• No results found

Behoefte aan opvoedingsondersteuning bij Utrechtse ouders en verzorgers

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Behoefte aan opvoedingsondersteuning bij Utrechtse ouders en verzorgers"

Copied!
37
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Behoefte aan opvoedingsondersteuning bij Utrechtse ouders en verzorgers

Addi van Bergen1, Gerard de Geus2 , Erik van Ameijden1.

April 2005

GEMEENTELIJKE GENEESKUNDIGE EN GEZONDHEIDSDIENST UTRECHT

1. Afdeling Bestuur en Bedrijf, Bureau Epidemiologie en Informatie 2. Afdeling Jeugdgezondheidszorg

Jaarbeursplein 17 Postbus 2423 3500 GK Utrecht

Telefoon (030) 286 33 33

(2)
(3)

Inhoudsopgave

Samenvatting ...3

1. Inleiding ...5

2. Vraagstelling onderzoek ...6

3. Methode ...7

3.1 Steekproef ...7

3.2 Analyse...7

3.3 Non-respons en representativiteit ...8

4. Resultaten...10

4.1 Vragen over opvoeding ...10

4.2 Opvoedingsproblemen ...13

4.3 Probleemgebieden...14

4.4 Behoefte aan advies of ondersteuning...15

4.5 Type advies of ondersteuning ...16

4.6 Behoefte aan professionele ondersteuning...17

4.7 Onvervulde hulpbehoefte ...18

5. Bespreking...20

6. Aanbevelingen...24

Literatuur...27

Bijlagen

(4)
(5)

Samenvatting

In het voorjaar van 2003 hebben ruim 800 Utrechtse ouders en verzorgers van kinderen in de leeftijd van 0 tot 18 jaar een vragenlijst ingevuld voor de Utrechtse Gezondheidspeiling. Daarin waren vragen opgenomen over opvoeding en de behoefte aan opvoedingsondersteuning. Uit de antwoorden die de ouders en verzorgers gaven blijkt dat veel ouders vragen hebben over de opvoeding, problemen ervaren bij het opvoeden van hun kinderen en behoefte hebben aan advies en ondersteuning.

Van de ondervraagde ouders heeft 59% vragen over de opvoeding, ervaart 43% problemen bij het opvoeden, geeft 15% aan op enig moment behoefte aan advies en ondersteuning te willen ontvangen, heeft 8% op het moment van onderzoek behoefte aan professionele ondersteuning en ontvangt 4%

die gewenste ondersteuning (nog) niet. Het huidige aanbod aan opvoedingsondersteuning blijkt voor ongeveer de helft in de behoefte van Utrechtse ouders en verzorgers te voorzien. Er zijn naar schatting tussen de 1500 en 3000 ouders en verzorgers in Utrecht met een behoefte aan professionele ondersteuning die nog niet vervuld is. Met name onder allochtone ouders is de

onvervulde hulpbehoefte groot. De kans dat allochtone ouders de door hen gewenste ondersteuning ook daadwerkelijk ontvangen is aanzienlijk kleiner dan bij autochtone ouders. De belangrijkste redenen hiervoor zijn de onbekendheid met het aanbod en de drempel om hulp te zoeken.

Voor beleid is met name de groep ouders van belang die veel opvoedingsproblemen hebben. Uit dit onderzoek blijkt dat 6% van de Utrechtse ouders vaak of bijna altijd problemen heeft bij de opvoeding.

Tot deze groep behoren relatief meer alleenstaande ouders, allochtone ouders en ouders met meerdere kinderen in de leeftijd van 4-11 én 12-18 jaar. 70% van hen had behoefte aan advies en ondersteuning en 53% aan directe professionele ondersteuning. Ouders met veel problemen hebben een sterke voorkeur voor een persoonlijke gesprekken als vorm van ondersteuning.

Een opvallende uitkomst van het onderzoek is dat hoogopgeleide Utrechtse ouders meer vragen hebben over de opvoeding van hun kinderen, meer problemen ervaren en meer behoefte hebben aan ondersteuning dan gemiddeld. Dit lijkt eerder een signaal te zijn van een kritische en bewuste

opstelling als opvoeder, dan van een hogere prevalentie van opvoedingsproblemen bij deze groep.

Onder hoogopgeleide ouders komen ernstiger opvoedingsproblemen minder vaak voor en het merendeel van deze ouders blijkt goed in staat de ondersteuning die zij willen ook te krijgen.

In de top drie van meest voorkomende problemen staan het stellen en houden van grenzen, luisteren en gehoorzamen en de ontwikkeling en gezondheid van kinderen, zoals eten, slapen of zindelijkheid.

(6)

Andere problemen die vaak genoemd werden door ouders zijn: schoolprestaties, angst / onzekerheid / faalangst en druk / agressief zijn. Het voorkomen van deze problemen varieert naar de leeftijd van het kind en sociaal demografische factoren. Zo hebben laagopgeleide ouders en alleenstaande ouders vaker problemen met schoolprestaties en ouders van kinderen in de leeftijd van 12-18 jaar vaker problemen rondom vriendschap en uitgaan.

Utrechtse ouders met opvoedingsproblemen geven sterk de voorkeur aan professioneel advies en ondersteuning (98%) en minder aan de ondersteuning door familie, vrienden, buren en kennissen (37%). De opvoedkundige/psycholoog blijkt de meest populaire bron te zijn voor advisering en ondersteuning (54% van de ouders), met name onder hoogopgeleide ouders en ouders met veel opvoedingsproblemen. Ook de JGZ 0-19 scoort hoog, met 45% van de ouders. Verder zijn de leerkracht, kinderdagverblijfleidster en andere beroepskrachten die het kind kennen bij ouders populair (38%).

Aanbevelingen voor beleid:

 Organiseer structureel en zo vroeg mogelijk vormen van opvoedingsvoorlichting in die settings waar ouders van met name jonge kinderen komen.

 Vergroot de vroegtijdige signaleringsbekwaamheid van professionals in de preventieve zorg en in andere sectoren.

 Versterk de sociale ondersteuning van ouders door het organiseren van preventieve groepsvoorlichting en door het agenderen van opvoeding als gespreksthema in voor deze doelgroepen bekende settings zoals bijvoorbeeld zelforganisaties en ouder-kind-centra.

 Intensiveer de informatievoorziening naar ouders toe en versterk de toeleidende en

outreachende werkwijze van de JGZ zodat de onbekendheid met het bestaande aanbod geen drempel meer hoeft te zijn bij het zoeken en vinden van professionele hulp.

(7)

1. Inleiding

Preventie van psychosociale problemen bij kinderen (0-19) is een van de speerpunten van het beleid van de Jeugdgezondheidszorg(JGZ) in de gemeente Utrecht. Of er sprake is van een duidelijke toename van deze problematiek bij de Utrechtse jeugd is niet expliciet op te maken uit de registratiegegevens waarover de GG&GD Utrecht beschikt, maar het belang van preventieve interventies op dat gebied is wel duidelijk. Een deel van deze psychosociale problemen, waaronder gedragsproblemen, heeft te maken met problematische opvoedingssituaties in het gezin.

Ondersteuning van ouders/verzorgers bij de opvoeding van hun kinderen rekent de JGZ in Utrecht dan ook tot een van haar taken. Naast de ondersteuning die jeugdartsen en –verpleegkundigen tijdens hun reguliere contacten met ouders en kinderen kunnen geven, biedt de JGZ

opvoedingsondersteuning in de vorm van (preventieve) cursussen voor groepen ouders. Lichte pedagogische hulp wordt geboden door de sinds 2004 ingestelde wijkpedagogen van de afdeling.

Er is dus een aanbod opvoedingsondersteuning vanuit de jeugdgezondheidszorg en ook andere Utrechtse organisaties fungeren als aanbieders op dat gebied. Grote vraag is echter: hoe zit het nu met de behoeften en wensen van ouders? Sluit het bestaande aanbod aan bij hun opvoedingsvragen en bij de problemen die zij ervaren met het opvoeden van hun kinderen? Wat we daarover weten is fragmentarisch, berust veelal op impressies van professionals, maar is voor de Utrechtse populatie niet eerder onderzocht.

Om het (preventieve) aanbod aan zorg en ondersteuning te laten aansluiten bij de vraag van burgers zijn meer (ook kwantitatieve) gegevens noodzakelijk. Om die reden is in de Gezondheidspeiling die de GG&GD periodiek uitvoert, in 2003 voor het eerst een aantal vragen opgenomen die betrekking hebben op wensen en behoeften van ouders aan hulp bij de opvoeding. Daarbij is gebruik gemaakt van een vragenlijst die GGD West Brabant heeft ontwikkeld. Met de nodige aanpassingen zijn deze vragen opgenomen in de Gezondheidspeiling 2003. In dit rapport doen we verslag van de resultaten en geven vervolgens een aantal aanbevelingen voor het beleid.

(8)

2. Vraagstelling onderzoek

Doel van het onderzoek is meer inzicht te verkrijgen in de vraag naar opvoedingsondersteuning bij Utrechtse ouders en verzorgers, om daarmee het beleid en het aanbod in Utrecht beter af te kunnen stemmen op de vraag.

Hiertoe zijn de volgende onderzoeksvragen geformuleerd:

 Hoe groot is de groep ouders/verzorgers van kinderen in de leeftijd van 0 tot 18 jaar in Utrecht die vragen hebben over de opvoeding en/of problemen ervaren bij het opvoeden van hun kinderen?

 Hoe groot is de groep ouders/verzorgers die vaak vragen hebben over de opvoeding en/of vaak problemen ervaren bij het opvoeden van hun kinderen?

 Wat zijn de problemen die ouders/verzorgers ervaren?

 In hoeverre hebben deze ouders/verzorgers behoefte aan advies en ondersteuning bij het opvoeden van hun kinderen? Wat voor soort ondersteuning heeft hun voorkeur?

 Hoe groot is de behoefte aan professionele ondersteuning op dit moment en in hoeverre wordt deze behoefte vervuld?

 Om welke Utrechters gaat het? Zijn er verschillen naar sociaal demografische kenmerken in:

1. de mate waarin men vragen heeft over opvoeding of problemen ervaart bij de opvoeding 2. de soort problemen die men heeft

3. de mate waarin men behoefte heeft aan informele en/of professionele ondersteuning 4. de voorkeur voor een bepaald type ondersteuning

5. de mate waarin aan de ondersteuningsbehoefte is voldaan ?

 Wat betekenen deze uitkomsten voor het Utrechtse beleid?

(9)

3. Methode

3.1 Steekproef

In april – mei 2003 zijn 4.476 bewoners van Utrecht benaderd in de leeftijd van 16 tot 55 jaar. De GSB wijken Noord-west, Overvecht, Zuid en Zuidwest en verder de wijken Vleuten-De Meern en Leidsche Rijn waren oververtegenwoordigd in de steekproef. Van deze 4.476 Utrechtse bewoners bleken er 62 op het moment van het onderzoek niet meer in Utrecht woonachtig te zijn of overleden. Deze

personen zijn uit de steekproef gehaald. De overall respons bij de resterende 4.414 personen was 54%. Onder Turkse en Marokkaanse Utrechters was de respons lager, namelijk 38%. Gemiddeld 3%

van de respondenten heeft hulp gekregen bij het invullen van de vragenlijst. Bij de Marokkaanse respondenten was dit 21% en bij de Turkse respondenten 23%. Van het totale aantal respondenten (2.405) had 30% kinderen in de leeftijd van 0 tot 18 jaar. Het percentage respondenten met kinderen varieerde van 10% in de Binnenstad tot 56% in Vleuten-De Meern. De 803 ouders mét kinderen in de leeftijd van 0 tot 18 jaar vormen de onderzoeksgroep.

3.2 Analyse

Bij het bepalen van de hulpbehoefte is gebruik gemaakt van een stapsgewijze inventarisatie.

Stap 1: Aan respondenten met kinderen in de leeftijd van 0 tot 18 jaar werd gevraagd of zij in het afgelopen jaar vragen hadden gehad over het opvoeden van hun (pleeg)kind(eren) en of zij problemen hadden ervaren bij het opvoeden.

Stap 2: Aan degenen die problemen ervaren hadden, werd gevraagd welke problemen zij ervaren hadden en of zij nu of in de toekomst advies of ondersteuning zouden willen krijgen.

Stap 3: Degenen die hierop positief antwoordden werd gevraagd in welke vorm en van wie zij advies of ondersteuning zouden willen. Ook werd gevraagd of zij op dat moment behoefte hadden aan professionele ondersteuning

Stap 4: en zo ja, of zij deze steun al dan niet ontvingen.

De vragenlijst die in dit onderzoek is gebruikt, is opgenomen in bijlage 4.

Steekproeven bevolkingsregister

N=4476

Uit steekproef gehaald

N=62

In steekproef N=4414

Non- respondenten N=2009 (46%)

Respondenten N=2405 (54%)

Zonder kinderen N=1602

Mét kinderen N=803

= onderzoeksgroep

(10)

Groepsverschillen zijn zowel univariaat, met behulp van X2 toetsing, als multivariaat, met behulp van logistische regressie getoetst. Door middel van de Stepwise forward methode is bepaald welke achtergrondsvariabelen een significante samenhang vertonen met de afhankelijke variabelen (zoals het hebben van vragen, problemen, hulpbehoefte etc.). De volgende achtergrondsvariabelen zijn in de analyses meegenomen: geslacht, leeftijdscategorie van de ouders (16-30; 31-44; 45-54 jr), SES (hoog, midden en laag opleidingsniveau), leeftijd van de kinderen (0-3 jr; 0-3 & 4-11jr; 4-11 jr; 4-11 &

12-18jr; 12-18 jr), etniciteit (allochtoon, autochtoon) en het samenwonen met een partner. Naar het aantal kinderen is in dit onderzoek niet gevraagd. De variabele “vaak problemen met de opvoeding” is in de analyses meegenomen als afhankelijke variabelen als wel als onafhankelijke variabele.

Voor de analyse naar wijkverschillen en stadsgemiddelden is gebruik gemaakt van gewogen

bestanden. Vanwege het geringe aantal respondenten zijn de wijken West, Binnenstad, Noordoost en Oost paarsgewijs samengevoegd op basis van de wijkachterstandsscores.

3.3 Non-respons en representativiteit

Gemiddeld was de non-respons voor het gehele onderzoek 46%. Er waren duidelijke verschillen naar geslacht, leeftijd en etniciteit. Zo was de non-respons onder mannen significant hoger dan onder vrouwen (53% versus 38%). Ook onder allochtonen (56% versus 41% bij autochtonen) en onder jongere personen was de non-respons hoger: 48% bij leeftijd 16-30 jaar versus 41% bij leeftijd 44-54 jaar. Deze verschillen in non-respons zijn gangbaar bij dit type onderzoek.

Tabel 1. Kenmerken onderzoeksgroep (N=803) in vergelijking met de totale Utrechtse bevolking van 15 tot 55 jaar met thuiswonende kinderen (bron: BI 2003).

Onderzoeksgroep Bevolking Onderzoeksgroep Bevolking

Geslacht Samenwonende partner

mannen 41% 49% ja 86% 77%

vrouwen 59% 51% nee 14% 23%

Leeftijdscategorie ouder SES

16- 30 13% 11% opl laag 19% -

31-44 67% 59% opl midden 67% -

45-54 20% 30% opl hoog 20% -

Etniciteit * Leeftijd kinderen

autochtonen 70% 62% 0-3 jaar 27% -

allochtonen 30% 38% 0-3 & 4-11 jaar 14% -

waarvan: * 4-11 jaar 21% -

Marokkanen 8% 13% 4-11 & 12-18 jaar 12% -

Turken 5% 8% 12-18 jaar 18% -

overig westers 6% 6% leeftijd anders 7% -

ov. niet westers 11% 11%

* Deze percentages zijn berekend over álle volwassen Utrechters met thuiswonende kinderen van 15 tot 80+ jaar;

NB 16% van de volwassenen met thuiswonende kinderen is ouder dan 54 jaar.

(11)

In tabel 1 zijn een aantal sociaal-demografische kenmerken weergegeven van de onderzoeksgroep.

Dit zijn alle respondenten die aangaven kinderen te hebben in de leeftijd van 0 tot en met 18 jaar.

Wanneer we de samenstelling van deze groep vergelijken met de samenstelling van de totale Utrechtse bevolking van 15 tot 55 jaar, met thuiswonende kinderen (BI, 2003), dan blijkt dat in de onderzoeksgroep het aandeel mannen lager is dan in de bevolking. Ook het aandeel allochtonen is in de onderzoeksgroep lager. Deze verschillen komen voort uit de hogere non-respons onder mannen en allochtonen. Anders dan men zou verwachten op basis van de non-respons-percentages, is het percentage jongere ouders (16-30 jr) in de onderzoeksgroep hoger dan in de Utrechtse bevolking en het percentage oudere ouders (45-54 jr) lager. Dit betekent dat procentueel méér jongere ouders dan oudere ouders de vragen over opvoeding hebben ingevuld. Mogelijk zijn de vragen over opvoeding voor oudere ouders minder interessant dan voor jongere ouders. Opvallend is verder dat het

percentage alleenstaande ouders in de onderzoeksgroep veel lager ligt dan in de Utrechtse bevolking:

14% versus 23%. Hiervoor is geen verklaring gevonden. Voor de leeftijd van de kinderen en het opleidingsniveau van de ouders/verzorgers waren geen cijfers voor de Utrechtse bevolking bekend.

(12)

4. Resultaten

Aan alle respondenten met kinderen in de leeftijd van 0 tot 18 jaar werd in het onderzoek gevraagd of zij in het afgelopen jaar vragen hadden gehad over het opvoeden van hun (pleeg)kind(eren) en of zij (vaak) problemen hadden ervaren bij het opvoeden. In totaal werden deze vragen door 803

respondenten beantwoord. Hieronder volgen de resultaten.

4.1 Vragen over opvoeding

Gemiddeld heef 48% van de Utrechtse ouders/verzorgers met kinderen in de leeftijd 0-18 jaar in het voorgaande jaar weinig of soms vragen gehad over de opvoeding van zijn of haar kinderen, 11% heeft in het voorgaande jaar vaak of altijd vragen gehad en 41% gaf aan (bijna) nooit vragen te hebben gehad over de opvoeding (tabel 2).

Het percentage ouders dat weleens vragen heeft was bij de volgende groepen hoger:

o leeftijdscategorie van 31- 44 jaar o hoger opgeleide ouders

o Nederlandse en andere westerse ouders o ouders met jongere kinderen

o ouders in de wijken Vleuten/De Meern, Zuid en Leidsche Rijn1.

In figuur 1 is te zien dat het percentage ouders dat vragen heeft over de opvoeding afneemt met de leeftijd van de kinderen.

Figuur 1. Percentage ouders m et vragen ove r de opvoeding naar leeftijd van hun kinderen

0%

20%

40%

60%

80%

alleen 0-3 jaar

0-3

&

4-11 jaar

alleen 4-11

jaar

4-11

&

12-18 jaar

alleen 12-18 jaar

vaak/altijd w einig / soms

Door middel van logistische regressie (stepwise forward methode) is getoetst welke van

bovengenoemde achtergrondsvariabelen het sterkst samenhangen met het al dan niet hebben van vragen over de opvoeding. In tabel 3 is te zien dat het opleidingsniveau van de ouders (OR 0.42 lage

1 Zie tabel 2. Voor wijkverschillen wordt verwezen naar bijlage 1 blad 3.

(13)

t.o.v. hoge SES), de leeftijd van de kinderen (OR 0.54 oudere t.o.v. jonge kinderen) en etniciteit (OR 0,61 allochtoon .o.v. autochtoon) het meest van invloed zijn op het wel eens hebben van

opvoedingsvragen.

Tabel 2. Percentage ouders/verzorgers met opvoedingsvragen en problemen naar achtergronds- kenmerken (N=803 stap 1; N=343 stap 2).*

STAP 1 N

Weinig/soms vragen

Vaak/altijd vragen

Weinig/soms problemen

Vaak/altijd problemen

STAP 2 N

Behoefte aan advies/onderst

Stad (720)# 48% 11% 37% 6% (300)# 36%

Geslacht

M 332 47% 11% 31% 5% 126 33%

V 471 51% 10% 41% 6% 217 45%

Leeftijd ouder

16-30 106 38% 18% 29% 2% 32 50%

31-44 539 54% 9% 38% 5% 237 42%

45-54 158 42% 9% 38% 7% 74 30%

SES

opl laag 149 31% 11% 27% 9% 47 34%

opl midden 340 49% 7% 37% 4% 145 35%

opl hoog 304 58% 13% 41% 5% 146 47%

Etniciteit

Autochtoon 563 54% 9% 39% 4% 253 35%

Allochtoon 240 38% 13% 31% 8% 90 57%

waarvan:

Marokkaans 64 30% 19% 24% 11% 18 61%

Turks 42 35% 10% 35% 5% 17 65%

overig westers 50 52% 10% 29% 4% 17 53%

ov. niet-westers 85 37% 10% 35% 9% 38 53%

Leeftijd kind(eren)

alleen 1-3 jr 219 54% 16% 30% 2% 76 54%

1-3 & 4-11 113 58% 8% 36% 4% 52 46%

alleen 4-11 jr 169 53% 6% 45% 5% 84 43%

4-11 & 12-18 98 45% 9% 45% 12% 55 31%

alleen 12-18 jr 146 36% 9% 36% 6% 66 26%

Partner

wél partner 694 49% 10% 36% 5% 291 39%

geen partner 109 49% 11% 46% 10% 52 47%

Problemen

Vaak / bijna altijd 40 70%

Soms / weinig 301 36%

* verschillen zijn getoetst met X2 toets: cursief en bold indien p<.05 en onderstreept indien borderline significant .05<=p<.10

(14)

Tabel 3.

Resultaten logistische regressie:

odds ratio's en 95% BI. *#

Vrouw t.o.v.

man

lft cat:

31-44 t.o.v.

16-30

lft cat:

45-54 t.o.v.

16-30

opl:

laag t.o.v.

hoog

opl:

midden t.o.v.

hoog

lft kind:

1-3 & 4-11 t.o.v.

1-3 jaar

lft kind:

4-11 jaar t.o.v.

1-3 jaar

lft kind:

4-11 & 12-18 t.o.v.

1-3 jaar

lft kind:

12-18 jaar t.o.v.

1-3 jaar

parter t.o.v.

geen partner

allochtoon t.o.v.

autochtoon wijk

vaak t.o.v.

soms problemen

1. Respondenten

met kinderen 0-18 jaar N=760

Soms vragen over de opvoeding 0,42 0,54 0,61 x

(0,26-0,67) (0,34-0,84) (0,44-0,86)

Vaak vragen over de opvoeding 0,41 0,42 0,75 0,49 x

(0,22-0,76) (0,19-0,91) (0,39-0,85) (0,29-0,85)

Soms opvoedingsproblemen 1,57 0,46 2,11 2,26 1,61 x

(1,15-2,14) (0,29-0,74) (1,36-3,27) (1,35-3,79) (1,01-2,56)

Vaak opvoedingsproblemen 1,94 2,43 5,90 2,48 x

(0,55-6,83) (0,80-7,39) (2,02-17,26) (0,79-7,73)

2. Respondenten

met problemen met opvoeding N=337

Behoefte nu of in toekomst

aan advies of ondersteuning 2,48 0,26 0,49 0,27 0,22 3,67 6,87

(1,46-4,21) (0,11-0,60) (0,29-0,84) (0,12-0,63) (0,10-0,49) (2,03-6,63) (2,97-15,89)

3. Respondenten

met behoefte advies/onderst. N=138

Momenteel behoefte aan

prof. ondersteuning 3,37

(1,32-8,63)

4. Respondenten

nu behoefte aan prof. hulp N=70

Hulpbehoefte onvervuld 5,39

(1,82-15,96)

* Methode: stepwise forward, drempelwaarde .05; weergegeven zijn de OR's van de variabelen die met de stepwise forward methode in de analyse zijn opgenomen

# bestand Gezondheidspeiling 2003, 16-55 jaar

(15)

Veel ouders en verzorgers in Utrecht hebben dus wel eens vragen over de opvoeding. Daarnaast is er een groep ouders (11%) die váák vragen hebben over de opvoeding van hun kinderen. Dit blijkt qua samenstelling een iets andere groep te zijn dan de ouders die wel eens vragen hebben. Het zijn vooral jonge ouders (16-30 jaar), naast hoog opgeleide ouders ook laag opgeleide ouders en ouders met hele jonge kinderen (0 tot 4 jaar) (tabel 2). Uit logistische regressie blijkt dat de leeftijd van de ouders en het opleidingsniveau het sterkst samen hangt met ‘vaak vragen hebben over de opvoeding’

(tabel 3).

4.2 Opvoedingsproblemen

Gemiddeld heef 37% van de Utrechtse ouders/verzorgers met kinderen in de leeftijd 0-18 jaar in het voorgaande jaar weinig of soms problemen gehad met het opvoeden van zijn of haar kinderen, 6%

heeft in het voorgaande jaar vaak of altijd problemen ervaren bij het opvoeden en 57% geeft aan (bijna) nooit opvoedingsproblemen te hebben (tabel 2).

Het percentage ouders dat wel eens opvoedingsproblemen heeft was bij de volgende groepen hoger:

o vrouwen

o hoger opgeleide ouders o autochtone ouders

o ouders met kinderen in de leeftijd 4-11 jaar.

In figuur 2 is te zien dat vooral ouders met kinderen in de leeftijd van 4 tot en met 11 jaar opvoedingsproblemen ervaren.

Figuur 2. Percentage ouders m et problem en bij het opvoeden naar de leeftijd van hun kinderen

0%

20%

40%

60%

80%

alleen 0-3 jaar

0-3

&

4-11 jaar

alleen 4-11

jaar

4-11

&

12-18 jaar

alleen 12-18 jaar

vaak/altijd w einig / soms

De volgende achtergrondsvariabelen bleken bij logistische regressieanalyse significant (tabel 3):

1. opleidingsniveau: laag opgeleide ouders hebben minder vaak wel eens problemen (OR 0,46) 2. leeftijd van de kinderen: ouders met jonge kinderen hebben minder vaak wel eens problemen

(16)

Naast de grote groep ouders en verzorgers (37%) die wel eens problemen hebben bij de opvoeding van hun kinderen is er een kleinere groep (6%) die vaak of bijna altijd problemen ervaart. Dit zijn vooral allochtone ouders, ouders met meerdere kinderen in de leeftijd van 4-11 jaar én 12-18 jaar en alleenstaande ouders (tabel 2). Uit logistische regressie blijkt dat de leeftijd van de kinderen het sterkst samen hangt met ‘vaak problemen hebben bij de opvoeding’ (tabel 3).

4.3 Probleemgebieden

Ouders/verzorgers die problemen hadden bij het opvoeden van hun kinderen noemden gemiddeld 2,6 gebieden waarop die problemen betrekking hadden. De meeste problemen werden genoemd door de groep oudere ouders (45-54 jaar), door ouders met kinderen in de leeftijd van 12-18 jaar, door laag opgeleide ouders, alleenstaande ouders en door ouders met veel opvoedingsproblemen 2. Voor meer details wordt verwezen naar bijlage 2.

- Gebieden waarop men de meeste problemen ervaart zijn:

- houden aan of stellen van grenzen 44% van de ouders met problemen

- luisteren en gehoorzamen 43%

- ontwikkeling en gezondheid 41%

- schoolprestaties 24%

- druk en agressief zijn 18%

- angst, onzekerheid en faalangst 21%

Veel van deze probleemgebieden hangen samen met de leeftijd van de kinderen. Zo worden problemen rondom vriendschap & uitgaan, besteding van de vrije tijd, seksualiteit, roken, alcohol en drugs, het houden aan of stellen van grenzen en schoolprestaties vooral genoemd door ouders van kinderen in de leeftijd 12-18 jaar. Ouders van jonge kinderen noemden vaker problemen rondom ontwikkeling en gezondheid 3.

Naast de leeftijd van het kind/kinderen spelen ook factoren als opleidingsniveau, etniciteit en gezinsvorm een rol 3.

 Laag opgeleide ouders ervaren vaker problemen met schoolprestaties en stelen & vandalisme.

Hoog opgeleide ouders ervaren minder vaak problemen met druk en agressief gedrag en luisteren en gehoorzamen.

 Allochtone ouders noemen 1,5 tot 2,5 keer zo vaak problemen rondom ‘sociaal contact & spelen’,

‘vriendschap & uitgaan’ en ‘besteding vrije tijd’ dan autochtone ouders. Ook druk/agressief zijn en verdrietig/depressief zijn worden door hen vaker genoemd.

2X2 toetsing, 3 of meer problemen, p<.05. In totaal waren er 15 antwoordcategoriën. Voor meer details wordt verwezen naar bijlage 3.

3Alle genoemde verschillen zijn statistisch significant (X2-toets, p<.05).

(17)

 Alleenstaande ouders noemden vaker problemen met het gedrag van hun kinderen (druk en agressief zijn, roken, alcohol & drugs), emotionele problemen (angst, onzekerheid & faalangst en verdrietig of depressief zijn) en problemen rondom de besteding van de vrije tijd en

schoolprestaties.

Ondanks deze verschillen staan bij alle groepen de onderwerpen: “houden aan of stellen van grenzen”, “luisteren en gehoorzamen” en “ontwikkeling en gezondheid” in de top vijf van probleemgebieden.

4.4 Behoefte aan advies of ondersteuning

Aan de ouders en verzorgers die aangaven problemen te ervaren bij het opvoeden van hun kinderen, werd in het onderzoek gevraagd welke problemen zij ervaren hadden en of zij nu of in de toekomst advies of ondersteuning zouden willen krijgen (N=343). Gemiddeld heeft 36% van de Utrechtse ouders/verzorgers met opvoedingsproblemen behoefte aan advies of ondersteuning. Dit is 15% van álle ouders met kinderen in de leeftijd 0-18 jaar.

Uit tabel 2 blijkt dat het percentage ouders dat aangeeft behoefte te hebben, nu of in de toekomst, aan advies of ondersteuning bij de opvoeding het hoogst is onder de volgende groepen:

o vrouwen

o jonge ouders ( 16-30 jaar) o hoog opgeleide ouders o allochtone ouders

o ouders met jonge kinderen

o ouders die vaak problemen ervaren.

Figuur 3. Percentage ouders m et opvoedings- proble m en dat behoefte he eft aan ondersteuning

0 10 20 30 40 50 60

0-3 jaar 0-3 jaar &

4-11jaar

4-11 jaar 4-11 jaar &

12-18 jaar

12-18 jaar

(18)

In figuur 3 wordt de relatie tussen de leeftijd van het kind/kinderen en de behoefte aan ondersteuning in beeld gebracht. In deze figuur is goed te zien dat de behoefte aan opvoedingsondersteuning afneemt met de leeftijd van het kind/kinderen.

Uit de logistische regressieanalyse (tabel 3) kwamen de volgende variabelen als meest significant naar voren:

1. vaak problemen: ouders die vaak opvoedingsproblemen ervaren hebben meer behoefte aan advies en ondersteuning dan ouders die soms problemen ervaren (OR 6,87)

2. etniciteit: allochtone ouders met problemen hebben meer behoefte aan advies of ondersteuning (OR 3,67)

3. leeftijd van de kinderen: ouders van oudere kinderen hebben minder behoefte aan

ondersteuning bij de problemen die zij ervaren dan ouders met jonge kinderen (OR’s 0,22 tot 0,27)

4. geslacht: vrouwen hebben meer behoefte aan advies of ondersteuning bij de problemen die zij ervaren (OR 2,48)

5. opleidingsniveau: laag en middenhoog opgeleide ouders hebben minder behoefte aan ondersteuning bij de problemen die zij ervaren (OR resp. 0,26 en 0,49).

4.5 Type advies of ondersteuning

Aan de 138 ouders die aangaven nu of in de toekomst behoefte te hebben aan advies of

ondersteuning, werd gevraagd in welke vorm en van wie zij advies of ondersteuning zouden willen ontvangen. Ook werd gevraagd of zij op dat moment behoefte hadden aan professionele

ondersteuning. Hieronder volgen de resultaten.

Ouders/verzorgers die aangaven, nu of in de toekomst, behoefte te hebben aan advies en ondersteuning, noemden gemiddeld 2 tot 3 personen of instanties van wie men advies of ondersteuning zou willen krijgen 4. Meest genoemd werden:

- opvoedkundige/psycholoog 54% van de ouders die ondersteuning willen - mensen die het kind kennen, zoals

leerkracht of leidster KDV 38%

- familie,vrienden,buren of kennissen 37%

- huisarts 26%

- schoolarts/verpleegkundige 26%

- consultatiebureau 19%

4 In totaal waren er 11 antwoordmogelijkheden.

(19)

Niet iedere ouder/verzorger heeft dezelfde voorkeur. Uit logistische regressie analyse (stepwise forward met drempelwaarde p=.05) kwamen de volgende groepsverschillen naar voren:

o opvoedkundige/psycholoog: deze wordt vaker aangegeven door ouders met veel problemen (OR 3,63), een hoger opleidingsniveau (OR 1,84) en door vrouwen (OR 1,87).

o familie,vrienden,buren of kennissen: wordt door vrouwen vaker genoemd als door mannen (OR 2,31). Hier zien we ook grote wijkverschillen. Ouders in de wijken Noordwest (OR 13,6), Zuidwest (OR 14,5) en Zuid (OR 12,8) willen vaker ondersteuning van familie en andere bekenden dan ouders in de wijken Noordoost en Oost.

o mensen die het kind kennen zoals leerkracht of leidster kinderdagverblijf: vaker genoemd door vrouwen (OR 2,15) en oudere ouders (OR 5,52 voor leeftijd 45-54 jaar t.o.v. 16-30 jaar) o huisarts: hoger bij allochtone ouders (OR 2,25)

o consultatiebureau: hoogst bij jonge ouders en ouders van jonge kinderen (logisch !) en allochtone ouders (OR 2,63).

o schoolarts/verpleegkundige: hoger bij allochtone ouders (OR 3,38), vrouwen (OR 3,76) en ouders die vaak problemen hebben (OR 2,93).

(Zie bijlage 3).

Wat de vorm van advies of ondersteuning betreft, gaat de voorkeur van de ouders/verzorgers uit naar een persoonlijke gesprek (42% van de ouders die advies/ondersteuning willen) of foldermateriaal en boekjes (26%). Andere mogelijkheden scoorden aanzienlijk lager zoals groepscursus 10%,

inloopspreekuur 10%, huisbezoek 6%, groepsvoorlichting 4% en anonieme hulplijn 1%. Van de ouders die vaak of altijd opvoedingsproblemen hebben, geeft tweederde de voorkeur aan een persoonlijk gesprek boven andere vormen van opvoedingsondersteuning. Folders en boekjes zijn daarentegen niet populair bij ouders met veel problemen. Slechts 12% geeft dit aan als voorkeur, tegen 31% van de ouders die weinig problemen hebben. Andere groepsverschillen in de voorkeur voor een bepaalde vorm van opvoedingsondersteuning werden niet gevonden.

4.6 Behoefte aan professionele ondersteuning

Aan de ouders die aangaven nu of in de toekomst behoefte te hebben aan advies of ondersteuning, is gevraagd of zij op dat moment behoefte hadden aan professionele ondersteuning. In totaal 53% van hen gaf hierop een positief antwoord. Ofwel 8% van álle ouders met kinderen in de leeftijd 0-18 jaar had op het moment van het onderzoek behoefte aan professionele opvoedingsondersteuning.

Ouders met veel opvoedingsproblemen gaven meer dan 3 keer zo vaak aan behoefte te hebben aan professionele ondersteuning (OR 3,37). Er werden geen verschillen gevonden naar geslacht, leeftijd, SES, partner, leeftijd van de kinderen, wijk en etniciteit.

(20)

4.7 Onvervulde hulpbehoefte

De respondenten die op het moment van onderzoek behoefte hadden aan professionele

ondersteuning bij het opvoeden konden aangeven of zij die ondersteuning al dan niet reeds ontvingen.

In totaal hebben 71 respondenten deze vraag beantwoord, met onderstaand resultaat.

Iets meer dan de helft van de Utrechtse ouders/verzorgers met een professionele hulpbehoefte ontvangt (nog) geen ondersteuning (51%). Dat kan zijn omdat men op een wachtlijst staat (3%), nergens terecht kon (6%), niet weet waar de hulp te zoeken (20%) of nog geen poging heeft ondernomen om hulp te zoeken (22%).

Uit logistische regressie blijkt dat de professionele hulpbehoeft e bij allochtone ouders vaker niet vervuld is dan bij autochtone ouders het geval is (OR 5,39). Dit verschil kan niet verklaard worden door verschillen naar geslacht, leeftijd ouder, leeftijd van de kinderen, opleidingsniveau, partner of ernst van de problemen. De meest voorkomende reden dat allochtone Utrechters geen hulp

ontvangen is dat men niet weet waar de hulp te zoeken (33%) of nog geen poging heeft ondernomen om hulp te zoeken (25%).

Figuur 4. Behoefte aan advies en ondersteuning door Utrechtse ouders/verzorgers.

Utrechtse ouders/verzorg.

met kinderen 0-18 jaar

geen 57%

opvoedingsproblemen

weinig of soms 37%

opvoedingsproblemen

geen behoefte aan 26%

advies of ondersteuning

wel behoefte aan 11%

advies of ondersteuning

wel behoefte 5%

aan professionele ondersteuning nú geen behoefte 6%

aan professionele ondersteuning nú

hulp- 2%

behoefte vervuld

hulp- 3%

behoefte onvervuld

vaak of altijd 6%

opvoedingsproblemen

geen behoefte aan 2%

advies of ondersteuning

wel behoefte aan 4%

advies of ondersteuning

wel behoefte 3%

aan professionele ondersteuning nú geen behoefte 1%

aan professionele ondersteuning nú

hulp- 2%

behoefte vervuld

hulp- 1%

behoefte onvervuld

(21)

In figuur 4 worden de resultaten voor de stad Utrecht gepresenteerd. De genoemde percentages zijn berekend op de totale groep Utrechtse ouders en verzorgers in dit onderzoek. In de figuur is te zien dat 8% van de Utrechtse ouders behoefte heeft aan professionele ondersteuning en dat bij ongeveer de helft in deze behoefte al is voorzien. Zo’n 4% van de Utrechtse ouders heeft nog geen

proffesionele ondersteuning gevonden. Op basis van deze gegevens wordt het aantal Utrechtse ouders met een onvervulde hulpvraag geschat op ongeveer 2300 (2292 met 95% BI: 1499-3084)5. In de wijken Noordwest, Zuidwest, Overvecht, Noordoost & Oost wonen de meeste ouders met een onvervulde behoefte aan professionele opvoedingsondersteuning (zie bijlage 1 blad 3).

(22)

5. Bespreking

Meer dan de helft van de Utrechtse ouders en verzorgers van kinderen tussen 0 en 18 jaar, heeft het afgelopen jaar vragen gehad over de opvoeding en 43% heeft problemen gehad bij het opvoeden. Dit zijn behoorlijk hoge percentages, maar niet afwijkend van de situatie elders in Nederland. Uit

onderzoek in West Brabant en landelijk komen vergelijkbare resultaten naar voren (2, 3).

Opvallend is wél dat vooral hoger opgeleide Utrechters aangeven vragen en problemen te hebben bij het opvoeden. Ook opvallend is dat zij meer dan de gemiddelde Utrechtse ouder of verzorger

behoefte hebben aan advies en ondersteuning bij de opvoeding. Uit de literatuur komt geen eenduidig beeld naar voren over de relatie tussen SES en de behoefte aan opvoedingsondersteuning. Brinke en Verhagen (6) vonden in de regio Amstelland dat de behoefte aan opvoedingsondersteuning toeneemt met het opleidingsniveau, terwijl Leseman et al (2) geen verschillen vonden naar SES 6. De vraag is of de vele vragen en de grotere behoefte aan ondersteuning bij hoger opgeleide Utrechtse ouders tekenen zijn van een hogere prevalentie van opvoedingsproblemen, van onzekerheid bij de ouders, of juist een teken dat hoog opgeleide ouders kritische en bewuste opvoeders zijn. Het eerste lijkt niet voor de hand te liggen. Ernstige opvoedingsproblemen komen bij deze groep minder vaak voor en het merendeel van de hoog opgeleide ouders blijkt goed in staat de ondersteuning die zij willen ook te krijgen. De onvervulde hulpbehoefte in deze groep is 34% ten opzichte van een gemiddelde van 50%.

Dit betekent overigens wel dat nog altijd éénderde van hen dus niet weet waar ondersteuning te vinden of nog geen hulp heeft gezocht.

Het hebben van vragen en problemen bij de opvoeding is niet ongewoon, zoals uit dit onderzoek blijkt.

Voor beleid is het relevant te weten welke groep ouders zoveel vragen en problemen hebben dat dit voor hen belastend is en tot problematische situaties zou kunnen leiden. Uit dit onderzoek blijkt dat 11% van de ouders en verzorgers in Utrecht met kinderen tussen 0 en 18 jaar vaak of bijna altijd vragen heeft en 6% vaak of bijna altijd problemen ervaart. In tegenstelling tot de categorie ouders die wel eens problemen hebben, zien we hier naast hoogopgeleide ouders ook meer laagopgeleide ouders, allochtone ouders en alleenstaande ouders.

Meer dan tweederde van de ouders die vaak problemen hebben bij het opvoeden heeft behoefte aan advies of ondersteuning. Dit is een hoog percentage. Ter vergelijking: in West Brabant had 4% van de ouders vaak problemen (in Utrecht 6%) en 46% van hen had behoefte aan advies of ondersteuning (in Utrecht dus 70%); hiervan kreeg in West Brabant 55% ook daadwerkelijk ondersteuning (3), in Utrecht was dit 57%. Afgezien van de hogere ondersteuningsbehoefte bij ouders met veel problemen is de situatie in Utrecht dus zeer vergelijkbaar met de situatie in West Brabant.

6NB Het betrof hier ouders met meer serieuze problematiek die aangaven de opvoeding als belastend te ervaren.

(23)

Een ander opvallend resultaat is dat allochtone ouders en verzorgers in Utrecht minder vragen hebben omtrent de opvoeding van hun kinderen en niet vaker problemen ervaren dan autochtone Utrechters. Wél hebben zij vaker te maken met ernstiger opvoedingsproblemen en daarbij ervaren zij méér behoefte aan advies en ondersteuning dan gemiddeld. De kans dat zij erin slagen de door hen gewenste ondersteuning ook daadwerkelijk te krijgen blijkt aanzienlijk kleiner te zijn dan voor autochtone Utrechters het geval is. De belangrijkste redenen daarvoor zijn onbekendheid met het aanbod en het niet ondernemen van actie.

Uit de literatuur en de praktijk komt het beeld naar voren dat bij lage SES en bij allochtonen juist meer problemen bij de opvoeding spelen. De vraag doet zich voor hoe zich dit verhoudt met de uitkomsten van dit onderzoek, waarin allochtone ouders zelf aangeven minder vragen en niet meer problemen te hebben bij het opvoeden van hun kinderen dan gemiddeld. In dit onderzoek is gevraagd naar de subjectieve beleving van de ouders en niet naar het daadwerkelijk voorkomen van opvoedings- problemen. De signalen vanuit het werkveld geven aan dat vooral allochtone ouders opvoedings- problemen niet als zodanig herkennen of erkennen. Diepenmaat (8) vond bij Marokkaanse en Turkse ouders in Amsterdam dat zij juist wél vaker aangaven opvoedingsproblemen te ervaren dan

Nederlandse ouders. Bij dit onderzoek werden mondelinge interviews afgenomen op consultatie- bureaus. De gebruikte onderzoeksmethodiek en de setting waarin het onderzoek plaats vond heeft mogelijk tot andere uitkomsten geleid. Verder zijn er aanwijzingen dat er in allochtone gezinnen wel degelijk problemen voorkomen, maar dat er pas laat hulp wordt gezocht. Zo melden gezinnen of jongeren van allochtone afkomst zich weinig uit eigen beweging bij de Jeugdzorg, maar zij zijn wel oververtegenwoordigd in het justitiële deel van de jeugdzorg (9). Dit sluit aan bij de resultaten van dit onderzoek. Allochtone ouders lijken opvoedingssituaties pas te problematiseren en hulp te zoeken wanneer de problemen ernstiger van aard zijn (geworden). Vanuit preventief oogpunt is het belangrijk zo vroeg mogelijk, nog vóór eventuele problemen zich manifesteren en ernstig worden, ouders te ondersteunen in hun rol als opvoeder. Dit betekent dat een belangrijke rol is weggelegd voor de consultatiebureaus, JGZ, school, kinderopvang en ook de huisarts bij vroegtijdige signalering, advisering en doorverwijzing. Dit zijn plaatsen die bij uitstek laagdrempelig zijn en bij allochtone ouders hoog scoren in dit onderzoek.

Uit dit onderzoek blijkt verder dat wanneer allochtone ouders opvoedingsproblemen ervaren, zij die op méér en deels ook op andere gebieden ervaren dan autochtone ouders. Naast de topdrie problemen die door alle subgroepen worden genoemd (houden aan of stellen van grenzen, luisteren en

gehoorzamen en ontwikkeling en gezondheid) , rapporteren allochtone ouders ook problemen met betrekking tot sociale contacten & spelen, vriendschap & uitgaan en vrije tijdsbesteding. Uit onderzoek blijkt dat deze factoren in meer of mindere mate samenhangen met probleemgedrag en welbevinden (7). Dit zijn dus belangrijke onderwerpen voor opvoedingsondersteuningsbeleid en -interventies, maar ook voor andere beleidsgebieden relevant. Opvoeding vindt niet alleen plaats binnen het gezin, maar ook op school en in de wijk.

(24)

Wanneer we kijken naar de voorkeuren van Utrechtse ouders voor bepaalde vormen van advies of ondersteuning, zien we dat persoonlijke gesprekken favoriet zijn (42%), gevolgd door foldermateriaal (26%). Oudercursussen zijn volgens de uitkomsten van dit onderzoek minder populair bij ouders: 14%

gaf als voorkeur een groepscursus of groepsvoorlichting aan. Door de GG&GD medewerkers wordt dit in de praktijk niet zo ervaren. De vraag naar opvoedingscursussen is in Utrecht door de jaren heen groot, groter dan het aanbod. Vooral allochtone ouders tonen zich enthousiast over de

opvoedingscursussen, waarbij vooral het onderling uitwisselen van ervaringen als positief wordt ervaren. De discrepantie tussen onderzoeksresultaten en praktijkervaring heeft mogelijk te maken met de vraagstelling. Op de, in de enquête, gestelde vraag kon slechts één voorkeur worden aangegeven en de antwoordcategorieën waren niet doelgroepspecifiek. Meer specifieke antwoordmogelijkheden zoals “opvoedingscursus voor Marokkaanse of Turkse ouders” of “opvoeden van pubers” had

waarschijnlijk meer respondenten aangesproken dan de algemene antwoordcategorie “groepscursus”.

Uit verschillende onderzoeken blijkt dat ouders wanneer zij steun nodig hebben bij opvoedingsvragen en opvoedingsproblemen zij bij voorkeur een beroep doen op hun eigen sociale netwerk (4, 10, 11).

Uit dit onderzoek komt een iets ander beeld naar voren. Minder dan de helft van de Utrechtse ouders met opvoedingsproblemen had een voorkeur voor de ondersteuning door familie, vrienden, buren of kennissen en op een uitzondering na, wilden al deze ouders aanvullend professionele ondersteuning.

De voorkeur voor informele ondersteuning varieert sterk tussen de wijken. Ouders in de wijken Noordwest, Zuidwest en Zuid gaven meer dan 10 keer zo vaak aan ondersteuning van familie, vrienden, buren of kennissen te willen ontvangen dan ouders in de wijken Noordoost en Oost.

Professioneel advies en ondersteuning genieten veruit de hoogste voorkeur bij ouders met opvoedingsproblemen: 98% van de ondervraagde ouders gaf aan voorkeur te hebben voor

professioneel advies of ondersteuning, waarvan 38% in aanvulling op informele hulp. Boven in de top drie voor professionele opvoedingsondersteuning staat de opvoedkundige/psycholoog. Deze scoort met 54% hoog bij alle groepen, en bij hoger opgeleide ouders nog hoger. Ook het consultatiebureau en de JGZ worden samen door 45% van de ouders genoemd. Vooral allochtone ouders noemen vaak het CB en de JGZ. Verder zijn de leerkracht, leidster KDV of andere beroepskrachten die het kind kennen bij ouders populair.

Het bestaande aanbod aan opvoedingsondersteuning in Utrecht richt zich met name op ouders van jonge kinderen. Dit is vanuit preventief oogpunt de groep waarbij de meeste winst te behalen valt. Ook vanuit de vraagkant blijkt dit een juiste keuze. Jonge ouders en ouders van jonge kinderen hebben vaker vragen. Zij hebben wat minder vaak problemen bij de opvoeding dan ouders met oudere kinderen, maar degenen die wél problemen ervaren, hebben meer dan gemiddeld behoefte aan ondersteuning. Ouders van pubers hebben juist minder vaak vragen, maar wel vaker problemen. Dit betreft vooral problemen rond het houden en stellen van grenzen, luisteren en gehoorzamen en schoolprestaties. Ten opzichte van de ouders met jonge kinderen hebben zij minder behoefte aan ondersteuning. Deze ouders zijn blijkbaar beter in staat zelf de problemen het hoofd te bieden.

(25)

Vrouwen ervaren meer problemen bij het opvoeden van hun kinderen dan mannen. Zij hebben beduidend vaker behoefte aan advies en ondersteuning bij deze problemen. Familie, vrienden, buren en kennissen scoren bij hen veel hoger als ondersteuningsbron dan bij mannen. Dit geldt ook voor de schoolarts/schoolverpleegkundige, leerkracht/leidster KDV en opvoedkundige/psycholoog. Opvoeding is blijkbaar toch nog steeds meer een zaak van vrouwen, waarover zij in hun omgeving en de

omgeving van het kind advies inwinnen en ondersteuning zoeken.

In dit onderzoek is niet gevraagd naar de tevredenheid met de reeds ontvangen opvoedings-

ondersteuning. Uit literatuur (2) blijkt dat een groot deel van de ouders/verzorgers niet tevreden is over de ontvangen ondersteuning: 30% bij informele hulp en 70% bij professionele hulp. Dit betekent dat de onvervulde hulpvraag in Utrecht aanzienlijk hoger kan uitvallen dan de huidige schatting van 2300 ouders en verzorgers.

Beperkingen

De belangrijkste beperking van dit onderzoek is de non-respons. Ondanks de inspanningen van de GG&GD om een zo hoog mogelijke respons te behalen zoals communicatie vooraf via media, twee schriftelijke rappels, gevolgd door telefonisch benadering of huisbezoek en de mogelijkheid om assistentie in de eigen taal te krijgen, is een deel van de Utrechtse bevolking niet bereikt. Met name onder mannen, oudere respondenten (45-54 jaar) en allochtonen was de respons relatief laag, zo rond de 40%. In vergelijking met andere onderzoeken zijn dit overigens geen slechte resultaten.

Aangezien selectieve non-respons tot een vertekening van de resultaten kan leiden, zijn de onderzoeksresultaten voorgelegd aan een aantal medewerkers binnen de JGZ die vanuit diverse disciplines bij opvoedingsondersteuning betrokken zijn. De onderzoeksresultaten bleken, op een aantal uitzonderingen na, voor allen zeer herkenbaar. Twee resultaten weken af van wat men in de praktijk waarnam: het geringe aantal allochtone ouders dat wel eens problemen zegt te hebben bij het opvoeden en de voorkeur voor folders of een persoonlijk gesprek in plaats van cursussen en

groepsvoorlichting. Deze verschillen zijn in de voorgaande tekst reeds toegelicht.

(26)

6. Aanbevelingen

Uit dit onderzoek blijkt dat er in Utrecht veel ouders en verzorgers zijn met opvoedingsvragen en – problemen. Ook blijkt dat er veel behoefte is aan ondersteuning, met name aan professionele ondersteuning. Deze behoefte is in alle lagen van de Utrechtse bevolking aanwezig, maar bij bepaalde groepen is de behoefte groter of anders qua vorm. Het huidige aanbod voorziet voor ongeveer de helft in de bestaande behoefte. Wat betekenen deze uitkomsten voor het Utrechtse beleid inzake opvoedingsondersteuning? Moeten bestaande activiteiten worden uitgebreid of is er behoefte aan andere interventies? Om dit inzichtelijk te maken is in figuur 5 het analysemodel zoals dat in dit onderzoek is gebruikt weergegeven. De pijlen geven de punten of stadia aan waar in dit onderzoek knelpunten werden gesignaleerd. Geheel rechts staan aanbevelingen voor de oplossing van deze knelpunten.

Figuur 5. Aangrijpingspunten voor beleid op het gebied van opvoedingsondersteuning van ouders en verzorgers van kinderen van 0 –18 jaar.

Aanbevelingen voor het beleid zijn op grond van dit onderzoek als volgt samen te vatten:

 Organiseer structureel en zo vroeg mogelijk vormen van opvoedingsvoorlichting in die settings waar ouders van met name jonge kinderen komen. Dit betekent dat met name de settings van consultatiebureau en jeugdgezondheidszorg op dat punt versterkt dienen te worden.

 Vergroot de vroegtijdige signaleringsbekwaamheid van professionals in de preventieve zorg en in andere sectoren, zodat beginnende opvoedingsproblematiek eerder ter tafel komt.

ouders en verzorgers met kinderen 0-18 jaar

behoefte aan advies en ondersteuning vragen en problemen

professioneel aanbod : advies en opvoedingsondersteuning

• Voorlichting aan ouders, zo vroeg mogelijk Setting

-Zwangerschapsgym -Ouder & Kindgroepen -Consultatiebureau (CB) Vorm:

-Interpersoonlijk -Groepsniveau -Schriftelijk

• Bevorderen sociale contacten

• Signalering door CB, JGZ en huisarts

• Voorlichting over aanbod aan ouders en professionals in scholen, kinderdag- verblijven, naschoolse opvang etc

• Advisering en verwijzing door CB, JGZ en huisarts

(27)

Met name bij allochtone doelgroepen bestaat de tendens om veel te laat, pas als de problematiek in de opvoeding ver(der) gevorderd is, hulp te zoeken.

 Bewustwording van manieren van opvoeden en de invloed van het ouderlijk gedrag op het kind, is met name ook bij allochtone ouders met een lage SES van groot belang. Versterken van sociale ondersteuning is daartoe een middel o.a. door het organiseren van preventieve cursussen en door het agenderen van opvoeding als gespreksthema in voor deze

doelgroepen bekende settings zoals bijvoorbeeld zelforganisaties, ouder-kind-centra.

 Voor een deel ontstaat een onvervulde behoefte aan professionele hulp door onbekend met het bestaande aanbod. Meer intensieve vormen van informering van ouders zijn daarom nodig, het beste via persoonlijke gesprekken, presentaties bij kinderopvang, peuterspeelzaal, basisonderwijs etc.. Het aanbod moet dáár gepresenteerd worden waar ouders uit zichzelf al komen. Nog beter zou zijn als dat aanbod ook op die plekken georganiseerd zou worden, zodat de toegang naar professionele hulp van bijvoorbeeld een pedagoog heel laagdrempelig wordt.

 Verder is versterking noodzakelijk van activiteiten vanuit de JGZ 0-19 op het gebied van toeleiding en ‘outreachend’ werken om met name meer geïsoleerde gezinnen of gezinnen die regulier contact met JGZ vermijden, met opvoedingsondersteuning te bereiken.

(28)
(29)

Literatuur

1. Bevolking van Utrecht per 1 januari 2003. Af deling Bestuursinformatie, Gemeente Utrecht, 2003.

2. Leseman PPM et al. De experimenten Opvoedingsondersteuning : Leermomenten en

Toekomstperspectieven. Samenvatting van de onderzoeksresultaten en aanbevelingen. SCO- Kohnstamm Instituut en B&A Groep Beleidsonderzoek en – Advies. Rijswijk, 1998.

3. Augustijn, H.. Opvoeding van kinderen. GGD Infokaart. Thema 5. Specifieke doelgroepen.

Jeugd. Gezondheid in West Brabant. Breda, 2002. (Plus aanvullende informatie)

4. Aansprekend opvoeden. Balanceren tussen steun en toezicht. Advies 18. Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling. Den Haag, 2001.

5. Klaver Anita en Paul Leseman. Opvoedingsondersteuning uit de kinderschoenen. De experimenten opvoedingsondersteuning na twee jaar. SCO-Kohnstamm Instituut en B&A Groep Beleidsonderzoek en – Advies. Amsterdam/Den Haag, 1996.

6. Brinke, J.M. ten en C.E. Verhagen. Hoe gezond is de regio? Gezondheidspeiling 2002. GGD Amstelland-de Meerlanden. Amstelveen, 2003.

7. Jansen, W., A. van Berkel en N. van Veelen-Dieleman. Rotterdamse Jeugdmonitor. Groep 6.

2000-2001. GGD Rotterdam en omstreken, Sector Jeugd, Afdeling Onderzoek. Rotterdam, 2003

8. Diepenmaat A. Gebruik van kinderopvang en opvoedingsproblemen bij Amsterdamse peuters en kleuters. Jaarrapportage Volksgezondheid Amsterdam 2002. GG&GD, Amsterdam, 2002.

9. PandoraNieuws, februari 2004. (www.stichtingpandora.nl)

10. Hermanns J.M.A. en M.M. Vergeer. Opvoeding en opvoedingsondersteuning. In: J. Rispens, J.M.A. Hermanns en W.H.J. Meeus (red). Opvoeden in Nederland. Van Gorcum & Comp.

B.V., Assen , 1996.

11. Blokland G. et al. De Jeugd heeft de toekomst. Preventie van psychosociale problematiek bij jeugdigen, maatwerk van de GGD. NIZW, GGD Nederland, Utrecht, 2003.

(30)
(31)

Bijlage 1. Vragen, problemen en behoefte aan opvoedingsondersteuning naar achtergrondskenmerken.

Blad 1 Stad Geslacht Leeftijd

ouder

Opleidings

niveau partner

Opvoedings problemen

(totaal) Man Vrouw 16-30 31-44 45-54 laag midden hoog wél geen vaak wel eens

1. Aantal respondenten met kinderen 0-18 jaar 720 (803) 332 471 106 539 158 149 340 304 694 109 x x

Weinig of soms vragen over opvoeding 48% 47% 51% 38% 54% 42% 31% 49% 58% 49% 49%

Vaak of altijd vragen over opvoeding 11% 11% 10% 18% 9% 9% 11% 7% 13% 10% 11%

Weinig of soms opvoedingsproblemen 37% 31% 41% 29% 38% 38% 27% 37% 41% 36% 46%

Vaak of altijd opvoedingsproblemen 6% 5% 6% 2% 5% 7% 9% 4% 5% 5% 10%

2. Aantal resp. met problemen met opvoeding 300 (343) 126 217 32 237 74 47 145 146 291 52 40 303

Gemiddeld aantal terreinen waarop problemen 2,6 2,5 2,6 2,2 2,4 3,3 3,1 2,6 2,3 2,4 3,3 4,4 2,3

Behoefte nu of in toekomst aan advies of ondersteuning * 15% 12% 21% 15% 19% 14% 11% 15% 23% 16% 22% 70% 36%

Als % van degenen die probleem hebben: 36% 33% 45% 50% 42% 30% 34% 35% 47% 39% 47% 70% 36%

3. Aant resp. met behoefte advies/onderst. 109 (138) 41 97 16 100 22 16 51 69 114 24 28 110

Aantal pers./instant. van wie men advies/ondersteuning wil 2,4 2,0 2,4 2,4 2,3 2,3 2,3 2,2 2,3 2,2 2,5 2,4 2,3

Momenteel behoefte aan prof. ondersteuning* 8% 6% 11% 6% 10% 8% 5% 9% 11% 8% 13% 53% 17%

Ja, als % van degenen die onderst. behoefte hebben: 55% 51% 52% 38% 53% 55% 50% 59% 46% 50% 58% 75% 45%

4. Aantal resp. nu behoefte aan prof. hulp 60 (71) 21 50 6 53 12 8 30 32 57 14 21 50

Hulpbehoefte vervuld 4% 4% 6% 3% 6% 4% 3% 4% 7% 5% 4% 30% 9%

Hulpbehoefte onvervuld * 4% 3% 5% 3% 4% 3% 3% 4% 4% 3% 9% 23% 8%

Onvervuld, als % van degenen met prof. hulpbehoefte: 51% 43% 44% 50% 43% 42% 50% 50% 34% 37% 71% 43% 44%

* als percentage van het totaal aantal respondenten in de betreffende categorie

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In groep 3 vinden we het belangrijk dat kinderen weten/ontdekken waar ze goed in zijn.. Niet iedereen is goed

U kunt gebruik maken van een van deze rechten door uw verzoek per e-mail te sturen naar: planning@degrabbelton.nl De Grabbelton kan u vragen om zich te. legitimeren voordat

Met als doel zo goed mogelijk onderwijs te realiseren passend bij onze mogelijkheden, is Hartenaas na de zomer van 2018 een transitie gestart daar waar het gaat om de vormgeving

In de prachtige Trefwoordreportage in dit thema zien we hoe de twee jonge reporters ontdekken hoe ze een voor hen vreemd paard kunnen leren kennen door aanraking.. Stapje voor

• Het verhaal is al mooi en leuk van zichzelf, maar voor de hele kleine kinderen wordt het soms nog nét wat te spannend gemaakt4. Zou Sint

Zo kunt u 24 uur per dag aanwezig zijn en mag u actief deelnemen in de zorg van uw kind, behalve als de conditie of situatie van uw kind dit niet toelaat.. Uw actieve rol bij

In de tweede stap werd aan de ouders die op de screeningslijst aangegeven hadden benaderd te mogen worden voor nader onderzoek een vragenlijst gestuurd met vragen die

n Hoger opgeleide ouders hebben meer opvoedingsvragen op het terrein ‘vrije tijd’, hoewel deze vragen beperkt blijven en minder belastend zijn. n