• No results found

Gaat u nou eens met de billen bloot!

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Gaat u nou eens met de billen bloot!"

Copied!
37
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Gaat u nou eens met de billen bloot!

Modale partikels bij Nederlandse imperatieven en directieven

(2)

Inhoudsopgave

1. Inleiding………...3

2. Imperatieven in het Nederlands………..5

2.1 Morfologische en syntactische kenmerken van Nederlandse imperatieven………..5

2.1.1 Tempus………..5

2.1.2 Flexie………..6

2.1.3 Woordvolgorde……….7

2.2. Gebruiksmogelijkheden van Nederlandse imperatieven………..9

2.2.1 Pogingen tot definitie……….. 9

2.2.2 Betekenisverschillen van gebruiksvarianten………..10

3. Directieven in het Nederlands………13

3.1 De gebruiksmogelijkheden van directieven in het Nederlands………..13

3.2 Syntactische of pragmatische beperkingen op de formulering van directieven………..15

4. De term en het concept partikel………17

5. Modale partikels bij directieven volgens de functionele grammatica……….………….20

6. Modale partikels bij imperatieven volgens de pragma-semantiek………...24

7. Conclusie………..27

Literatuurlijst………..28

Bijlage: Directieven en imperatieven uitgesproken tijdens het Tweede Kamerdebat inzake de algemene politieke beschouwingen van 16 en 17 september 2009

,

zoals opgenomen in de Handelingen van de Tweede Kamer der Staten Generaal………31

Afbeelding omslag:

(3)

1.

Inleiding

Het Nederlandse volk lijkt tot op het bot verdeeld. Voorvechters van bepaalde politieke ideeën brengen nauwelijks begrip op voor de overwegingen van de tegenstanders daarvan en de

tegenstanders doen dat evenmin voor de overwegingen van de voorstanders. Toch realiseren weinig Nederlanders zich dat er iets bestaat dat hen bindt: hun gebruik van modale partikels; woordjes die betrekkelijk weinig toevoegen aan de betekenis van een zin. Wanneer een niet-Nederlander deze gebruikt, herkennen Nederlanders makkelijk de fouten daarin. Als men hen echter vervolgens vraagt om te benoemen welke regels zo’n niet-Nederlander schendt, dan moeten zij het antwoord schuldig blijven.

Al eerder signaleerde Foolen dat modale partikels voor iedereen die het Nederlands als tweede taal leert, een belangrijk struikelblok vormen. 1 Sindsdien hebben hijzelf en Vismans dissertaties

geschreven over deze materie en heeft Fortuin geschreven over de manier waarop ze kunnen voorkomen of juist ontbreken bij bepaalde imperatiefzinnen. Desondanks zijn de syntaxis en semantiek van modale partikels nog altijd niet volledig in kaart gebracht.

Het gebruik van modale partikels wordt veelal in verband gebracht met zogenoemde “Face

Threatening Acts”. Met deze term, die Brown en Levinson introduceerden, wordt elke communicatie bedoeld die inbreuk dreigt te maken op het zelfbeeld van de toegesprokene. Modale partikels kunnen bij zulke Face Threatening Acts deel uitmaken van een beleefdheidsstrategie die het zelfbeeld van de toegesprokene ontziet of een positief zelfbeeld versterkt. Zo heeft Van Noppen een waardevolle analyse gemaakt van formuleringsvarianten van directieve taalhandelingen bij de interactie tussen zorgverleners en ouderen bij was- en aankleedsessies. 2 De partikels die de zorgverleners daarbij bleken te gebruiken, fungeerden telkens als afzwakking van de directief. Vismans heeft echter erop gewezen dat in het Nederlands niet alleen modale partikels voorkomen die de directief matigen, maar ook modale partikels die de directief bekrachtigen. Dat zulke modale partikels nauwelijks aan bod komen bij de afhankelijke situaties waarin ouderen zich bij was- en aankleedsessies ten opzichte van hun zorgverleners bevinden, mag geen wonder heten. Het loont echter om het inzicht te verbreden door de blik te richten op situaties waarin de afhankelijkheid de communicatie minder domineert. In deze scriptie onderzoek ik de wijze(n) waarop modale partikels in het Nederlands voorkomen binnen imperatieve en directieve zinnen. Nadat ik de begrippen heb verhelderd, bespreek ik de bevindingen van Foolen en Vismans.

Telkens illustreer en toets ik de theorie aan de hand van een beperkt corpus dat ik heb samengesteld op basis van de Handelingen van het debat dat op 16 en 17 september 2009 in de Tweede Kamer plaatsvond in het kader van de algemene beschouwingen. De titel van deze scriptie is ontleend aan een uitspraak die tijdens dit debat werd gedaan:

1. Mevrouw Verdonk (Verdonk): Spreekt u, als woordvoerder van de CDA-fractie en de grootste

regeringspartij, het kabinet nu eens aan, zodat er oplossingen worden geboden voor de kredietcrisis. Gaat u als CDA-fractie nou eens met de billen bloot! 3

Deze inbreng is taalkundig interessant omdat het een directieve imperatief betreft waarin ook modale partikels voorkomen.

Een Kamerdebat levert in meerdere opzichten interessant materiaal op van gesproken Nederlands: • Tweede Kamerleden komen uit alle delen van het land en men kan ervan uitgaan dat de sprekers

omwille van het effect van hun inbreng in termen van overtuigingskracht strikt streekgebonden taalwendingen zullen vermijden en zij ernaar zullen streven zich te bedienen van de

standaardtaal. Dit maakt voor een onderzoeker het risico kleiner van conclusies die slechts opgaan voor het Nederlands zoals dat wordt gebruikt in bepaalde delen van het land.

• Daarnaast is bijzonder dat tekst in de Handelingen niet altijd een volkomen letterlijke weergave vormen van datgene wat in het debat naar voren is gebracht. De Kamerleden hebben krijgen telkens de dag na het uitspreken tot 13.00 uur de gelegenheid om correcties aan te brengen op de 1 Foolen (1986). 2 Van Noppen (2010). 3

(4)

weergave van hun woorden en dat betekent dat zij kennelijke versprekingen nog kunnen corrigeren. Daarmee wordt het Nederlands zoals wij dat aantreffen in termen van De Saussure eerder langue dan zomaar parole.4 of in termen van Chomsky eerder competence dan

performance.5

• Verder is het interessant dat in Kamerdebatten de sprekers niet altijd erop uit zijn om de

gevoelens van hun gesprekspartners te ontzien, want het gaat erom het publiek te overtuigen en sprekers die een standpunt verdedigen dat strijdig is met het hunne, juist in het nauw te brengen. Voor het gebruik van modale partikels betekent dit dat deze niet alleen de Face Threatening Act hoeven af te zwakken, maar soms ook juist kunnen bekrachtigen.

Daartegenover staat echter wel dat informatie over de intonatie, waarover wellicht ook genoeg

belangwekkends valt op te merken, in de schriftelijke weergave van de Handelingen ontbreekt. Op dat aspect kan ik dus niet nader ingaan.

Voor het goede begrip van de fragmenten kan ik de wijze waarop de communicatie tijdens een Kamerdebat geschiedt, toelichten. Iedereen wordt geacht zich te richten tot de voorzitter. De voorzitter ziet daarop toe, maar dit sluit niet uit dat sprekers zich wel degelijk rechtstreeks tot elkaar richten. Dit gebeurde ook herhaaldelijk tijdens het debat van 16 en 17 september. Zo reageerde de voorzitter met:

2. De voorzitter: Ik ontneem u even het woord, mijnheer Pechtold, omdat u beiden elkaar

rechtstreeks aanspreekt. In deze zaal is het gebruik dat u dat via de voorzitter doet. Dat komt de discussie, zult u merken, echt ten goede. 6

Desondanks valt op dat de directieven en de imperatieven die in het debat werden uitgesproken, zelden voor de voorzitter waren bedoeld en eigenlijk telkens aansporingen betroffen voor de voorafgaande sprekers. Zo was het bij de interruptie

3. De heer Rutte (VVD): Gaat u nou eens een keer iets doen! 7

niet de bedoeling van de spreker dat de voorzitter haar stoel zou verlaten en bijvoorbeeld de vergaderzaal zou gaan stofzuigeren, maar bleef zij gewoon zitten en reageerde de voorafgaande spreker (premier Balkenende) met een uitleg van wat er al allemaal was gedaan.

De voorzitter ziet tevens toe op het taalgebruik. Dit moet redelijk beschaafd blijven. Dit betekent dat op zich interessant onderzoek naar taboe-termconstructies zoals Hoeksema en Napoli met uitdrukkingen zoals “the hell”, “the fuck” of “the shit” 8 met het materiaal van zo’n Kamerdebat niet valt na te doen. De verdere opbouw van deze scriptie is als volgt. Eerst ga ik in op de imperatieven in het

Nederlands. Daarna bespreek ik de directieven binnen onze taal. Vervolgens besteed ik aandacht aan de (modale) partikels in onze taal en daarbij komt dan tevens de analyses van Vismans en Fortuin aan bod. Ten slotte formuleer ik enige conclusies.

4

Saussure, F. de (1916/2005): “En séparant la langue de la parole, on sépare du même coup: 1° ce qui est social de ce qui est individuel; 2°ce qui est essentiel de ce qui est accessoire et plus ou moins accidentel. La langue n’est pas une fonction du sujet parlant, elle est le produit que l’individu

enregistre passivement…” blz. 30.

5

Chomsky (1964): “Clearly the description of intrinsic competence provided by thr grammar is not to be confused with an account of actual performance, as de Saussure emphasized with such lucidity (…). Nor is it to be confused with an account of potential performance.” blz. 10.

6

Handelingen Tweede Kamer, 17 september 2009, blz. 3-117.

7

Handelingen Tweede Kamer, 17 september 2009, blz. 3-112.

8

(5)

2.

Imperatieven in het Nederlands

2.1 Morfologische en syntactische kenmerken van Nederlandse imperatieven

Imperatieven lijken qua vorm eenvoudig te identificeren. De persoonsvorm van een imperatieve zin heeft een specifieke positie vooraan in de zin en ze kent een specifieke flexie. Toch blijkt bij nadere beschouwing de werkelijkheid iets complexer.

2.1.1 Tempus

Werkwoorden in de gebiedende wijs komen volgens de schrijvers van de Praktische cursus

zinsontleding alleen voor in de tegenwoordige tijd:

“De PERSOONSVORM (pv) is het zinsdeel dat in een andere ‘tijd’ kan worden overgebracht. Alleen de ‘gebiedende wijs’ kan niet in een andere tijd worden gezet.” 9

Daarmee is niet iedereen het eens. De Grammatica van het hedendaags Nederlands benoemt namelijk nog een mogelijkheid:

“Naast de genoemde vormen kennen we ook wel een gebiedende wijs in de verleden tijd (gewoonlijk alleen de voltooid verleden tijd), zoals bijvoorbeeld in Had maar gewacht! Was dan ook gestopt! ” 10

Duinhoven gaat nog iets verder. Hij wijst op het ontstaan van een imperatief van het imperfectum:

“De Nederlandse imperatief blijkt in ontwikkeling: de betekenis verschuift van bevel naar dwang. De taal verandert waar we bij staan. De nieuwe imperatief van het imperfectum is niet meer te stuiten.“ 11

Duinhoven noemt als voorbeelden van de imperatief van het imperfectum:

“Stopte dan ook!

Was maar liever wat voorzichtiger! Reed niet zo hard!”

De ontwikkeling die hij suggereert zou bijzonder interessant zijn als deze zich werkelijk on onze standaardtaal zou voordoen. Het is echter zeer de vraag of ze méér betreft dan een momentopname van enkele opzettelijke constructies. Tegen de bewering van Duinhoven pleit dat ik in het gehele Kamerdebat van 16 en 17 september 2009 niet één imperatief in het imperfectum heb weten te signaleren. 12 Niet alleen in Kamerdebatten zijn ze bijzonder zeldzaam, maar ook daarbuiten zijn de verledentijdsimperatieven zeer zeldzaam. Ze lijken telkens ze ook een modaal partikel te vereisen:

4. Reed dan niet zo hard!

kan een correcte Nederlandse zin zijn, maar de volgende beslist niet:

5. * Reed!

9

Klein, M. en M.C. van den Toorn (1991), blz. 10. De laatste auteur onderkent echter in Toorn, M.C. van den (2003): “Veel Nederlandse taalgebruikers, onder wie auteurs van naam, hebben kennelijk geen last van een ‘onbestaanbare’ verleden tijd van de gebiedende wijs …” en hij signaleert dat deze taalgebruikers die vorm wel degelijk gebruiken.

10

Klooster, W. (2001), blz. 44.

11

Duinhoven, A.M. (1997), blz. 57-58. Met dwang bedoelt Duinhoven in dezen het gebruik van de imperatief ongeacht de uitvoerbaarheid van de beoogde handeling. Doordat het lang niet altijd mogelijk is om de geschiedenis terug te draaien, zijn imperatieven in het imperfectum immers vaak onuitvoerbaar.

12

(6)

2.1.2 Flexie

Volgens de Grammatica van het hedendaags Nederlands is ook de morfologie van de imperatief uiterst eenvoudig:

“De gebiedende wijs (imperatief, imperativus) kent in het moderne Nederlands in het standaardgeval maar één vorm, voor zowel enkelvoud als meervoud, die als regel gelijk is aan de eerste persoon enkelvoud van de tegenwoordige tijd: Kom! Verroer je niet!, Blijf binnen! enz. Een uitzondering is het werkwoord zijn, dat in de gebiedende wijs niet de vorm van ben(t) krijgt maar wees: Wees stil! Wees voorzichtig!” 13

Proeme bestrijdt echter de veronderstelling dat wees de imperatief is van zijn. omdat wees en ben zowel in vraagzinnen en mededelende zinnen als in imperatiefzinnen in dezelfde posities voorkomen; volgens hem heeft wezen ook een meer specifieke betekenis dan zijn: bij imperativuszinnen met

wezen (“Wees op zo’n partijvergadering maar eens de enige tegenstemmer.”) heeft de spreker enige

inzet op het oog om in de bedoelde rol te treden, terwijl bij imperatiefzinnen met zijn (“Ben maar eens op zo’n partijvergadering de enige tegenstemmer.”) de toegesprokene al in die rol zit of deze niet kan vermijden.14

Als wij deze analyse toepassen op interrupties tijdens het Kamerdebat:

6. Mevrouw Kant (SP): U moet natuurlijk zeggen dat alles openligt, maar wees dan ook eens

open en geef gewoon eerlijk aan wat u daarvan vindt. 15

7. De heer Rutte (VVD): Wees een kerel. Laten wij samen naar het Centraal Planbureau gaan

en kijken wie er gelijk heeft. 16

dan betekent dit dat het gebruik van “wees” impliceert dat de toegesprokene (Balkenende) niet uit zichzelf openheid betrachtte of zich als een kerel gedroeg.

De Haan meldt dat door taalverandering de aparte werkwoordsvorm voor de imperatief in het

Nederlands is verdwenen, op een relict als de vorm wees bij zijn na 17, welke uitzondering Proeme dus ook bestrijdt. Als er in het Nederlands niet één werkwoordsvorm meer voorkomt die specifiek geldt voor de imperatief, kan men zich afvragen of men de imperatief bij de vervoeging van werkwoorden nog wel apart moet onderscheiden.

De Algemeen Nederlandse Spraakkunst onderscheidt (voor de persoonsvorm van een imperatiefzin) als vormen van de imperatief:

• de stam,

• stam + t (die vooral wordt gebruikt om meer dan één persoon aan te spreken, komt in formeel taalgebruik en in een enkele vaste verbinding voor) 18 en

imperfectumvormen van hebben en zijn in de imperatief van het plusquamperfectum. 19 De vorm waarin de persoonsvorm hier wordt verbogen is (de tweede persoon) enkelvoud in het imperfectum. Er zijn (nog) geen (formele) varianten gesignaleerd om meer dan één persoon aan te spreken:

13

Klooster, W. (2001), blz. 44.

14

Proeme, H. (1986), blz. 37. Overigens kan men zich ook voorstellen dat de tegenstemmer na afloop van zo’n vergadering dat over zichzelf zegt, waardoor het eerder een verzuchting is.

15

Handelingen Tweede Kamer, 17 september 2009, blz. 3-125

16

Ibid., blz. 3-139.

17

Haan, S. de (1986), blz. 253.

18

Zo kennen we die vorm in bepaalde liedteksten: “Komt allen tezamen …” en “Ontwaakt

verworpenen der aarde …” Klooster, W. (2001) doet deze vorm echter af als ouder Nederlands (blz. 44). In schrijftaal komen we overigens tegenwoordig redelijk vaak formuleringen tegen van de vorm: “Wordt lid van …” of “Houdt rekening met…” terwijl andere imperatieven niet met t worden gespeld. Dat is dan eerder een kwestie van onvoldoende beheersing van de spelling dan van taalverandering.

19

(7)

8. * Stoptet dan ook!

9. * Wast maar liever wat voorzichtiger! 10. * Werktet maar wat harder!

Wellicht wijst dat erop dat de regel voor deze formele variant voor meer dan één persoon niet langer productief is, maar bij 9 zou men wellicht nog kunnen denken aan de alternatieve archaïsche formulering:

11. Waart maar liever wat voorzichtiger!

(met als strekking: Was maar liever wat voorzichtiger geweest.)

Als er al iets klopt van de volgens Duinhoven onstuitbare opmars van de nieuwe imperatief van het imperfectum, dan lijkt daar dus tegenover te staan dat de formele meervoudsvorm langzaam maar zeker versteent.

2.1.3 Woordvolgorde

Een syntactisch kenmerk van de imperatiefzinnen is het ontbreken van een subject. De Haan noemt dit het meest specifieke van de imperatiefconstructie. 20 Duinhoven merkt hierover op:

“Ook wanneer er een zelfstandig (pro)nomen wordt toegevoegd, is dat geen subject maar een aanspreking: jij daar, kom eens hier! kom binnen, jongens!” 21

Nu kent het Nederlands wel meer zinnen zonder onderwerp zoals de beknopte bijzinnen, bijvoorbeeld

12. [Bij dezen beloof ik jou] om het probleem te verhelpen. 13. [Ik dwing hem] onmiddellijk terug te keren.

Deze beknopte bijzinnen hebben echter wel degelijk een logisch onderwerp, bij 12: ik en bij 13: hij. Binnen Chomsky’s theorie van Government and Binding wordt het bestaan van een onuitgesproken onderwerp bij zulke zinnen verondersteld en dit onderwerp wordt een specifieke positie toegekend in de woordvolgorde en aangeduid met PRO. Nu gaat Chomsky, in zijn Lectures on Government and

Binding niet specifiek in op imperatieven, maar men zou kunnen vermoeden dat dan ook bij een

imperatief telkens een PRO-plaats in het geding is die verwijst naar de toegesprokene (dus “jij”, “u” of “jullie”). Duinhoven stelt echter dat vele imperatieven een ruimer bereik hebben dan de tweede persoon 22 want zijns inziens is bij de uitdrukking “Ban de bom!” de aansporing algemeen en niet specifiek gericht op de toegesprokene: “men moet de bom uitbannen.” Hoeksema wijst Duinhovens stelling af dat “Ban de bom!” niet zou zijn gericht op de toehoorder. Hij erkent dat de toehoorder bij graffiti en bij spandoeken een vage instantie kan zijn. Zijns inziens zou Duinhoven zich echter moeten afvragen waarom men wèl kan zeggen:

“Ban je eigen bom!”

maar niet:

* “Ban zijn eigen bom!”

terwijl de volgende modale zin weer wèl kan:

“Men moet zijn eigen bom maar bannen.”

(8)

Volgens Hoeksema kan dit geen andere reden hebben dan dat de imperatief altijd een verzwegen tweedepersoonssubject heeft. 23

Indien het ontbreken van een subject zou moeten worden beschouwd als de kern van de imperatief, dan zou dat kunnen betekenen dat men ook de zinnen met gelieve en verzoeke zou moeten

beschouwen als imperatiefzinnen:

14. Gelieve zich voor vertrek af te melden. 15. Verzoeke niet te roken,

Fortuin heeft echter juist de aandacht gevestigd op imperatiefconstructies waarin het subject als de beoogde agens wel degelijk wordt benoemd: congruerende imperatiefconstructies (CIC’s). 24 Als voorbeelden daarvan noemt hij onder meer:

Let jij eens op! Zeg jij eens iets!

Bent u wel een beetje voorzichtig straks.

Hij bestrijdt de gedachte dat zulke CIC’s geen eigenlijke vraagzinnen zouden zijn maar vraagzinnen die directief worden geïnterpreteerd, omdat ze worden gebruikt in contexten waarin ze niet kunnen worden geïnterpreteerd als vraagzin en omdat ze worden uitgesproken met een lage toon die niet past bij vraagzinnen.

Zulke imperatiefconstructies komen, naast imperatieven zonder subject, ook wel degelijk herhaaldelijk naar voren in het Kamerdebat:

16. Mevrouw Kant (SP): Vertelt u het gewoon, dan kan ik erop reageren. 25

17. Mevrouw Halsema (GroenLinks): Geeft u nou maar eens een argument waarom u er nu voor

kiest om te bezuinigen op ontwikkelingssamenwerking. 26

18. De heer Wilders (PVV): Wacht u maar af waar ik dadelijk mee kom. 27 19. Mevrouw Hamer (PvdA): Gaat u nou eens op mijn punt in. 28

20. De heer Pechtold (D66): Noemt u dan eens iets. U gaf wat algemene termen. 29 21. De voorzitter: Vertelt u maar gewoon. Het is hier geen quiz. 30

22. De heer Rutte (VVD): Gaat u nou eens een keer iets doen! 31

In de imperatiefzin staat de persoonsvorm vooraan, tenzij daarvoor nog een vocatief is geplaatst.

23. Kom eens hier jij. 24. * Eens kom hier, jij! 25. Jongens, kom binnen! 26. * Binnen kom, jongens!

Een specifiek geval vormen de zogenoemde succesimperatieven, waarover Corver een kort artikel publiceerde. 32 Het betreft formuleringen zoals Werk ze! en Vergader ze! die geen “bevel”-interpretatie toestaan. Volgens Corver zijn zulke succesimperatieven uitgesloten in partikel- en resultatiefstructuren (*Eet ze op! *Verf ze groen). Zulke succesimperatieven zijn echter niet naar voren gekomen in het Kamerdebat.

23

Deze overwegingen legde J. Hoeksema mij per e-mail voor en ze zetten in ieder geval de overhaaste observaties van Duinhoven op losse schroeven.

24

Fortuin, E. (2004).

25

Handelingen Tweede Kamer, 16 september, blz. 2-12.

26 Ibid., blz. 2-94. 27 Ibid., blz. 2-68. 28 Ibid., blz. 2-91. 29 Ibid., blz. 2-91. 30

Handelingen Tweede Kamer, 17 september, blz. 3-134.

31

Ibid., blz. 3-112.

32

(9)

2.2. Gebruiksmogelijkheden van Nederlandse imperatieven

Als men imperatieven identificeert aan de hand van hun vorm, dan kan men in kaart brengen hoe men deze vorm zoal gebruikt. Daarover wordt evenwel verschillend gedacht.

2.2.1 Pogingen tot definitie

Volgens Fortuin is het element directiviteit onderdeel van de betekenis van de imperatief, zodat ieder gebruik van de imperatief een directief karakter heeft:

“De betekenis van de imperatief kan als volgt worden omschreven:

De spreker geeft de hoorder een impuls om de door de imperatief genoemde handeling te realiseren.

Een dergelijke impuls veronderstelt dat de hoorder de handeling niet realiseert op het spreekmoment en niet geacht wordt uit zichzelf tot de realisering van de handeling over te gaan.” 33

Een tegenvoorbeeld tegen Fortuins bewering dat elke imperatief een directief karakter zou dragen, wordt gevormd door focusconstructies met kijk eens, waarover Jansen schrijft, die eerder een

exclamatief dan een directief karakter dragen. 34 Zo constateert Jansen dat op “Kijk eens wat een mooi beeld.” de reactie “Oké, doe ik.” vreemd zou zijn. Bij het uiten van zo’n constructie gaat de spreker er al van uit dat de entiteit waarvoor hij aandacht wil, makkelijk valt waar te nemen door de

toegesprokene. De spreker geeft te kennen dat hij deze entiteit opmerkelijk vindt. Proeme verdedigt een ruimere definitie van de imperatief, dan Fortuin doet:

“Als omschrijving van IMPERATIVUS stel ik voor: de spreker zet de toegesprokene(n) ertoe aan zichzelf

te beschouwen als in het genoemde de rol vervullend die anders (bij een ander zinstype) zou worden vervuld door de referent van het subject.” 35

Overweging die aan zijn ruimere definitie ten grondslag ligt, is dat er bij imperatiefzinnen naast de uitvoeringsinterpretatie ook een voorstellingsinterpretatie zou moeten worden onderscheiden. Bij de omschrijving die De Haan voorstelt is de rol van de toegesprokene zelfs geheel uit beeld verdwenen:

“In het scala van gebruiksgevallen van de imperatief lijkt mij de constante factor dat de spreker in de spreeksituatie een stand van zaken aan de orde stelt niet als werkelijkheid, maar als een mogelijkheid waarvan de verwerkelijking binnen de specifieke spreeksituatie op een specifieke wijze toepasselijk is. Daarbij is de wijze waarop die verwerkelijkingtoepasselijk is, variabel” 36

Impliciet ondersteunt Duinhoven met zijn stelling dat vele imperatieven (zoals “Ban de bom!”) een ruimer bereik hebben dan de tweede persoon 37 de visie van De Haan dat de toegesprokene uit de definitie kan worden weggelaten. Bij de omschrijving van De Haan valt echter geen duidelijk onderscheid meer te maken tussen modale zinnen als:

27. Nu zou het toch een moeten gaan regenen.

en echte imperatieven, zoals:

28. Hoepel op!

33

Fortuin, E. (2003), blz. 25.

34

Jansen, Th.A.J.M. (2006); dat er overigens al veel eerder in het Nederlands imperatieve zinnen voorkwamen met een uiterst zwakke directieve strekking, moge blijken uit de liedtekst: “Merck toch hoe sterck nu int werck sich al steld…” van Adriaan Valerius (Nederlandsche gedenck-clanck, 1626)

(10)

terwijl onduidelijk blijft hoe zijn omschrijving een imperatief als:

29. * Regen!

zou moeten uitsluiten. Ook op dit punt blijkt de rol van de toegesprokene van belang

Een dergelijke reeks imperatieven, die niet per se aansporing vormt aan de toegesprokene (de voorzitter of anders Rutte) viel ook op tijdens het Kamerdebat:

30. Minister Balkenende: Het perspectief – dat komt u ook tegen in de Miljoenennota – is een

perspectief van: denk niet alleen aan het hier en nu, maar kies voor het

langetermijnperspectief. Heb oog voor zaken als innovatie, ondernemerschap en kennis. Zorg dat je excelleert. Zorg dat je gebruik maakt van die sterke internationale positie die Nederland heeft. Zet in op het thema “duurzaamheid”. Kies voor een veilige samenleving. Zorg ervoor dat mensen met respect met elkaar omgaan. Zorg ervoor dat de financiële basis solide is. 38 Men zou echter kunnen stellen dat de vage instantie die hier wordt toegesproken en iets wordt opgedragen de Nederlandse politiek is.

Boogaart signaleert de opkomst van de conditionele imperatief waarbij de zin na de imperatief vervolgt met “en”:

“De gebiedende wijs geeft in dit type zinnen geen uitdrukking aan een aansporing of gebod, maar valt nog het best te omschrijven met behulp van een voorwaardelijke bijzin: Als je de was buiten hangt, gaat

het (altijd) weer regenen.” 39

De conditionele imperatief lijkt nog niet erg doorgedrongen in het parlementaire taalgebruik. Tijdens het Kamerdebat waren zulke formuleringen namelijk nauwelijks te ontdekken:

31. De heer Rutte (VVD): Dit lijkt mij zó belangrijk, dus dan ″mot″ dat maar. Neem dan ook het

hele Deense model over, zodat de leeftijd naar 24 jaar gaat en je een waarborg moet storten als je hier naartoe komt. 40

32. De heer Rutte (VVD): Stop het geld nu in de hoofdgeldstroom en probeer zo min mogelijk te

leiden via de aparte potjes. 41

33. Minister Balkenende: Laten wij dan ook enigszins consistent zijn en niet al na een paar

maanden zeggen dat wij het weer anders gaan doen. 42

Als er in deze gevallen al sprake is van een conditionele formulering dan lijkt immers deze telkens wel degelijk gepaard te gaan met een aansporing.

Kennelijk lopen de meningen sterk uiteen over wat een imperatief moet en kan betekenen. Het materiaal van het Kamerdebat wijst er echter op dat men wel veel gesproken standaard-Nederlandse imperatieven buiten de orde zou moeten verklaren als men zou vasthouden aan de enge opvatting van de imperatief die Fortuin verdedigt als per definitie directief.

2.2.2 Betekenisverschillen van gebruiksvarianten

De definitie die Proeme geeft, heeft alles te maken met het feit dat hij rekening wenst te houden met imperatieven in samengestelde zinnen:

Wees het een keer met hem oneens en je hebt meteen ruzie. Hang de was buiten en het gaat regenen.

38

Handelingen Tweede Kamer, 17 september, blz. 3-111.

39

Boogaart, R., blz. 1.

40

Handelingen Tweede Kamer, 16 september, blz. 2-36.

41

Ibid., blz. 2-45

42

(11)

Met Proeme lijkt Fortuin op alle punten van mening te verschillen. Deze acht Proemes analyse aanvechtbaar om twee redenen. Zijns inziens verklaart de analyse niet waarom het bij de gewone imperatief altijd gaat om een toekomstige handeling en niet om een handeling die in het verleden ligt en ze verklaart evenmin waarom de imperatief zonder context eerder wordt geïnterpreteerd als een oproep om de handeling uit te voeren dan als een oproep om zich de handeling voor te stellen. Fortuin doet gevallen van imperatieven die gaan over handelingen in het verleden (Had dan ook niet zo

vervelend gedaan), waarbij de handeling niet meer kan worden uitgevoerd en waarbij de

toegesprokene wel noodgedwongen moet volstaan met zich de handeling voor te stellen, af als geen eigenlijke imperatieven. Hij stelt ook dat in gevallen van imperatieven waarin het element ‘uitvoeren’ niet aanwezig is, moeten worden gezien als afgeleide gevallen waarin de spreker doet alsof hij de hoorder een impuls geeft maar waarbij de context duidelijk maakt dat het niet de bedoeling is dat de hoorder daadwerkelijk overgaat tot realisatie van de imperatiefhandeling. 43

Proeme benoemt bij imperativuszinnen met dan ook een betekenisverschil tussen de voltooid verleden tijd en de onvoltooid verleden tijd:

“Ovt-imperativuszinnen met aan een pas tijdens het spreekmoment bekende omstandigheid refererend

dan ook kunnen altijd worden vervangen door vvt-imperativuszinnen zonder dat er semantische

incoherentie ontstaat. De betekenis van de imperativuszin bij die vervanging van ovt door vvt natuurlijk wel, hetgeen alleen al blijkt uit het feit dat had dan ook niet zo hard gereden een duidelijk minder agressief verwijt verwoordt dan reed dan ook niet zo hard” 44

De Haan onderscheidt naast de voorstellingsvariant die Proeme heeft geïdentificeerd, de uitvoeringsinterpretatie en hierbij specificeert hij vijf gebruiksmogelijkheden van de Nederlandse imperatief: de bevel/advies-variant, de instructie/advies-variant, de toestemmingsvariant, de wensimperatief en de verwensingsvariant. 45

Deze gebruiksmogelijkheden laten zich als volgt omschrijven:

• De bevel / advies-variant: Bij deze uitvoeringsvariant gaat het om de wens van de spreker. • De instructie / advies-variant: Hiermee geeft de spreker aan hoe de aangesprokene moet

handelen om een bepaald doel te bereiken.

• De toestemmingsvariant: Hierbij gaat het om de wens van de aangesprokene, niet die van de spreker.

• De wensimperatief: Hiermee wenst de spreker de toegesprokene een goed verloop toe van het aangeduide gebeuren.

• De verwensingsvariant: Hiermee geeft de spreker uiting aan zijn negatieve gevoelens jegens de toegesprokene.

Het is voor discussie vatbaar is of deze varianten altijd zo scherp kunnen worden onderscheiden en ze telkens werkelijk verschillende gebruiksmogelijkheden vertegenwoordigen. Zo kwamen er in het Kamerdebat diverse gevallen naar voren, waarbij het dubieus is tot welke gebruiksmogelijkheid men ze moet rekenen:

Ondubbelzinnig kan men de volgende uitspraak als een bevel/adviesvariant benoemen:

34. De heer Wilders (PVV): Ik gaf antwoord op een vraag, ik gaf gewoon antwoord op een vraag.

Schei toch uit! 46

en de woorden die Rutte in het volgende citaat in de mond worden gelegd vormen ook een goed voorbeeld van de verwensingsvariant:

35. Mevrouw Hamer (PvdA): Is dat nu uw daadkracht, mijnheer Rutte? Tegen de mensen zeggen:

stik maar? 47 43 Fortuin, E. (2003), blz. 26-27. 44 Proeme, H. (1984), blz. 253. 45 Haan, S. de (1986), blz. 254-257. 46

Handelingen Tweede Kamer, 16 september, blz. 2-74.

47

(12)

maar gezien de ironische bedoeling, is het twijfelachtig of men de volgende interventies kan identificeren als toestemmingsvarianten:

36. De heer Wilders (PVV): Het immigratiefeest moet doorgaan, blijf maar lekker twee jaar langer

doorwerken, twee jaar zwoegen en zweten om dit rare experiment te financieren. 48

37. De heer Pechtold (D66): De heer Eurlings zit te lachen; ja, neem er nog maar een. 49

en iets dergelijks geldt ook vooreen eventuele instructie/advies-variant bij:

38. De heer Pechtold (D66): Ik vind dit zo jammer, mevrouw Kant. U heeft weer een punt

gevonden voor de campagne, namelijk iets waar u het niet mee eens bent en dat is zoals ik de SP de afgelopen decennia ken. Kijk eens: dan voer je actie en dan maak je lawaai. 50

48

Ibid., 2-69

49

Handelingen Tweede Kamer, 17 september, blz. 3-129.

50

(13)

3. Directieven in het Nederlands

Directieven vormen geen grammaticale categorie; men kent uitspraken door ze als directieven te benoemen een specifieke communicatieve functie toe. In dit hoofdstuk zal ik dat nader toelichten.

3.1 De gebruiksmogelijkheden van directieven in het Nederlands

Als Searle de term “directief” introduceert, bouwt hij voort op de taalhandelingstheorie van Austin. Deze rekent bevelen en adviezen tot de exercitives: “the giving of a decision in favour of or against a certain course of action.” 51 Searle geeft de volgende omschrijving:

“Directives. The illocutionary point of these consists in the fact that they are attempts (of varying degrees, and hence more precisely, they are determinates of the determinable which includes

attempting) by the speaker to get the hearer to do something. They may be very modest “attempts,” as when I invite you to do it or suggest that you do it, or they may be very fierce attempts as when I insist that you do it.” 52

Latere auteurs hanteren eenvoudiger omschrijvingen, bijvoorbeeld:

“A DIRECTIVE act is any illocutionary act which essentially involves the speaker trying to get the hearer to behave in some required way.” 53

Searle heeft zijn bevindingen echter niet weten om te zetten in een goed toetsbare theorie:

“The philosopher’s paradigm has normally been to get a set of logically necessary and sufficient conditions for the phenomena to be explained; the linguist’s paradigm has normally been to get a set of structural rules that will generate the phenomena to be explained. I am unable to convince myself that either of these paradigms is apropriate for the present problem. (…) The question, How do I know he has made a request when he only asked me a question about my abilities? may be like the question, How do I know it was a car when all I perceived was a flash going past me on the highway? If so, the answer to our problem may be neither ‘I have a set of axioms from which it can be deduced that he made a request’ nor ‘I have a set of syntactical rules that generate an imperative deep structure for the sentence he uttered.’” 54

Zijn boodschap lijkt te zijn dat men een directieve strekking niet kan voorspellen maar telkens slechts achteraf kan constateren dat een bepaalde formulering een directieve strekking had. In sommige gevallen valt daar ook wel iets voor te zeggen. Wat immers in geschreven weergaven vanzelfsprekend altijd onzichtbaar blijft, is de rol die een bepaalde intonatie kan spelen bij de totstandkoming van een directief en deze rol valt niet altijd te verwaarlozen.

Er bestaan ook in het Nederlands grammaticaal uiteenlopende vormen waarmee men een directief kan uitdrukken: imperatief, interrogatief, indicatief, infinitief en een substantief en deze zijn ook allemaal voorgekomen in het Kamerdebat

39. De heer Rutte (VVD): Die kilometerheffing is een onding voor hardwerkend Nederland. Trek

dat voorstel nou in. 55

40. Mevrouw Halsema (GroenLinks): Zou u daar eens inhoudelijk op willen ingaan? Het is een

wilde vraag, maar probeert u het eens. 56

41. Minister Balkenende: Ik wil wel graag dat het verhaal eerlijk wordt gebracht. 57 42. De heer Slob (Christen-Unie): Aanpakken! 58

43. Mevrouw Hamer (PvdA): Ik zou willen voorstellen dat ik straks op uw punt terugkom; nog

even geduld. 59 51 Austin, J.L., (1975), blz. 155-156. 52 Searle, J.R. (1975b), blz. 355. 53

Hurford, J.R & Brendan Heasley (1983), blz. 262.

54

Searle, J.R. (1975a), blz. 82.

55

Handelingen Tweede Kamer, 16 september, blz. 2-46.

56

Handelingen Tweede Kamer, 17 september, blz. 3-138.

57

Ibid., blz. 3-135.

58

(14)

Ook Duinhoven noemt voor het Nederlands, als alternatieve mogelijkheden om een bevel tot uitdrukking te brengen, naast de gebiedende wijs van een werkwoord: een infinitief (hier blijven!

opletten!) maar benoemt verder een zelfstandig naamwoord (stilte! attentie!), een bijvoeglijk

naamwoord / bijwoord (stil! voorzichtig! snel!), een bijwoord (omhoog! voort! weg!), een voorzetsel-groep (naar buiten! in je mand!) en een voltooid deelwoord (opgelet! nu de brief geopend!). 60

Duinhoven benoemt ook hoe verschillende vormen wijzen op betekenisverschillen. Zo stelt hij dat bij de vorm van het voltooide deelwoord het einddoel centraal staat, terwijl de imperatief van datzelfde werkwoord dat niet doet. 61 Doordat in het Kamerdebat eigenlijk geen directieven in de vorm van een voltooid deelwoord voorkwamen, is het niet goed mogelijk om Duinhovens bewering hieraan te toetsen. Wel valt op te merken dat Hoeksema de hypothese verdedigt dat niet-finiete imperatieven geen vrije combinaties zijn van werkwoordsvormen en hun complementen maar dat het idiomen betreft die stuk voor stuk moeten worden geleerd. 62 Als dat klopt, dan zou er evenmin sprake hoeven te zijn van een generiek betekenisverschil tussen directieve voltooide deelwoorden en directieve imperatieven.

Wellicht kan men wel aan de hand van de maximen van Grice 63 verklaren waarom een formulering een directieve strekking verkrijgt. Als iemand zegt:

44. De voorzitter: Nee, nee, nee, u vervolgt uw betoog. 64

terwijl de aangesprokene evident nog van plan is om uitgebreid te reageren op een interruptie, dan zou men het in termen van Grice een conversationele implicatuur kunnen noemen dat deze uitspraak directief is bedoeld. Anders zou de spreker namelijk de stelregel van kwaliteit schenden, die de verwachting uitdrukt dat bijdragen echt zijn en geen bedrog vormen.

En als iemand zegt:

45. De voorzitter: Uw vervolgvraag, mevrouw Hamer. 65

terwijl de toegesprokene juist voortborduurt op een reactie op een eerdere vraag, dan is de conversationele implicatuur kennelijk dat het de bedoeling van spreker is dat de aangesprokene ogenblikkelijk overgaat tot een nieuwe vraag.

Volgens Fortuin zijn taalgebruikers in staat om subtiele betekenisonderscheidingen te maken tussen de directieve infinitief en de imperatief, terwijl taalkundigen de grootste moeite hebben om inzicht te krijgen in deze verschillen. 66 Hij onderscheidt vijf veelvoorkomende gebruikstypes van de directieve infinitief:

• de spreker of auteur van een opschrift noemt de handeling die volgens een bepaalde procedure passend is,

• de spreker geeft het startsein voor een handeling,

• de spreker geeft aan dat het uitvoeren van de infinitiefhandeling in de gegeven context de passende handeling is volgens een bepaald ‘script’,

• de spreker is het niet eens met de door de toehoorder uitgevoerde handeling en benoemt de in de context passende handeling en

• de spreker benadrukt het belang van het uitvoeren van de handeling.

Volgens hem kan de infinitief niet worden gebruikt in gevallen waar de spreker de toehoorder uitnodigt om een bepaalde handeling uit te voeren en maakt de spreker zijn appèl persoonlijker door een imperatief te gebruiken. 59 Ibid., blz. 2-56. 60 Duinhoven, A.M. (1984), blz. 148. 61 Ibid., blz. 150. 62 Hoeksema, J. (1992), blz. 127 63 Grice, H.P. (1975) 64

Handelingen Tweede Kamer, 16 september, blz. 2-20.

65

Handelingen Tweede Kamer, 17 september, blz. 3-110.

66

(15)

Enige twijfel blijft echter op zijn plaats of Nederlandse moedertaalgebruikers bij de directieve infinitief

en masse zulke subtiele betekenisonderscheidingen maken, als Fortuin deze benoemt. Weliswaar

werd in het Kamerdebat een persoonlijke oproep om op te stappen als geformuleerd als een imperatief:

46. De heer Wilders (PVV): Minister-president, stop er toch mee. Stuur die roestbak naar de sloperij en incasseer die slooppremie. 67

maar een aansporing om demonstratief weg te lopen uit het debat werd ook zó verwoord:

47. De heer Pechtold (D66): Zij gaan toch niets toezeggen. Zij gaan het niet uitrekenen voor u. Ik zou zeggen: hup lopen. 68

waarbij “hup lopen” juist wel een persoonlijk appèl is aan de toegesprokene om de zaal te verlaten.

3.2 Syntactische of pragmatische beperkingen op de formulering van directieven

Als men op Searle zou afgaan, dan lijkt het alsof het uitdrukken van een directief volkomen onafhankelijk is van syntactische structuren. Dat dit niet helemaal waar is, blijkt echter als men formuleringen beschouwt waarbij de directieve strekking verdwijnt zodra men een bepaalde kleine wijziging aanbrengt in de zinsbouw.

Zo wijst Hoeksema in een artikel over directieven met als kern een infinitief, een voltooid deelwoord of een adjectief69 op niet-imperatieve bevelende zinnen die, anders dan imperatieven, steeds een negatie uitsluiten of juist steeds een negatie verlangen:

niet aankomen! * aankomen! niet geaarzeld! * geaarzeld! opgelet! * niet opgelet! voorzichtig * niet voorzichtig! niet zo snel! * zo snel! niet zo doordraven! * zo doordraven! niet te wild! * te wild! niet te laat komen! * te laat komen!

Hij meent dat het voorkomen van verboden zonder corresponderend gebod en vice versa vooral lijkt te worden geregeerd door pragmatische overwegingen, met name of men een bepaalde handeling eerder zal gebieden of verbieden.

Fortuin laat zich niet overtuigen door Hoeksema’s argumentatie omdat hij zich in sommige gevallen een context kan voorstellen, waarin er wèl een polaire tegenhanger mogelijk is (* Aanraken! –

Aanraken, aanraken, die knop!”) en omdat veel van Hoeksema’s observaties van ontbrekende polaire tegenhangers net zo goed gelden voor de imperatief (Blijf er vanaf! - ? Blijf er niet vanaf).

Ik meen echter dat het mede ervan af zal hangen of de betrokken uitdrukking een melioratieve of een pejoratieve connotatie heeft. Zo zal iemand die vindt dat aarzelingen terecht zijn, bijvoorbeeld eerder roepen:

48. De heer Rutte (VVD): Blijf als overheid nou met je tengels van dat soort processen af. Ga

daar niet tussen zitten! 70

67

Handelingen Tweede Kamer, 16 september, blz. 2-68.

68

Handelingen Tweede Kamer, 16 september, blz. 2-69. Dat Pechtold met zijn woordkeus niet zomaar een geheel nieuw soort taalgebruik introduceert, moge blijken uit: “… Toen Osewoudt door de controle heen was, keek Moorlag om, zag hem, maar bleef doorlopen. Nu niet gaan hollen. Waarom doet hij zo gek? Osewoudt maakte lange stappen.” (Hermans, W.F. (1958), blz. 73); “Nu niet gaan hollen.” vormt hier immers wel een persoonlijk appèl van het romanpersonage Osewoudt aan zichzelf.

69

Hoeksema, J. (1992).

70

(16)

En iemand die vindt dat er al te voorzichtig (op zich melioratief) wordt opgetreden, zal dat bijvoorbeeld eerder uitdrukken met:

49. Mevrouw Verdonk (Verdonk): Zet dat nou eens om in concrete daden. 71

En iemand die meent dat er wel degelijk wat meer mag worden doorgeredeneerd, zal niet zozeer spreken van het pejoratieve doordraven maar dat bijvoorbeeld eerder uitdrukken met:

50. De heer Pechtold (D66): U moet niet kijken, u moet kiezen. 72

Fortuin blijkt het in zijn artikel over de directieve infinitieven 73 ermee eens dat bij een directief niet zomaar elke zinsconstructie mogelijk is. Zo noemt hij directieve infinitieven in minder gevallen dan imperatieven combineerbaar met verzachtende partikels zoals: toch, nou en eens. Hij geeft voorbeelden als:

? Toch beter je best doen! ? Nou hierkomen!

? Eens hierkomen!

Het is voor discussie vatbaar of deze voorbeelden inderdaad door alle native speakers van het Nederlands telkens zullen worden ervaren als dubieuze zinsconstructies. In het Kamerdebat kwamen nauwelijks directieve infinitieven naar voren. Toch bestaan er wel degelijk pragmatische contexten waarin de genoemde formuleringen zouden passen, zoals:

51. Ik weet dat jij je hebt rotgewerkt, maar zonder diploma ben je nergens. Dat betekent: toch

beter je best doen!

52. Ik begrijp dat jij overal wordt gevraagd, maar dit is een bijzondere gelegenheid. Dus nou

hierkomen!

53. We wachten al verdomd lang op jouw bezoek. Eens hierkomen!

Hoe het ook zij, dat bij directieven in de vorm van een indicatief of een substantief evenmin zomaar elk partikel kan worden toegevoegd, moge blijken uit:

54. * U heeft het woord maar niet! 55. * Daar is het gat van de deur nou! 56. * Toch attentie!

Op zich kunnen deze zinnen tot correct Nederlands worden gerekend, maar toevoeging van de partikels doet de directieve strekking teniet. Niet-imperatieve directieven hebben kennelijk de nodige beperkingen in hun zinsopbouw.

71

Handelingen Tweede Kamer, 17 september, blz. 3-152.

72

Handelingen Tweede Kamer, 16 september, blz. 2-28.

73

(17)

4. De term en het concept van partikel

Tot nog toe is herhaaldelijk de term ‘(modaal) partikel’ gevallen, zonder dat deze precies werd toegelicht. Hier gaat deze omissie worden weggewerkt. De categorie is eeuwenlang nogal stiefmoederlijk behandeld als een restcategorie.

Dat er binnen de natuurlijke taal woorden voorkomen die maar in beperkte mate iets toevoegen aan de betekenis van een zin, werd al vroeg gesignaleerd. Voor welke woorden dit geldt, is echter een kwestie waarover vanaf het begin van de taalanalyse verschillend wordt gedacht. Zo rekent Aristoteles voegwoorden, voorzetsels en lidwoorden bij gebrek aan referenten tot deze categorie (syndesmoi)

74

terwijl de stoïcijn Chryssippos althans bij voegwoorden wel degelijk een logische betekenis

onderkent. Vaak werden ze ook gezien als slechts opvulsels. Denk bijvoorbeeld aan de woorden van Dionysius Thrax rond het jaar 100 voor het begin van onze jaartelling:

“Παραπληρωµατικοὶ δέ εἰσιν ὅσοι µέτρου ἢ κόσµου ἕνεκεν παραλαµβάνονται.”

75

Tegelijkertijd heeft men gesignaleerd dat de woorden waar men het over had geen verbuiging of vervoeging kennen. De term partikel werd en wordt zodoende op verschillende wijzen gebruikt.

Sommigen definiëren dit begrip vooral in termen van hun betekenis, hoe moeilijk dat ook is. Zo acht de Engelse empirist Locke de uitdrukking particles van toepassing op alle woorden die geen “ideas” of

“propositions” uitdrukken, maar die aanduiden dat de “mind” bewerkingen op de “ideas” verricht:

“The words whereby it [the mind] signifies what connexion it gives to the several affirmations and negations that it unites in one continued reasoning or narration, are generally called particles; and it is in the right use of these that more particularly consists the clearness and beauty of a good style. …. They are all marks of some action or intimation of the mind; and therefore to understand them rightly, the several views, postures, stands, turns, limitations, and exceptions, and several other thoughts of the mind, for which we have either none or very deficient names, are diligently to be studied.”76

Aan de andere kant definieert Het Woordenboek der Nederlandsche Taal de term partikel binnen de spraakkunst vooral in morfologische termen::

“Benaming voor de onveranderlijke rededeelen (partes orationis), ontleend aan de latijnsche

grammatica. Vergelijk COMENIUS, Portael (aº. 1658), 144: „Wat noemt gy Bywerpsels? Deeltjes (lat.

Particulas), welcke andere Woorden ofte voorgeset, ofte achter aen gevoegt worden.” Partikel wordt

echter nog niet gebruikt in de Ned. spraakkunsten van V. HEULE, MOONEN, SEWEL, DE HAES en BILDERDIJK. || Gelijk in vroeger' tijd de later vervallen ontkennende partikel en door niet versterkt werd, BRILL, Holl. Spraakl. 743. De bevestigende partikel ja, 745. Behalve de eigenlijke interjecties ... worden ook naamwoorden, verbuigingsvormen van werkwoorden, partikels, ... als interjecties gebruikt, 755. De vier onveranderlijke rededeelen, die ook partikels heeten, zijn: het bijwoord, het voorzetsel, het voegwoord, en het tusschenwerpsel, COSIJN, Spraakk. § 98.”77

Ook de Deense linguïst Jespersen vat het begrip ‘partikel’ nog op als mantelbegrip voor bijwoorden, voorzetsels, voegwoorden en tussenwerpsels:

“In nearly all grammars adverbs, prepositions, conjunctions and interjections are treated as four distinct “parts of speech”, the difference between them being thus put on a par with that between substantives, adjectives, pronouns and verbs. But in this way the dissimilarities between these words are grossly exaggerated, and their evident simmilarities correspondingly obscured, and I therefore propose to revert to the old terminology by which these four classes are treated as one called “particles.” 78

Zo’n weinig onderscheidende begripsopvatting leidt echter wel ertoe dat zowel problemen rondom partikels als de mogelijke oplossingen die men daarvoor heeft geformuleerd in de grote vergaarbak onzichtbaar worden. Zo kan Kärnä in zijn proefschrift over de categorie ‘partikel’ in Griekse, Latijnse en Duitse grammatica’s tot de conclusie komen dat we eigenlijk nog geen steek zijn opgeschoten:

74

Chapman, S. & C. Routledge (eds.) (2005), blz. 4.

75

Vertaling: “Opvullende (voegwoorden) zijn al diegene die omwille van metrum of de opsmuk worden gebuikt.” Swiggers, P., A. Wouters (1998), blz. 15.

(18)

“Wir hatten im Anfang (…) die Frage gestellt ob die Kritik berechtigt ist, nach der die Partikeln früher nicht gebührend behandelt worden seien. Die Kritik läßt sich nach dieser Analyse eher umkehren: in den modernen Untersuchungen über Grammatik findet sich kaum etwas, was nicht schon in der Antike untersucht worden wäre.” 79

Tegen dit sombere oordeel pleit dat er tegenwoordig alleen al voor de Nederlandse taal bijzondere kenmerken van het voorkomen van partikels worden benoemd en daarvoor ook verklaringen worden geformuleerd. Daarbij gaat het echter om een veel specifiekere opvatting van het begrip partikel. Zo stelt Foolen:

“In deze studie wil ik de term ‘partikel’ heel ruim hanteren voor al die woorden die geen bijdrage leveren aan de propositionele inhoud van een zin of uiting.” 80

De propositionele inhoud kan men hierbij opvatten in waarheidsconditionele zin: als een woord

bijdraagt aan de propositionele inhoud van de zin, dan moet de stand van zaken waarbij de zin waar is in overeenstemming zijn met dat woord en met de zin als geheel. Partikels, waarbij zo’n propositionele inhoud dus moet ontbreken, maken dan – mocht de zin in kwestie waar zijn – geen verschil uit voor de stand van zaken. Zo komen bij Foolen zulke woorden als “juist”, “zelfs”, “ook”, “al”, “maar”, “even”, “eens”, “nu” en “dan” in beeld.

Ook dergelijke partikels worden op verschillende wijzen ingedeeld. In moderne literatuur over partikels wordt geschreven over focuspartikels (of propositionele partikels) en modale partikels (of

schakeringspartikels 81). Bijvoorbeeld “juist”, “zelfs”, “ook” en “al” kunnen optreden als focuspartikels en deze brengen een bepaald deel van de zin onder de aandacht en roepen de gedachte aan alternatieven voor de focus op. Modale partikels lijken betrekking te hebben op de zin als geheel en schakeren deze gehele zinsinhoud op een subtiele wijze. Voorbeelden van zulke modale partikels zijn: “toch”, “maar”, “nou”, “eens” en “even”.

In zijn eerdergenoemde proefschrift richt Vismans 82 zijn aandacht op modale partikels maar hij onderscheidt deze nadrukkelijk van hun bijwoordelijke tegenhangers. Dit wil zeggen dat bij het modale partikel “toch” niet een tegenstelling bedoeld is, bij het modale partikel “maar” iets anders is bedoeld dan “slechts”, bij het modale partikel “eens” niet bedoeld is éénmaal 83 en bij het modale partikel “even” niet is bedoeld voor een korte periode.

Vismans richt zijn onderzoek op de wijze waarop zulke modale partikels voorkomen bij Nederlandse directieven. Fortuin vestigt de aandacht op de manier waarop modale partikels kunnen voorkomen of juist ontbreken bij imperatieven met een subject. Het valt op dat zowel Vismans als Fortuin geen pogingen lijken te doen om het optreden van dezelfde modale partikels te verklaren in niet-directieve of niet-imperatieve zinnen. Op zich valt er natuurlijk wat voor te zeggen om bepaalde

taalverschijnselen eerst te onderzoeken binnen een specifiek soort zinnen 84, om daarna te bezien of 79 Kärnä, A. (2000), blz. 192. 80 Foolen, A. (1993), blz. 13. 81

De ANS behandelt oordeelspartikels als een subklasse van de bijwoorden van modaliteit en onderscheidt daarbinnen focuspartikels en schakeringspartikels. ANS definieert schakeringspartikels vervolgens in formele zin als partikels die altijd onbeklemtoond voorkomen en die niet zelfstandig kunnen staan op de eerste zinsplaats. In semantische zin zouden ze de gehele zinsinhoud op een subtiele wijze schakeren en bij imperatieven uiteenlopende houdingen van de spreker uitdrukken (ANS (1997), blz. 457). Een Duits linguïstisch woordenboek geeft een nog specifiekere omschrijving van modalpartikel: “Satzadverb oder Modalwort (z.B. vermutlich, eigentlich, doch, wohl usw.) das nicht flektiert wird und dazu dient, die subjektive (positive oder negative) Einstellung des Sprechers oder Schreibers zum gesagten bzw. seine bejahende, zweifelnde oder unsichere Einschätzung des Inhalts eines Satzes zum Ausdruck zu bringen.” (Lewandowski, Th., (1979), blz. 692).

82

Vismans, R. (1994).

83

Zwarts, Van der Wouden en Sánchez Valencia schrijven overigens over eens als event-particle en kennen dit een betekenis als aspect toe in termen van perfective of imperfective (Zwarts, F., T. van der Wouden & Victor Sánchez Valencia (2002)).

84

(19)
(20)

5.

Modale partikels bij directieven volgens de functionele grammatica

Vismans benadert in zijn proefschrift 85 de modale partikels aan de hand van de functionele grammatica. Dit is een algemene taaltheorie met Dik als grondlegger 86 en deze theorie neemt een functionele benadering van het verschijnsel natuurlijke taal als uitgangspunt: een natuurlijke taal is een functioneel geheel, gericht op sociale interactie en daarom moeten regels en principes van de taalsystematiek worden verklaard vanuit de taalgebruikssystematiek. De merites van deze benadering zullen echter moeten blijken in correcte voorspellingen van taalgebruik zoals dat onder meer voorkomt in het Kamerdebat. Gedeeltelijk valt dit moeilijk te beoordelen omdat een deel van Vismans’

bevindingen betrekking heeft op taalgeschiedenis, waarover uiteraard geen informatie valt te halen uit het Kamerdebat en voor een ander deel op de intonatie, die in de schriftelijke weergave van de

Handelingen is weggevallen maar andere bevindingen kunnen wel worden getoetst.

Vismans definieert modale partikels aan de hand van vier kenmerken:

1. ze komen in het bijzonder vaak voor in informele gesproken taal, waarbij de intonatie- en

klemtoonpatronen een doorslaggevende invloed hebben op de interpretatie van de uiting,

2. ze missen de betekenis die traditioneel wordt verbonden met hun bijwoordelijke tegenhangers, 3. de posities waarin ze in een zin kunnen vóórkomen is meer beperkt dan het geval is bij die

bijwoorden en

4. als ze kunnen voorkomen in een bepaalde zinnen in het bijzonder, dan kunnen ze samen

optreden als een cluster. 87

Zo onderscheidt hij de volgende modale partikels: dan, eens, even, maar, misschien, nou, ook, soms en toch. Deze kunnen niet in elke soort directief voorkomen. Hij richt de aandacht op declaratieve, interrogatieve en imperatieve directieven en deze worden gekenmerkt door de volgende zinsbouw: • declaratieve directieven: subject – moeten – objecten / bijwoorden – modaal partikel – infinitief interrogatieve directieven: kunnen / willen – subject – objecten / bijwoorden – modaal partikel –

infinitief ?

• imperatieve directieven: (subject) – imperatief – objecten – modaal partikel – infinitief. Deze zinnen vormen slechts een deel van de zinnen die als een directief kunnen voorkomen. Bijvoorbeeld:

57. De voorzitter: Ik zou, als ik u was, gewoon verdergaan. 88

58. De heer Rutte (VVD): Mijnheer de minister-president, mag ik even uitpraten? 89

59. Mevrouw Thieme (PvdD): Dat geeft duidelijk aan dat u al politieke keuzes hebt gemaakt. Ik wil

dan ook dat u nu volledig duidelijk bent over de keuzes die u kennelijk al gemaakt hebt. 90 zijn directief bedoelde zinnen, waarover de bevindingen van Vismans geen uitspraak doen. Volgens Vismans zouden

de modale partikels dan, misschien, nou, soms en toch niet kunnen voorkomen in directieven met een declaratieve zinsbouw,

dan, maar en toch niet kunnen voorkomen in directieven met een interrogatieve zinsbouw en misschien, ook en soms niet kunnen voorkomen in directieven met een imperatieve zinsbouw. De volgorde waarin clusters van modale partikels bij Nederlandse directieven kunnen voorkomen, ligt zijns inziens vast:

bij declaratieve directieven: ook, maar, eens, even

bij interrogatieve directieven: nou, misschien / soms, ook, eens, even bij imperatieve directieven: dan / nou, toch, maar, eens, even

85

Vismans, R. (1994).

86

Voor een algemene inleiding, zie bijvoorbeeld Dik, S.C. (1979).

87

Vismans, R. (1994), blz. 4.

88

Handelingen Tweede Kamer, 16 september, blz. 2-20.

89

Handelingen Tweede Kamer, 17 september, blz. 3-163.

90

(21)

Wat deze volgorde der partikels betreft, daaraan lijken de Kamerleden zich heel behoorlijk te houden, ook in zinnen zonder infinitieven:

60. Mevrouw Verdonk (Verdonk): Ik begrijp dat niet iedereen hier gecharmeerd is van uw blote

billen. Maar zegt u nou toch eens iets concreets. 91

61. De heer Wilders (PVV): Mevrouw Halsema, u moet maar eens aan de mensen vragen wat zij

ervan vinden als zij in Nederland over straat lopen of boodschappen gaan doen in de

supermarkt en dan in sommige steden en sommige wijken alleen maar van die hoofddoekjes zien. 92

62. De heer Slob (ChristenUnie): Kijk ook nog eens even naar de WW-premie voor werknemers,

die nu structureel op nul in de boeken staat. 93

63. Mevrouw Hamer (PvdA): Gaat u nou eens op mijn punt in. 94

64. De heer Pechtold (D66): Noemt u dan eens iets. U gaf wat algemene termen. 95

65. Mevrouw Kant (SP): Voordat ik dat soort antwoorden zou geven, zou ik er toch iets langer

over nadenken. Komt u nu eens, naast de negatieve voorbeelden die ik heb gegeven, met positieve effecten die daadwerkelijk met de markt te maken hebben. Dan moet u me ook nog duidelijk maken dat die opwegen tegen de negatieve effecten. 96

66. Minister Balkenende: U zegt dat de twee andere elementen niets te maken hebben met

duurzaamheid, mevrouw Halsema. Kunt u dat even toelichten? 97

De vaste volgorde van de modale partikels lijkt niet alleen op te gaan voor directieve zinnen:

67. Mevrouw Halsema (GroenLinks): Wat ik zie – laat ik er dan maar eens een heel andere term

tegenaan gooien – is dat u eerst wat Verelendung wilt, en dan hoopt dat het in de loop van de tijd beter wordt. 98

68. Minister Balkenende: Het is dan toch helder dat wij ons niet zomaar neerleggen bij de

situatie? 99

69. De heer Slob (ChristenUnie): Ik ben toch maar even naar voren gelopen, want mevrouw

Thieme doet er toch een onsje van af. 100

Wat de specifieke distributie van de modale partikels over de soorten directieven betreft, leveren de interventies van de Kamerleden voorbeelden op die in strijd zijn met de bevindingen van Vismans. Zo zou volgens Vismans analyse “dan” niet mogen voorkomen bij:

70. Mevrouw Halsema (GroenLinks): U moet mij dan toch meer ter wille zijn. 101, zou “ook” niet thuishoren binnen de zin:

71. Minister Balkenende: Laten wij dan ook enigszins consistent zijn en niet al na een paar

maanden zeggen dat wij het weer anders gaan doen. 102 en zou “toch” misplaatst zijn bij:

72. Mevrouw Verdonk (Verdonk): U moet toch begrijpen waar wij het dan over hebben, over al

die militairen die het leven hebben gelaten daar. 103

91

Handelingen Tweede Kamer, 16 september, blz. 2-39.

92 Ibid., blz. 2-71. 93 Ibid., blz. 2-81. 94 Ibid., 2-91. 95 Ibid., 2-91. 96

Handelingen Tweede Kamer, 17 september, 3-145.

97

Ibid., blz. 3-171.

98

Handelingen Tweede Kamer, 16 september, blz. 2-93.

99 Handelingen Tweede Kamer, 17 september, blz. 3-151. 100

Ibid. blz. 3-154.

101

Handelingen Tweede Kamer, 16 september, blz. 2-58.

102

Handelingen Tweede Kamer, 17 september, 3-160.

103

(22)

Het is makkelijk om deze sprekers af te doen als mensen die het Nederlands kennelijk onvoldoende machtig zijn. Een ware taalkundige zal echter moeten erkennen dat zodra formuleringen die native

speakers ervaren als correct Nederlands, afwijken van de theorie, de theorie pas op de plaats moet

maken. Natuurlijk zou men deze kritiek kunnen afdoen door te beweren dat de partikels hier misschien fungeren als focuspartikels en niet als modale partikels. Het is echter een kritische overweging waard of men dan niet in de zin van Poppers wetenschapsfilosofie verzandt in immunisering tegen

empirische kritiek.

Volgens Vismans is de functie van de modale partikels een versterking (dan, eens, nou, ook en toch) of een afzwakking (even, maar, misschien en soms) van de directief. 104 Hij verklaart het voorkomen van modale partikels in clusters aan de hand van de lagenstructuur die de functionele grammatica onderscheidt bij het opbouwen van een uiting. Hierbij vormt de claus de bovenste laag, volgen daaronder respectievelijk de illocutie, de propositie, de predicatie, het predicaat en vormt de term de onderste laag. Hij constateert dat modale partikels zich hechten aan de focusconstituent: bij predicatie waarbij de gehele predicatie in focus is (“all-new predication”) komen de modale partikels na de focus constituent terwijl bij uitingen met topic en focus de modale partikels voorafgaan aan de focus

constituent. Vervolgens stelt hij dat

het modale partikel nou een interrogatief en een imperatief op het niveau van de illocutie kan versterken,

dan een imperatief op het niveau van de illocutie versterkt,

misschien en soms een interrogatief op het niveau van de illocutie afzwakken, toch een imperatief op het niveau van de propositie versterkt,

ook een declaratief en een interrogatief op het niveau van de propositie versterkt, maar een declaratief en een imperatief op het niveau van de propositie afzwakt,

eens een declaratief, interrogatief en imperatief op het niveau van predicatie versterkt 105 en even een declaratief, interrogatief en imperatief afzwakt.

Zo blijkt er zijns inziens nauwelijks overlap tussen niveaus waarop modale partikels een rol spelen. 106 Of de lagenstructuur die Vismans met de functionele grammatica vooronderstelt, werkelijk bestaat, valt hooguit indirect vast te stellen aan de hand van de mate waarin deze bijdraagt aan een adequate verklaring van de relevante taalverschijnselen. Menig native speaker van het Nederlands zal immers bij gebrek aan kennis van de functionele grammatica niet in staat zijn om te benoemen in welke laag het modale partikel dat hij gebruikt, precies zijn werking heeft. Vismans baseert zijn indeling in lagen tevens op zinsconstructies met modale partikels die zijns inziens niet acceptabel zouden zijn, terwijl dit niet door iedereen zo wordt ervaren.

Nu is de versterkende of afzwakkende werking van een modaal partikel al niet eenvoudig vast te stellen maar het niveau waarop deze werking optreedt, vormt op zichzelf al een theoriegeladen observatie. Bij het toetsen van Vismans’ bevindingen aan de formuleringen die in het Kamerdebat naar voren zijn gekomen zou men kunnen stellen dat de directieven:

73. Mevrouw Verdonk (Verdonk): Geef nou eens een concreet voorbeeld en niet het voorbeeld

van een gezin, van uw kleindochter of de man van mevrouw Kant. 107

74. De heer Van Geel (CDA): Burgemeesters kunnen dus heel veel. Ik zeg: doe dat dan ook. 108 75. De heer Pechtold (D66): Noemt u dan eens iets. U gaf wat algemene termen. 109

als veel dwingender en minder vrijblijvende aansporingen worden verstaan dan:

104

Hiermee is Vismans specifieker dan de ANS, die stelt dat de toevoeging van eens van een imperatief een vriendelijk verzoek maakt, dat de toevoeging van maar van een imperatief een geruststellend en vriendelijk verzoek maakt, dat de toevoeging van nou van een imperatief een met ongeduld geuit verzoek maakt en dat de toevoeging van toch van een imperatief een met ergernis of ongeduld geuit verzoek maakt. (ANS (1997), blz. 457).

105

Merk op dat Vismans hiermee een uitleg geeft die in strijd is met de uitleg die de ANS geeft als een vriendelijk verzoek. Zie noot 95.

106

Vismans, R. (1994), blz. 159.

107

Handelingen Tweede Kamer, 16 september, blz. 2-24.

108

Ibid., blz. 2-33.

109

(23)

76. De heer Wilders (PVV): Na dit geroffel kunt u misschien van mij leren hoe heel veel

SP-kiezers denken. Ja, dat is een verrassing, niet? 110

77. De heer Van Geel (CDA): Dit moet de heer Pechtold straks maar met mevrouw Hamer

bediscussiëren. 111

78. Mevrouw Hamer (PvdA): Laat mij maar even horen wat het kabinet zegt. 112

Dat er in een Kamerdebat meer dan eens wordt gekozen voor een ironische toonzetting, maakt het echter problematisch om dit zonder meer te beweren. Zo staat het bepaald niet vast dat zin 76 zomaar een vriendelijk aanbod onder woorden brengt en is de strekking van de zinnen 77 en 78 een rigide weigering van de spreker om een antwoord te geven op de vraag die werd gesteld. Desondanks moet worden gesteld dat de ironie die nu en dan in een Kamerdebat naar voren komt ook weer niet zó uniek is dat dit taalgebruik helemaal niets zou zeggen over het hedendaags Nederlands. De conclusie waartoe dit leidt is dat de bevindingen van Vismans wel kunnen opgaan in grammaticaal

construeerbare zinnen, maar dat ze moeilijk kunnen worden getoetst.

(24)

6. Modale partikels bij imperatieven volgens de pragma-semantiek

Het optreden van modale partikels bij imperatieven is interessant omdat er argumenten bestaan voor de stelling dat niet elke imperatief een directief karakter draagt. Zo zou men kunnen bezien of het optreden van de modale partikels in de eerste plaats wordt bepaald door de syntactische vorm, of vooral door de betekenis en het gebruik van deze woorden binnen de communicatie. Fortuin bestrijdt echter dat zulke imperatieven die niet een directief karakter dragen, eigenlijke imperatieven zijn 113 maar heeft niettemin het een en ander op te merken over het optreden van modale partikels bij imperatieven die wel directief zijn.

Fortuin kiest een pragma-semantische benadering van het verschijnen van modale partikels bij imperatieven. Dit wil zeggen dat hij zich richt op op de manier waarop de betekenis gestalte krijgt binnen het taalgebruik mede in relatie tot de werkelijkheid. Hij beschouwt modale partikels beslist niet zomaar als vulwoordjes maar problematiseert de gevallen waarin ze kunnen ontbreken. Zijn

benadering komt erop neer dat modale partikels binnen bepaalde imperatieven noodzakelijk zijn, tenzij bijzondere omstandigheden rechtvaardigen dat ze ontbreken. Hij richt in zijn artikel 114 de aandacht op congruerende imperatiefconstructies (CIC’s) waarbij het werkwoord congrueert met een imperatiefsubject jij, jullie of u. Hij bespreekt hoe deze CIC’s kunnen voorkomen met en zonder modale partikels. Die laatste constructies noemt hij kale CIC’s. Zulke kale CIC’s drukken volgens hem een appèl van de spreker op de toegesprokene 115 uit om een handeling te realiseren, waarbij de impuls erop is gericht dat de toegesprokene het appèl meteen en zonder voorbehoud uitvoert. Als gebruikstypen waarin een imperatief zonder modaal partikel voorkomt, benoemt Fortuin

pragmatische contexten waarin de spreker niet expliciet rekening houdt met de mogelijkheid dat de toegesprokene de handeling niet uitvoert. Het betreft contexten waarin:

• de toegesprokene onmiddellijk dient over te gaan tot realisering van de imperatiefhandeling, bijvoorbeeld in verband met een gevaar waarvoor de spreker de toegesprokene wil behoeden, • de directief een dwingend of bevelsmatig karakter heeft en waarbij de spreker zich in

sociaal-hiërarchische zin stelt boven de toegesprokene,

• de spreker een persoonlijk (emotioneel) beroep doet op de toegesprokene en deze sterk afhankelijk is van de spreker,

de spreker ervan uitgaat dat de handeling in het voordeel is van de toegesprokene of de noodzaak om de handeling uit te voeren een meer ‘objectief’ karakter heeft.

Hij erkent daarbij dat specifieke gevallen vaak kenmerken delen met verschillende gebruikstypen en dat ook idiomatisering een factor is die een rol kan spelen bij het ontbreken van modale partikels bij imperatieven.

De verklaring die Fortuin zoekt voor de mogelijkheid van het vóórkomen CIC’s met of zonder een modaal partikel is de semantisch-pragmatische (on)verenigbaarheid tussen de verschillende functies van de CIC enerzijds en de functie van verschillende modale partikels en de functie van de imperatief zonder modale partikel anderzijds. Fortuin onderscheidt drie basisfuncties waarom men met een CIC de beoogde uitvoerder van de imperatief zou expliciteren:

• men benadrukt dat de toegesprokene, en niet iemand anders, de beoogde uitvoerder van de handeling is (de contrastinterpretatie),

• men selecteert een bepaalde handeling of het object van een handeling en wijst deze handeling toe aan het subject (de geschiktheidsinterpretatie) of

• men geeft de directief een meer persoonlijke gerichtheid en plaatst zich in sociaal-hiërarchische zin op hetzelfde niveau als de toegesprokene (de gerichtheidsinterpretatie).

Fortuin is het niet volkomen eens met de manier waarop de ANS en Vismans de betekenis van partikels duiden. Volgens hem hebben de partikels de volgende functies:

de spreker probeert door het gebruik van nou de toegesprokene over te halen de imperatiefhandeling uit te voeren door een persoonlijk beroep op hem te doen, 113 Fortuin, E. (2003), blz. 26-27. 114 Fortuin, E. (2004). 115

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Artikel 6: 1939, onder f, sub 2, BW: producten tegen een bepaalde prijs aanbieden maar deze producten vervolgens niet binnen een redelijke termijn leveren;4. Artikel 6: 193c,

Colofon Gemeente Uithoorn, Laan van Meerwijk 16, 1423 AJ Uithoorn, Postbus 8, 1420 AA Uithoorn Opdrachtgever: Gemeenteraad Uithoorn Concept & redactie: Merktuig,

Wij lopen in licht, schitterend licht, lamp van genade, straal op ons gezicht Liefdevol schijnsel, blijf op ons gericht, Jezus, uw Licht gaat ons voor!. (2x) Hoor, de englen

De VVD leest het voorliggende voorstel als een poging van het college zoveel mogelijk aan tafel te blijven en zodoende de belangen van de inwoners van Midden-Groningen zo goed

Establish the geology and the geophysics of site Establish analytic and numeric model for wave propagation, compute effects on test mass. Simulate response of an array of

Vanaf 1 juni 2022 tot 1 september 2025 is de frequentieruimte behorend bij een FM-vergunning voor niet-landelijke commerciële radio-omroep overeenkomstig de onderstaande tabel telkens

Hij bestaat uit twee delen: een alfabetisch geordende lijst van auteurs van studies over Nederlandse vertalingen, gevolgd door een gecombineerd register op vertaalde auteurs,

Ghemerckt soodanighen niet alleen onmoghelijck is dat hy’t licht soude verlaeten of Sterven, maar t’is hem oock onmoghelijck eenighsins te bestaan: Want soo langhe het misverstandt,