• No results found

Stantvaftige fytysheydt.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Stantvaftige fytysheydt. "

Copied!
84
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ALCINEA,

O F

Stantvaftige fytysheydt.

TREUR-BLY-EYND SPEL .

Virtus dunt patitur vincit. Chrifoft .

By A D R I A E N V E N E N D A E L , Boeckver - koper in de Mol-fteegh, in 't groot Catechifmus.

M DC L X X I.

(2)
(3)

O P-D « R A C H T , Aen deKunfihmdige Vriendin KORNELIA vande r VEER .

JVelwtj^e Juffer.

Nder all e Chriftelijck e gevechten, zeydtde hey- lige Outvader Augufti - nus , voert de Kuysheyt de alderfelft e veltflagh , dewijle d e zelvige van een geduurige ftrijdt wert beftreeden , doch zelde n overwonnen, op wiens borf t gewee r afklincken d e aendringend e fteenen vanafgunft, verduurend e de ondrage- lijcke harts-tochten de r ongebonde n dartelheeden, waer door zy na het uyt- bonzen der Rijcx-troon, alles geleden hebbende, op dezelvige komt tezee- gen-pralen met een goddelijcke over- winninge. Zulx blijckt klaerlijck in de

* 2 kuy-

(4)

O P- D R A C H T . kuyfche Lukretia,bedgenoot van Col- latinus, wiens zuyverheydt wel wiert be vochren, maer nimmer overwonnen.

En Hippo, Lucia verzelt met meer an-

dere Heldinnen , hieldenze voo r ze o

heyligh , zoo da t z y noy t va n hae r

Godlijck Altaer af en weecken. Zeec -

kerlijck men verlpilt meer tijdts in het

beftormen va n ee n kuyfche ziele , als

in het beleseren van een wel-bemuur-

de Stadt, wie n is hy die meerder be-

klaegt zijn aengeleyde raetflagen , als

dusdanigen beftryder . Di t geef t on s

den Ouden Gregoriu s te kennen , zoo

wanneer hy zeyt, dat de Zufter van de

Welluft is droef heyt,waer van dit Spel,

Me-Juffer u een levend voorbeeld zal

vertoonen, want der Albanen Konin-

gin verftreck t hie r ee n tweed e Pene -

lope,zy wert gelieft, gehaet, verdoemt,

beklaeght , herftelt i n Koninginn e

waer-

(5)

O P- D R A C H T

waerdigheydt, Chrifoftomu s zeght , dat de deucht heef t lijdende d e over- winninge, wa t ka n zy niet al verdra*

gen, zy fteeckt eyndelijc k he t hooft in hetronwee r de r ftormende bulder- winden op , en rich t het boven alle ftootende golve n uyt , zoo da t z y uyt d e kaecke n de s doots in volle n waerdigheydt kom t t e zegen-pralen.

Maer ho e knelle n na-berouw s ban - den de n brandend e Klarimee n , die door dartel e welluftigheyd t al s ee n fchip op onrufte baren gins, en weder gefchockt wer t ? Seneca zijne vriend Lucilium vermaenend e , gebied hem dat hy voo r de welluf t mee r o p zijn hoede moft weezen als vooreen doot- flager, want zy zal u vriendelijck toe- lachen , om op hoope van om te bren- gen.

Om dan deze voort-eetende kanc-

ker

(6)

O P- D R A C H T .

ker te ontvlieden, en met Argus we l voortightigh om te zien, 200 neemt in uw vriendelijke befcherming e dever - ftooten, doch herftelde Koningin ; on- der de vleugele n van U E . kunft-lie- vende befcheydentheyt, ick zulx, ver*

zeeckert zijnde , wenfch e t e blijve n U E . kunftlievende leerlingh,

H. D . G R A E F .

Amftctdam d« n 19 van Qcj»flniaent 1671.

I N -

(7)

I N H O U D T .

T fyomvloo^e min^ucht in een dartel perck befclnoten,

Tracht Kjtyfche Onnoo^elheydt ten ^yx- troonuytte ftooten.

Straemt Alcinea met Veel loogenen in 't hart.

Prins Kjarimeen als did, die d? eed'Ie ^pcht tefoonen.

Geneepen Van^ijn feyt^ laet^igh yan nee- penHoonen,

De lichtingk yan hoer fmart^ is lickingb yan ^jjn fmart.

AEN

(8)

A E N

A L C I N E A :

Stmvaftige Kuytheydt. Of

In Ncederduytfch c Vaerze n geftel t

D O O R

H E N D R I C K d e G R A E F .

Ie datftantvaftighcydt wi l zien, di e fla zij n oogen

Op Alcinea, die onnoozel wer t gchoont.

Oprechte liefde voer t re overgroot vermo - gen,

Een eygen bed-genoot , geen bed-vrindi n verfchoonr.

De min van vrouw, en broer, hierheevig h flaen ac n 't branden;

Men mint,men haet , me n doemt,en alle s buytcn fchult.

DeVorft wee t zelfs niet waer de waerheydt zal belanden;

Geluckigh is hy die in 't lijden heeft gedult.

De

W

(9)

De wreetheydt ftaet verzet, de dartcjhcydt verlegen,

De Koningi n herftelt , verftooten buyte n reen.

Zoo triomfeert dedeucht , wiens Kuysheyt heeft de zegen,

Een vroom gemoed wert vaeck bevochten , enbeftreên.

d'Albaenfche Koningin een prael-beeltzal vertoonén

Hoe da t me n deuchde n moe t me t waer e dcught beloonen

A D . V E N E N D A E L .

V E R -

(10)

V E R T O O N D E R S . K A R I S M O N T , K o n i n g v a n Alba . ALCINEA,Koningin vanAlba .

P O L I M I A ,

Princes der Albanen.

C L A M M E E N ,

Prin s der Albanen.

O C T A V I A ,

Staet-Juffe r va n Polimia.

P H i L o N , 's Konings vertrouwelingh.

A R T H A B A S Ü S ,

Velt-heer in't leger.

P O L I N E S so. 1

C L A U D I U S .

'Eedden van den

M A R C E L L U S .

| Koning . N i s u s . j

S i D i o N, Vertrouweling van Polimia.

A G i s, Kapiteyn van de Lijf-garde .

H A N I S E ,

Hof-wiggelaer . Rey van Wiggelaers.

A L B A N E N . P A G IE ,

Ma in Hongaryen.

A L *

(11)

A L C I N E A,

O F

Stantvajlige Kjtytbeyk.

T R E U R - B L Y - E Y N D S P E L .

HET EERST E BEDRYF.

A L C I N K A . K L A R I M & E N .

Eer Broede r dez e rtén ontroere n myn e geeft.

KL W d ho e Vorftin? Wa t ' s dit? Wae r zijt ghy voor bevreeft ?

AL Voo r hetgevaerickyrees het welck mijn ziel komtdrucken.

Kl. Uw zegenftardie rijft,v.erdóoft "s Rijx ongeludten*

Al. VanAlcineaniet,maerweIvanKlarimeen , Kl. Nudattn^BroederheeftdewreedeZarazeen ,

Zij n halve miens ontruckt, ay! wilt uw ziel niet pij-

nen, (ne n

Maer zijn verbeughtom't leet der trotze Byzantij- De Faem in Alba blaeft zijn winningh al voor uyt.

Al. 't Licht vliegende gerucht moet anders zijn beduyt, Mijn tongh geen ant woort kan op "t geen ghy voor-

ftelt geven ,

Mijn Prins ley t al ontzielt, en in den flach gebleven, De droefheydt die mijn ziel geduurigh pijnt is groot.

Kl. Wi e da t in voorfpoe t leef t kentarmoedt , ramp ,

noch noot. (varen ,

Dees laffe zorgh verbant, lactanghft, e n droefheyd t Gy pijnt uw zelfs vergeefs met noodeloo s bezwaren,

A ' Ver-

(12)

z A L C I N E A,

Veracht onmarigheydt in droefenis Mevrouw , Een gropte ziel toont zigh in blijdtfchap, als in rouw In een gelaet, wilt als een Koningin u aragen, Doordien een oogenblic k baer t mee r als duyfendt

plagen, (moedt ,

Voor een doorluchte ziel , vrouw zufter, ay! fchep Zult ghy mij n broeder dan begroeten met een vloet.

Van tranen, daer' t geluc k uw Vorft d e wegh kom t banen,

Na 't graegh Heerfch Alien, en wrede Tracianen ? Al. 't Geluck is als ghy weet te ftuurs op ons gekant.

Kl, Defchrickmaeckuvervaer t voorvolck,enbloet -

verwant. (vreeze ;

Weeft nie t afkeerighlijck, leeft tuflche n hoop , en Wie ee r wierdt doodt gezeyd t me n heerlijck zag h

verreezen

Door *t onverwacht geluck, zal Alba dan de fmaet Gevoelen daer Apol in Thetis ondergaet. (ftreeven, Wilt reen, en reed'lijckheyd t nie t redenloos weêr - Maer onderdanigh zijn de wet u voor gefchreven Beroemde Koningin geef Klarimeen gehoor, N u da t mijn ziel, uw.ziel het noodighfte ftelt voor, De woedende Barbaer is al zijn heyr verflagen, Op uwe troon zult ghy veel heerelijcker dagen Als Febus in het Ooft, dees vreughde zal uw druck Verwiflelen in vreught, de rampfpoet in geluck, Al. D e vreught die ghy noemt vreucht, is broeder heel

onmachtigh

T e wiflèn uyt mijn ziel, de liefde die heel krachtigh Tot uwe n broeder is, mijn hoop die leyt ter neer.

Wie dat verflagen leyt, fiie keert voor nimmer weer, Mijn Koninghs ongeval parft tranen uyt mijn oogen, Kl: Inbeelding h maeck t de menfeh , Vorftinzomwijl

bedroogen. (ween t ?

Mijn broede r zegenpraelt , waerom gekermt, ge- Al.Eca har t als't mijn,óPrins!heeft rede n dat het ftéent, Wat

(13)

Of Stmtvaflige Kuysheydt. j

Wat voordeel geeft de krijgh daer 't volck haer hooft moetmuTen ?

Kl. G y lult uw Koning zien al eer gy 't zelfs zult giffen.

Al. Mishandelt , en door wond dat hy geen lijck gelijckt.

Kl. Di e voor lafhartige voor nimmermeer bezwijckt . Al. D e Byzantijn die is te heet op Oorloghstochten.

Kl. Wil t gh y dan ram p ae n vreught, devrcugh t ae n ramp verknochten ?

Al.Wat wred e heeft mijn lief,mij n waerde omgebracht?

Kl. Eén Hel t uytgod'lijck bloet , wi e wederftaet zij n macht ?

At. Leertnietnatuur, ó Prins,tetoonen wederminne.

Kt. Da t is dat vuur dat als een Etna brandt hier binnen, Mijn Broeder uw gemaclenickzijn va n een vrouw Ter weerelt voortgebracht, mijn duldelooze rouw En pijn vermeert, die 't vuur heeft in dees borft ont-

ftéecken,

Is kouder als het ys, en toont geheel geen teecken Van wedermin, wel hoe ? waer ben ick voor bevrecft

„ Dat ick een vrouw ontzie,daer mijne oorlogs geeft,

„ Den nagebuur verfchrikt, die Grieck, en Pars doet 't zagen ?

„ Dee s arm hééft meer dan eens de zegen ' t huys ge-

dragen, (rae n

„ Ben ick niet Klarimeen ? ja ? neen, ja ? zal ' k ver -

„ Mijn waerde broeder ?neen, helden lauwer blaên

„ Met bloetfchant fmetten, wegh metzulxt e over -

peynzeo, (zen .

„'t Za l bier geraden zijn noch voor efin wijl te veyn- Al. Watfpreeckghybinnen'smont .

Kl. Ic k heb daer toe mijn reen,

Door dien ick Koningin mijn ziels genegentheen Geoffert heb aen die het vuur hier in gefticht heeft ,

Als Paphos Koningin vo l glans voor mij n gezich t leeft,

Wiens trotze afkeerigheytzich fteets afkeerig toont

A z H a

(14)

4 A L C I N E A ,

Het fchijn t dat i n haer borft ee n Noorder ysklip , woont.

Al Mijnbyzijnubelet,'kzalgaen , laetuwezinne n Beraden,hoegy beft die fchoone zult verwinnen.

Al. time».

K L A R I M E E N .

V

Ertreckt niet mijn Godin, wiens Godheyt wert ge- eert

U w fchoonheydt is het vuur dat my tot afch verteert, 'k Leef levenloo s nu dat mijn blinde min is oorzaeck Van mijne elend, hclaes? wie ftreckt my nu een voor-

fpraeck,

Zijt ghy het liefde,reên,deuchtjOf voorzichtigheydt , Koom oordeel oordeelt nu metgroote achtbaerheyt , Ay laet ontzagh met de verwantfthap my herftellen, Haer voort doen af ftaen van dees groote ziel te quel-

len,

Dat zy geen winnares blijft va n Prins Klarimeen, Vervloeckte minne-lult J wegh vleyende Sireen Hoe dorftghy rade n datick Broeders gemalinne Zou fmeecke n o m haer mi n > 'k verban u uytmij n

zinnen,

'k Vergeet de Koningin, en morzel't vuur tot ftof Dat mijne geeft in vlam gezet heeft/t is te grof (gen , Een Koninklijckezielom'tgeenniet zij n mag ver - Hoe Prins, wat zal dit zijn ? wilt ghy u zei ven tergen, 'k Verloor veel eer mijn zelfs dan dat ick het gezicht Verliezen zou van die my eeuwigh houd verplicht;

Niet goddelijcks is by haer fchoonheydt te gelijcken ; De Koning h za l voo r my, ic k nimmer voo r haer

wijeken,

Wie dat haer weder (treeft gevoelen zal mijn ftraf, Mijn Broeder zelfs fal ick doen dalen in zijn graf, Ick wil mijn liefde voort ontdecken, mijn elenden Daer door verlichten, of he t leven deerlijck enden.

P o -

(15)

Of Stantvaftige Kuysheydt. y P O L I M I A , O c T A V I A , KLARIMEEN .

O

Ctavia de Prins ftaet om mijn konft verzet . Ha quelfter van mijn ziel.

OS. HaerHooghey t die belet

Zijn Höogheyd t na ick zie.

Pol. Vertreck . OB. tinnen.

Kh, O fnoode ontmoetingh .

Princes Polimia dees onverwachte groetingh Die had ick aiet verwacht, ick hebti niet gezien, O vrouw ghy zijt alleen wiens fchoonheyt dat ik dien Geduurighlijk, wilt nu myn hart de ruft weer geven.

O ziele van mijn ziel > 6 leven van mijn leven.

Ontbint Prins Klarimeen van flaverny, en pijn.

Pol. Hoe kan uwgroote ziel van my afkeerigh zijn, Daer u Polimia getrouwe min koomt toonen, (nen , Mijn lief laet voor uw druck de blijdtfchap by u woo- Ick heb u noy t zoo koel gezien van moedt als nu.

Maeckt d e zwaermoedigheyd t u voor nïij n byzijn fchuw,

Of druckt de Rijxlaft u vol Rijx bekommeringen , Die al s een Oorlogh s fpeer 't benauwd e hart door-

dringen,

Uw laf heydt Klarimeen terght my tot ongedult.

Wie wijflèlijck regeer t vervalt in fchand,noch fchult , Vanlafteringen,Kroon,enStaf zij n fwaer om dragen, Zoo dra uw Broeder heeft den Byzantijn verflagen ,

£n triomfecrende verwinnaer keert uy t 't velt Óntlaft hy u van laft, Prins Klarimene quelt, Polimia niet meer , die in een zee van tranen (nen , Als Biblis zal vergaen, zoo ghy haer ramp komt ba- K/. d'Aenlockzelen des ftaets zijn vol van doots gevaer,

De liefde die ons houdt gefchakelt ae n elkaer Ontroert my niet, ö neen ? 't zijn andere gedachten Die my ontftellen, en 't bedwelmde brey n verkrach-

A 3 Gy

(16)

6 A L C I N E A ,

Gy weet hoe my de Kroon,en Rijckftaf van dit Rijck Zijn toevertrouwt, wier van Polimia ik blijck, (gen, Zal toonen aen de Vorft,de fchrik,vrees^ngft,en zor - Zijn mijn ftafEeren van den avondttot den morgen, T e toornen toomloos volck, vereyft een wijs beleydt De fterckfte zuyl van't Rijck, is goê voorzichtigheyt, De ftaf valt niet zoo fchoon als zy wel fchij nt te zwie-

ren, (ren ,

Wanneer al s ick mijn ziel wil fchoonet'uwaertsfHe - Dan ftoortden Ade l my om een geringezaeck, Zoo dat ick niet een uur kan vinden tot vermaeck:

De onruft is mijn ruft, dees wil zijn dienft verlaten, Die vleyt my om mijn gunft, een ander hoopt op fta- Ick bid u oordeel nu, heb ick de reden niet (ten , Dat ick geruftighleef, en wraeck het Hofs verdriet.

Pagie uyt.

Prf.d'Uytheemfche Heeren zijn vergadert met de raden In 't konincklijck vertreck, verhoopen zijn genaden Tefpreecken,

KI. Zeg h dat ick terftont verfchijne n zal . Po/.Dit is een voorbö van mijn naekend ongeval, (len , K/. Ghy hebt geen noot Princes,laet my uw zorg bevoo-

Oprechte min noyt woont in onderaerdze hooien, Ick blijf gelijck ghy weet in als uw onderdaen.

Pol. Wi e Vorfte n kroone n torf t meen t fleets te zij n verraên. Binven.

A'/. G a lichtgelovige, UW waen heeft U bedroogen, Ick min een ander beelt, wiens goddelijck vermoge n Prins Klarimeen verheert, het is de Koningi n Die dees helthafte ziel ftaegh branden doet in min, Voor wiens Altaer ic k ftortgebeen , en offerhanden , 't Is Alcinea die dit hart in min doet branden. Binnen.

PHILON , A R T H A B A S U S , N l S U S , POLTNESSO , CLAUDIUS, KARISMON T MARCELLUS.

Ar}.T Ang h leef zij nMajefteyt.

I , • Di e door zijn helden dacn, Een

(17)

Öf Stautvajlige Kuysheydt. 7

Een dubb'le krans verdient van dubb'le lauwerblaen;

Wiens dapperheydt een zuy 1 voor 'c Rijck ftreckt, en haer Staren,

Dees zegenpralingh 't volck zal maecken uy tgelaten, En dobberend in-^eughtj nu Alba, door uw zwaert Den Byzantijn verdelght, wiens tyranny niet fpaert Het grijs gerimpelt hooft,noch 't puyck der jongelin- Ick hoor de Burgery triomf, triomfe zingen (ge n Nu g y verwinnaer keert uyt 't bloedigh oorlogsvelt.

Albanen het is tijt dat ghy voort oopen Helt

De Hofpoortjom u w Vorft op 't prachtighft in te ha-

len, (len .

Ni. Di e 's vyands trotsheyt voor Belgrade neer deed da- Cl. Zo o (lae t de Dondergod verwaten Vorften neer . Mar. Nu Koning Kariimont munt uyt in oorlogs eer, P». He t aerdtrijck dreund e van 't geklanck der mport-

trompetten.

Art. ToenSeli m oponshalsdorft zijnezabe l wetten . Afgr.De werelts Vorften zien hoe 't rat des werelts keert.

C/rWaervandatCroyetuyght, wien s frnart dat Alba leert.

Ni. Di e 't al verdelgen wou moftzelfs de vlucht verkie- zen.

Ka. Da t is het oorloghs lot, 't zy winnen, of verliezen.

Po. Ee n twintigh duyzent tal ter aerde leyt gevelt.

Ka. Wi e door geen goet doen wint, moet winnen door

gewelt. (ge n

Ni. D e wackerheydt i n noo t zij n vyaadt doet vertza - Mar. A l wie in ' t harnas fterft me n nimmer hoort be-

klagen.

Art. D e Helden leven eerft, wanneer zy zijn vol leeft.

Po. Ee n bloote fchaduw maeckt dat een lafharte beeft . Ka. Z o dra mijn Koningin, róemwaerdige oorlogshel-

den, (melde n

Mijn wederkoomft verneemt, dan zal' t Rijck Alb a Vorft Karifmonts triomf , en 's vyandts neederlaegh,

A 4 Lk

(18)

S A L C I N E A,

Ik die dit waggelend Rijck met dees mijn fchouwd'- ren fchraegü

Heb door uw helden moet den Zonoeen verwonnen Zy weecken voor onsftael al eer'er was begonnen, In 't Oorloghsveltte flaen gelijck al een zoldaet.

Sooftaetde Rijxftoelvaft , al s hem de Vorftverlaet Op die hetVaderlandt meer dan haer zelfs beminnen, Dees zegenpralingh zal mijn waerde Koninginne Verraden, als ick zelfs zal mijne bode zijn Lief Alciaea wat baert my uw afzijn pijn.

Art. Zi j nMajefteytzte toe,'t geluck dient waer geno-

men (fchroome n

De vree s , en achterdoch t doen fleets mijn ziel e Voor'tdreygendegevaêrvan't fmeulend oologsvier , Zult ghy de zegen dan door 't bloedige rappier Verkregen, niet behoên voor 'svyants lift, en lagen?

Ghy hebt uw vyand wel geflagen , niet verflagen.

Zoo dra als ons vertreck ter ooren koomt zal hy, Ons heyr belagen ,en doorfnufFlen, hoe dat wy Het harnas heel geruft ontgefpen, met den degen.

Ons volck befpringende, waer zijn dan de verkregen En dier gekochte blaên des lauwerkrans, dees hoon, Den moedigen Albaen deed fterven duyfent doón.

Dies wilt , öVorf t uw val,end'onze niet verwecken, Maerlaet die nevel eerft van ons gezicht vertrecken.

JC<*. Daer draegh ick zorge voor,nu veltheer Selamniet Of Arthabafe voert het opperftegebiet

In 't 't leger, leeft mijn ziel geruft, en zonder vrezen, Ghy helden weet hoe in dien dapp'ren Helt zijn wee-

zen (ftae t

Een dubbelen helt vertoont , tot fteunfel van mijn Achilles in 't gevecht, Uliflês in den raet.

f o. Va n 't geen ons ftael verricht, krijght hy daer voor

beloon ingh ? (Koningh,

Hy buygh t als wy, ghy zijt, h y niet , ons hooft en '(rGeluckecnonderdaentenRijxtroon voere n kan»

Een

(19)

OfStantva/lige Kujsbtydt. 9 Een ydcr ftaet na ftaet.

K*. Ic k heb noyt in dien man

Lafbartigheydtgezien,hoe fel het Oorlogh druckte, Neen Polineflb, neen ? of my de kans geluckte Of tegen was, hy ftont onwickbaer als een rots, Bepael uw loflfe tonghj die door de nijdt dus trots

Zijn moedigheydt braveert, laet wel doen u verwin-

nen, (zinne n

Art. He t Konincklijc k ontzagh, doet d e onftuymde En 't hart bedaeren van den wrevelen zoldaet.

Een Koningh doet veel meer als hy te velde gaet Alsduyzentveltheers,laet uCeza r zijneen teecken Den grobten Scipio, en Macedoón , ick reecken Antonius niet eens, en meerdoorluchtigh bloedt, Die voor haer Vaderlandt betoonden helde n moedt, Men wift niet in die tijt van kermen, en van klagen, En zoo door ongeval de droeve neederlage

Hun viel te beurt, dan waft 'tza belden val weer aen, Ghy ziet uw Koningh zelfs die is u voorgegaen.

De Vorften moedigen kleenmoedigen tot ftrijden, Zijn moed geeft nieuwen moed,geen fpeer, noch ko-

gel mijden,

Maer wagen nevens haer het leven, en al 't geen Eenedelmoedigh hart acht waerdign te befteên.

Ka. Toe n ick mij n Koningin gaf ziel, en hart in han- den,

O helden, die my doet in liefde t'haerwaerts branden Doe wierdt mijn lafheydt door dat god'lijck beek be-

deckt, (ftreckt .

Een Koning h zonde r moe d he t hey r een laft ver- Als ick mijnaffcheydt nam van Albas Koninginne Om 't leger te bezien, gevoelde ick hier binnen Hoeliefde met natuur my trock tot de Vorftin Die ick veel meerder als 't Albaenfche R ijck bemin;

Jck kan van blijdfehap van mijn halve ziel niet duu - ren,

A y Nu

(20)

lo A L C I N E A,

Nu mijne ooge.n zien d e Konincklijckc muure n Van 't machtigh Alba, op 't kafteel ick my verluft, Aen geens zijd de Revier, een yder zoeckt fijn ruft, Zoo dra Apol vertreckt>en dat Diaen koomt lichten , Wy ons naer Alba fpoên,gy helden volg uw plichten, Alle bimtn.

HET T W E E D E B E D R Y F .

K L A R I M E E N , A L C I N E A .

V

Rouw zufter, ay! ftort geen onnutte tranen meer, Vergun uw oogen haer bevalligheden weer, Nu twintigh duyzent tal der wreê Mahomitanen Is door d e Vorf t vcrdelght , wiens fleependé halv e

manen

Al werden in triomf naer Alba heen gevoert,.

Dies is het noodeloos dat ghy uw ziel ontroert- Al. W ie geeft ons zeeckerheydt van 's vyandts needer-

lage?

Kl. Die , di e den Byzantijn zaghuyt het velt geflagen, Om d'overwinningete maecken my bekent.

Al. Gerechte n Hemel,heeft uwgoedheydt dan in 't end Geftorten tranen, en gebeeden aengenomen ? Het fchrickelijck gevaêr dat ons fcheen op te kome n Gevoelde 't out Byzant, zijn ftoffen is betaelt, Noyt blijder zonnefcbijn heeft op een Rijck gedaelt, Als Alba, mijne tonghva n vreugh t ka n nauwlijck s

fpreecken, fverkeeke n

Kl. „ Hierbaent'tgeluckmy'tfpoor, n u dient geen tijt

„Hoe legh ick beft de ftrik waer in ick haer verftrick ? Al. Za l de z waermoedigheyt dan yder oogenblick,

De ziel van Klarimeen die dapp're Prins regeeren, Ghy hoort uw zelf in plaets van and're te verheeren, Des Koninghs zegenprael verblijdt zijn Koningin . Princes Polimia fpeelt ftidigh in uw ziu,

Het

(21)

Of Stantvaflige Kuysheydt. xi

Het Welck uw geeft verruckt,ftar oogend op gétoogen Als zaegt ghy de Vorftin vóór de Princes voor oogen.

Kl. Da t ick hae r heb bemint, zulcks kan niet zijn ont- kent,

Maer nu ! nu is mijn min heel van haer afgewent, En mint een ander beelt in Alba hoogh gepreezen, Die zonder weerga leeft,ten zy datgy 't molt wezen, Al. Polimi a mijn Heer aenvalliigh is, en fchoon.

KL Da t woort vermoort mijn ziel, en ftreckt mijn eer tot hoon,

Wat noemt ghy fchoon dat niet by haer is te gelijken, Die ftrafre moet in als mijn ziels Voogdeflè wijeken.

Al. Ee n die onnoozel is men nimmer fchelden moet.

Kl. A l wie mijn gramfchap terght , veracht mijn groots

gemoedt. (léven .

Al. Befcheydentheyd t heef t plaets by die, die wijs'lijck Kl. O m die gewonde hart den dootfteec k weg h te ge-

En 't vuur te doovcn uytdat als een Etna blaeckt ven Wil ick niet ghy haer noemt,die mijne ziel vermaekt Tart die de wapen Godt in min ontftack,mijn toore n Is onuytbluffelijck, 't wil nimmer van haer hooren, Ick fchuwdi e Krokodil ,en vleycnde Sirecn, Uwgoddelijck gezicht, vol van bevallighcen Doet mijn verliefde zitlgeduurigh't uwaert s hellen.

Al. Ho e broede r ? wat zal't zij n , laet a f mijn ziel te quellen,

Kl. d'Albaenfch e Koningin , d'Albaenfch e Prins ver-

mant, (want .

Al. We ê hem die minluft pleeght, met eygen bloct ver- Jck ben aen Karifmont, niet Klarimeen verbonden.

Zie'voor u wat ghy doet,bouwt niet op loflè gronden, Kl. N u ic k den Scepter zwaey waer zijt ghy voor vcr-

yaert ?

Al Regee r u zelfs zoo zult ghy zijn van elct vermaert . Kl, Polimi a zal ick in eeuwighcy uiet minnen.

Die

(22)

i» A L C I N E A,

Die my doorwond , die draegt de nacm vanKonin-

ginne. (ftiert

Al. Zo o langh dees blinde drift u w blindheydt Prins be-

£n Alcinea, voor Polimia fteets viert

Zal 't ongeraden zijn te minnen, wilt bedaren, De Stuurman duurt vergeefs in'tkloflèn va n de ba- Naer een gewenfte reê, daer hy bevrijd door noot» ren Hem veyÖghlijck vertrouwt, men maghvoorald e

doot, (razen ,

Niet tergen, neem gedult, fchoon minne-ftorme n Wie doet de dapp're ziel van Klarimeen verbazen Die voor geen donder vreeft,noch blixem van J upijn.

Bezadight u, zoo zal verlicht zijn uwe pijn, (ven . Mijn gunft voo r nimmermee r zal Klarimeen bege- K.I. O woortdatziel,en hart in volle vreucht doetleven.

P O L I M I A , O C T A VIA, K L A R I M E E N , A L C I N E A .

D

At Arthabafus fprack fpeelt ftadigh in mijn zin Voor zijn vertreck ?

0<9F. Mevrouw ?

Pol. Watift ?

OU. D e Prins.

Kl. D e min

Die dees helthafte ziel met hare pijl doorboorde Heb ick aen u ontdeckt.

Pol.,, Ghyzijtdiemyverftoorde .

Kl. Wecrftreeft ghy mijne min,zo is 't met my gedaen, Pol. „ Nu dat gelegenthey t uw ontrouw derft verraên.

Al. Pol i mea die is tot u i n als genegen, Pol.,, N u noch in eeuwigheydt,

Kl. Streef t ghy u zei ven tegen

Daer my, 6 Koningin 'tgeluck zelfs bied de hand?

Al. D e dwing'landy behoort geen Prins, een dwinge- land,

Laet

(23)

Of Stmtvaftige Kuysbeydt I J Laet mededoogentheydt genu by u verwerven.

Kl. Wie mijne wi l weerftreeft, zal door mij n hande n fterven.

Mijn ziel mintu alleen.

Pol.*, O Hemel wat ick hoor?

Al. Ho e Broeder wat zal't zjn, wa t heb t ghy met m y

voor ? (vinnigh.

Is'tboert, ofernft , fpreeckop , uwmindiemintt e Kl. Nu Alcinea foreeckt bedeckt, en dubbelzinnigh,

Voer ick gewelt ten troon verzelt van vey nzery, Ghy zijt 6 Koningin, waerom ick ftadigh ly De felle rampen die mijn fiere ziel belagen,

Ick heb al langh genoegh 't verborgen vuur gedragen In dees manhafte borft, mijn liefde weyd de goön, Voor nimmer Klarimeen.

Al. Gh y zult my eerder doóa

Dan dwingen, door uw dwangh, mijn huw'lijxbantt e

breecken, (fpreecke n

Wat bloetichant baer t daer af weet Theben noch te Als zy met tranen denckt , 't gee n voormaels i s ge-

beurt

Aen Koningh Edipus, wien 't nootlot had gekeurt Tot quae t doen zonder fchult ; wat ftraf heeft dan te

dragen

Die zelfs zijn val verweckt, en endelooze plagen?

O Broeder ken u zelfs, zie voor u wat ghy doet Door fchendery ghy ftapt uw wiffedootte moet , Mijn tranen zullen by mijn lief u overtuygen.

Kl. Ick fal een Sextus zijn,u naer mijn wil doen buygen.

Al. ' k Ben geen Polimea verandert toch van zia.

Kl. Hoe ghy my meerder haet, hoe ick u meerder min.

De min va n een Vorftin, is boven aertfch, en heer-

lijck ? (lijck,

Al.Door wulpfch e min zijn bloet te fchenden is te deer- De Vorft is mijn gemael.

Kl. ' k Vrees hem zoo veel als u.

Al. Mi j O

(24)

i+ A L C I N E A,

Al. Mij n trouw beooght , laec af, weeft voor dees opzet

fchuw. (mach t heeft

Weet dat ic k he b geen macht, de Koningh mijn e Kl. Mij n macht, verfchaft u macht ?

Al. AlsdeVorfti n verkrach t leeft.

O goon waer wil dit heen,ick ben uw broeders vrouw Prins Klarimeen bedaer.

Kl. Wa t zal dit? hoe zou

Men zulck een flonckerftar voor Klarimee n verber-

gen, (ge n

Men moet geen Goden, ö Godin tot gramfchap ver- Ay weederftreeft my niet, wilt my uw weermin bien.

Al. Baldadig e laet af.

Kl. Mij n wille moet gefchiên. *f(ke n Al. Jupij n gedoogh t niet dat ghy eerloos aen zultraec -

d'Albaenfche Koningi n

Kl. Ko n Jö hem vermaecken

Ghy Zult mijn Jö zijn, ick ben Jupijn op aerdt ? Al. Van Jupiter gehae t de nae m van menfch nie t

waert,

Kl- Ic k heerfch als Koning, en zal Alba wetten ftellèn.

Al. Z o ftel uw zelfs een wet. laet reden u verzeilen, Ontzinnige verban uw woede razerny,

Omhelft de deught en haet gewelt, en d wing'landy, Zoo Zult ghy gloor, e n eer, die Eeuwen diur t ver-

krijgen, (ge n

Stantvafte Kuysheyd t zal voor dartelheydt noytny - Geen ftercker menfch da n die zijneygen drif t ver-

heert.

KL Di e van elck wert ontzien,Vorftin voor u verneert.

Al. Dees eer behoort d e Vorf t mij n Karifmont , uw

broeder, (woeder ,

De fchenzucht maeckt uw drift, hoe langer hoe ver- Ja als een Tijger in het Tracifchegewef t

Geworpen langhs den oort van Schytien, 't waer beft De eer ondanckbaer menfch' t er kenen van u w Ko-

ningh, Nie t

(25)

Of Stantvafl'tge Kuysheydt. j y Nietzijnetoomigheyt t e wecken, de belooning Dieghy van hem geniet, ghy lafterüjck verftoot . Omzo door f chendery te flaen paér 's broeders doot.

Men valt door zond in zond , de n donder moet hem

pletten fheffe n

Die na mijn kuysheydt ftaet, die gaet men dus ver- Ickzweer Tijran dat ick de Vorft uw doen verhael Zo dra hy zegenfijck keer t herwaerts^aet geen ftrael Van uw vervloeckt gezich t mij n zuyverheydt be -

fchynen

Mijn eergetergbt i n 't kort , u w trots zal doen ver- dwijnen.. Binnen.

KL Ha trotze ziel kunt ghy dees trotsheyt met gedult Van de Vorftin die als een bofch Leeuwinne brult Gedoogen,en mijn gloor bezwalcken, daer zy d'ader En oorfpronck is van't quaet,my fcheldend voor ver-

rader (druck t

Wiens Heerfchappy de macht van Albas kroon ver- 'k Ben als A&èon, of Narcis, te ver verruckt Door haer aentrecklijk heen die mijn elende wecken, Nu Alcine a pooght mijn min ds Vorft 't ontdecken, Hoop ick, voor haer te zijn in aenzien by de Vorft Het bulderend onweer doen afftuy tten op de borft Van deVorftip,zo dra mijn broeder koomt ter ooren Hoe door zijn Koningin, ftont 't Rijc k heur val be-

fchooren,

En 't brandend oogen licht van zijne ziels voogdin Seets blixemde op my,om haer vervloeckte min Die ongeoorloft is te bluffen, d'Echt fchoffeeje n Haer Heer zijn trouweloos > door 't fchandelijck ont -

èeren

Al 't Konincklijk gezagh gaen ploflfen plots ter neer, Waer door dat Alba noy t Icreegh hare glory weer, Dan lee f ick door mijn lif t in aenzien by mijn broe- Pafifaë wasnoyt, noch Phedrazoo verwoeder der

Als

(26)

s6 A L C I N E A.

Als Albas Koningin , haer vroomheyt deck t tnijt j fchant,

Zal ick ontfchuldigen befchuldigen ? de brant Door de Vorftin gefticht doet my geen wreetheydt

fchrooraen,

Want een verliefde ziel is quaet om in te toornen, Maer wat wil Sidion ?

S I D I O N , K L A R I M E E N .

£jYn Hoogheydtz y gegroet, (moe d Wel hoe mijn Prins, wat'sditfdusdroevighvange - Daer Koningh Karifmont uw Broeder is gekomen Met rij eke buy t gekeert.

Kl. Heef t van zijn komft vernomen d'Albaenfche Koningin

Si. Nee n Heer, want hy hem houd

Ophetkafteel tot zijn vermaeck,enluftgebouwt, Kl. D e Koning weer gekeert begint ghy oock te razen

Wie bracht dees tijdingh u , fpreeck op ? nu ?

xl. Arthabaf e (macht .

De Veltheer machtigh Prins, van 's Koninghs legher Kl. Dees onverwachte komft, ontroert my onverwacht Wat tot mijn reys behoort,op 't fpoedighft wik be-

zorgen:

Si- Uw wil is my een wet.

Kl. N u zweer ick eer den morgen

» De Goude Zon begroet, dat de Vorftin mijn haet Gevoelen zal vol leet, dees duldeloozen fmaet Gedooght noyt moedigh Prins, 'k acht tranen vloet,

nochfmeecken,

Nu 'k aen dien wreede my zal op het heerlijck wreec-

ken. Kl. Binnen.

P O L I M I A , O C T A V I A , S l D I O N .

W

el Sidion waer heen dus haeftig?hoor een woort»

De tijdt gedooght het niet, verfchoon my , ick

moet voort, IW -

(27)

Of Stantvaftige Kuysheydt. i 7 Pel. Uw Prins zijn liefde is verandert.

Si. Waerd e Juffer,

W ie mint h y meer als u, om wien hy als een zuffèf Dooraf te zijn van 't Hof treurt heele dagen langh.

Pol. Zegh Alcinea die hem houd in haer bedwangh.

Si. He t gee n Mevrouwverhaekj doetmydezielont - ftcllen.

Tol. Heef t dan Polimia geen reen om haer te quellën ? Daer ick uw Prins bemin als d'appel van mijn oogh.

Si. Zij n liefd e i s heel verblint, hy vlieghtt e fteyl, en

hoogh, (hengen ,

Natuur wraeckt blöetfchant, en de goön het noytge- Dat Alcinea haer zou met de Prins vermengen, De Zuy verheydt gedoogt geen frn'et in haer gewaed, Des Koninghs wederkomft doet my vertrecken, laet Uw zorgh my toe vertrouwt, wilt Sidion gebieden, Waer in 't u Hoogheydt luft.

Pol. Wil t Klarimeen befpieden

Hoe hy hem by de Vorft in al zijn handel draeght, Of,hy van de V orftin, of's Rijx gezag h gewaeght.

O Sidion ghy zijt door my tot ftaet gereezen, Wilt my nu hulpzaem zijn.

Si. Ic k wil fleets dienftbaer wezen Waer dat ick kan of magh , enzalftaegh dienftbae r

zijn,

Hoe grooter donderflagh,noch grooter zonnefchijn * Tyrannen dragen mee na haer verdienften plagen.

Tol. Wa t moet een dapp're ziel al teghenfpoet verdra » gen.

Si. D e tijt vergunt geen tijt,ontflaet my.

Tol. Spoe d u heen,

Verhael aen my in 't kort het doen van Klarimeen.

O c T A v 1 A , P O L I M I A .

H

Oe zal dien trotfen menfeh dit in zijn ooren dond'-

ren>

B Al s

(28)

J 8 A L C I N E A .

Als gy zijn doen ontdeckt,heel Alba zal verwond'ren Vao'tgeenPolimiahaer maecke n zal bekent, Niet weetend 't geen gy weet.

Pol. Fortuy n heeft haer gewent

Tot Klarimeen wiens lift derft yder een braveeren, En zal de Ripc Vorftin doen tot flavin verneeren, ' My gaen verfmaden als zijn fnootfte vyandin , Genegentheydt raetaf zijn overhelfche mi n

'tOntdecken aend e Vorft , wien s gunfthy beeft i n handen,

De Koningin bevleckt met lafteren, en fchanden , Wiens wreedtheyd t fchricken doe t de geenediehe t

hoort, (woor t

De Vorft va n hem verleyt , zo u van m y niet ee n Geloven, mijne ziel had oock de laft te dragen Van Ixion, die ick voor attijt zal beklagen, En nimmer ende ziet in 't endeloos verdriet Kan ick verwinnen, die verwinnaer my gebiet, Zulx is onmogelijck ? de liefde ftelt my wetten, En wil ick mijne wil zal na zijn wille zetten.

Zoo rijft mijn morgenzon die op den middagh fterft, Beloften, glory , eer, natuur, en reen gy derft

Uw maght , e n mogentheydt, ö licht vervlogen ee- Die fnelderdan een ftroom zy ras verby gegleeden , den Een Prin s zijn liefd e duur t vaec k voor een korten

tijt.

Oóï. Zoo zal 't onnoodigh zij n dat gy uw tijt verflyt.

Die u vergeet vergeet.

Pol. Watlaetgyuontflipp'en ,

Die my bood zijne mont, moghtic k weerbiê n mij n lippen,

Odavia gy weet niet wat gy zegt, fwijgh ftil.

Oft. Ick zal gehoorzaem zijn, en volgen raet, e n wil.

K L A -

(29)

0 / Stantvajiige Kuysheydt. i j

K L A R I M E E N , K A R I S M O N T , P H I L O N , A R T H A B A S U S , P O L I N E S S O ,

C L A U D I U S » M A R C E L L U S , S l D I O N j N l S U S .

D

At ic k va n de Vorftin, 6 Vorft móet lijn d'aén - klager.

O fchriek van 'c Oofter Room, Albaenfche Scepter- drager,

Snijtfelderin mij n hart, dan een tweefnijdendzwaér t Wat heeft uw afzijn m y al leet,.en ram p gebaert?

Geen Venus qua m Adoo n alszy my quam belonc-*

ken,

Haeroogen weeren my tweegeyleminnevoncketi.

Maer flechs in d'afch van mijn verdoofd e Lemno s gloet,

Wat heef t mijn zuyv'reziel, en Princëlijck gemoed At liften niet bezuurt ? ja! meer dan duyzend lagen, Uw broeder Klarimeen voor eeuwigh zal beklagen De dagh van 's Rijxgezagh vo l fchriek hem toever-

trouwt,

Onwettelijcke brant, verfoeyde liefde, bouwt Gy op die u weerftreeft, de Koningin dorft vergen Mijn edelmoedigh ha»t tot minluft,ach! het tergen Van een verliefde vrouw is qualijck te weerftaen, • Haer honingh zoete reen, en Krocodilsgetraên Weerftont ick als een rots, toen gy my gaeft in han- Het Vorftelijck ontzag h vervie l de Vorft i n fchan-den

den.

Ka. Wi e heeft mijn broer miftrouwt?

K/a. Gee n menfeh als gy mijn Vorft , Wiens wapen-ruftingh ziet noch root va n bloetbe ^

morft

Van 't Ottomanfche heyr, 't welck Hun,én Pers wou dwingenj

B 2 Toen

(30)

i o A L C I N E A,

Toen gh y u w onderdaens befchermde voo r ' t bc - fpringen

Van Mahomer, toen fteegh de ontrouw op uw troony Uw Rijxglan s wier t verdooft , gezagh va n Alba s

Kroon

Moft als een ballingh zigh in ballinghfchap verzaden, Men zagh de Koningin in volle wellufi baden, Zy boo d my's Rijxgezagh, o m zoo door lift mij n

hart

T e trecken op haer zy, maer hoe ick wierd gezart 'k Bleef onbeweegelijck,en vluchten voor die fnoode.

Ka. Dees ydelheyt verban, danck met my d'Opper Go- den,

Voor d'overwinninge, noyt zagh ick blijder dagh, Alstoen ick mijn Vorffin in handen gaf 't gezagh, MijnAlcineawaSjó broeder , dit wel waerdig, Zoo ick door dit beftaen geweeft ben te lichtvaerdig, Zoo heb ick my verraen, wie geef ick beft geloof , Mijn broeder, o f mijn vrouw Peen vrouw geeft licht

ten roof (gen ,

De zinnen van haer man, een broeder daer wee r te- W eec vleyende zijn broer door't vleyen te beweegen.

Wat ftaet my hier te doen ? 'k ken haer voorfichtig * hcydt-,

En ginder broeders treuw, o onwaerdeerlijckheydt, Natuur houd weederzijds mijn ziel te ftraf gebonden.

Ik ken de deuchden van mijn waerde niet doorgron-

den, (ke t

Heb ick on weetend oock op 't vrouwe n ooghs blan- 't Welck klimt, en daelt,mijn hoop te reuckeloos ge-

zet, (de r

ö ja ! mij n luckftar duyekt»in 't opgaen, het is won- Dat ick noch hooren kan het geen ick hoor,de donder Verpletze allen die de trouw te buyten gaen,

Heet dit te zijn voogdes ? is dit den onderdaen Regeerenals de Vorft moetin het harnas blaecken ?

Kon

(31)

Of Stantvaftige Kuysheydt. % \ Kon ick als Mulciber beletten zulck vermaecke n 'kHad niet ten ftrijt gegaen,op fchorre wapen klanck?

Ick flelhe t lijf voor'tvolck, e n nieman t weetm y

danck- ("ren,

Wat moet ee n Konings ziel al tegenfpoênverduu - Wat't algemeen verdruckt, moe t ic k alleen bezuu-

ren,

ö Karifmontis ditdatovergodlijckbeel t In Engelinne fchijn voor uwe oogen fpeelt, Volacngenaemonthael? verraderes,u w woorde n Met valfcheyd t opgepronckt , mijneerlijck hart be-

koorde,

Niet denckende gy zoud zoo licht zijn in uw trouw.

Als dit uw vader hoort, zoo fterft hy wis van rouw.

De fchoonft e bloe m we l eer ee n Lernac s ondie r bergde,

Is dit de kuyfche vrouw, die mijne broeder vergde Te bluffen hare brant ? gewelt, en razerny Kom donder op, 't is tijt laet wraeck de fchelmery Voort ftraffen 't hels beftaen, van Albas Koninginne Die eer de naem droegh van doorluchtige Vorftinne, Hoe Koning! doemt gy dan die u we ziel bemint ? Weerroept dien ftrengen eyfch, hoe zijt gy zoo ont-

zint

Dat ghy uw eygen bloet wilt als een zeê doen golven?

Nu zie ick 't lauw're blad te fchandelijck bedolve n Ineenen poe l van fchant , noc h mint mij ii ziel baer

ziel,' viel .

Schoon zy doorgeylheydts drift, tot dez e daet ver - Mijn liefde wil niet dat ick fpreeck vanhaergebreec -

ken, Cfteecken .

Wiens fchoonheyd t zo u ee n har t dat yzigh is ont- Wel ae n da n achterdoch t voo r eeuwighlijc k ver -

treckt, (weckt ,

Uyt mijn gedachten, voort , ee r ghy mijnhaetver - lck moght den Byzantijn wel door mijn ftael verdel-

gen. B 3 De

(32)

LX A L C I N E A,

De aerde doen het bloet der Zarazeens verzwelgen, Nu dat mijn Koningin te Ichandelijck vergeet Haer trouw, en eer, mijn raet, en broeder helpt he t

leet

Verduuren va n u w Vorft , wilt n u uw gurft betoo- nen,

Vervloeckte die den Echt zoo eereloos derft hopnen, Met ontrouw, draegt tot ftraf de alderftrafïte ftraf, Van d'Huwelij x-voogdes, voor my ick fta u af/

lek ba n uuyt mijn hart,jae;'kzalgeen ruf t verwer - ven,

Voor Alcinea fterft, ick wil dat zy zal fterven, Zoo wafch ick af mijn fchant, door 't over fchande-

lijck bloet,

Vrouw Juno zoo dees eys u niet gevalt, zoo doet Eenteecken, e n weerhoud het geen ick heb beflqc -

ten.

Phi. Zult gy uw Koningin dan onverhoort verftooten , Daer het geluck u dient?

Ka. Da t haeftigh neemt zijn keer.

Ni. Di e Koningen verheft .

Ka. Di e Koningen ruckt neer.

Mar. Oploopendheyd t mijn Vorft, eer Vorften onheyl

brouwde. (de .

Ka. Göet overlegh haer noy t op oogendienft vertrouw- P£i. U w naem onfterf'iijck i s zoo ghygee n haetge -

bruyekt.

Ka. D e Koningin boeleert , de n Konin g zwicht , e n

duyekt. f men?

Art. Kuntgh y uw Gemalin dandroevig h hoorenkar - Ka. Ontzind e moe t ick my niet over' t Rijckerbar -

men.

Ga Philon wilt haer voort ontzielen, door 't geweer Dat uw e zy bekleet, geef aen uw Heer dees eer.

Want dien vervloeckte is niet waerd het licht 't aen- fchouwen.'

(33)

Of Stantvaflige Kuysheydt. 1 5 Zy is de bron ,waer uy t hetonheyl wer t gebrouwen, Art. Weet dat de Koningin een Jit is van uw leen.

Ka. 't Verftorve n ze t me n af , ic k volgh natuur, e n reen.

Vhi. Ka n 'tbloet zij n eyge n bloet baldadig h zo o ver - gieten ?

Ka. Ka n ick van zulck een vrouw, oytheyl, oftroof t genieten ?

Tartgy mijn heevighydt door ongedultgezart ? Art. Zijn halve ziel te doón, ftrijt tegens ziel,en hart.

vhi. Za l dan de zuyverheyt 'tgewel t een doelwit ftreo

ken? (vlecken. .

Tolin. De Kuysheydt lij d niet als he t purper, frnet, o f Ka, Ic k ben hie r Koning , elck leeft n a mijn wil , en

laft.

Vhi. Ee n wil die een Tyran, en niet een K oning paft.

Ka. Wie onderdanigh is, die volgt 't geen wert geboo-

den. (den .

Phi. Niet o m doo r zij n geweereen Koningin te doo- Ka. Voor Eeuwen is wel eer een Koningin gedood.

Art. Mijn Vorft het fcheelt te veel zy 't dartelheydt, of

noot. (men .

Ka. Zal Albam y omhae r voo r Eeuwighlijck verdoe - Mar. Wie Alcineakent zal op haerdeuchden roemen.

Ka. VrouwJun o ist*ftraf> vervloeck t Echtbreeckery, Cl. Zoo gy haer 't leven gunt zoo leeft gy veyligh, vry.

Ka. Zal ick behouden 't geen ick willigh wil verliezen.

Kl. Beoog t gy uw voogdes, gy zult haer zijd verkiezen.

Ka. Wien s ontrouw Lydien, en Albas glans verdooft.

Cl. Een voornee m onvolbracht , heeft die uw eer ont - rooft.

Ka. D e wetten leeren ons wie dat misdoet te ftrafièn.

Phi. De wetten leeren ons loon naer verdienft te fchaf- fen.

Att. Verba n dees Euvelen moed, de knagingh het ge - moed

B 4 Een

(34)

H A L C I N E A,

Een wree beulin verftreckt, die ftaegh de droef heydt

voed, (gen ,

Houd haer voor eeuwighlijck o p het Kaftee l gevan- Al waer zy dagh op dagh zal om haer doot verlangen . Een hoogh gebooren ziel noyt zwaerder wert gepijn t Als daer men d'Eerglans dooft, wiens leven dan ver-

dwijnt.

Laet haer gekluyftert,en gekeefent voort vertrecken, Ka. Ic k zou mijn ziel daer door tot grooter gramfcha p

wecken.

Zou ick haer kerekere, bewaertn 't beeltenis, Dat ziel, eri hart bezwaert, 't waer dubb*le droefenis.

Jck haetze eeuwiglijck , voor eeuwiglijck te minnen, Geen bloet, noch raet herftelt de heevighey t der zin-

nen.

Van Koning Karifmont, dat mijne wil gefchied.

Sid. „ Wat hoor ick hemel ? ach! Voort Sidion, voort

vliet (melden ,

„Naer* de Prjnces, wilt haer 't geen gy gehoort hebt

„Zoo ziet men waere deuch t metwaere deuch t ver-

gelden. Alle binnen.

H E T DARDE - BEDRYF .

P o L I M I A , S l D I 0 N , O c T A V I A .

V

'Aer voort , mij n ziel verlangt naer't ende van u w reen ?

'K. weet nauwlijx of ick flaep, of waeckend ben.

Sid. Geenftee n

Is harder als het hart van Albis wrede Koning, Ja Polineflb vint met Philon geen verfchooning, N och Arthabafus voor de droevige Vorftin , P fnood e zijt gy niet, die uw ftantvafte min

Zoo eerloos hebtverïchopt ? is dit de telggefprooten Uyt Koning Abradact, wiens overwaerde looten

(35)

Of Stantvafiige Kuyskeyt. a y Zijn jammerlijck gefchent ? haer Circes toovertael Ontluy fterde de glans van mijne zegen prael Niet als zy zwoer de Vorft getrouw te zijn in liefde Al eer dat fchoonheyts pijl dit oorlogs hart doorgrief- d'Ontftelde Koningh brult als een getergde Leeuw, de.

Met razerny verzelt, waer zagh men droever eeuw Als dees.vertoonen, daerde Koningin moet lijden Onfchuldig, wijl de Vorft medoogen fielt ter zijden, Aen Philon hy gebied, wiens ftael noch is bemorft Van Prins Albandors bloette ftooten in de borft Van Alcinea, tot verlichtingh zijnder fmafte , Mijn wraeck zal zijnvoldaen, alsghy my toont he t

harte

Van die mijn ziel en hart bedroeft maeckt tot de doot Dat haer en rots verplet, of ftale klingh doorftoot . Ga Philon gy zult voort die Tooveres vermoorden, Dees droeve reen Princes, mijn droeve ziel aenhoor-i Pol. Onluckige Princes, rampzaligh Koningskint , den

Dus van uw Vorft gehaet, en t'onrecht ho e verblint Heeft u het ongeval dit ziels verderf befchooren, Uw uchten d gloor en glans voor ' t daghhcht i s ver -

loore/i,

Octavia had ickgevolgt uw wijzen raet

'k Had afkeert van 't Rijck de minne nijt, en haet.

De Koning neergezet, en nu, ó al te wreede, Lichtvaerde Klarimeen,vlecktgy d e Zuyverheden Van Alcinea door uw fchelmery, de aerd

Zijt ghy trouwlooze raenfch nu, noch voor nimmer waerd,

Had ick zijn lift ontdeckt, 'k deed wel.

Oéf. N u ftort gy tranen

Vergeefs, voorzichtigheyt moe t hier een uytkomf t banen

Tot heyl van de Vorftin, zie nu met Argus toe,

B 5 't Ge-

(36)

x6 A L C I N E A, 't Gevaer fteeckt vol gevaer.

Vol. Wa t middel, waer, en hoe ?

S/d. Da t wy ons m dit bofch to t datzy koomt verber -

gen, (gen ?

Vol. Wy waeren lij venloos, wat magh uw raet m y ver- Dat het den Konin g wift.

Sid. Prince s wy zijn niet veer, Maer naderen de plaets al waer de glans, en eer Van Alcinea zal verwekken, en verdooven.

Vol. Het fchijnt dat God Jupijn 't gewelt het hooft houd boven,

End'eed'ledeucht verdruckt, e n laet ten prooy de r doot,

Maer 't zy dan zoo als 't is, noy t Philons kling door- ftoot

De droeve Koningin, 'k zal my dae r tegen zetten Als ick als een heldin die wreetheyt derf beletten .

Binnen en voort weer uyt.

A L C I N E A , P H I L O N , P O L I M I A , S I D I O N , O C T A vi A .

rjf Egh Philo n i s 't noch ver dae r he m mij n Uef ont-

*-» houd ? .

Vbi. W y nad're n al Vorftin, zoo gy mijn woort ver- trouwt.

Al. Ho e zal mijn Konin g n u zijne Koningi n ontha - halen?

Vhi. Gelijc k hy isgewoon te doen naer 't zegenpralen.

Vol. Zult gy dan gaen ter doot als een onnoozel lam?

„ Zult gy uw harte bloet aen d'over wrede vlam

„ Op orPren ? is 't begin het ende van uw leven ? 5, Koomt gy op zulck een klip te ftooten , en te fne-

ven ?

„ Wee 't Rijck dat een Vorftin vermoort, doch buy- tcn fchulu

Al. Dae r

(37)

Of Stantvajiige KuyshuyJt. %j

Ah Dac r leeft geenblijde r menfc h al s ick, nu'kzi e

vervult Cgen ,

Detijtj da t ick mijn vreuch t vol blijdfchapïalbeoo- Mijn ziel is tot haer ziel verheucht voort uy tgevloo-

gen,

Vrind Philo n zij n w y haeft daerm y d e Vorft ver- wacht ?

Tbi. Doorluchte Koningin dat ick u heb gebracht Hier in dit dichte bofch, heeft my uw Heer geboden, Op halsftra f h y gebiet u door dit ftael te dooden.

Zijn gramfcha p eyf t u w hart , hetwelc k mij n hart ontroert,

Elendige waer toe heeft minluft u vervoert

Dat gy , helaes! door my het leve n moe t verlie - zen,

Rampzalige, wa t raet, wat uytvlucht zal die kiezen Dievandedoot benart , geen hulp, noc h uytkomf t

ziet ?

Wiens Rijx troon is omheynt van ziel, en harts ver^.

driet ? (gen.

Al. Boer t gy met uw Vorftin? g a voor, ic k zalu vol - P/W. Gee n Athos brant zoo fel als Karifmont verbol - Van dulle gramfchap is, Ach! dat het boerten waer, gen

Zoo leefden ick geruft, gy buy ten iijfs gevaer.

Al. Lae t af dees zotte reen, den Koning moght u hoo- ren.

Phi, „Kan Alrinea , wel gaen door dees handverloo- ren.

„ O neen; ö ja! ö neen! ó ja! wel aen 't moet zijn, Het is de Vorft zijn wil.

Al. Koo m eyndigt dan zijn pijn,

Doorftoot zij n Gemalin, zoo leeft hy buyten vree - zen,

Doch! zoo gy veynft, laet af van veynzen.

Pküm treek, zijn itgm , om de K^uiitgin tl diftr jtovttn.

Hi. Het

(38)

»8 A L C I N E A,

Pbi. He t moet wezen.

Al. U w veynzery die is belach'lijck, laet ons gaen, Wy wenlchen om de Vorft.

f hi. Zijn wil moet zijn voldaen.

Verfchoon ick u zoo zal zijn wreetheydt Philon doo- den. Pol.tmtdeckthéur.

Pol. Eerlooz e menfeh laet af,laet af ö wrede, en fnoode Ontrouwe moordenaer, verrader, die zijn hant Aen zijn Vorftin derft flaen,vreeft gy geen frraf,noch

(chant? (ken ,

Zo vreeft die 't ongelijck zal van dees droeve wreec Zoo gy haer borft doorftootzultghy u w zelfs door

fteecken.

Pbi. He t is uyt 's Vorften naem, benart my niet, laet af*.

Pel Onnoozele n verwoed te ftooten in het graf;

ó Philon, kan natuur voor nimmermeer gehengen, U zelf s zpud gy hier door te los om 't leven brengen, Een Koningin te doön heeft voeten in de aerd.

Pbi. Onkuyfch e dartelheyd t dees fmaed'bre doo t u baert.

Voorzightige Princes, zijn eygen hloet te vergen, Tot bloetfchand t is de Goöa, natuur, en hemel ter.

gen. (hee n ?

uil. Wa t hoor ick hemel? ach ! wae r wilt nu met my Vervloeckte Klarimeen, poogt gy de zuy verheen Van Alcinea door uw lift te (metten, wreede;

Wat heeft mijn kuyfche ziel van u al leets geleeden?

Gedoogt de n donder-God , dien God-vergeete n

menfeh, (wenfeh ?

Zal 't hem dan altij t gaen naer lull, naer wil, naer Heet dit zijn Koning gaen op 't prachtighfte begroe-

ten ? (ten

Koom Philon moort my vry, ick wil gewilligh boe- Da fchult van 's Konings broer.

Pol. Uwonlchultbaertde.tijt ,

Niét my alleen, maer zelfs Odavia, gy zijt

In

(39)

Of' Stantvaftige Kttysheyt. %p In uw ftantvaftighey dt een parel der Albanen.

Stort geen meer oogen nat, droogh af uw bracke tra- nen.

Vhi. Hie r geld geen veynzery, veel minder loogentael, Weerftreeft gee n Koningswil , noc h di t getergd e

ftael, (ken ,

De Prins die is te vroom om aen zulck quaet te denc- De Vorf t voorzichtigh, die s wil t beyde r ee r nie t

krencken,

De gloor van een Monarch hee l lichtelijck verdooft.

Tol. Ee n eerelooze Prins wiens fchennis dat berooft Ganich Albavan haerglansden Koninggaetverloo»

ren (ten ;

Zo ver zijn wreetheydt derft verftooren zonder hoo- Zijn kuyfche Gemalin, mijn vrind by is verleyt, Wie dat voorzichtighgaetin halsrecht, altijt pleyt Voor een ontfchuldige, erbarmt uom mijnfmeec-

ken, ('ken )

Enwiltditgrimmigbftaelweerin haerfched e fteec- Vergiet geen bloet van die men plots ten Rij ck uyt-

ftoot

Een die verftooten leeft, leeft Philon, levend doot.

Gehoorzaemt uw Vorftin, wilt op mijn raet vertrou-

wen, (rouwen ,

Want moortluft wroeging baert, en wroeging na be- Den hemel zal in't kort door wonderlijck befluyt Zelfs Alcineas zaeck rechtvaerdigh voeren uyt.

Pki. Zij n Majefteyt die raeft als dul, en onverduldigh.

Pol. Gyzijt zoo wel aen haer, als hem uw leven fchul-

digh, (da n ?

Phi. Verfchoon ick de Vorftin, wat raet voor Philon Pol. Een oprecht hart is noyt vervaert voor een tyran.

Phi. Mijn hart verflauwt, mijn hantdieweygert ooc k

hetdooden, (geboden ,

Al. Vae r voort! ic k ben bereyt,volbrengh mijn liefs Pol. Zoolangh ick adem fchep,gedoogh ic k ditgeen-

zins. Al,

(40)

3ö A L C I N E A .

Al. Wa t werckt verblinde min, in een mifleyde Prihs, Dedoot mijn toevlucht ïss mijn luckftar i s vcrdwee-

nen,

De glans van Alba is op 't heerlijckft u y tgefcheenenj Waer wach t gy na ? vaer voortj moort uwc Konin-

gin,

Wel hoe weerhoud gy 't ftael ? wat 's dit ?

Tbi. ' t Waer beeteri n

Des Koningh s hartgedruckt, dan 't in uw hart zou dringen^

Al. Ickbendedootgetrooft .

Tbi. Me n kan de ziel niet dwingen, lek fterf veel liever zelfs, dan ick uw borft doorftoot . Al. Stantvaft e kuysheydt vreeft, ö Philo n voor geen

doot,

Vergeefs óp kuysheydt s klip verwoede ftormen ra-

zen, (zen ,

Noyt za l Prins Klarimeen dees dapp're ziel verba- Mij n fier gemoed ver wind de vrees j fchrick, anghft,

en zorgh.

Tel, Ic k blijf u w toeverlaet, de Koningin u borgh.

Tbi. Vorf t Karifmont wil dat ick hem hae r hart zal ge- ven.

Tel. Verban dees yd'le vree s , wijl hier i s ftracx o m

't leven (deel ,

Een bofch-zwij n omgebrach t > doorziet daerinel x Het hart e van dat dier, of menfeh verfcheel t nie t

veel,

Tbi. Ic k fta om deze reen verzet, en opgetoogen ? Tol. ' t Is recd'lijck dat de menfeh i s met de menfeh be-

woogen.

Het moorden moort de ziel, en pijnigt het gemoed.

Tbi. Ick hoor gerucht, 't is beft da t gy u bofchwaer d

fpoet. (fteenen .

Verfchuyl u by't geboomt} gins hoor ick deerlijc k Verfihuylen baet.

K L A -

(41)

Of Stantiitflige Kuyshe ydt. 3 1

K L A R I M EEN.

W

Aer bergh ick my van angft, waer vlucht ick veylig

heenen, (ae n ?

Nudat d e wroegingh myna ' t bofc h dryftherwaert s 'c Is Klarimeen wiens lift zo o eerloos dorft verraê n d'Albaenfche Koningin, zo o hoor ick yder momp'-

len,

Ach! Alcinealach ! 'khebmyt e lo s doen ftromp'- In het vervaerlijck hol van mrnne-nijt, helaes! len Wat onder- aerds gebergt vergun t aen my een plaets ? Daerickineenzaemheydt dit leven magh verflijten.

Het tongeloosgeboomt mijn wreetheydt koomt ver- wijten,

Albaenfche Burgery, vervloecktPrins Klarimeen, Mijn dartelheydt verdoemt, want gy hebt meer als

reen, (gen ,

Door my heeft Philon haer doorftooten met zijn de- Rampzalig menfch, koft u een tranen vloet bewegen, O neen! want in dees borft een wrede Tyger woont, Ick heb 6goön, mijn broer te fchandelijck gehoorit , Ontzinnigc, fpreeck op; waer waerenuwe zinnen, Dat gywou d minnen , diegy nietvermog t temin -

neen ?

Ick haeft my of ick noch de dootflagh koft verhoên, Het knagendegemoed 't bevreefde hart doet voên Dees zorgen. Heme l ! ay wilt hier een uytkomf l

fchaffen,

Of myelendigemetuwe weerwraec k ftraffen.

't Is Klarimeen fchreeu wt elck, die Albas Koningin Verdaght maec k by de Vorft doo r zij n onkuyfch e

min, (ren ,

't Is Klarimeen di e als een Go d wo u 't Rijck regee- Gekroonde doen als eer Sefoftris deed verneeren, Die zelfs in 't voetzant viel.

P H I -

(42)

?x A L C I N T E A ,

P H I L O N J K L A R I M E E N , S I D I O N .

V^rbergh u Sidion, 'k Zie ginder Klarimeen.

KI. Heb t gytfAlbaenfche Zon ,

Die broeder Karifmon t beftraelde met haer ftralen, Door u w vervloeckt gewee r naer Leth e hee n doen

dalen?

thi. Ic k heb gelijck gy ziesdit ftael geverftin 't bloet.

VanAlcinea

KI. Wcghjwaerzijtg y opgevoe d

Datgy de Kuysheydt moort

Phi. De Vor ft heeffZuIx gebooden, 'kHeb tegen s wil, endanckd e Kuysheyd t moeten

dooden. (Q.valt mflaenwte.

Kl Hoe ! Alcineadoot? AchPhilon ! ach ! ick fterf.

Sid. D e Prins bezwijmt, 't gelaet verfchiet hae r kleur, en verf.

Help Philon, help, 't is rijt.

Phi. ówonderlijckedingen,

Dat waên vol ydelheydt weet een tyran te dwingen.

Zijn Hoogheyd t diebedaert , h y fcheptzijn adem weer.

KI. Ho e Alcinea doot? leeft de Vorftin niet meer?

Toont de Prins em gtmt fyffertjeiUerw het tart leyt be flatten.

Phi. Zulcx kan dees koffer, en 't vermoorde hart getuy-

gen. (buyge n

xl. Weg h laet het my niet zien, waer voor dat ick moet Heel fchaemteloos, zijt gy in het barbaers geweft By 't ondier opgevoed? 'k zal u gelijck de peft, Of Nubiaenfche Leeuw, in eeuwigheden fchuwen.

Want die uw wreetheyt ziet , zal voo r mijn wreet - heydt gruwen,

'tlswonderdatlupijnzijnblixemu nie t flaet, Barbaer, hoe dorft uwhan t door' t ftael de levens

draet

Van

(43)

Of Stantvaftige Kuysheydt. 3 j Van Alcineade Vorftin, verwoed af korten.

Al d'ongevallen op my tefrèns needer ftorcen ? Wel aen Tyran, dit ftael zal braecken doen de ziel Uyt uw Tyrannifch lijf, want mijne ziel verviel In d'alderzwaerft e elend, toen ick baer aen dorft kla - Dat Alcine a haer niet eerlijck had gedragen, gen

In wien den hemel fchiep een goddelijcke deucht, Vrint Philon gy zijt vry, ick draegh de fchult, ver-

heucht

U o m mijn ongeval, wie Konincklijcke zielen Door o verftrengh gewelt ter aerde neer doet kniele n Stort zelver in zij n graf, haer wraeck die ftaet aen my.

Phi. Weerhoud hem Sidion, ick neem de vlucht.

Phi Binnen.

KI. Vluch t gy ?

Sid. Mij n Prins wat zal dit zijn ? ick bid u wilt bedaren.

Kl. Hoe'zie t gy daer de geeft niet om ons heene waren?

Verbergh u, naeck doch niet de fcbaduw der Vorftin.

Drie zijn ter neer gevelt dpor geylheyts drift. O min Die mijne ziel vermoort, gy hebt my fchefms gepric-

kelt, (kelt .

Degrootfte Ya n dit Rijck, in 'tgrootftequaet gewic- Waerisde liefde die een Koning draegt zijn vrouw ? Waer is de broeder zucht, oprechte liefde, en trouw?

Waer is gehoorzaemheydt van trouwe onderdanen ? Vervlogen. N u d e Vorft zij n beyl-loo s ftael derf t

banen

In Koninginne bloet, het water, lucht, en aerd, Vuur,dwangh, e n toornigheydt, zijn met't gewel t

vervaert

Voor my,die van natuur,en deuchden ben verbaftert:

Albanen gy hebt recht dat gy my fnoode laftert , Noemt my geen broede r meer van Koning Karif-

monr,

Het midpun t trilt, en beeft, dees yzer harde gront

C Spa t

(44)

3+ A L C I N E A ,

Spat wijd van een, helaes ! onluckige Vorftinne, Toen 't ftael drongh door uw borft, toen voelden ick

't hier binnen,

Apol bezweec k van angft in 't zelvige oogenblick, Zijn glan s verduyfterde e n zidderde van fchrick, Doe ghy Onnoozcle in d'Elifeefche velden . De lang verftorvenen u w droeve doo t quaem t mel -

den,

Geen Ifter, noch Eufraet my reynigt van dees fmet, Dat Atlas my verdelgh, dat Pelion my plet,

En Ofla heel verniel, kom blixem wilt my zengen, Dat my den Nijl verdrenck, of Porïtus laetgehengen, Dat ic k als Icarus ftort neder uyt de lucht,

Dat d'aerd dit lijf verzweigh, zo zal men klacht,noch zucht

Van my rampzalige, in 't machtigh Albahooren.

Sid. Na'kac n d e reden hoo r heef t hy'tverftan t ver - looren.

Kl. WelSidiongaet u mij n droefheydt niet aen 't hart?

Voelt gy niet 't geen ick voel ?

Phi. Ja Prins

Kl. Zo o wilt mijn fmart ,

Verzelt met razerny, geween, en droevigh klagen, Als een verduldige, verduldigh helpen dragen, Ick waer geluckigh dat my Taurus plcttent 't hooft.

Sid. Ic k vrees voor ongeval.

KV. ' Het ftael ,'t welck heeft verdoof t De Koningin haerglans, zal Karifmont verdelgen , Eer ft Klarimeen, wel aen, laet d'aerd zijn bloe t ver -

zwelgen,

Zoo raeckt hy in der yl na d'ondcrfte Jupijn , De Prins van Acheron, daer mach hy Koning zijn,

Rand Sidion voor zij» zelfs aen.

O Alcinea laet dees arm mijn wenfch volvoeren, Sid. Mij n Heer wat zal ditzijn ? laet af.

Kl. Kom t gy ontroeren

Ge-

(45)

Óf Stantvaflige Kuysheydt. 5 j Gerechte wanhoop ? ach! 'k zie voor mijn ziel gee n

ruft,

Voor 's Konings levens lamp is door dit ftael gebluft, Een di e zijn bed-vriendi n dorftGodceloo s vcraoe -

men,

Wie Alcinea kent zal op haer deughden roemen:

Dies moet hy voort van kant.

Sid. Hel p Philon! Philon help!

Phi. Houvaftic k komterftonr .

K/. Ee r ick mijn droef heydt ftelp, Moet ik uw harte bloet,bloetdor(rige doen ftroomen, Verrader, zegh waertoeis Klarimeen gekomen , Door uw vervloekte moort? Tyran 'gy komt van pas, Voort geeft my uw geweer j op dat ick in de plas Van't tygeraerdigh bloct mach deze handenwafièn , Hoe! vlucht ghy ? neen ! hou ftant, ick zal u toch ver-

raden,

Vlucht vry na Flegeton, dat nare duyft're rijck , 'kBenfnelder da n de wint, wa t menlchis mijn s ge -

lijck ? Binne».

HET VIERD E BEDRYF .

A L C I N E A , in Har der iris gevatd.

W

At bae t onsgoude kroon, of ftaf, Of purp'r e kleeden,dieon s drucken j Wanneer wy levendigh in 't graf

Neerdalen ? 's W erelts ongelucken Berijden grooten fmaet, en ftraf.

Mijn glory, ishelaes! verdweenen, Vcrfchopt va n Vorft, en Adeldom , Mijn luckfta r heeft al uyt gefcheenen, Hoe hoog h z y indeneertopklom , ö God Jupijn waer wilt noch heeneri.

C % Met

(46)

6 A L C I N E A , Met my rampzalige Vorftin,

O Alba,' k zie u w hooge wallen Door Klarimeens vervlocckte min Als die van Pergamum vervallen, Wat werckt al een verkeerde zin.

Indien onkuyfche brant dit harte Had aengevoerd, zoo foud ic k zijn Verduldigh in mijn leet, en fmarte , T e licht waer my de zwaerftepijn.

Stantvaftigheydt za l welluft tarten.

Die Alcinea ruckt ter neer,

Dat knagend beeft, knaegt Klarimeene, Dien Eer-dief, die mijn gloor, en Eer Bezwalckt, loopt als een Stier daer heenen, Kent Koning, ja zijn zelfs niet meer.

O Ridderfchap, en gy Albanen Vaer wel, de droef heydt die my pijnt, Zal Alcineas vreuchde banen,

Tyrannen heerfchzucht haeft verdwijn t Zy lachen om gebeen, en tranen.

Een woede Leeuw in Alba woont, Die my,uyt Abradact gefprooten , Heeft als een wrede trots gehoont Van Kroon, en Rijx gezagh verftooten, Zoo werthetgoet me t quaetbeloont.

Het rechte loon van 's weerelts dingen, Hoe valt het nootlot my zoo wreet,

Men dwingt, wiens maght, had maght te dwingen, De Vorft verheucht hem in mijn leet.

Wy leven in veranderingen.

Verftooten Koningin , zoeckt uwe ruft te vinden.

By 'tfchaduw rijc k geboomt , van groene Eyck, linden.

K L

(47)

Of Stantvafiige Küysbeyt. 37

K A R I M E E N , A L C I N K A .

B

Offchadie, velden, en rots, ach! hebt ghy niet ge-

zien (vliê n

De geef t van d e Vorftin ? waer voo r dat ic k moe t Met dootfche fchrick bezet, ay! ftel mijn ziel ter de-

gen ,

En laet mij n droef gefteen, (dat bid ick) u bewegen , Waer leyt de Koningin mishandelt, en vernielt ?

KoomTyger, Leeuw, en Beer, val aen! val aen! ont-

zielt, (dorpen ,

Die als een fchrick-dier Heef t haer zuy ver bloe t ge - Waer leyt dat god'ljck Bedt mishandelt, en verwor-

pen,

Gefcheurt, gefleept , getrapt ? gu n Goden dat mijn fmart

Aleer de wanhoop, diegeduerighlijck mij n hart Geljck de kancker 't vleefch wegh eet, komt wegh te

knagen, (plagen ,

Verzacht wert . Za l ick nooytgcendight zie n mijn Soo wenfc h ic k da t ick voor t uy t braecke n mag h

mijn ziel . (viel ,

Al. Wae r is mijn grootsheyt, wegh ? zo dra als die ver- Viel Koning Karifmont uyt Albas goude Zeetel , Die als een Rijx-Tyran, boosaerdigh, en vermeetel, Ontluyftert Lydien, en het Albaenfche Rijck , Maer zacht! wat wil dit zijn ? wie fteent dus yzelijck?

Dat my de naere galm , weer-galm t vo l fchricksi n d'ooren.

KI. Ic k zoeck maer al vergeefs, mijn zoecke n is ver- looren,

Zal ick dan troofteloos na Alba keeren ? neen!

Datisonmogelijck, mij n zuchten, engebeê n Die zullen 't doode lijck op zoecken, wreede bergen Waer i s de troon Vorftin ? waer mooght gh y hae r

verbergen,

C 1 Dat

(48)

j8 A L C I N E A ,

Dat gh y nie t eens verhoor t Prin s Klarimee n zij n

khcht. zaght !

Wat fi e ick door 't geboomt daer fcheemeren ? ftil!

't Is Alcinea! ja! neen ! 't is haer geeft! fluyt oogen, OntQuyt voo r nimme r weer, knie l wreede voor' t

vermoogen

Van Alba s Koningin, di e door vcrvloeckteNij t

•Onnoozel wiert gedoot, en raeckten 't leven qu'ijr.

Al Zend t da n den Hemel op my arme plage op pla-

gen ? (dragen?

Moet ick, dr.- niet mee r kan verdragen , mee r vcr - Waer ben* ick my? wie zijt ghy die een doode terght?

¥>1. Ho e i vlucht ghy ? neen! hou ftant , blijf ftaen, u niet verberghr,

O aengename geeft! voor moorder K larimeene Vermoorde, fchept ghy noch vermaeck in droevigh

weenen ?

Al. „ O Goon 't is Klarimeen!

K/. K o m wreeckt u nare geeft.

Moort my moojdadige.

Al. Ickbenterdootbevreeft ,

Wie zij t gh y die my meld , dee s droeve, e n nare woorden?

K/. Prin s Klarimeen die Alcinea dorft vermoorden . JDces droeve doot-flaghwroeghtgeduerigh mij n ge-

moed,

De vrees met anghft verzelt, door waert mijn fchric-

ki»h bloet. (gedachte n

Al „ Inbeeldingh maeck t zij n brey n door woelende ,, f o t mijn geluck bedwelmt.

K/. 'kZalwillighmydoenflachten ,

O Alcinea ! zoo u mijne doot behaeght, OF too ghy wüt dat ick va n razerny geplaeght

<i'Kienden lijden moet! ick zal't gcwilligh lijden.

Ja ! 'k zal in mijne pijn,my op het hooghft verblijden , Dies zeght my waerdc geeft , waer is het waerde graft

Van

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Heer van kribbe en kruis, maak mijn hart tot Uw huis, laat mijn deur voor U openstaan. Mijn hart juicht dan blij, Heer Jezus, als U komt op aarde, woon

Hij stierf, maar leeft, ik geef Hem eer, Hij is mijn troost en telkens weer als ik besef; Hij is mijn Heer, leeft Hij in mij, mijn Redder.. Dat Hij de hoogste plaats liet gaan om

ick sweere by de schoone, De schoone die mijn siel gevangen voert ten toone, Die my heeft in haer macht, ick sweere by de pijn Daer sonder ick niet sou in vreuchden konnen sijn:...

passende functie voor de herplaatsingskandidaat, zoals het meewerken aan acties van het Job Mobility Center, het benaderen van een netwerk of van collega’s, het reageren op

hebben om weder te komen / hadt ick een Rappier gehadt ghelijck als sy / ick soude haer hebben doen voelen of ick bloedt on- der mijn nagelen hebbe / waeromme mijn eerweerdige Heer

Als by 't haer lel ver geeft. 'T lal oock veel lichter val Dan krijgen, 't geen ick hoop, dat ick uytwereken fal. En liet, daer komt hy felfs, gaet om het geit dan heenen. Ick fal

De oplossing en zeer veel andere werkbladen om gratis te downloaden: lichaam lichaam lichaam Mijn Mijn Mijn Mijn Mijn Mijn. De oplossing en zeer veel andere werkbladen om

Schade melden bij de Commissie Mijnbouwschade Bij de Commissie Mijnbouwschade kunt u als particulier of micro-onderneming schade aan uw gebouw melden.. Dit kan als u denkt dat