort. Het kasteel steekt robuust boven de stad uit. Zou daar soms de verlossing vandaan moeten komen? Van dat handjevol soldaten tegen zo’n overmacht? Hij blikt achterom. Enkele schuiten liggen

werkeloos tegen de wal. ‘Mijn hulp is van de Heere, Die hemel en aardegemaakt heeft,’ gaat het door zijn hoofd. Dan stapt hij bemoedigd door. Zijn blik valt nog even op het oude

woonhuis van Jan de Bakker en de schandpaal. Nee, dat nooit meer! Volhouden om Gods wil!

Zingen door Gerdine Psalm 130:1 begeleid door Hanneke (achtergrond)

Op dat moment begint het carillon te spelen. Half tien dus. Even lichten zijn ogen op. Een nieuwe melodie hoort hij. Psalm 130.. ‘Uit diepe nood schrei ik tot U’.

Dit past wel heel goed. Er is diepe nood in de stad. Maar die God van psalm 130 is nog steeds Dezelfde.

Langzaam stroomt het bedehuis vol. Zorg tekent de magere gezichten. Zou de Almachtige nog uitkomst geven? Dan begint de dienst. De aloude Psalm 130 wordt gezongen.

Uit diepten van ellenden roep ik met mond en hart. Tot U Die heil kunt zenden, o Heer aanschouw mijn smart……

Wil naar mijn smeekstem horen, merk op mijn jammerklacht. Verleen mij gunstig d’oren.

Daar ‘k in mijn druk versmacht.

Tijdens de zang komt een vrouw met enkele kinderen de kerk instommelen. Zij haasten zich naar voren. Het is de vrouw van de meester. Verwonderd kijken ze het groepje na, als zij zich in de richting van de dominee haasten. Dominee Saliger wacht een moment. Dan klinkt opeens luid en duidelijk een schelle jongensstem door de gewelven. ‘Vader, kom gauw, de hele Rijn is vol vis!’

Als de dominee vrouwe Machteld instemmend ziet knikken, roept hij de mensen toe:

‘Eer ik tot U riep, antwoordde Gij mij. De Heere geeft uitkomst. Gemeente ga heen en oogst van het goede, dat de Heere U geeft!’ Dan stroomt de kerk leeg. De mensen haasten zich naar de Oude Rijn. Met netten en emmers en zelfs met de hand wordt de vis uit de Rijn geschept. Het volk juicht van blijdschap. De anders dode Rijn is nu vol met vette vis. De honger is voorbij.

De drukte rond de Oude Rijn duurt nog steeds voort. Manden worden gevuld met vis.

Duizenden en duizenden vissen zwemmen de stad binnen. Grote snoeken staan zo voor het grijpen in het water langs de kades. Netten vol brasem, zeelt en andere vissen worden opgehaald. Iedereen doet mee. Grote manden worden gevuld. Een mager meisje heeft een grote snoek in haar mandje. Op haar blote voetjes rent ze een steegje in naar huis. Ginds staat een oude man. Hij heeft tranen in zijn ogen als hij al dat eten ziet komen.

Trijntje staat voor haar onderdeur en kijkt met een dankbaar hart naar het gewoel. ‘O God, bij U zijn uitkomsten, zelfs tegen de dood.’ Op haar vuurtje ligt een portie vis gaar te worden.

Jaap Kip heeft een volle mand met zeelt en sjouwt deze naar de Visbrug. Meester Jan komt net aanlopen.

‘Heb je het wonder gezien Jaap?’ vraagt deze.

(21)

21

“Meester, de God van de Bijbel leeft nog!’ straalt Jaap. ‘Nu zal Hij ook de Spanjaarden verjagen!’

‘Op Zijn tijd Jaap,’ waarschuwt de meester. Dan lopen ze weer verder.

Na korte tijd drijft een geur van vers gebakken vis door de stad. De vroedschap stuurt mannen langs de huizen om te vragen of iedereen genoeg heeft. Maar zelfs bij de

allerarmsten is nu eten in overvloed. Langs de kades zijn mannen bezig om de vis zo goed mogelijk te verwerken, zodat er lange tijd van gegeten kan worden. En nòg komen scholen vis de stad binnenzwemmen.

Ook Cornelis en Gerrit hebben hun steentje bijgedragen. Het was Cornelis, die de eerste blinkende ruggen zag spiegelen in het zonlicht. Gerrit als haantje de voorste was de kade afgelopen en had de vismassa gezien. Moeder Machteld had hen opgejaagd om het zo gauw mogelijk aan vader te zeggen. En het was Wouter die de boodschap door de kerk had

geroepen. Die avond is het feest in Woerden.

Buiten de wallen begrijpen de Spanjaarden niet wat er in Woerden aan de hand is. Allereerst dat gejuich vanmorgen en nu hebben spionnen gemeld dat de Woerdenaren feest vieren!

Het feest heeft te maken met voedsel, terwijl de Spanjaarden toch zeker weten dat er geen voedseltransport doorgekomen is. Er drijft een braadlucht boven de stad en de Spanjaarden weten niet wat het is. De geur is zelfs in het Spaanse leger te ruiken. Wie kan al dat eten in de stad gebracht hebben? Allemaal raadsels.

De bevelhebber stampt boos op de grond. Had hij de Woerdenaren bijna uitgehongerd, is het wéér mislukt,

Gerrit en Cornelis weren zich goed. Manden vol vis hebben ze uitgedeeld onder de oude en gebrekkige mensen. Moe, maar voor het eerst na lange tijd met een volle maag, gaan de Woerdenaren na de papklok slapen.

Alleen de wachters doen trouw hun ronde over de wallen van de stad. De volgende morgen leeft de stad weer op. Geen kind gaat zonder eten de deur uit. Met blijde ogen en lachende gezichten spelen ze weer op straat. Ook de volwassenen krijgen weer moed en gaan zoveel mogelijk weer aan het werk.

Gerrit en Cornelis hebben elkaar weer gevonden. Ze verkennen de Rijn vanaf de Magazijnpoort tot de Leidsepoort. Nog steeds wordt er volop gevist in de Rijn.

‘Een wonder is het,’ zegt Gerrit. ‘Vroeger ving je hier nooit iets en nu kan het niet op.’

‘Dat zei mijn vader ook al,’ zegt Cornelis. ‘We hebben vandaag toch ook een dankdienst?’

‘Om tien uur, hoorde ik. Dan hebben we nog een uur. Laten we op de wallen gaan kijken.’

Maar daar is het rustig. De jongens maken een praatje met de soldaten die wacht lopen.

Iedereen is nog vol van het wonder.

Het is enkele dagen later.

Gerrit en Cornelis zijn weer naar de wallen getrokken. Het is tegen de avond.

De soldaten zijn opgewonden. Bij de Spanjaarden is onrust. Bootjes van hen varen van de ene naar de andere schans. Wat zijn ze van plan? Zullen ze een aanval voorbereiden? Maar er gingen geruchten over een opstand in Brabant en Vlaanderen! Zou dit een laatste stuiptrekking zijn van de Spanjaarden? Vol spanning wordt het daglicht afgewacht. Wat zal de nieuwe dag hen brengen? Eindelijk komt de zon boven de horizon uit. Het is even na vijf uur. Het eerste licht valt over de schansen en de legerplaatsen van de Spanjaarden. Op de wallen hebben zich veel burgers verzameld. Vol spanning staat iedereen te kijken. En dan?

Er wordt een grote rookwolk zichtbaar boven de Kromwijker-, Polaner- en Kruisschans. Een

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Daarmee komen we direct in heel diepe theologische vragen, waar we wel veel over zouden kunnen zeggen, maar daarmee iets zouden doen wat nu juist in de tekst niet wordt gevraagd..

Gemeente, jongelui, wanneer de Heere Zijn genade en Zijn zegen geeft, wanneer Hij Zijn aangezicht in gunst over u laat oplichten, zal er altijd oog zijn of oog komen voor mensen

Hierdoor zullen alle weldenkende mensen leren begrijpen dat er geen vernieuwing van wereld en maatschappij mogelijk is tenzij er een begin wordt gemaakt met de schepping van

Een zeer lage rapporteringstolerantie kan er anderzijds toe leiden dat de gemeenteraad wordt geïnformeerd over fouten en onzekerheden die voor de gemeenteraad van ondergeschikt

Maar waar het ten diepste om gat is dit: als we beseffen dat wij uit die vriendelijkheid, die goedheid van de Heer leven, terwijl wij daar geen recht op hebben, dan moeten en mogen

Niet alleen is het dan eerste Pinksterdag, dag waarop wij de uitstorting van de Heilige Geest gedenken, maar deze zondag willen ook vijf leden van onze gemeente openbare

Onze jeugd die -als ze nog enigermate dóórdenkt- geen raad meer weet met de kerkelijke verscheurdheid, de twisten onder “vrome” mensen, en noemt u maar op, deze

Dat ik in zijn laatste levensmaanden zo goed voor hem heb kunnen zorgen, al zijn wensen heb kunnen realiseren en wij tijd hebben gekregen om afscheid te nemen is een rijkdom voor