• No results found

Opvoedingsondersteuning in Ontmoeten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Opvoedingsondersteuning in Ontmoeten"

Copied!
72
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ONDERZOEKSVERSLAG TER ONTWERP VAN EEN BRONNENBOEK

Een project van het Laboratorium voor Educatie en Samenleving, K.U.Leuven, in opdracht van de Dienst Welzijn en Gezondheid,

Provincie Vlaams-Brabant.

Philippe Noens & Stefan Ramaekers

Laboratorium voor Educatie en Samenleving, K.U.Leuven

(2)

iii

Projectverantwoordelijke: Stefan Ramaekers, Laboratorium voor Educatie en Samenleving, KULeuven.

Onderzoek: Philippe Noens en Stefan Ramaekers, Laboratorium voor Educatie en Samenleving, K.U.Leuven.

Advies en begeleiding van de projectgroep: Myriam Philips, Kindbeleid provincie Vlaams-Brabant.

© 2011 Laboratorium voor Educatie en Samenleving, K.U.Leuven. Uit dit rapport mag onbeperkt geciteerd worden, mits de juiste bronvermelding:

Noens, P., & Ramaekers, S. (2011). Opvoedingsondersteuning in Ontmoeten: Onderzoeksverslag ter ontwerp van een bronnenboek. Leuven: Laboratorium voor Educatie en Samenleving, K.U.Leuven.

(3)

iii Dankwoord

Het onderzoek waarvan de resultaten hier terug te vinden zijn, hadden we niet tot een goed einde weten te brengen zonder de medewerking en steun van heel wat mensen. Een dankwoord is dan ook op zijn plaats, want zonder al deze in het dankwoord vermelde personen zou dit onderzoeksverslag niet zijn wat het is. Het project werd in eerste instantie financieel mogelijk gemaakt door Gedeputeerde Monique Swinnen en de Dienst Welzijn en Gezondheid, Provincie Vlaams-Brabant. Niet enkel zorgden zij ervoor dat het financiële plaatje klopte, ze gaven ons ook de mogelijkheid en vrijheid dit onderzoek in zijn volle complexiteit te ontwikkelen gedurende een volledig jaar (januari tot december 2010). Speciale dank voor Myriam Philips, Kindbeleid provincie Vlaams-Brabant, die haar tijd en energie in het project stopte. Bijzondere dank ook aan de verantwoordelijken opvoedingsondersteuning van de betrokken gemeentes voor alle informatie die ze ons aanleverden.

Jitske Verwimp, later opgevolgd door Marjan De Cuyper uit Aarschot, Carolien De Ryck uit Asse, Christa Vanrompay uit Diest, Tom Vandenbossche uit Gooik, Astrid Van Daele uit Halle, Lien Wauters uit Herent, Martine Raes uit Overijse, Micheline Pompen uit Pepingen, Jeroen Boesmans uit Tienen en Nathalie Verrijt en Kristin de Ridder uit Zemst waren zeer betrokken en gemotiveerde gesprekspartners van het eerste uur en hun kritische bedenkingen en aanvullingen tijdens de bijeenkomsten in het kader van dit project bewezen keer op keer hun praktisch nut. We danken hen vooral voor hun hartelijkheid waarmee ze de projectmedewerker ontvingen in hun gemeente en het open vizier waarmee ze de centrale insteek van het project benaderden. Dank ook aan Murielle Mattelaer uit Leuven voor haar waardevolle bijdrage.

(4)

iv

Dankwoord iv

1. Aanleiding en doel van ‘Opvoedingsondersteuning in Ontmoeten’ 1

2. Inhoudelijke achtergrond en vraagstelling 2

3. ‘Ontmoetingen’ in het landschap van de opvoedingsondersteuning 4

Ontmoetingen en het beleid 4

Ontmoetingsplaats 6

De (onthaal)medewerker 7

Naar een „model‟ of een standaard van de ontmoetingsplaats? 7 4. Focus op ontmoeten: contouren van een concept 9

„Een soort sociale ruimte‟ 9

„Onbegrensde‟ ruimte 10

Ontmoeten als vormend 11

Opvoedingsondersteuning in ontmoeten:

waar het pedagogische en het sociale samenkomen 12

5. Werkwijze 12

6. Resultaten en conclusies 13

6.1. Hoe krijgt opvoedingsondersteuning vorm? 13

Aanbod per gemeente 13

Enkele vaststellingen 15

6.2. Hoe „Opvoedingsondersteuning in ontmoeten‟ vormgeven? 17

Bronnenboek 17

Ter afsluiting 18

Literatuur 19

Bijlage 1: Gemeentelijke dossiers Bijlage 2: Dossiers Leuven

(5)

- 1 -

1. Aanleiding en doel van ‘Opvoedingsondersteuning in Ontmoeten’

“Ik ga haar raad toch eens opvolgen. Met mijn zoontje lukt het tegenwoordig écht niet,” aldus een moeder na een lezing rond pubergedrag bij peuters. “Tja, in theorie kan dat allemaal best zijn,”

reageert een vader, “maar bij mij thuis is „nee‟ nog steeds „nee‟.” Beide ouders kaarten bij het drinken van een fruitsapje nog even na. Een derde ouder staat bij hun tafeltje en trekt zijn wenkbrauwen op: “En wat als het kind daar geen oren naar heeft?” .

In januari 2010 ging het project Opvoedingsondersteuning in Ontmoeten van de provincie Vlaams- Brabant in samenwerking met het Laboratorium voor Educatie en Samenleving van de onderzoekseenheid Pedagogische Wetenschappen KULeuven1 van start. Het project liep tot en met december 2010 en werd gefinancierd door de Dienst Welzijn en Gezondheid, Provincie Vlaams- Brabant. Aanleiding was de actuele discussie over het inzetten van ontmoetingen tussen ouders als vorm van opvoedingsondersteuning. Deze aandacht voor ontmoetingen lag reeds in het decreet Opvoedingsondersteuning van 13 juli 2007 besloten. Men heeft het daarin over „Het stimuleren van ontmoetingen tussen opvoedingsverantwoordelijken met de nadruk op het creëren van sociale netwerken en het bespreekbaar maken van het opvoeden van kinderen bij brede groepen van opvoedingsverantwoordelijken.‟2 Belgische initiatieven in deze lijn – geïnspireerd op buitenlandse voorbeelden zoals de „Maison Vertes‟ in Frankrijk en de „spazio inzieme‟ in Italië – zijn onder meer „De Speelbrug‟ te Antwerpen (opgericht in 1995), „SpeelOdroom‟ te Leuven (opgericht in 2008) en het recente „Baboes‟ te Brussel (opgericht in 2009).3 Heel recent nog werd er door het Expertisecentrum Opvoedingsondersteuning (EXPOO) een dialoogmoment over het gebruik van ontmoetingsplaatsen als opvoedingsondersteunende werkvorm georganiseerd.4 Een ander initiatief dat ontmoetingen tussen ouders centraal stelt is bijvoorbeeld „Bijtanken over opvoeding @ home‟ van de Gezinsbond.5

De doelstelling van het project was het ontwikkelen van een bronnenboek waarin verschillende voorbeelden gepresenteerd worden van initiatieven en praktijken die opvoedingsondersteuning aan ouders aanbieden door het faciliteren en/of ondersteunen van ontmoetingen. De focus van het project lag op het faciliteren en ondersteunen van ontmoetingen, niet op de ontwikkeling van ontmoetingsplaatsen. (We komen hierop verder terug.) Via de ontwikkeling van het bronnenboek beoogde het project een bijdrage te leveren aan het uitwerken, faciliteren en ondersteunen van bestaande en nieuwe initiatieven rond ontmoeten op gemeentelijke niveau. Voor het onderzoek hebben we mogen rekenen op de medewerking van 10 gemeenten in Vlaams-Brabant, te weten Asse, Aarschot, Diest, Halle, Herent, Gooik, Overijse, Pepingen, Tienen en Zemst. Leuven, een misschien voor de hand liggende keuze voor dit onderzoek gegeven wat er zich op vlak van opvoedingsondersteuning reeds afspeelt, was niet betrokken in het onderzoek. Niettemin is er door de onderzoekers uiteindelijk toch voor gekozen om een paar voorbeelden van opvoedingsondersteuning in en door ontmoetingen uit Leuven in het bronnenboek op te nemen.

Met deze doelstelling in het achterhoofd werd in elke gemeente een inventaris opgemaakt om zicht te krijgen op hoe men er rond opvoedingsondersteuning bezig is: Welke visie wordt er gehanteerd?

Hoe en wanneer komt het lokaal overleg opvoedingsondersteuning samen? Welke lokale actoren zijn betrokken en werpen zich op als belangrijke steunpunten? Enz. Expliciete aandacht ging naar

1 Cf. http://ppw.kuleuven.be/ecs/les.

2 Cf.

http://wvg.vlaanderen.be/jongerenwelzijn/PDF/IWMI_POO_VHV_GHV/decreet%20opvoedingsondersteuning.pdf

3 Andere ontmoetingsplaatsen te Brussel zijn: Het Babykot, La Maison Ouverte, La Marelle, Les Petits Pas en La Margelle.

4 M.n. op 01.10.2010, cf. http://www.expoo.be/category/trefwoorden/ontmoetingsplaatsen.

5 Zie http://www.gezinsbond.be/index.php?option=com_content&task=blogcategory&id=197&Itemid=403.

Recent werd dit initiatief uitgebreid voor de doelgroep grootouders.

(6)

- 2 -

initiatieven die verschillende ouders en/of gezinnen samenbrachten – initiatieven waarin met andere woorden het ontmoeten centraal staat.

In het kader van het onderzoek werd een denktank opgericht die tweemaandelijks samengekomen is. De denktank bestond uit een afgevaardigde van elke gemeente (meestal de lokale coördinator opvoedingsondersteuning), Myriam Philips (Kindbeleid, Vlaams-Brabant), de projectmedewerker van het Laboratorium voor Educatie en Samenleving, en de promotor van het project. Verder namen deel als waarnemers: Murielle Mattelaer (Dienst Welzijn, stad Leuven) en Hilde Timmermans (Gezinsbond).

Tijdens de bijeenkomsten van deze denktank werden concrete opvoedingsondersteunende initiatieven en voorstellen waarin ontmoetingen tussen ouders centraal staan besproken en toegelicht. Dit vormde vaak meteen een aanleiding voor een discussie over het concept opvoedingsondersteuning als dusdanig. De denktank vormde ook een forum waarop het concept „opvoedingsondersteuning in ontmoeten‟ van waaruit dit project startte werd voorgesteld en kritisch bediscussieerd. De elementen die in deze discussies naar voren kwamen, zijn in de uitwerking van dit concept (zie hieronder) verwerkt.

De resultaten van het onderzoek en de belangrijkste ervaringen tijdens de denktanks werden gebundeld in dit onderzoeksverslag. Op grond van de inventaris per gemeente, de discussies in de denktank, en een concept „opvoedingsondersteuning in ontmoeten‟, is een aantal concrete voorbeelden van dergelijke opvoedingsondersteunende praktijken geselecteerd en gebundeld in een bronnenboek. We hebben de voorbeelden eenvoudigweg concreet beschreven en van een korte duiding voorzien, zodat de lezer er zich een vrij gedetailleerd beeld van kan vormen. Het bronnenboek is dan ook niet bedoeld als normatief kader. We bieden de voorbeelden aan ter inspiratie, in het volle besef dat elk initiatief moet vertrekken van de lokale context, rekening houdend met de diversiteit aan betrokkenen en aan noden en behoeften.

2. Inhoudelijke achtergrond en vraagstelling

In het decreet Opvoedingsondersteuning van 13 juli 2007 ligt de nadruk op opvoedingsondersteuning als/in termen van informatieverstrekking en adviesverlening aan ouders. Concrete initiatieven ter velde nemen dan ook vaak de vorm aan van infoavonden, workshops, enz. De klemtoon in dit soort van initiatieven ligt op de informatie die wordt doorgegeven, op het „wat‟ waarrond de bijeenkomst plaatsvindt, en niet op de ontmoeting zelf. In dit soort van initiatieven is men er met andere woorden op gericht de ouder of het kind te verrijken (met advies of informatie) of te veranderen (door middel van vorming of training). Nagenoeg altijd gebeurt dit door of in aanwezigheid van een of andere deskundige: een ontwikkelingspsycholoog, een (ortho)pedagoog, een consulent, enz., kortom experts, personen die met kennis van zaken spreken en/of ouders begeleiden of (lichtjes) bijsturen. Het gaat hier om formeel georganiseerde bijeenkomsten waar het accent ligt op informeren en/of advies verlenen.

We kunnen dit bestempelen als een eerder „traditionele‟ invulling van opvoedingsondersteuning.

Hiermee vellen we, voor alle duidelijkheid, geen oordeel over de waarde van dit aanbod opvoedingsondersteuning. De term „traditioneel‟ moet men hier in letterlijke zin nemen, dit wil zeggen als verwijzend naar „zoals men dat gewoonlijk doet‟. Het bestaande aanbod opvoedingsondersteuning gaat uit van een idee dat ouders op een of andere manier iets moet worden bijgebracht.

Wat opvoeden is dreigt hierdoor echter op enge wijze in beeld te komen. Opvoeden wordt er eenzijdig ter sprake gebracht in termen van iets dat ouders actief moeten „doen‟ en iets dat ze mits de nodige informatie en zelfs oefening kunnen leren. Het verschijnt dan als iets dat bestaat uit een geheel van

(7)

- 3 -

vaardigheden, iets waarvoor zelfs „trainingen‟ bestaan. Opvoeden is, anders gezegd, iets waarover je kan bijleren, waarvoor je de „juiste kennis‟ kan opdoen en waarin „juist handelen‟ mogelijk is – kortom, iets waarvoor een bepaalde vorm van deskundigheid blijkt nodig te zijn. Opvoeden wordt hier dan meteen ook verengd als iets dat hoofdzakelijk draait rond het omgaan met moeilijkheden en problemen, en dan vooral rond het voorkomen ervan (preventie). Opvoeden wordt met andere woorden ter sprake gebracht in termen van „het problematische‟, en dan is meteen ook het gevaar niet denkbeeldig dat de grens tussen ondersteuning en hulpverlening vervaagt (Cf. Ramaekers, 2009).

Wat naast dit deskundigheidsdenken ons hedendaags denken en spreken over opvoeden sterk mee bepaalt, is de prominente aanwezigheid van de psychologische taal en in het bijzonder de taal van de ontwikkelingspsychologie. Het is aan het (ontwikkelings)psychologisch onderzoek dat we een voor ons allen zo bekend jargon te danken hebben wanneer we opvoeding ter sprake brengen. In opvoedingsrubrieken in magazines, aankondigingen van informatieavonden voor ouders, op websites voor ouders en dergelijke meer spreekt men over het koesteren van en tegemoetkomen aan de noden van kinderen, het bieden van emotionele steun, het verhogen van het welzijn (van ouders en kinderen), het creëren van stimulerende omgevingen, het verbeteren van de interacties tussen ouders en kinderen, ruimte bieden aan kinderen om te experimenteren met het nemen van afstand ten aanzien van hun ouders, enz. Deze taal vormt op fundamentele wijze mee onze hedendaagse kijk op opvoeden. Met de ontwikkelingspsychologische taal wordt een bepaald soort logica alsook een invulling van het opvoedingsdoel (ongemerkt) in ons verstaan van opvoeden geïmporteerd – en beide (logica en doel) worden als vanzelfsprekend aangenomen en niet meer ter discussie gesteld.

Opvoeden wordt begrepen als een verhaal van een min of meer lineaire ontwikkeling, waarbij als uiteindelijke „uitkomst‟ (een of andere variant van) het psychisch en emotioneel uitgebalanceerde kind (het goed functionerende kind, het zelfverzekerde kind, het emotioneel intelligente kind, enz.) voor ogen gehouden wordt. Alles wat ouders doen wordt ergens op deze ontwikkelingslijn tussen geboorte en uiteindelijke doel gesitueerd, d.w.z. wordt gezien als iets dat een causaal effect heeft op de rest van het verloop van de ontwikkeling. Opvoeden wordt zo alleen nog begrepen als datgene wat zich afspeelt in de één-op-één-interactie tussen ouder en kind, waarbij de ouder de primaire taak heeft te waken over het ontwikkelingsproces van zijn of haar kind, en dat proces zo goed mogelijk te ondersteunen en te stimuleren heeft.6 Tegelijk wordt hiermee de mogelijkheid van „juist handelen‟ in de opvoeding nogmaals onderstreept en onderschreven. Opvoedingsondersteuning schuift zo steeds verder op naar een vorm van (preventieve) hulpverlening.

Deze invulling van opvoeden heeft directe implicaties voor ouders. Wanneer opvoeden (te vaak) in beeld komt als iets dat met het voorkomen van problemen te maken heeft, met het juist (leren) omgaan met kinderen, enz. dan werkt dit bij ouders een houding in de hand van voortdurende alertheid voor mogelijke kansen, risico‟s en tekortkomingen in ontplooiingsmogelijkheden (Cf.

Masschelein, 2008). Ouders worden op die manier uit hun gewone zijn en doen gerukt, en worden op een bepaalde manier gepositioneerd tegenover hun eigen opvoeden en tegenover hun kinderen.

Met het project beoogden we opvoedingsondersteuning op een andere manier in te vullen dan de traditionele invulling ervan door bewust de aandacht te vestigen op ontmoetingen tussen ouders.

Precies deze aandacht voor ontmoetingen tussen ouders houdt, ons inziens, een aantal mogelijkheden in:

- Ten eerste kunnen we hiermee opvoeden daadwerkelijk bij de ouders laten en het hen niet, op een of andere manier (expliciet dan wel verdoken) uit handen nemen.

Opvoedingsondersteuning blijft zo ook „ondersteuning‟ en niet iets dat flirt met de grens van hulpverlening of het opleggen van een normatief kader van goed ouderschap.

6 Ramaekers & Suissa (2011) voor een uitwerking hiervan.

(8)

- 4 -

- Ten tweede, bestaat de mogelijkheid om (in het algemeen, maar vooral ook in het hedendaagse veld van de opvoedingsondersteuning) opvoeden (opnieuw) als gewone, dagelijkse activiteit een plaats te geven, om anders gezegd het gewone opvoeden een plaats te geven.

Ontmoetingen tussen ouders dragen in zich de mogelijkheid dat er een spontane, gewone uitwisseling over vaak alledaagse dingen plaatsgrijpt. De vragen die alle ouders wel eens hebben kunnen er gesteld worden, de onzekerheid die alle ouders wel eens ervaren kan er uitgesproken worden, over het slapen gaan bijvoorbeeld, de onderbroken nachten, over moeilijke eetmomenten, of hoe zoonlief of dochterlief zich gedraagt tegenover het nieuwbakken zusje of broertje, maar ook wat ik als ouder vanzelfsprekend bij het domein van de opvoeding zet, hoe ik dit domein afbaken, wat opvoeden voor mij vandaag betekent en de plaats die het in mijn leven heeft.

- Ten derde willen we met deze expliciete aandacht op ontmoetingen ook opvoeden als dusdanig op een andere wijze in beeld laten komen. Wat opvoeden voor ons vandaag betekent, de plaats die het in ons leven heeft, en in onze samenleving, krijgt door die aandacht voor ontmoeten een andere invulling dan de invulling die we er vandaag doorgaans aan geven.

Opvoeden kan hier (opnieuw) in beeld komen als die activiteit van mensen waarin de verhouding tussen generaties centraal staat, waarin het in eerste instantie gaat om het doorgeven van waarden, van zin en betekenis.

Tegen deze achtergrond en met de doelstelling voor ogen een bronnenboek te ontwikkelen, wilden we een (aanzet tot) antwoord geven op de algemene vraag „Hoe krijgt opvoedingsondersteuning op gemeentelijk vlak vorm?‟ De bedoeling was niet alleen om een zicht te krijgen op het bestaande aanbod aan opvoedingsondersteuning in de verschillende gemeenten (Welke initiatieven bestaan reeds?), maar ook om inzicht te verwerven in de aard van deze initiatieven. In welke mate worden er ook initiatieven ontwikkeld die zich (min of meer expliciet) richten op het samenbrengen van ouders?

Wat gebeurt er in die initiatieven en wat maakt er dat ze opvoedingsondersteunend (kunnen) zijn?

Met de betrachting een bronnenboek te ontwikkelen wilden we dan uiteindelijk ook (een aanzet) tot antwoord bieden op de vragen: Op welke wijze kan „opvoedingsondersteuning in ontmoeten‟ vorm gegeven worden? Hoe kunnen we dergelijke vorm van ondersteuning verder uitbouwen, welke ingrepen werken hierbij katalyserend en welke taak is hiervoor weggelegd voor de gemeentelijke coördinatoren opvoedingsondersteuning.

3. ‘Ontmoetingen’ in het landschap van de opvoedingsondersteuning Ontmoetingen en het beleid

Opvoeden is gedurende het afgelopen decennium meer en meer een „publiek‟ gespreksonderwerp geworden. Ten bewijze daarvan bijvoorbeeld het groeiend aanbod aan (populaire) literatuur over opvoeden, handboeken en gidsen voor ouders en andere opvoedingsverantwoordelijken, de druk bezochte infoavonden, TV-programma‟s over opvoeden, enz. Een en ander staat niet los van een groeiende nood aan opvoedingsondersteuning, zoals uit verschillende onderzoeken reeds gebleken is.7 Uit ander onderzoek is overigens ook gebleken dat er bij heel wat jonge ouders een openheid gegroeid is voor laagdrempelige, informele opvoedingsondersteuning.8 Deze ontwikkelingen hebben zich vertaald op beleidsniveau.9 De kiem van het Vlaamse beleid inzake opvoedingsondersteuning

7 Cf. bijvoorbeeld Snijders (2006); Snyers, Colpin & Coenen (2001).

8 Cf. Snyers, Colpin & Coenen (2001); Vermulst (2002).

9 We spreken ons hier echter niet uit over enig oorzakelijk verband. Het lag niet in de ambitie van dit rapport om uit te maken of de nood aan opvoedingsondersteuning dan wel de bepalingen omtrent opvoedingsondersteuning op beleidsniveau de spreekwoordelijke kip of het ei zijn. We merken gewoon op dat er zich het afgelopen

(9)

- 5 -

werd in 2001 gelegd met het decreet van 19 januari 2001 houdende de inrichting van activiteiten inzake opvoedingsondersteuning. Na een periode waarin opvoedingsondersteuning steeds belangrijker werd in het Welzijnsbeleid bracht het decreet van 13 juli 2007 een nieuwe wind in het Vlaamse landschap van de opvoedingsondersteuning. Vandaag is opvoedingsondersteuning een bij brede lagen van de bevolking bekend begrip en dekt het een breed gamma aan uitgangspunten, methodieken en initiatieven.10 Ontegensprekelijk is opvoedingsondersteuning in het welzijnslandschap een beleidsprioriteit voor Vlaanderen, iets wat zich recent o.m. geconcretiseerd heeft in de oprichting van een heus expertisecentrum voor opvoedingsondersteuning (EXPOO).

Zoals reeds eerder gezegd ligt de aandacht voor ontmoetingen als vorm van (opvoedings)ondersteuning in het decreet Opvoedingsondersteuning van 13 juli 2007 besloten. We hernemen even de betreffende passage: „Het stimuleren van ontmoetingen tussen opvoedingsverantwoordelijken met de nadruk op het creëren van sociale netwerken en het bespreekbaar maken van het opvoeden van kinderen bij brede groepen van opvoedingsverantwoordelijken.‟ Men gaat ervan uit dat ontmoetingen (bij voorkeur tussen gelijkgestemden) ondersteunend kunnen zijn. Recent onderzoek heeft dit ook bevestigd. Zo blijkt onder meer uit de onderzoeken van Vandenbroeck et al. (2007) en Buysse (2008) dat informele sociale steun, i.e. steun die men ondervindt van van vrienden en familie, in belangrijke mate opvoedingsondersteunend is. Buysse stelt vast „dat er één steunbron is die voor alle ouders in alle groepen als ondersteunend wordt ervaren: het sociaal netwerk‟ (Buysse, 2008, geen pp.). Het is in dat opzicht niet verbazingwekkend dat initiatieven die werken aan het versterken van netwerken van ouders en die betrekking hebben op het stimuleren van ontmoetingen als vorm van opvoedingsondersteuning de laatste jaren in een stroomversnelling gekomen zijn. Er hebben zich verschillende initiatieven ontwikkeld (cf. hoger), waarvan de meest uitgesproken vorm wellicht de ontmoetingsplaatsen voor ouders en kinderen zijn.

Omdat de ontmoetingsplaats het meest uitgesproken initiatief is, maar ook omdat er zich sinds kort een aantal verschuivingen voordoet zowel w.b. de concrete vormgeving ervan als w.b. de conceptualisering ervan, richten we ons in het verdere verloop van dit stuk op de ontmoetingsplaats voor ouders en hun kinderen. Het biedt ons ook de mogelijkheid om aan te stippen waarin het project

„Opvoedingsondersteuning in ontmoeten‟, waarvan hier verslag, verschilt van wat met een ontmoetingsplaats beoogd wordt en hoe het zich verhoudt ten aanzien van de recente ontwikkelingen met betrekking tot de ontmoetingsplaats. We stippen in het hiernavolgende slechts een aantal elementen aan, in het volle besef dat dit geen volledig beeld is van wat een ontmoetingsplaats is en dat er uiteraard belangrijke verschillen zijn tussen de bestaande ontmoetingsplaatsen.11 We richten

decennium op vlak van opvoeden en de ondersteuning ervan een aantal opmerkelijke ontwikkelingen heeft voorgedaan.

10 Cf. Poot (1992); Nys & Vandemeulebroecke (2000); Vandemeulebroecke & Nys (2002).

11 We baseren ons voor deze korte schets op een aantal documenten waarin men de ontmoetingsplaats voor ouders en hun kinderen conceptueel heeft uitgewerkt:

- de discussietekst die is opgesteld door het netwerk „Ontmoetingsplaatsen voor Kinderen en Ouders‟ (Van der

Mespel (eindred.), cf.

http://www.expoo.be/sites/default/files/kennisdocument/discussietekst_ontmoetingsplaatsen_voor_kinderen _en_ouders.pdf (geraadpleegd 2010-11-29))

- het rapport „Opvoeden in Brussel‟ (Vandenbroeck et al., 2007)

- het rapport „Opvoeden in Brussel. Evaluatie van “Baboes”, de Brusselse ontmoetingsplaats voor ouders en kinderen‟ (Vandenbroeck & Geens, 2010), cf. http://www.expoo.be/kennisdocumenten/opvoeden-in-brussel- evaluatie-van-baboes-de-brusselse-ontmoetingsplaats-voor-ouders (geraadpleegd 2010-11-29))

- de presentatie „Informele en sociale steun bij de opvoeding in Vlaanderen. Modellen van ontmoetingsplaatsen voor jonge kinderen en hun ouders‟ (Van den Bruel & Vanden Avenne, 2010, cf.

http://www.expoo.be/sites/default/files/kennisdocument/2010-06_definitief.pdf (geraadpleegd 2010-11-29)) - het eindverslag van het dialoogmoment over ontmoetingsplaatsen (2011), cf.

http://www.expoo.be/sites/default/files/kennisdocument/eindverslagdialoogmomentontmoetingsplaatsen.pdf

(10)

- 6 -

ons meer bepaald in het bijzonder op die elementen die ons in staat stellen om aan te geven waarin ons project verschilt van de huidige aandacht voor ontmoetingsplaatsen.

Ontmoetingsplaats

De opkomst van ontmoetingsplaatsen moet gezien worden tegen de achtergrond van een aantal maatschappelijke ontwikkelingen en tendensen, in het bijzonder een toenemende individualisering en daarmee samenhangend een teloorgaan van sociale netwerken. Ontmoetingsplaatsen proberen dan ook plaatsen te zijn waar mensen elkaar (opnieuw) kunnen vinden, waar er (nieuwe) sociale netwerken kunnen ontstaan, en waar mensen sociale steun kunnen vinden. Dit is zeker het geval in grote steden waar er sowieso beperkte ontmoetingsmogelijkheden zijn (Cf. Vandenbroeck et al., 2007, die laten zien dat in de specifieke context van een grootstad als Brussel mensen minder kunnen terugvallen op traditionele familiale netwerken). Ontmoetingsplaatsen laten toe dat ouders hun twijfels en bekommernissen over hun kinderen en de opvoeding met elkaar delen. Ze zijn in die zin een platform om het sociale netwerk te verstevigen of uit te breiden. In sommige gevallen biedt het ook een uitweg om los te komen uit een isolement. Van belang is dat, in tegenstelling tot de nadruk die in het decreet Opvoedingsondersteuning ligt op informatieverstrekking en adviesverlening aan ouders, in het concept van de ontmoetingsplaats (althans in de originele conceptualisering ervan) informele sociale steun voorop staat. Ontmoetingsplaatsen onderscheiden zich van andere vormen van opvoedingsondersteuning in de zin dat de focus niet ligt op (intensief) informeren of vormen van kinderen of ouders. De nadruk ligt niet op intentioneel en gestructureerd bezig zijn met ontwikkelingsstimulering, of op het aanleren van opvoedingsvaardigheden. Het gaat dus ook niet, zoals Van den Bruel en Vanden Avenne in hun presentatie van ontmoetingsplaatsen benadrukken, om een oudergroepswerking (Van den Bruel & Vanden Avenne, 2010).

Vandenbroeck et al. definiëren ontmoetingsplaatsen als „plaatsen waar – met deskundige begeleiding12 – kinderen met een ouder of andere opvoedingsverantwoordelijke enkele uren kunnen doorbrengen. Ze ontmoeten er andere kinderen. Hun ouders hebben er ook de gelegenheid om andere ouders te ontmoeten en over de kinderen en opvoeding te praten en van gedachten te wisselen‟ (2007, p. 71). Twee belangrijke werkingsprincipes (zoals die te vinden zijn in o.m.

Vandenbroeck et al., 2007; Vandebroeck & Geens, 2010; en de discussietekst netwerk

„Ontmoetingsplaatsen‟) van een ontmoetingsplaats zijn de volgende:

- Opvoeden wordt begrepen als een gedeelde verantwoordelijkheid. Het is een gedeelde verantwoordelijkheid in de zin dat niet alleen ouders, maar ook de samenleving een verantwoordelijkheid heeft voor opvoeden. Een ontmoetingsplaats wordt in dit verband dan ook gezien als een overgangsgebied tussen het private en het publieke domein.

- In een ontmoetingsplaats wordt vormgegeven aan de zogenaamde vrije confrontatie. Bij Vandenbroeck et al. wordt dit als volgt beschreven: „Ouders worden er […] onwillekeurig geconfronteerd met andere opvoedingsstijlen van andere ouders. Die confrontatie is vrij, omdat ze niet gestuurd wordt, er geen oordeel of duiding bij gegeven wordt en ouders dus zelf uitmaken wat ze met die confrontatie doen. Ze is uiteraard helemaal niet vrijblijvend, omdat ze hoe dan ook aan het denken zet over de eigen opvoedingsstijl.‟ (2007, p. 75) Eenzelfde opvatting vinden we weerspiegeld in de discussietekst van het netwerk „Ontmoetingsplaatsen‟, waar er ook het volgende aan toegevoegd wordt: „Het observeren en ervaren van andere ouderschapsstijlen en - methoden verhoogt de creativiteit in het omgaan met de uitdagingen waar kind en ouder voor staan in zijn/haar ontwikkeling.‟ (p. 4)

Voor een volledig zicht op ontmoetingsplaatsen verwijzen we de geïnteresseerde lezer graag naar de betreffende documenten en rapporten.

12 Hiermee wordt niet noodzakelijk een psycholoog, pedagoog of andere expert bedoeld, maar eerder een deskundig onthaalmedewerker.

(11)

- 7 -

Vandenbroeck et al. (2007, pp. 71 e.v.) geven voorts aan dat ontmoetingsplaatsen verder op volgende drie wijzen beschreven kunnen worden. Vandenbroeck & Geens spreken in dit verband van

„elkaar overlappende functies‟ van ontmoetingsplaatsen (2010, p. 6).

- Ontmoetingsplaatsen zijn „initiatieven van opvoedingsondersteuning‟, met dien verstande dat het hier niet gaat om de traditionele invulling van opvoedingsondersteuning, maar om precies die vorm van opvoedingsondersteuning waarin „social support‟ centraal staat: laagdrempelige plaatsen waar op een vrijblijvende manier contact kan gemaakt worden, waar ouders andere ouders kunnen ontmoeten, tijd kunnen nemen om rustig met hun kind om te gaan, om desgewenst op adem te komen.

- Ontmoetingsplaatsen „zijn ook plaatsen waar kinderen in hun ontwikkeling gestimuleerd worden‟ (Vandenbroeck et al., 2007, p. 72). Kinderen hebben er, bijvoorbeeld, speelmogelijkheden die ze thuis niet hebben; kunnen er ervaringen opdoen van autonomie en onderlinge verbondenheid; krijgen de kans om diverse relaties (met kinderen, met andere volwassenen) te exploreren en te verbreden, waardoor ze o.m. sociale vaardigheden kunnen ontplooien en hun veerkracht kunnen vergroten.

- Ontmoetingsplaatsen zijn ook „plaatsen waar de sociale cohesie bevorderd wordt‟ (Ibid.).

Omdat dagelijkse opvoedingsvragen door veel ouders gedeeld kunnen worden, kan verbondenheid tussen ouders ervaren worden in een ontmoetingsplaats. Vandenbroeck & Geens begrijpen dit als een vorm van „gemeenschapsvorming‟ (2010, p. 6).

De (onthaal)medewerker

De rol van de medewerkers verdient aparte aandacht. Over de rol van de medewerkers bestaat wellicht het grootste verschil in opvattingen bij diegenen die bij ontmoetingsplaatsen betrokken zijn.

In de discussietekst van het netwerk „Ontmoetingsplaatsen voor Kinderen en Ouders‟ (Van der Mespel, 2009) vinden we niettemin de neerslag van een min of meer gemeenschappelijk standpunt omtrent de rol van de medewerker (zonder daarmee afbreuk te doen aan verschillen in opvattingen en deels andere invullingen). Van de medewerker wordt een zekere deskundigheid gevraagd – niet (of toch niet in eerste instantie) inzake opvoeding, maar (vooral) inzake zijn of haar eigen rol als medewerker.

Naast een aantal eerder algemene kenmerken verbonden aan wat we een „vriendelijke aard‟ zouden kunnen noemen (hartelijk onthaal, luisteren) vereist de rol van medewerker „in de eerste plaats […]

een reflexieve professionaliteit. Dit betekent dat zij in staat moeten zijn om hun praktijk voortdurend te veranderen in functie van de complexe situaties waarmee ze geconfronteerd worden en om kritisch te reflecteren over hun eigen kijken en handelen.‟ (Ibid.) Daarnaast vereist de rol van medewerker vooral ook een niet-beoordelende houding. Het komt er eerder op aan dat medewerkers „observeren, benoemen, verwoorden en bevragen; niet met het doel te oordelen of te duiden, wel met het doel de vrije confrontatie, de reflectie en de ontwikkeling van eigen ideeën over opvoeding te faciliteren‟

(Ibid.) De medewerker neemt de opvoeding niet over van ouders, maar faciliteert en nodigt uit tot een ontmoeting, een reflectie, enz.

Naar een „model‟ of een standaard van de ontmoetingsplaats?

Recent zijn er tekenen dat deze opvatting van de ontmoetingsplaats een belangrijke verschuiving ondergaat – een verschuiving die lijkt te wijzen in de richting van een formalisering van de ontmoetingsplaats. De verschuiving die we hier aanstippen heeft (nog) geen neerslag gevonden in beleidsdocumenten, maar laat zich o.i. goed aflezen aan de wijze waarop de ontmoetingsplaats gepresenteerd en besproken werd op het eerder vermelde dialoogmoment.13 De verschuiving die we hier proberen aan te stippen toont zich in de veranderingen van wijzen van spreken over de onthaalmedewerker en over de rol van de ontmoetingsplaats.

13 Cf. het eindverslag van het dialoogmoment, EXPOO (2011).

(12)

- 8 -

Het zal wellicht niet de eerste keer zijn dat het woord gevallen is, maar op het vermelde dialoogmoment stond het alvast als aparte topic op de agenda: voor wat betreft de rol van de onthaalmedewerker ligt de vraag voor over welke competenties deze moet beschikken om in een ontmoetingsplaats te kunnen functioneren14. Hiermee is, voor alle duidelijkheid, niet gezegd dat het noodzakelijk gaat/moet gaan om competenties inzake opvoeding, om „pedagogische‟ competenties (die zich bijvoorbeeld laten uitdrukken in het al dan niet gevolgd hebben van een pedagogische opleiding, bijscholing, vormingscursus, e.d.m.; moeten onthaalmedewerkers een bepaald diploma hebben? of een bepaalde vorming doorlopen hebben? of …). De competenties waarvan sprake slaan in eerste instantie op de „houding‟ van de onthaalmedewerkers, m.b. op hoe de medewerkers de functies van de ontmoetingsplaats het best kunnen realiseren. Niettemin is met deze verschuiving van de terminologie – van (het eerder algemene) „professionaliteit‟ naar (de vermeende helderheid van)

„competenties‟ – een veelzeggende stap gezet: competenties zijn, zo wil het discours daarrond, aan te leren en vooral: te meten. Onthaalmedewerkers kunnen opgeleid worden. Wat meteen ook geïmpliceerd is, is dat met de taal van de competenties de mogelijkheid van een „juist handelen‟ in het vizier komt. Onthaalmedewerkers kunnen datgene waar het in een ontmoetingsplaats om draait op een „juiste manier‟ doen. Of, als dat te sterk uitgedrukt is, er is een min of meer duidelijke maatstaf die aangeeft wanneer ze het niet goed doen. Onthaalmedewerkers kunnen dus in principe ook beoordeeld worden op hun functioneren.

Een en ander hangt samen met hoe de functies van een ontmoetingsplaats ongemerkt

„doelststellingen‟ zijn geworden. Preciezer gesteld: wat aanvankelijk „functies‟ van de ontmoetingsplaats heetten te zijn bij Vandenbroeck & Geens (2010), wordt nu beschreven als datgene wat de ontmoetingsplaats „beoogt‟.15 De verschuiving in taalgebruik is (opnieuw) niet onbelangrijk.

Functies drukken mogelijkheden uit, zonder meteen een uitspraak te doen over wat moet of wat gewenst is. Daartegenover bevatten doelstellingen een duidelijke indicatie van wat gewenst is.

Genoemde verschuivingen hangen samen: de (competente) onthaalmedewerker heeft de taak ervoor te zorgen dat de doelstellingen van de ontmoetingsplaats bereikt worden. Een ontmoetingsplaats is immers meer dan zomaar een plaats waar ouders samenkomen. Het is niet zomaar een park of een speeltuintje, maar veel meer dan dat16. Wat dat „meer‟ is, heeft precies te maken met de competentie van de onthaalmedewerker en met het gegeven dat de ontmoetingsplaats iets „beoogt‟. De onthaalmedewerker heeft een toegevoegde waarde die samenhangt met wat de ontmoetingsplaats biedt.

De mate waarin de ontmoetingsplaats gezien wordt als min of meer, of zelfs sterk, verwant met de functies van kinderopvang, in het bijzonder de pedagogische en de sociale functies ervan, bewerkstelligt mede het opschuiven van de ontmoetingsplaats naar een geformaliseerde praktijk met duidelijk omschreven taken, doelstellingen en profielen van begeleiders. Zo wordt in het eerder vernoemde eindrapport over ontmoetingsplaatsen (EXPOO, 2011) de ontmoetingsplaats als vervangmilieu gezien voor kinderen die niet naar de kinderopvang gaan. Omwille van de ontwikkelingsstimulering die er kan plaatsvinden is dit „Voor sommige kinderen die niet naar de kinderopvang gaan, om welke reden dan ook, […] een ideaal overgangsmoment naar de kleuterschool‟ (EXPOO, 2011, p. 6).

14 De vraag naar de competenties van de begeleiders vormde één van de 5 workshops tijdens het dialoogmoment. De andere vier thema‟s waren: „kern ontmoetingsplaats‟, „doelstellingen en doelgroep‟,

„organisatie en uitgangspunten‟ en „positionering‟. Cf. het eindverslag, EXPOO (2011, pp. 18 e.v.).

15 Cf. het eindverslag van het dialoogmoment over ontmoetingsplaatsen (2011), p. 6. Cf. ook p. 22 waar expliciet de vraag gesteld wordt naar welke doelstellingen (en ook doelgroepen) men kan bereiken met ontmoetingsplaatsen.

16 Cf. het eindverslag van het dialoogmoment over ontmoetingsplaatsen (2011), pp. 6, 8.

(13)

- 9 -

Het is o.i. begrijpelijk dat men benadrukt dat de ontmoetingsplaats de pedagogische functie deelt met kinderopvang. De moeilijkheid daarmee is echter dat de invulling van pedagogische functie van kinderopvang zelf niet onproblematisch is. De pedagogische functie van kinderopvang wordt er immers op enge wijze ingevuld als ontwikkelingsstimulering. In dat opzicht moet een kinderopvangcentrum dan ook een plaats zijn waar kinderen iets kunnen leren. Tegelijk betekent dat ook dat samenwerking met ouders (participatie van ouders) vaak ook onder dezelfde voorwaarden plaatsvindt: participatie van ouders is belangrijk omdat hierdoor samen (dit wil zeggen, medewerkers en ouders) gewerkt kan worden aan het stimuleren van de fysische en psychische ontwikkeling van kinderen. En wat meteen ook mooi meegenomen is, is dat ouders zelf ook kunnen leren. Door participatie kunnen ze tegelijk ook leren hoe ze met hun kinderen kunnen omgaan (lees: opdat de ontwikkeling van hun kinderen zo goed mogelijk gestimuleerd wordt). Binnen deze pedagogische functie wordt opvoeden, m.a.w., begrepen als datgene wat zich afspeelt in de één-op-één-interactie tussen ouder en kind. Anders gezegd wordt het pedagogische hier van meet af aan begrepen en gedefinieerd los van het sociale. Opvoeden wordt begrepen als iets dat, in zekere zin, los staat van het maatschappelijke. Het is nog maar de vraag of men hierachter kan staan als het om de ontmoetingsplaats gaat – tenminste in de „oorspronkelijke‟ formuleringen ervan.

4. Focus op ontmoeten: contouren van een concept

Zoals gezegd lag de focus van het project (waarvan hier neerslag) van meet af aan op opvoedingsondersteuning in ontmoetingen tussen ouders, niet op de ontwikkeling van (al dan niet alternatieve) ontmoetingsplaatsen. De ontmoetingsplaats is slechts één mogelijke vorm die mogelijk maakt dat ouders andere ouders ontmoeten en waarbij er zo tegemoet gekomen kan worden aan de nood aan informele sociale steun. Of, anders gezegd, informele sociale steun (onder ouders en hun familie en vrienden) toont zich in allerlei vormen van ontmoeten. En opvoedingsondersteuning begrepen als „[h]et stimuleren van ontmoetingen tussen opvoedingsverantwoordelijken met de nadruk op het creëren van sociale netwerken en het bespreekbaar maken van het opvoeden van kinderen bij brede groepen van opvoedingsverantwoordelijken‟ (uit het gelijknamige decreet) kan dan ook op diverse manieren vormgegeven worden.

Het project is gestart vanuit een bepaalde kijk op ontmoetingen tussen ouders, meer bepaald vanuit een bepaalde opvatting over wat ontmoeten kan zijn en wat opvoedingsondersteuning in ontmoeten dan zou kunnen inhouden. Dit „conceptueel kader‟, zo men wil, vormde aanzet en tegelijk inzet van het project, dit wil zeggen: het werd telkens opnieuw meegenomen in de discussies gedurende de bijeenkomsten van de maandelijkse denktank. We schetsen hier kort een aantal elementen van dat concept, met dien verstande dat we hierin ook onmiddellijk de kritische bedenkingen uit de discussies in de denktank verwerken. We willen er nadrukkelijk aan toevoegen dat dit concept niet als „af‟

beschouwd moet worden, maar eerder als een „werkconcept‟.17

„Een soort sociale ruimte‟

Uit de resultaten van het eerder al genoemde onderzoek van Buysse bleek o.m. het volgende:

„In een ideaal scenario komt vaak een soort sociale ruimte naar voor met gedeelde verantwoordelijkheid voor het opvoeden van kinderen, veel interacties en bij elkaar terecht kunnen.‟ (Buysse, 2008, geen pp.)

17 Cf. Ramaekers (2010) voor een eerste aanzet.

(14)

- 10 -

Ouders geven (in dat onderzoek) aan nood te hebben aan wat Buysse een „sociale ruimte‟ noemt, en dan vooral aan een vorm van „informeel contact waarbinnen ouders tips, feedback en bevestiging kunnen krijgen‟ (Ibid.).

Het begrip „een soort sociale ruimte‟ en de wijze waarop Buysse dit verder kort invult, zijn interessant voor ons omdat het een waardevolle opstap biedt voor de uitwerking van wat we bedoelen met opvoedingsondersteuning in ontmoeten en wat dat ontmoeten dan inhoudt. Niet alleen is het begrip ruimte zelf al breed, dit wil zeggen impliceert het een openheid met betrekking tot de concrete plaats waarin ouders elkaar ontmoeten en de vorm waaronder dit dan gebeurt. Buysse benadrukt ook deze openheid door niet vast te leggen om welke ruimte het dan precies moet gaan. Voortbouwend op wat Buysse ons hier aanreikt, kunnen we de aandacht vestigen op een eerste element van onze kijk op ontmoeten. Een dergelijke sociale ruimte waarbinnen ouders elkaar ontmoeten – een ruimte waarbinnen opvoeden kan verschijnen als gedeelde verantwoordelijkheid, waarbinnen tips en feedback gegeven kunnen worden, waarbinnen ouders ook bevestiging kunnen ervaren (omdat ze het goed blijken te doen), en waar ouders bij elkaar terecht kunnen – kan op vele diverse manieren vormgegeven worden. De bedoelde sociale ruimte kan een concrete plaats zijn (ruimte in de materiële zin van het woord), maar dat hoeft niet noodzakelijk zo te zijn (het kan bijvoorbeeld ook een virtuele ruimte zijn). Het hoeft in dit verband ook niet noodzakelijk over een structureel blijvende ruimte te gaan; de ruimte kan tijdelijk zijn. En het hoeft ook niet noodzakelijk te gaan over een ruimte die

„onder begeleiding‟ staat, hoewel zoiets niet uitgesloten is. De aandacht vestigen op ontmoetingen tussen ouders moet in dit project dan ook letterlijk genomen worden. Het gaat niet om de ontwikkeling van een bepaalde plaats (al dan niet naar een of ander bestaand model), evenmin ging het om de ontwikkeling van een alternatief voor de bestaande ontmoetingsplaatsen. De focus ligt op ontmoeten van ouders onderling, ongeacht waar en onder welke vorm, ongeacht of het direct op opvoeden gericht is of niet, en ook ongeacht de aanwezigheid van een begeleider (met deze of gene deskundigheid).

„Onbegrensde‟ ruimte

Wanneer we het gegeven van het belang van informele, sociale steun serieus nemen – informeel, sociaal, steun – dan is het o.i. verder van belang dat deze ruimte niet op voorhand bepaald is of vastligt, maar als het ware „onbegrensd‟ is. „Onbegrensd‟ moet hier niet opgevat worden in de materiële zin van het woord (muren, bijvoorbeeld, of omheiningen), maar in immateriële zin. Een

„onbegrensde‟ ruimte is in deze zin een ruimte waarbinnen niet al op voorhand bepaald is welk soort van ontmoetingen kan plaatsvinden tussen ouders onderling, tussen ouders en kinderen, tussen ouders en eventuele anderen, enz. Het is een ruimte waarbinnen er voldoende openheid is zodat ouders de ruimte zelf en wat er binnen die ruimte kan gebeuren mee vorm kunnen geven.

Hier ligt o.i. een belangrijke uitdaging voor de ontmoetingsplaats zoals hoger geschetst. Deze uitdaging heeft te maken met de mate waarin de ontmoetingsplaats erin slaagt de druk van het dominante discours van opvoedingsondersteuning vandaag af te houden en iets anders te bieden naast het bestaande aanbod opvoedingsondersteuning. Hoger wezen we in dit verband op wat we een eerder „traditionele‟ invulling van opvoedingsondersteuning noemen. Doorgaans gaat men er in opvoedingsondersteuning van uit dat ouders op een of andere manier iets moet worden bijgebracht, dat ouders maar goede opvoeders zijn wanneer ze zich op een of andere manier „professionaliseren‟.

Daarnaast wezen we ook op de prominente aanwezigheid van de (ontwikkelings)psychologische taal in het hedendaagse denken en spreken over opvoeding en opvoedingsondersteuning. De uitdaging voor de ontmoetingsplaats vandaag bestaat erin zich te positioneren tegenover of naast dit discours en zo een eigenheid te bewaren naar het dominante aanbod. Aansluitend bij de verschuivingen die we aangestipt hebben met betrekking tot de conceptualisering van de ontmoetingsplaats, kunnen we stellen dat het erop lijkt dat de ontmoetingsplaats door het dominante discours dreigt te worden

(15)

- 11 -

ingehaald. Het gevaar dat hierbij om de hoek loert is echter dat de ontmoetingsplaats daardoor een

„begrensde‟ ruimte dreigt te worden, een ruimte waarin reeds op voorhand vastligt wat er moet gebeuren. De verschuiving van de (relatieve) openheid van „functies‟ van de ontmoetingsplaats naar de geslotenheid (of minstens: vooraf bepaalde gerichtheid) van „doelstellingen‟ is in dit verband veelbetekenend. Dit wil zeggen dat het ontmoeten van ouders gestimuleerd wordt in functie van wat het „officiële‟ discours over opvoeden inhoudt, of dat de ontmoetingsplaats ouders moet aanzetten om over net datgene te spreken wat het „officiële‟ discours over opvoeden inhoudt:

ontwikkelingsstimulering, „hoe pak ik dit of dat aan‟, enz. Het gaat dan in wezen om een „begrensd‟

ontmoeten, dit wil zeggen een ontmoeten waarin al op voorhand bepaald is wat belangrijk is, wat ouders belangrijk (zouden) moeten vinden. In feite is zo‟n vorm van ontmoeten de zoveelste vertaling van wat ouders doen in termen van een leeractiviteit: ouders worden, met andere woorden, gestimuleerd om samen te komen omdat ze zo het best iets over opvoeden leren. In die zin is het dan ook tegelijk een gebeuren waarin ouders beoordeeld kunnen worden op grond van wat er al als kader vastligt.

Ontmoeten als vormend

Ontmoeten (tussen ouders onderling, tussen ouders en kinderen, …) kan vormend zijn, in een bepaalde zin van het woord. We bedoelen hier niet in eerste instantie vorming als „leren‟. Vanuit het discours van het leren worden ouders aangesproken als wezens die een tekort ervaren (of: waaraan een tekort wordt toegeschreven) en waarin er deskundigheid is die dat tekort kan verhelpen. Zoals gesuggereerd dreigt een ontmoetingsplaats dan een „begrensde‟ ruimte te worden. Een ontmoetingsplaats dreigt, anders gezegd, een vooraf bepaalde gemeenschap te worden, c.q. een gemeenschap waarin men weet wat goed opvoeden is, waarin een bepaald weten over opvoeding normerend is. Ontmoeten in zo‟n ontmoetingsplaats is „vormend‟ in die zin dat ouders door de gemeenschap (die ze betreden) gevormd worden.

We willen niet uitsluiten dat ouders in ontmoetingen met andere ouders bepaalde dingen leren (in de zin van „opsteken‟, bijvoorbeeld). Maar we willen onder de aandacht brengen dat ontmoeten ook op een andere manier vormend kan zijn voor ouders. Ontmoeten (tussen ouders onderling, enz.) is dat gebeuren waarbinnen opvoeden vorm kan krijgen. De sociale ruimte waarbinnen zo‟n ontmoetingen tussen ouders plaatsvinden is dan een „onbegrensde‟ ruimte: het gaat er om een vorm van ontmoeten die niet onder de druk staat van vooraf bepaalde doelen en de dwang van het „juiste handelen‟. Het gaat om een ruimte en om ontmoetingen waarin ouders zich (opnieuw) ten volle met opvoeden kunnen inlaten, dit wil zeggen waarin ze de vragen naar wat belangrijk is in de opvoeding, naar wat belangrijk is om door te geven aan hun kinderen, naar de plaats van opvoeden in ons leven (als ouders) en onze samenleving, enz. (opnieuw) in alle openheid kunnen stellen.

Anders gezegd: dat ontmoeten vormend kan zijn betekent niet dat ouders door de gemeenschap gevormd worden, maar dat ze deze gemeenschap mee vorm geven. Dit lijkt ons ook een belangrijke invulling van het begrip „gemeenschapsvorming‟ (dat we hoger even aangestipt hebben) te zijn. Het gaat er niet om dat ouders elkaar ontmoeten in een vooraf bepaalde of reeds ingevulde gemeenschap. Het gaat er om dat de (pedagogische) gemeenschap vorm krijgt in het ontmoeten zelf.18 Het is precies op die manier dat opvoeden bij de ouders gelaten wordt, dat het opvoeden teruggegeven wordt aan de ouders: in het ontmoeten bepalen ouders zelf wat belangrijk is. (Een deel van de aantrekkingskracht van ontmoetingen met andere ouders lijkt ons overigens ook te liggen in het feit dat ouders deze zelf mee kunnen vormgeven.)

18 Cf. Ramaekers (2010).

(16)

- 12 -

Opvoedingsondersteuning in ontmoeten: waar het pedagogische en het sociale samenkomen

Wanneer we het ontmoeten tussen ouders op deze wijze opvatten, dan wordt duidelijk dat hierin het pedagogische en het sociale samenkomen. Of minstens wordt duidelijk dat een te scherpe scheiding tussen een pedagogische functie van ontmoeten en een sociale functie kunstmatig is. In het ontmoeten (tussen ouders onderling, enz.) komen opvoeden en samenleven samen. Opvoeden is dan niet alleen meer datgene wat binnen de beslotenheid van de één-op-één relatie ontwikkelingsbevorderend is voor het kind, maar heeft onmiddellijk te maken met de vraag naar het samenleven (ouders met kinderen, ouders en andere ouders, de huidige en de nieuwe generatie, …).

Opvoeden krijgt zo vorm als een gemeenschappelijk gebeuren; niet in de zin van „dat we nu samen aan de doelstellingen werken‟, maar in de zin van gezamenlijk zoeken naar wat opvoeden is, naar wat we belangrijk vinden voor onze kinderen. Opvoeden wordt op die manier verlost van de tirannie van een eenzijdig (psychologisch en deskundigheids)discours en krijgt terug het open karakter van een activiteit waarin het zoeken naar een plaats voor de nieuwe generatie in een gemeenschap (terug) centraal staat. Als ons een utopische verspreking toegestaan is: opvoeden, dus, als een daadwerkelijk sociale activiteit, die misschien zelfs het vermogen in zich draagt om een samenleving te bevragen en te veranderen.

5. Werkwijze

De doelstelling van het project was om een bronnenboek samen te stellen dat verschillende voorbeelden bundelt van opvoedingsondersteuning aan ouders door het faciliteren en/of ondersteunen van ontmoetingen. Hiervoor hebben we een breed opgevatte inventarisatie gedaan, in 10 gemeenten uit Vlaams-Brabant. We wilden zicht krijgen op het bestaande aanbod aan opvoedingsondersteuning en inzicht verwerven in de aard van deze initiatieven. We waren in het bijzonder geïnteresseerd in de mate waarin er in dat aanbod reeds aandacht is voor ontmoetingen tussen ouders, wat er in die initiatieven dan gebeurt, en wat dan maakt dat die initiatieven opvoedingsondersteunend (kunnen) zijn. In dit stuk van het rapport gaan we kort in op hoe we dit hebben aangepakt.

Als eerste werd contact opgenomen met de lokale coördinator opvoedingsondersteuning: die persoon uit elke gemeente die verantwoordelijk is voor of bezig is met ons centrale thema. Hij of zij19 was het vertrekpunt en voornaamste aanspreekpunt, nam de onderzoeker al dan niet mee naar vergaderingen, bracht de onderzoeker vaak in contact met andere betrokkenen, enz. Hij droeg een katalyserende functie, vanuit de verwachting dat hij zicht had op het gemeentelijke aanbod opvoedingsondersteuning. De opgenomen dossiers (zie bijlage 1), met hun beschrijving van het overleg en de inventarisatie, zijn dan ook voornamelijk opgetrokken aan het werk en de suggesties van deze lokale contactpersonen. En in zekere zin zijn de dossiers mede „gekleurd‟ door hen: een medewerker van de jeugddienst (die daarnaast ook verantwoordelijk is voor het pakket opvoedingsondersteuning) denkt aan andere initiatieven en betrokkenen dan bijvoorbeeld een beleidsmedewerker burgerzaken (die daarnaast ook verantwoordelijk is voor opvoedingsondersteuning). Dankzij hun hulp (en daarnaast (telefonische) gesprekken, mails, vergaderingen met anderen: schepenen, verantwoordelijken van het OCMW, voorzitters van verenigingen en overlegplatforms, medewerkers Gezinsbond, enz.) is getracht de lokale werkelijkheid van opvoedingsondersteuning te beschrijven zonder de complexiteit ervan te sterk te reduceren.

Vanwege de beperkte onderzoekstijd waarin we probeerden de gemeente en hun visie op opvoedingsondersteuning „vast te grijpen‟, geen makkelijke opdracht. Het gebeurde immers vaak dat

19 Voor de leesbaarheid van de tekst gaan we vanaf hier verder met de mannelijke vorm, in het volle besef dat we hiermee de realiteit echter ernstig geweld aandoen.

(17)

- 13 -

men in de loop van de gesprekken nieuwe inzichten kreeg, nog snel enkele andere betrokkenen contacteerde.

Daarnaast waren de tweemaandelijkse denktanks (zie hoger) een belangrijke informatiebron. Er werd samengekomen om kennis en ervaringen uit te wisselen. Zo werden concrete opvoedingsondersteunende initiatieven en voorstellen waarin ontmoetingen tussen ouders centraal staan besproken en toegelicht. Een terugkerend punt op elk van deze vergaderingen was het voorstellen en bespreken van een of meer gemeentelijke dossiers opvoedingsondersteuning. Zoiets gaf vaak aanleiding tot discussie over het doel, het nut en de praktische haalbaarheid van opvoedingsondersteuning op gemeentelijk niveau. Ook het concept opvoedingsondersteuning als dusdanig werd vaak kritisch onder de loep genomen, niet in het minst door de lokale coördinatoren opvoedingsondersteuning. Het decreet opvoedingsondersteuning – of liever, de uitwerking ervan – roept toch heel wat kritische vragen op. Zo vragen heel wat lokale besturen meer duidelijkheid, meer middelen (of een herschikking van de middelen), ruimte om de lokaal coördinator opvoedingsondersteuning te ontlasten van hun andere taken en een minder versnipperd aanbod. Dit laatste bracht een interessante denkpiste met zich mee die draaide rond de vraag hoe ver men kon gaan in het aanbod opvoedingsondersteuning, en concreter, wat men kan plaatsen onder deze noemer en wat niet. Los daarvan vormde de denktank ook een forum waar op het concept

„opvoedingsondersteuning in ontmoeten‟, van waaruit dit project startte, werd voorgesteld en verder vorm kreeg door de kritische discussies. De verworven inzichten hielpen om het concept

„Opvoedingsondersteuning in ontmoeten‟ te verfijnen én de link met de praktijk niet uit het oog te verliezen. Kortom, de denktanks leidden tot een flexibele onderlinge uitwisseling van ideeën, zowel tussen de lokale coördinatoren opvoedingsondersteuning onderling als tussen de waarnemers, de projectmedewerker, de promotor en lokale coördinatoren opvoedingsondersteuning samen. Naast de denktank als uitwisselingsplatform was de denktank eveneens een opstap voor de lokale coördinatoren opvoedingsondersteuning om een bredere/andere visie te krijgen op opvoedingsondersteuning en daardoor ook andere bijeenkomsten als (mogelijke) vormen van opvoedingsondersteuning te zien.

Tot slot zijn we een aantal initiatieven op het spoor gekomen door eerder toevallige contacten met lokale verenigingen in de gemeente alsook door bezoeken die de projectmedewerker bracht aan plaatselijke openbare ruimtes (de bibliotheek, het zwembad, gemeentelijke sportterreinen, schoolpoorten, wachtruimtes, enz.). Zo werden er workshops bezocht (georganiseerd door een jeugddienst), maar evengoed werd er een plaatselijke kookclubje van vaders bezocht, of verjaardagsfeestjes in het zwembad of bowlingzaal. Hoewel dit niet zo gepland was, liet het de projectmedewerker wel toe zich gedeeltelijk onder te dompelen in een stukje van de alledaagse realiteit van ouders. Vanuit een brede interesse om vat te krijgen op initiatieven die ouders informeel samenbrengen en waar het „gewone‟ opvoeden ter sprake kan komen, heeft dit de inventaris toch enigszins verrijkt.

6. Resultaten en conclusies

6.1. Hoe krijgt opvoedingsondersteuning vorm?

Hier gaan we in op de voornaamste resultaten met betrekking tot de volgende vragen: Hoe krijgt opvoedingsondersteuning op gemeentelijk vlak vorm? Wat is het aanbod opvoedingsondersteuning in de verschillende gemeenten? Wat is de aard van deze initiatieven. In welke mate worden er ook initiatieven ontwikkeld die zich (min of meer expliciet) richten op het samenbrengen van ouders? Wat gebeurt er in die initiatieven en wat maakt dat ze opvoedingsondersteunend (kunnen) zijn?

(18)

- 14 - Aanbod per gemeente

Er zijn tien gemeentelijke dossiers opgenomen (zie bijlage 1). De gegevens die op grond van de inventarisatie per gemeente verzameld zijn, werden op een bepaalde manier geordend en weergegeven. De opbouw van de dossiers ziet er als volgt uit. Eerst wordt een korte situering van de gemeente gegeven. Vervolgens wordt de plaats die het lokaal overleg opvoedingsondersteuning20 in de betreffende gemeente heeft, toegelicht. Daaropvolgend wordt ten slotte het aanbod opvoedingsondersteuning overlopen. Hier wordt ingegaan op belangrijke lokale actoren, en wordt een overzicht van (een aantal) initiatieven opgelijst.

Er wordt per dossier apart ingegaan op de wijze waarop het lokaal overleg opvoedingsondersteuning (LOO) (indien daarvan sprake is) vorm krijgt. Niet alleen is het LOO een middel om samenwerking te helpen realiseren, door toedoen van het decreet opvoedingsondersteuning van 2007 is een overlegplatform min of meer voorgeschreven. Het is niet zo dat men gemeenten oplegt een apart „opvoedingsondersteunend‟ overleg te organiseren – het thema kan evengoed aangesneden worden op een lokaal overleg kinderopvang – maar op een gegeven moment moeten zoveel mogelijk partners toch eens rond de tafel worden gebracht, om elkaar (beter) te leren kennen, om informatie uit te wisselen en hun werking op elkaar af te stemmen, en het belangrijkste: om afspraken te maken en concrete initiatieven uit te dokteren. Apart inzoomen op waar het overleg over opvoedingsondersteuning plaatsvindt en hoe dat georganiseerd wordt, levert o.i. een aantal interessante gegevens op die tot nadenken stemmen over hoe men opvoedingsondersteuning invult. Over die invulling kan bijvoorbeeld een en ander afgeleid worden van wie door het lokaal bestuur (of de verantwoordelijke opvoedingsondersteuning) uitgenodigd werd op het LOO, maar ook van het gegeven wie inging op de uitnodiging en welke organisaties/verenigingen/instanties zich opwierpen als belangrijke lokale actoren opvoedingsondersteuning.

In de loop van het onderzoek kwamen verschillende verenigingen of instanties (de Gezinsbond, Kind & Gezin, het OCMW, het CLB, CAW Hageland) regelmatig terug als actieve lokale actoren opvoedingsondersteuning. Om de leesbaarheid van de dossiers te behouden worden deze collectieve aanbieders opvoedingsondersteuning niet telkenmale tot in detail beschreven, maar nemen we ze hieronder, als gemeenschappelijke factor, op. Soms geven we ze toch nog mee en dan vooral wanneer ze in die gemeente een speciale activiteit organiseren die elders niet gebeurt (een tweedehandsmarkt voor speelgoed, bijvoorbeeld). We zetten de belangrijkste, actief in Vlaams- Brabant, hier alvast kort op een rijtje.

- Mobiele Gezinsondersteunning, afgekort MGO, is een deelwerking van CAW Hageland (Centrum Algemeen Welzijnswerk regio Hageland). Er wordt toegespitst op gezinnen en alleenstaande ouders die hulp zoeken bij de opvoeding van hun kind(eren) en waarbij begeleiding aan huis noodzakelijk is. Mobiele gezinsondersteuning betekent dat er samen (met ouders en kinderen) wordt gepraat over opvoeden en dat er thuis mogelijke oplossingen worden uitgeprobeerd en ingeoefend. Zo wordt er bijvoorbeeld gewerkt rond thema‟s als grenzen stellen, straffen en belonen, huiswerk maken, enz. Het eerste gesprek vindt op het centrum plaats met een hulpverlener die luistert naar de vragen en verwachtingen. Hij bekijkt daarna, samen met de ouders, of Mobiele Gezinsondersteuning de gepaste hulp is. Indien positief worden er enkele huisbezoeken opgestart. Op die wijze krijgt de hulpverlener een duidelijker zicht op de problemen en de sterke kanten van het gezin. De begeleiding is gratis en na zes maanden wordt de toegepaste aanpak geëvalueerd. Indien nodig kan de hulpverlening verlengd worden. Meer informatie op www.cawhageland.be.

20 Verder afgekort met LOO.

(19)

- 15 -

- De preventieve kinderzorg van Kind & Gezin biedt individuele begeleiding aan ouders en kinderen. De regioverpleegkundigen komen aan huis, geven tips en advies of verwijzen ouders met specifieke vragen of moeilijkheden door. Ouders worden daarna uitgenodigd op het consultatiebureau in de gemeente. Daar volgt de kinderarts en een regioverpleegkundige de gezondheid en de ontwikkeling van het kind verder op, samen met de ouders. Er is oog voor de volledige leefsituatie van het kind en zijn gezin. Wensen de jonge ouders meer ondersteuning of blijkt de noodzaak uit de contacten, dan kan meer gerichte opvoedingsondersteuning aangeboden worden. Dit is een begeleiding (tijdens maximum 5 gesprekken) waar dieper wordt ingegaan op opvoedingsvragen van de ouders; bijvoorbeeld bij moeilijke gezinssituaties of probleemgedrag bij het kind. Indien nodig zal er gericht doorverwezen worden. Deze dienstverlening wordt door K&G gratis aangeboden aan elk jong gezin. Er gaat bijzondere aandacht naar maatschappelijk kwetsbare gezinnen. Heel recent heeft K&G een DVD ontwikkeld over de ontwikkeling van kinderen van 0 tot 3 jaar: „Kijk, ik groei‟. De DVD kan gebruikt worden tijdens huisbezoeken of tijdens het spreekuur opvoedingsondersteuning. Hij is beschikbaar in negen talen en vult de bestaande schriftelijke informatie aan. Ouders kunnen de inhoud van de DVD binnenkort terugvinden op de website. De DVD bevat een werkmap „Kind in beeld‟ met o.a. fotomateriaal om thema‟s van gezinnen met jonge kinderen bespreekbaar te maken. Meer informatie op www.kindengezin.be/home_ouder.jsp.

- De Gezinsbond is aanbieder van vorming aan ouders. Zij hebben een werking vanuit hun plaatselijke afdelingen en zijn voor samenwerking op gemeentelijk niveau belangrijke partners.

Ook op gewestniveau organiseren zij vorming rond specifieke thema‟s die met opvoeding te maken hebben. Ze verzorgen publicaties (BJO, BOTsing, De Bond, Brief aan Jonge Grootouders), vormingsavonden, oefenscholen, het project bijtanken over opvoeding @ home, veilig online i.s.m. Childfocus, culturele- en andere gezins activiteiten, gezinspolitieke standpunten en brochures en een kinderoppasdienst. Meer informatie op www.degezinsbond.be/opvoeden.

- Basis en Secundaire Scholen organiseren al dan niet via oudercomité‟s voordrachten rond opvoedingsthema‟s voor ouders van leerlingen van hun school. Dit wordt ook via de leerlingen bekendgemaakt. Zij zijn lokaal mogelijke partners om gezamenlijk een voordracht/reeks te organiseren. Ook Kinderopvanginitiatieven (bijvoorbeeld vanuit de Landelijke Kinderopvang, Breugelkind, Huis van het Kind, Dienst voor Onthaalouders, enz.) organiseren soms voor eigen cliënten oudercontactavonden rond een opvoedingsthema. Zij zijn partners om lokaal in samenwerking vorming aan ouders wil aanbieden.

- Elke school in Vlaanderen werkt samen met een centrum voor leerlingenbegeleiding. Ouders, leraren, directies en ook de kinderen of jongeren kunnen er terecht voor informatie, hulp en begeleiding. In een CLB werken diverse vakmensen samen: artsen, verpleegkundigen, maatschappelijk werkers, psychologen, pedagogen. CLB speelt een rol bij hulp aan ouders bij kleine opvoedingsvragen, voornamelijk waarbij er een link is met het (schoolse) (dis)functioneren van het kind. Indien de opvoedingsvragen en –moeilijkheden ernstige en langdurige gevolgen hebben, wordt er vaak doorverwezen (bijvoorbeeld, naar het CAW). Meer informatie op www.ond.vlaanderen.be/clb/.

Enkele vaststellingen

De dossiers spreken o.i. grotendeels voor zichzelf. Niettemin willen toch kort een paar opmerkingen en nuanceringen aanbrengen en een aantal vaststellingen in de verf zetten.

(20)

- 16 -

- Hoger hebben we het reeds aangegeven, maar we willen expliciet benadrukken dat de dossiers opgesteld zijn met behulp van het werk en de suggesties van de lokale contactpersonen en dus in zekere zin door hen „gekleurd‟ zijn. Dit maakt dat, hoewel we de dossiers van een gelijke vorm voorzien hebben, deze toch aardig van elkaar kunnen verschillen. O.i. is dat echter geen bezwaar, of een nadeel, maar eerder een rijkdom: het lag niet in de bedoeling van dit project om een vergelijking te maken tussen de gemeentes (en op basis daarvan een beoordeling, bijvoorbeeld), maar slechts om een overzicht te bieden van de concrete initiatieven, met het oog op het bundelen van een aantal van deze initiatieven in een bronnenboek.

- Er is sprake van één intergemeentelijk overleg (zie Gooik en Pepingen). Daarnaast is het opvallend dat het thema opvoedingsondersteuning doorgaans gevoegd wordt bij (de agenda van) het lokaal overleg kinderopvang. Een aparte overlegstructuur komt duidelijk minder voor.

- Opvoedingsondersteuning, in een brede visie erop, bestaat uit al die activiteiten die tot doel hebben om ouders hulp te bieden of steun te bieden bij het opvoeden. Uit onze contacten tijdens de inventarisatie is gebleken dat lokale besturen en lokale coördinatoren opvoedingsondersteuning het nog steeds moeilijk vinden om het terrein opvoedingsondersteuning beleidsmatig af te bakenen van andere terreinen. Het is soms onduidelijk wat onder hun bevoegdheid valt en wat niet.

- Zoals uit de contacten bleek, en zoals ook uit de dossiers blijkt, is het vaak moeilijk om opvoedingsondersteuning te denken (en dus ook vorm te geven) buiten het „traditionele‟ discours.

Het is voor de betrokkenen een permanente oefening, en vergt een bijzondere aandacht, om opvoedingsondersteuning (in ontmoeten) te denken en vorm te geven op een andere wijze dan in termen van ontwikkelingsgerichte en vormende of lerende praktijken.

- In het verlengde hiervan: het blijkt dan ook dat een aanbod „ontmoetingen‟ samenstellen voor een verscheiden publiek van ouders (met kinderen) niet makkelijk is, en al zeker niet vanuit de optiek dat deze ontmoetingen mogelijk opvoedingsondersteunend (kunnen) werken. De groep (alleenstaande) ouders per gemeente is groot en het stimuleren van ontmoetingen tussen ouders voor zulk een groot en verscheiden publiek wordt snel vereenzelvigd met „massaproducties‟ of gedacht in termen van „grote activiteiten‟ (een picknick voor ouders met hun kinderen, bijvoorbeeld, of een Kinderhoogdag) – en deze worden niet meteen beschouwd als activiteiten die behoren tot opvoedingsondersteuning, of tot wat de kern daarvan zou (kunnen) uitmaken.

Integendeel, de opvatting leeft hier en daar dat dit het soort van activiteiten is waarvoor niet in eerste instantie de lokale coördinator opvoedingsondersteuning verantwoordelijk is, maar waarvoor eerder in de richting van cultuurbeleid gekeken moet worden. In het algemeen kunnen we stellen dat culturele activiteiten vaak niet bekeken worden als mogelijk opvoedingsondersteunend. Het bereiken van de ouders in de gemeente, onder meer via nieuwe kanalen zoals culturele of sportieve activiteiten, is nochtans iets waar men zijn tanden in kan zetten. De context waarin ouders leven en opvoeden, met hun sociale netwerk, is immers per persoon (en bijgevolg per gemeenschap of gemeente) heel verschillend. Waar ouders zich naar elkaar toe bewegen en steun ondervinden bij elkaar, is situationeel gebonden. Daarop als lokaal bestuur zicht krijgen is echter niet evident.

In bijlage 1 zijn de 10 gemeentelijke dossiers opgenomen. Daarnaast is in bijlage 2 het dossier van stad Leuven opgenomen. Zoals hoger gezegd was Leuven niet betrokken in het onderzoek. Het leek ons echter te verantwoorden dat de lokale coördinator opvoedingsondersteuning van Leuven, omwille van wat er in een centrumstad zoals Leuven al rond opvoedingsondersteuning gebeurt, minstens betrokken was bij de besprekingen en de discussies in de denktanks, precies omdat dit deze

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een van de conclusies van het onderzoek was dat er met gemeenten geen concrete afspraken waren gemaakt over de te leveren inspanningen voor alleenstaande ouders, terwijl het

Zij kunnen net zo goed benut worden voor andere plekken waar ouders en kinderen komen, zoals de speelzaal of het kinderdagverblijf.. Heeft

Het aanbod is groot, maar bevat wel lacunes. Veel interventies richten zich op een bepaalde fase in de ontwikkeling, maar als het gaat om optimale schoolloopbanen zou het lonen

De minister onderschrijft volledig de aanbeveling om, teneinde de doelstellingen van de sluitende keten van reïntegratie in 2003 te reali- seren, bij gemeenten onder de aandacht

n Hoger opgeleide ouders hebben meer opvoedingsvragen op het terrein ‘vrije tijd’, hoewel deze vragen beperkt blijven en minder belastend zijn. n

Alleenstaande ouders zijn beduidend minder tevreden met hun inkomen en hun woning dan partners die samenwonen, al dan niet met kinderen.. Bijna vier op de tien alleenstaande

Een huis van het kind moet een plaats zijn waar ik alle informatie over alle aspecten van kind zijn kan. vinden: medisch, vrije tijd,

Van 192 ouders hebben we informatie over het aantal kinderen in het gezin (zie Tabel 1): iets minder dan de helft (79) heeft twee kinderen, iets meer dan een vierde heeft één kind