• No results found

NVI STICHTING NEDERLANDS VERVOERSWETENSCHAPPELUK INSTITUUT

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "NVI STICHTING NEDERLANDS VERVOERSWETENSCHAPPELUK INSTITUUT"

Copied!
41
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

LD IV V O

PROJECTBUREAU INTEGRALE VERKEERS- EN VERVQERSTUDiES

ANALYSE VAN HET JAARKILOMETRAGE EN DE KOSTEN VAN PERSONENAUTO'S

IN 1978

NVI

STICHTING NEDERLANDS VERVOERSWETENSCHAPPELUK INSTITUUT

(2)

•Mvn

NEDERLANDS VERVOERSWETENSCHAPPELIJK INSTITUUT

BIBLIOTHEEK^ , H p o f d d i r ^ e Waterstaat

'' Koriingskade 4 Postbus 26906 2500 EX 's-Gravenhage

Tel. 0 7 0 - 7 4 5 745

e UI ^

ANALYSE VAN HET JAARKILOMETRAGE EN DE ROSTEN VAN PERSONENAUTO'S

IN 1978

N.1040/2211-jja April 1983 W049/A

(3)

INLEIDING

2. DOELSTELLING VAN HET ONDERZOEK

OPZET VAN HET ONDERZOEK 5

3.1 Inleiding 5 3.2 Relevante data 5

4. DE GEMIDDELDE JAARKILOMETERS 7

4.1 Algemeen 7 4.2 In relatie tot het inkomen 7

4.3 In relatie tot de hoogte van de reiskosten- 9 vergoeding

4.4 In relatie tot het soort huishouden 10 4.5 In relatie tot de grootte van het huishouden 11

4.6 In relatie tot de soort auto 12 4.7 In relatie tot de urbanisatiegraad 13

DE GEMIDDELDE JAARLIJKSE AUTOKOSTEN 15

5.1 Algemeen 15 5.2 In relatie tot het huishoudinkomen 15

5.3 In relatie tot de hoogte van de reiskosten- 17 vergoeding

5.4 In relatie tot het soort huishouden 18 5.5 In relatie tot de grootte van het huishouden 18

5.6 In relatie tot de soort auto 20 5.7 In relatie tot de urbanisatiegraad 21

CONCLUSIES 23

BIJLAGEN 1 t/m 3.

(4)

Het Projectbureau Integrale Verkeers- en Vervoerstudies (Pb.IWS) heeft aan het Nederlands Vervoerswetenschappelijk Instituut (NVI) op- dracht verleend tot het verrichten van een studie inzake de samenhang tussen autogebruik en autokosten in het personenvervoer en een aantal socio-economische kenmerken. Hierbij komen bij voorbeeld factoren als inkomen en huishoudgrootte aan de orde.

De studie heeft een oriënterend karakter. De gevonden samenhangen worden derhalve enkel in kwalitatieve zin uitgedrukt, interpretatie van de resultaten dient daarom met de nodige voorzichtigheid te geschieden.

Deze eerste verkenning kan, indien mogelijk en zinvol, worden gevolgd door een kwantitatieve benadering, waarbij bij voorbeeld het kilome- trage van een personenauto wordt uitgedrukt als een functie van boven- genoemde kenmerken.

De opzet van het rapport is als volgt. In hoofdstuk 2 wordt de doel- stelling weergegeven, en in hoofdstuk 3 de opzet van het onderzoek.

De samenhang van de onderzoektactoren met de kilometrages komt in hoofdstuk 4 aan de orde, en de samenhang met de kosten in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 worden tenslotte de conclusies gegeven.

2. DOELSTELLING VAN HET ONDERZOEK

Doel van het onderzoek is het vaststellen van de samenhang tussen de hoogte en samenstelling van het jaarkilometrage van de personenauto en een aantal factoren. Het kilometrage wordt onderscheiden naar motief.

De factoren betreffen inkomen, huishoudsamenstelling, persoonskenmerken, type auto, hoogte van de reiskostenvergoeding en mate van verstedelijking.

Gegeven verwachtingen met betrekking tot de ontwikkeling van het auto- bezit en met betrekking tot de beïnvloedende factoren kunnen aan de hand

(5)

Van deze analyse meer gefundeerde uitspraken over de vermoedelijke ont- wikkeling van de vervoerprestatie per auto worden gedaan.

Behalve de samenhang tussen kilometrage en genoemde factoren wordt ook de samenhang tussen autokosten voor de consument en die factoren onder- zocht.

Ten behoeve van het onderzoek is in overleg met het Pb.IWS een aantal hypothesen geformuleerd. De hypothesen hebben betrekking op hoogte en samenstelling van jaarkilometrage en kosten en de samenhang daarvan met een aantal factoren. De hypothesen betreffende de samenhang hebben een kwalitatief karakter, dat wil zeggen dat de samenhang niet in wiskundige vergelijkingen wordt uitgedrukt.

De betreffende hypothesen luiden als volgt:

1. het kilometrage neemt voor alle motieven toe met het inkomen;

2. het kilometrage neemt voor alle motieven toe met de grootte van de huishouding;

3. het kilometrage neemt voor alle motieven toe met de reiskosten- vergoeding;

4. Het kilometrage neemt voor alle motieven af bij een toenemende verstedelijking;

5. eerste auto's rijden minder als er een tweede auto in het huis- houden is;

6. het aandeel van de vaste kosten in de totale autokosten neemt toe met het inkomen;

7. het aandeel van de vaste kosten in de totale autokosten neemt toe met de autokostenvergoeding.

De eerste vier hypothesen spreken voor zich. De laatste drie vereisen wellicht enige toelichting.

Aan hypothese 5 ligt de gedachte ten grondslag dat een tweede auto een deel van de verplaatsingen van de eerste auto zou overnemen.

(6)

Hypothese 6 verwoordt de veronderstelling dat, hoewel ook het auto- gebruik en de daarmee samenhangende variabele kosten toenemen, het

toenemend budget vooral wordt besteed aan kosten die samenhangen met het autobezit (vaste kosten).

Dezelfde gedachtengang geldt voor hypothese 7.

Het onderzoek bestaat uit cross-sectieanalyses. Er worden alleen uitspraken gedaan over de samenhang tussen variabelen en niet over de richting van de causaliteit van geconstateerde relaties. Indien een positieve samenhang zou worden gevonden tussen bij voorbeeld jaar- kilometrage en inkomen, impliceert dit niet zonder meer dat jaarkilo- metrages van auto's zullen toenemen voor huishoudingen waarvan het

inkomen in een bepaalde periode stijgt.

(7)

3.1 Inleiding

Het onderhavige onderzoek heeft een oriënterend karakter. Het wordt uitgevoerd met behulp van een gegevensbestand dat is opgebouwd uit gegevens van het Onderzoek Verplaatsingsgedrag 1978, aangevuld met informatie uit de Personenauto-enquête 1978 (zie bijlage 1 voor een overzicht van de in dit bestand opgenomen variabelen).

3.2 Relevante data

De factoren waarvan de samenhang met de hoogte en samenstelling van het jaarkilometrage en de kosten worden beschouwd, zijns

- het huishoudinkomen;

- de hoogte van de reiskostenvergoeding;

- het soort huishouden;

- de grootte van het huishouden;

- de soort auto;

de urbanisatiegraad.

Bij de kilometrages is een onderscheid gemaakt naar de kilometers voor de motieven woon-werk, zaken en overig. Aan de kostenkant is een onder- scheid gemaakt in vaste kosten, brandstofkosten en overige variabele kosten. In bijlage 2#wordt een overzicht gegeven van de wijzen

waarop de bovengenoemde variabelen zijn vastgesteld, alsmede van de vragen waarop deze variabelen betrekking hebben.

Een onderscheid naar de motieven woon-werk en zaken is voor de huis- houdens waarin geen werkenden voorkomen, niet zinvol.

(8)

Vandaar dat bij de analyse een opsplitsing gewenst is in huishoudens met tenminste 1 werkende in het gezin en huishoudens zonder werkenden in iiet gezin.

Alle gegevens in het bestand zijn enquêtegegevens welke betrekking hebben op personenauto's. Voor de bepaling van het jaarkilometrage en de kosten moet een ophoging plaatsvinden. Hiervoor zijn de door het CBS geleverde ophoogfactoren gebruikt. Om vertekeningen te vermijden, is vóór de analyse bekeken of het aantal waarnemingen per cel van de betreffende tak voldoende groot is. Als minimum is uitgegaan van een onopgehoogd aantal van 50 waarnemingen per cel. Daarbij bleek dat een simultane beschouwing van twee factoren nauwelijks zin heeft, aangezien de aantallen waarnemingen per cel dusdanig klein worden dat veel lege cellen resulteren (zie bijlage 3). In de tabellen zijn de cellen waarin minder dan 50 waarnemingen voorkomen aangegeven met "-".

Een gevolg hiervan is dat in de uiteindelijke analyse alle zes factoren ieder afzonderlijk zijn onderzocht op hun relatie met het jaarkilometrage en de kosten, waarbij tevens een opsplitsing is uitgevoerd naar huis- houdens met en huishoudens zonder werkende(n).

Tenslotte wijzen wij er wellicht ten overvloede op dat alle gegevens betrekking hebben op personenauto's. Wanneer gesproken wordt van huis- houdens gaat het dus om kilometers of kosten van personenauto's in de bijbehorende huishoudens.

(9)

4. DE GEMIDDELDE JAARKILOMETRAGES

4.1 Algemeen

In tabel 4.1 worden de jaarkilometrages van de huishoudens met en zonder werkende(n) weergegeven. Voor de huishoudens met werkenden is tevens een onderscheid naar motief gemaakt. Voor de huishoudens zonder werkende is dit onderscheid niet zinvol, aangezien zij geen kilometers maken voor de motieven woon-werk en zakelijk.

De huishoudens met werkende(n) blijken aanzienlijk meer kilometers te maken dan de huishoudens zonder werkende. Dit wordt voornamelijk ver- oorzaakt door het bovengenoemde feit ten aanzien van de kilometers woon-werk en zakelijk bij huishoudens zonder werkende. Een bevestiging hiervoor vormt het relatief geringe verschil tussen het gemiddelde totale jaarkilometrage van de huishoudens zonder werkende en het ge- middelde jaarkilometrage van de huishoudens met werkende(n) voor de overige motieven (9.656 ten opzichte van 8.972 km).

TABEL 4.1 De gemiddelde jaarkilometrages naar type huishouden en motief type

huishouden zonder werkende met

werkende(n) alle

huishoudens

motief woon-werk

-

4.288

-

zakelijk

-

3.408

-

overig

-

8.972

-

totaal ge- middeld jaar- kilometrage

9.656

16.668

15.721

4.2 In relatie tot het inkomen

In tabel 4.2 zijn de jaarkilometrages uitgezet tegen het netto huis- houdinkomen.

(10)

TABEL 4.2 De gemiddelde jaarkilometrages per motief naar netto huis- houdinkomen en huishoudtype (km).

inkomen in guldens geen inkomen tot 20.000 20.000-40.000 40.000-60.000 meer dan 60.000 onbekend

huishoudens met werkende(n) woon- zakelijk overig werk

-

3.923 1.764 8.223 4.415 3.245 9.722 4.565 3.786 9.340 5.056 4.085 9.646 3.868 3.837 7.772

totaal - 13.910 17.382 17.692 18.787 15.477

huishoudens zonder werkende totaal

2.433 11.248 13.137 11.519

- 11.580

Bij de huishoudens met werkenden blijkt dat:

de kilometers voor de motieven woon-werk en zakelijk toenemen bij een hoger huishoudinkomen;

de kilometers voor de overige motieven vrijwel onafhankelijk zijn van het inkomen; alleen bij een inkomen lager dan ƒ 20.000,— per jaar worden er relatief minder 'overige kilometers' gemaakt;

het totale jaarkilometrage bij de laagste inkomensgroep lager is dan bij de overige inkomensgroepen, die onderling weinig verschillen in jaarkilometrage vertonen.

Het totale jaarkilometrage is bij de huishoudens zonder werkende en zonder een inkomen zeer laag. Als deze huishoudens wel een inkomen hebben, is het totale jaarkilometrage vrijwel constant en iets hoger dan de kilometers voor de overige motieven bij de huishoudens met werkende(n).

(11)

4.3 In relatie tot de hoogte van de reiskostenvergoeding

Voor de huishoudens met werkende(n) is in tabel 4.3 een uitsplitsing van de jaarkilometrages naar de hoogte van de reiskostenvergoeding gegeven.

Duidelijk blijkt uit deze tabel dat naarmate het totale jaarkilometrage toeneemt ook de reiskostenvergoeding toeneemt. Een uitzondering hierop vormt de categorie die een reiskostenvergoeding tussen de ƒ 3 0 0 , — en

ƒ 400,— per maand ontvangt. Zij maken minder kilometers dan de voor- afgaande categorie (ƒ 200,— tot ƒ 3 0 0 , — ) . Voor de diverse motieven is sprake van een soortgelijk verband. Ook het aantal 'overige kilo- meters' vertoont een zekere samenhang met de hoogte van de reiskosten- vergoeding.

TABEL 4.3 De gemiddelde jaarkilometrages per motief naar hoogte reiskostenvergoeding per maand en huishoudtype

vergoeding in guldens

geen vergoeding tot 100

100-200 200-300 300-400 400 of meer onbekend

huishoudens met werkende(n) woon- zakelijk overig werk

3.302 2.819 8.589 6.233 2.246 9.092 8.642 4.252 9.647 11.058 7.769 14.616 10.784 6.353 11.567 12.102 18.310 13.721 14.309 10.337 11.749

totaal 14.710 17.572 22.541 33.443 28.743 36.396 36.396

huishouden zonder werkende totaal

9.329 - - - - - -

Bij de groep huishoudens zonder werkende wordt slechts de categorie

"geen vergoeding" aangetroffen. Deze groep maakt ongeveer evenveel kilometers als de overeenkomstige categorie bij de groep huishoudens met werkende(n) voor de overige motieven.

(12)

4.4 In relatie tot het soort huishouden

In tabel 4,4 is het jaarkilometrage uitgezet tegen het soort huis- houden. Alleenstaande mannen blijken de meeste kilometers te maken, zowel bij de huishoudens met als bij de huishoudens zonder werkende.

TABEL 4.4 De gemiddelde jaarkilometrages per motief naar huishoud- soort en -type.

huishoudsoort man alleen vrouw alleen man + vrouw man + vrouw en kinderen man of vrouw en kinderen overig/onbekend

huishoudens met werkende woon- zakelijk overig werk

3.537 5.072 14.774 2.918 2.638 10.198 4.495 3.425 10.075

4.387 3.568 8.576

3.825 703 7.347 3.336 2.466 8.707 [n)

totaal 23.382 15.754 17.994

16.531

11.875 14.509

huishouden zonder werkende totaal

12.138 10.897 11.011

6.828

8.219 11.408

Uit de verdeling over de motieven bij de huishoudens met werkende(n) blijkt dat de alleenstaande mannen in verhouding veel "overige en zakelijke kilometers" maken.

De aanwezigheid van een of meerdere kinderen in het huishouden lijkt van invloed te zijn op het aantal "overige kilometers": deze zijn lager in de betreffende huishoudens.

Het aantal zakelijke kilometers is bij vrouwen lager dan bij mannen.

De kilometers bij de huishoudens zonder werkende zijn vooral bij de categorieën "man alleen" en "man + vrouw en kind(eren)" belangrijk lager dan de kilometrages voor de "overige motieven" bij de huis- houdens met werkende(n).

(13)

4-5 In relatie tot de grootte van het huishouden

In tabel 4.5 is het jaarkilometrage uitgezet tegen de huishoudgrootte.

TABEL 4.5 De gemiddelde jaarkilometrages per motief naar huishoud- grootte en -type

huishoud- grootte

1 persoon 2 personen 3 personen 4 personen

5 personen 6 of meer personen

huishoudens met werkende(n) woon- zakelijk overig werk

3.240 3.906 12.582 4.368 3.030 9.832 4.541 3.361 8.114 4.310 3.685 8.705 3.742 3.264 8.623

4.788 3.406 8.710 totaal 19.729 17.230 16.016 16.700 15.629

16.904

huishouden zonder werkende totaal

11.438 10.960 7.684 7.390 6.462

4.682

Er blijken duidelijke verschillen te bestaan tussen de huishoudens met en zonder werkende(n) ten aanzien van de relatie tussen het jaarkilo- metrage en de huishoudgrootte. Bij de huishoudens zonder werkende neemt het jaarkilometrage duidelijk af bij een toename van de huis- houdgrootte. Bij de huishoudens met werkende(n) is het jaarkilometrage - ongeacht het motief - vrijwel constant voor alle huishoudgroottes.

Alleen bij de één persoons huishoudens is er sprake van een enigszins hoger totaal jaarkilometrage, hetgeen voornamelijk veroorzaakt wordt door een groter aantal "overige kilometers" in deze categorie.

Vermoedelijk hangt dit samen met het in de vorige paragraaf gevonden resultaat bij de alleenstaande mannen.

(14)

4.6 In relatie tot de soort auto

In tabel 4.6 zijn de kilometrages uitgezet têgën de soort auto Csoört auto heeft betrekking op tenaamstelling, vergoeding, eerste of tweede auto e.d.).

Bij meervoudig autobezit blijkt de auto van het hoofd van het huis- houden meer en de auto van een ander dan het hoofd van het huishouden gemiddeld minder gebruikt te worden in vergelijking tot de auto in huishoudens met enkelvoudig autobezit.

Een tweede auto wordt kennelijk veelal aangeschaft omdat de eerste auto door intensief gebruik niet beschikbaar is.

Met eigen auto's met vergoeding worden voor het motief woonwerk meer kilometers gemaakt dan met de overige soorten auto's.

TABEL 4.6 De gemiddelde jaarkilometrages soort auto

1 auto in huishouden 2 of meer auto's in huishouden

auto, eigendom zaak auto, met vergoeding auto, zonder vergoeding auto onbekend

auto hoofd huishouden eigendom zaak

auto hoofd huishouden met vergoeding auto hoofd huishouden zonder vergoeding auto hoofd huishouden onbekend

auto niet hoofd huis- houden, eigendom zaak auto niet hoofd huis- houden met vergoeding auto niet hoofd huis- houden zonder vergoedinc auto niet hoofd huis- houden onbekend

per motief naar soort auto en huishoudtype huishoudens met werkende(n)

woon-werk 5.302 8.405 3.136 3.068

5.905

9.602

3.838

2.945

5.764

8.896

2.261

2.098

zakelijk 12.074

4.781 1.485 2.140

14.671

9.883

2.233

2.861

2.676

2.557

765

714

overig 7.907 U.253 9.530 8.007

7.668

11.377

9.062

5.618

6.004

7.648

7.223

4.520

totaal 25.283 24.439 14.151 13.215

28.244

30.682

15.133

11.425

14.445

19.101

10.249

7.331

huishoudens zonder werkende totaal

-

11.713 5.713

- - -

2.446

-

2.826

(15)

Met de zogenaamde "zaken"-auto's worden - uiteraard - veel zakelijke kilometers gemaakt. Met eigen auto's zonder (of onbekende) vergoeding worden voor de motieven "woon-werk" en "zakelijk" aanzienlijk minder kilometers gemaakt dan met "zaken"-auto's of auto's met vergoeding.

Dit sluit aan bij het in paragraaf 4.3 gevonden resultaat.

Bij de huishoudens zonder werkende is er vrij weinig differentiatie over de diverse auto's (zie bijlage 3). Hierbij valt op dat indien er twee of meer auto's in het huishouden zijn, deze gemiddeld zeer weinig gebruikt worden.

4.7 In relatie tot de urbanisatiegraad

In tabel 4.7 is het gemiddelde jaarkilometrage uitgezet tegen de urbanisatiegraad.

TABEL 4.7 De gemiddelde jaarkilometrages per motief naar urbanisatie- graad en huishoudtype

urbanisatie- graad

A niet-Randstad A Randstad B niet-Randstad B Randstad C niet-Randstad C Randstad

huishoudens met werkende(n) woon- zakelijk overig werk

5.880 3.846 11.834 5.746 4.409 8.582 4.629 4.002 9.226 4.680 3.234 8.129 3.807 3.179 8.820 3.365 2.869 8.193

totaal 21.560 18.736 17.897 16.043 15.806 14.426

huishouden zonder werkende totaal

11.893 - 9.548 8.034 9.679 8.983

(16)

Bij de huishoudens met werkende(n) is er duidelijk sprake van een af- name van het jaarkilometrage (voor alle motieven) bij een toename van tie-verstedelijking ^ftnaair^; Daarnaast is^er een lichte^endens tot

een lager kilometrage van personen uit de Randstad in vergelijking tot personen die niet in de Randstad wonen, bij gelijke urbanisatiegraad.

Dit laatste gaat ook op bij huishoudens zonder werkende.

(17)

5. DE GEMIDDELDE JAARLIJKSE AUTOKOSTEN

5.1 Algemeen

Gemiddeld wordt in een huishouden zonder werkende totaal ƒ 6.311,—

per jaar aan een auto uitgegeven. In huishoudens met werkende(n) is dit hoger, namelijk: ƒ 7.920,—. In tabel 5.1 wordt aangegeven hoe deze kosten verdeeld zijn over de verschillende kostensoorten, uit deze tabel blijkt dat de huishoudens zonder werkende ongeveer even- veel uitgeven aan vaste kosten als de huishoudens met werkende(n).

Dat de vaste kosten voor beide typen huishoudens nagenoeg gelijk zijn, betekent dat er geen grote verschillen bestaan in type auto (qua ge- wicht en nieuwprijs e.d.) tussen beide huishoudtypen.

TABEL 5.1 De gemiddelde jaarlijkse autokosten naar type huishouden en soort kosten (in guldens)

huishouden zonder werkende huishouden met werkende(n)

vaste kosten 4.127 4.306

brandstof kosten

908 1.537

variabele kosten

1.276 2.077

totale kosten 6.311 7.920

5.2 In relatie tot het huishoudinkomen

In tabel 5.2 zijn de gemiddelde autokosten uitgezet tegen het huis- houdinkomen .

Bij de huishoudens met werkende(n) is er een duidelijke relatie tussen het huishoudinkomen en de kosten. Bij een toename van het inkomen nemen eveneens de autokosten toe.

(18)

TABEL 5.2 De gemiddelde jaarlijkse (guldens)

inkomen (in guldens)

geen inkomen

tot 20.000

20.000-40.000

40.000-60.000

meer dan 60.000

onbekend

huis vaste kosten

-

3.716

4.056

4.664

4.864

4.483

brand- stof- kosten

-

1.288

1.571

1.639

1.786

1.453

autokosten naar soort aet werkende(n)

overige varia- bele kosten

-

1.750

2.106

2.215

2.330

2.000

totale kosten

-

6.754

7.733

8.518

8.979

7.937

kosten.

vaste kosten

4.843

3.630

3.910

4.491

-

4.155

huishoudinkomen en huishoudtype

brand- stof- kosten

226 1.033

1.250

1.160

-

1.093

r^-werfcende overige varia- bele kosten

405 1.447

1.654

1.568

-

1.580

_ . .

totale kosten

5.474

6.110

6.814

7.219

-

6.829

TABEL 5.3 De gemiddelde jaarlijke autokosten naar soort huishoudtype (quldens)

hoogte reiskosten- vergoeding (in guldens) geen vergoeding

tot 100

100-200

200-300

300-400

400 of neer

onbekend

huishoudens vaste brand- kosten stof-

kosten

4.233 1.371

3. 867 1. 564

4.325 1.988

4.943 3.039

5.662 2.592

6.754 4.029

5.068 3.269

met werkende(n) overige varia- bele kosten 1.901

1.949

2.459

3.767

3.010

5.310

4.146

totale kosten

7.504

7.380

8.772

11.749

11.263

16.093

12.483

kosten, hoogte reiskostenvergoeding en huishoudens

vaste brand- kosten stof-

kosten

4.134 879

- - - - - -

zonder werkende overige varia- bele kosten 1.243

- - - - - -

totale kosten

6.256

- - - - - -

(19)

Deze relatie geldt zowel voor de totale kosten als voor de onderscheiden soorten kosten. Dit betekent enerzijds dat men bij een hoger inkomen meer kilometers gaat maken (toename brandstofkosten en overige variabele kosten) en anderzijds dat men bij een hoger inkomen een grotere en

duurdere auto gaat gebruiken (toename vaste kosten)(zie paragraaf 4.2).

Ook bij de huishoudens zonder werkende nemen de totale autokosten toe bij een toename van het inkomen. Dit geldt echter niet voor de diverse kostensoorten. In de huishoudens zonder een inkomen wordt opvallend veel uitgegeven aan vaste kosten en zeer weinig aan andere kosten.

Hierbij dient te worden bedacht dat de kostenberekening is gebaseerd op de kosten-voorcalculatie voor personenauto's zoals die door de ANWB wordt gegeven. Het is denkbaar dat de onderhoudskosten voor oudere auto's hierdoor te hoog worden geraamd.

Beschikt het huishouden wel over een inkomen, dan nemen de vaste kosten toe bij een toename van het inkomen, terwijl de brandstofkosten en overige variabele kosten nagenoeg constant blijven. Dit betekent dat de verreden kilometers constant zijn (zie paragraaf 4.2).

Deze onafhankelijkheid van het inkomen kan een aanwijzing zijn, dat de verplaatsingsingen uit hoofde van de overige motieven veelal "nood- zakelijk" zijn. Men kan hierbij bij voorbeeld denken aan winkelbezoek, dokterbezoek, sociale contacten, en dergelijke.

5.3 In relatie tot de hoogte van de reiskostenvergoeding

Voor de huishoudens met werkende(n) zijn in tabel 5.3 de kosten en de hoogte van de reiskostenvergoeding tegen elkaar uitgezet. De vaste kosten blijken duidelijk toe te nemen bij een toename van de hoogte van de reiskostenvergoeding.

Ten aanzien van de brandstofkosten en overige variabele kosten is de relatie hetzelfde als in paragraaf 4.3: de algemene tendens is een toename van de variabele kosten bij een hogere vergoeding.

(20)

Bij de huishoudens zonder werkende en zonder reiskostenvergoeding liggen de vaste kosten op hetzelfde niveau als bij de huishoudens met werkende {n) -,- maar de variabels kosten zijn duidelijk lager.

5.4 In relatie tot het soort huishouden

In tabel 5.4 zijn de kosten uitgezet tegen de huishoudsoort.

Bij de huishoudens met werkende(n) blijken de alleenstaande mannen het meeste uit te geven aan een auto. Voornamelijk vanwege relatief veel variabele kosten (brandstof èn overig). Dit was te verwachten op grond van hun hoge jaarkilometrages. De vaste kosten zijn het laagst bij alleenstaande vrouwen. De totale kosten zijn het laagst bij huishoudens bestaande uit een man of vrouw met een of meerdere kinderen, als gevolg van de lage variabele kosten.

Bij de huishoudens zonder werkende komen nauwelijks grote verschillen voor. Het enige opvallende punt is dat bij de aanwezigheid van een kind in het huishouden de variabele kosten aan de lage kant zijn.

5.5 In relatie tot de grootte van het huishouden

In tabel 5.5 zijn de kosten uitgezet tegen de grootte van het huis- houden .

Bij de huishoudens met werkende(n) zijn de onderlinge ver-

schillen dusdanig gering dat er niet gesproken kan worden van een verband tussen de diverse soorten kosten en de huishoudgrootte.

Bij de huishoudens zonder werkende is sprake van een lichte tendens tot een toename van de vaste kosten en een afname van brandstofkosten bij een toename van de huishoudgrootte. Maar op grond van de variaties in de overige variabele kosten en totale kosten kan ook bij deze huis- houdens niet van een echt verband worden gesproken.

(21)

TABEL 5.4 De gemiddelde jaar (guldens)

huishoudsoort

man alleen vrouw alleen man + vrouw man + vrouw en kinderen san of vrouw en kinderen Dverig

lijke autokosten naar soort kosten, soort huishouden en huishoudtype huishoudens

vaste kosten

4.327 3.352 4.522

4.319

3.806 4.024

brand- stof- kosten 2.120 1.355 1.658

1.533

1.063 1.296

met werkende(n) overi ge varia- bele kosten 3.002 1.735 2.245

2.079

1.377 1.650

totale kosten

9.449 6.442 8.426

7.931

6.245 6.970

huishoudens vaste

kosten

3.718 3.686 4.054

4.387

4.328 4.166

brand- stof- kosten 1.205 1.009 1.037

638

749 1.064

zonder werkende overige varia- bele kosten 1.475 1.255 1.421

1.015

1.096 1.566

totale kosten

6.398 5.952 6.513

6.040

6.173 6.796

TABEL 5.5 De gemiddelde jaar huishoudgrootte

1 persoon 2 personen 3 personen 4 personen 5 personen 6 of meer personen

lijke autokosten naar soort kosten, huishoudgrootte en -type (auldens) huishoudens

vaste kosten

3.860 4.398 4.307 4.287 4.352

4.276

brand- stof- kosten 1.754 1.577 1.457 1.535 1.459

1.617

met werkende(n) overige varia- bele kosten 2.395 2.125 1.956 2.086 2.002

2.184

totale kosten

8.009 6.100 7.739 7.907 7.813

8.077

huishoudens vaste brand- kosten stof-

kosten 3.701 2.094 4.018 1.029 4.238 712 4.497 674 4.428 637

5.116 468

zonder werkende overige varia- bele kosten

1.351 1.410 1.008 976 1.554

789

totale kosten

6.146 6.457 5.958 6.148 6.619

6.372

(22)

5.6 In relatie tot de soort auto

In tabel 5.6 zijn de kosten uitgezet tegen de soort auto. Uit deze tabel blijkt dat de meeste kosten voor de auto van het hoofd van het huishouden en de minste kosten voor de auto van een ander dan het hoofd van het huishouden worden gemaakt. Dit geldt zowel voor de totale kosten als voor de diverse soorten kosten.

De "tweede" auto is dus duidelijk de goedkopere extra auto in het huishouden.

Voor zakenauto's en auto's met vergoeding wordt meer uitgegeven dan voor de andere soorten auto's. Dat het bij zakenauto's gaat om grote en dure auto's blijkt uit de hoge vaste kosten.

TABEL 5-6 De gemiddelde jaar soort

1 auto in huishouden 2 of meer auto's in huishouden

auto

auto, eigendom zaak

auto met vergoeding

auto, zonder vergoeding

auto onbekend

auto hoofd huishouden eigendom zaak

auto hoofd huishouden met vergoeding

auto hoofd huishouden zonder vergoeding auto hoofd huishouden onbekend

auto niet hoofd huis- houden, eigendom zaak auto niet hoofd huis- houden met vergoeding auto niet hoofd huis- houden zonder vergoeding auto niet hoofd huis- houden onbekend

lijke au tokosten naar soort kosten, soort auto en huishoudens

vaste kosten

5.925

4.537

3.967

3.969

6.961

5.316

4.514

5. 167

4.503

3.529

3.265

4.629

brand- stof- kosten

2.342

2. 192

1.306

1.250

2.735

2.794

1.469

1.098

1.293

1.677

926

681

me t werkende(n) overige varia- bele kosten 3.062

2.683

1.825

1.653

3.708

3.718

2.096

1.718

1.805

2. 143

1.334

996

totale kosten

11.329

9.412

7.098

6.781

13.404

11.828

8.079

7.982

7.609

7.349

5.526

6.307

huishoudtype (guldens) huishoudens zonder werkende vaste

kosten

- -

3.841

4.612

- -

-

5.078

- - -

5.026

brand- overige stof- varia- kosten bele

kosten

- -

1.103 1.515

539 827

- -

-

233 428

- - -

268 504 totale kosten

- -

6.459

5.977

- -

-

5.739

- - -

5.798

(23)

5.7 in relatie tot, de urbanisatiegraad

In tabel 5.7 zijn de kosten uitgezet tegen de urbanisatiegraad. Ten aanzien van de vaste kosten blijkt er geen verband te bestaan niet de urbanisatiegraad (bij zowel huishoudens met als zonder werkenden).

Bij de huishoudens met werkende(n) nemen de variabele en totale kosten af bij een toename van de verstedelijking. Dit hangt samen met het reeds in paragraaf 4.7 gevonden verband tussen de urbanisatiegraad en de jaarkilometrages. Ook de lagere variabele kosten bij Randstadbe- woners ten opzichte van niet-Randstadbewoners hangen samen met het geringere autogebruik binnen de Randstad dat al in paragraaf 4.7 werd opgemerkt.

TABEL 5.7 De gemiddelde jaarlijks autokosten naar soort kosten, urbanisatiegraad en huishoudtype (guldens)

urbani sa tiegraad

A niet-Randstad A Randstad B niet-Randstad B Randstad C niet-Randstad C Randstad

huishoudens met werkende(n) vaste brand- overige kosten stof- varia-

kosten bele kosten 4.269 1.983 2.750 4.374 1.773 2.467 4.361 1.668 2.255 4.392 1.455 1.942 4.257 1.464 1.962 4.254 1.320 1.777

totale kosten

9.002 8.614 8.285 7.788 7.683 7.350

huishoudens zonder werkende vaste brand- overige kosten stof- varia-

kosten bele kosten 3.874 1.121 1.416

-

4.110 896 1.220 4.239 779 1.133 4.080 929 1.407 4.23S 828 1.114

totale kosten

6.410

-

6.226 6.151 6.415 6.177

(24)

6. CONCLUSIES

De conclusies welke uit de analyse van de tabellen kunnen worden getrokken, worden gepresenteerd aan de hand van de in hoofdstuk 2 geformuleerde hypothesen. Tevens zal worden aangegeven naar welke punten verder onderzoek gewenst is.

Bij de interpretatie van de resultaten dient de nodige voorzichtig- heid in acht te worden genomen. De toegepaste analyse is eenvoudig

(variabelen zijn bij voorbeeld niet simultaan geanalyseerd). De gevolgde werkwijze is verkennend van aard en geeft eerste aan- wijzingen omtrent bepaalde relaties. Meer gedetailleerde analyses zijn nodig om met grotere zekerheid de samenhang tussen variabelen te kunnen beschrijven.

Hypothese 1; Het kilometrage neemt voor alle motieven toe met het inkomen

Voor de motieven woon-werk en zakelijk blijkt deze hypothese geldig te zijn. Voor de overige motieven daarentegen blijkt er nauwelijks een samenhang tussen het inkomen en het kilometrage te bestaan. Deze onaf- hankelijkheid van het inkomen kan een aanwijzing zijn dat de ver-

plaatsingen uit hoofde van de overige motieven veelal noodzakelijk zijn.

Men kan hierbij bij voorbeeld denken aan winkelbezoek, dokterbezoek, sociale contacten, en dergelijke.

Hypothese 2: Het kilometrage neemt voor alle motieven toe met de grootte van de huishouding

Het gesuggereerde verband wordt in de analyse niet bevestigd. Bij huis- houdens met werkende(n) is de huishoudgrootte niet van invloed op de kilometrages. Bij huishoudens zonder werkende is er zelfs sprake van een afname van het kilometrage bij een toename van de huishoudgrootte. De samenstelling van het huishouden blijkt daarentegen wel van invloed te zijn op het kilometrage per motief. In eventuele vervolgonderzoeken verdient het dan ook aanbeveling de aandacht meer te richten op de

(25)

samenstelling van het huishouden, waarbij een fijnere categorie-indeling alsmede een koppeling met andere factoren (bij^ voorbeeld inkomend Jtan worden overwogen.

Hypothese 3: Het kilome trage neemt voor alle motieven toe met de reiskostenvergoeding

Voor alle motieven wordt deze samenhang tussen de reiskostenvergoeding en het kilometrage bevestigd. Bij het gebruik van de auto voor de motieven woon-werk en zakelijk is dit min of meer evident. De hoogte van de reiskostenvergoeding is immers veelal rechtstreeks afhankelijk van de woon-werkafstand en de zakelijke kilometers. Dat daarentegen ook de "overige kilometers1* toenemen bij een toename van de reiskostenver- goeding is opmerkelijk. Wellicht wordt autogebruik - ook privé - ver- hoogd door een reiskostenvergoeding. Verder onderzoek naar de relatie tussen de "overige kilometers" en de reiskostenvergoeding zou hierom- trent meer duidelijkheid kunnen bieden.

Hypothese 4; Het kilometrage neemt voor alle motieven af bij een toenemende verstedelijking

Deze hypothese wordt in het onderzoek bevestigd. Daarbij blijkt dat Randstadbewoners minder kilometers maken dan niet-Randstadbewoners (bij gelijke urbanisatiegraad).

Hypothese 5; Eerste auto's rijden minder als er een tweede auto in het huishouden is

In tegenstelling tot wat gesteld wordt in deze hypothese, blijken de eerste auto's niet minder te rijden als er een tweede auto in het huis- houden is; ook niet voor het motief overig. De betreffende eerste auto blijkt zelfs meer gebruikt te worden dan de auto in huishoudens met enkelvoudig autobezit. De tweede auto wordt dus niet aangeschaft om de eerste auto te ontlasten, maar om de andere leden van het huishouden een grotere mobiliteit te bieden.

(26)

Hypothese 6: Het aandeel van de vaste kosten in de totale autokosten neemt toe met het inkomen

Bij de huishoudens met werkende(n) zijn er geen aanwijzigingen gevonden ter bevestiging van deze hypothese. De toename van de vaste kosten verschilt bij deze huishoudens niet wezenlijk van de toename van de variabele kosten. Bij de huishoudens zonder werkenden is er wel sprake van de veronderstelde samenhang. De vaste kosten nemen daar namelijk toe bij inkomenstoename, terwijl de variabele kosten nagenoeg constant

blijven.

Hypothese 7: Het aandeel van de vaste kosten in de totale autokosten neemt toe met de autokostenvergoeding

Het blijkt dat juist het omgekeerde plaatsvindt. De vaste kosten nemen minder toe bij een toename van de reiskostenvergoeding dan de variabele kosten. De verklaring hiervoor is dat de variabele kosten enerzijds toenemen vanwege een toename van de kilometrages en anderzijds vanwege grotere en duurdere auto's welke hoge kilometerkosten veroorzaken.

(27)

"fSST

(28)

at AUGEG1978 1. jaar 2. maand 3. volgnummer 4. huishouden 5. persoonsnummer

6. positie in het huishouden 7. netto inkomen

8. werkzaamheid 9. huishoudgrootte 10. soort huishouden 11. woongemeente 12- EGG

13. bereikbaarheid NS per OV 14. bereikbaarheid winkels per OV 15. merk-type auto

16. bouwjaar auto 17. aankoopjaar auto 18. kilometrage per jaar 19. gewicht

20. nieuwprijs 21. eigendom

22. bedrag, autokostenvergoeding 23. ja, neen/autokostenvergoeding 24. aantal auto's in het huishouden 25. ophoogfactor

26. aantal werkenden 27. urbanisatiegraad 28. aantal personen 29. aantal auto's 30. huishoudinkomen

(29)

vervolg - * AUGEG1978

34, kil 32. ritten

33. reizigerskilometers 34. kilometers

35. ritten

36. reizigerskilometers 3 7. kilometers

38. ritten

39. reizigerskilometers 40. kilometers

41. ritten

42. reizigerskilometers 43. kilometers

44. ritten

45. reizigerskilometers 46. geslacht

47. ophoogfactor huishouden 48. brandstofverbruik

-> woon-werk

-> zakelijk

-> overig

-> veelvuldige verplaatsingen

-^ vakantie

(30)

BIJLAGE 2. Bepaling onderzoekvariabelen

A. De gemiddelde jaarkilometrages

De gegevens zijn in beginsel overgenomen uit het analysebestand (zie bijlage 1), waarbij een verbeterde verdeling over de brandstoftypen is aangebracht. De gemaakte kilometers vermeld bij "overig" en

"vakantie"zijn samengevoegd, evenals de kilometers "zakelijk" en

"veelvuldige verplaatsingen".Hierbij dient te worden opgemerkt, dat voor "vakantie" een kilometrage van 1500 km voor alle waar- nemingen is aangenomen.

De berekening van het gemiddelde jaarkilometrage is als volgt uit- gevoerd.

K m ZK • * OPH.

K™ : gemiddelde jaarkilometrage met motief m;

m : jaarkilometrage motief m door huishouden i;

Ki

: ophoogfactor huishouden i i

De jaarkilometrages zijn bepaald door ophoging van de OVG-enquête- gegevens, welke betrekking hebben op drie dagen, tot jaarcijfers.

Als gevolg van de onnauwkeurigheid van deze procedure is het niet zinvol naar individuele cijfers te kijken, maar kunnen slechts groeps- gemiddelde van bij, voorbeeld minimaal 50 waarnemingen worden beschouwd.

B. De gemiddelde kosten

Voor het bepalen van de kosten van het rijden met een personenauto is gebruik gemaakt van de kosten-voorcalculatie voor personenauto's zoals die door de ANWB wordt gegeven. De opgaven van de ANWB gelden voor een bepaalde prijsklasse en is voorts afhankelijk van de motor (diesel of benzine).

W049/A34

(31)

De kosten van het autorijden worden door de ANWB afhankelijk gesteld van:

aanschafprijs - soort motor

gebruiksduur

- kilometrage per jaar

De volgende kostencomponenten worden onderscheiden:

_ _ a. rente

b. afschrijvingen c. verzekering

d. motorrijtuigenbelasting e. stalling

f. onderhoud

g. afschrijving — — — h. brandstof

i. olie j. banden k. reparaties.

vaste kosten

rijkosten

Uit het OVG zijn per auto bekend:

bouwjaar kilometrage - merk, type

gewicht verbruik - nieuwprijs - eigendom.

Om de kosten van het rijden te berekenen wordt de volgende berekenings- procedure gevolgd:

1. merk, type van de auto bepaalt de nieuwprijs (1980) 2. merk, type bepaalt tevens het gewicht

(32)

* AUKOS1978

e

Q)

+J tfl O M -P 0) (0 (0 >

c

• p

x o

<0

l ö

• H

u

>

1 . 2 . 3 . 4 . 5.

6 . 7 . 8 . 9 . 10.

1 1 . 12.

1 3 . 2 5 . 3 7 . 3 8 . 39.

rente

afschrijving verzekering

motorrij tuigenbelasting onderhoud

•centen per jaar

afschrijving brandstof olie banden reparaties

benzine centen per km

totaal vaste kosten totaal variabele kosten 24 idem voor diesel 36 idem voor lpg aandeel benzine aandeel diesel aandeel lpg

(33)

3. uit gewicht en jaarkilometrage wordt het aandeel benzine, LPG, diesel bepaald

4. uit het bouwjaar van de auto wordt het levensjaar bepaald.

De ANWB middelt de kosten van het rijden uit over de totale ge- bruiksduur van de auto. Het is met behulp van de ANWB-gegevens echter ook mogelijk de kosten van een specifiek jaar te be- rekenen; namelijk de extra-kosten die gemaakt worden door in plaats van n-jaar n+1 jaar te rijden

5. met behulp van nieuwprijs, soort brandstof, levensjaar en gegeven jaarkilometrage zijn de kosten per kilometer te berekenen.

Per kostenpost verloop de berekening als volgt:

VASTE KOSTEN

a^ Rente

Voor de rente hanteert de ANWB de volgende formule:

K0+ KN

x R x N

waarbij K_ = de nieuwwaarde

K = de restwaarde (= nieuwwaarde - afschrijvingen) R = de rentevoet (10%)

N = het aantal gebruiksjaren.

De rentekosten in jaar n te worden als volgt bepaald.

Voor gebruiksjaar m zijn deze:

O N „ 0 n-1

x R x N - x R x (n-1)

(34)

Omrekening naar kilometerbasis kan nu plaatsvinden.

hL_ Afschrijving

De waardevermindering door ouderdom is berekend met de volgende percentages.

na 1 jaar 30%, na 2 jaar 40%, na 3 jaar 50%, na 4 jaar 58% en na 5 jaar 65%.

Dat wordt dus:

Ie jaar 30%

2e jaar 10%

3e jaar 10%

4e jaar 8%

5e en volgende jaren 7%

Voor dieselauto's worden de volgende percentages gehanteerd:

Ie jaar 30%

2e jaar 10%

3e jaar 10%

4e en volgende jaren 5%

c. Verzekering

De ANWB gaat uit van een all-riskverzekering, zonder eigen risico en zonder no-claim. Wel is bij een jaargebruik van 20.000 km of minder een reductie toegepast van 10% wegens "beperkt gebruik".

Bij de wat oudere auto's (4 jaar en meer) is uitgegaan van een WA-verzekering.

d. _ Motorrijtuigenbelasting

Dit tarief is slechts afhankelijk van het gewicht van de auto en de soort brandstof.

e. Stalling

De kostenpost is door de ANWB niet ingevuld. Ook voor de onderhavige studie wordt deze post voorlopig op nul gesteld.

(35)

Voor het onderhoud van de auto wordt ƒ 480,— per jaar gerekend.

Onder deze post vallen auto wassen, ML-behandelingen e.d.

RIJKOSTEN

g. Afschrijving

De ANWB rekent voor de waardevermindering ten gevolge van het rijden, 1% afschrijving per 5.000 km voor benzine-auto's en 0,5% voor diesel- auto 's.

h. Brandstofverbruik

De ANWB rekent met een vast brandstofverbruik afhankelijk van de prijs- klasse.

In berekeningen op de OVG-data is het brandstofverbruik bekend voor het type auto.

i. _01i?

Hiervoor heeft de ANWB een vast bedrag genomen per 1.000 km, maar wel afhankelijk van de nieuwwaarde van de auto.

j. Banden

De ANWB gaat uit van een levensduur voor banden van 40.000 km.

Voor de vervanging van de banden wordt een bedrag genomen, dat op- loopt met de aanschafprijs van de auto.

Verder is 0.01 et per km gecalculeerd voor bandenreparaties.

Deze 0.01 et kan worden overgenomen.

De banden worden zelf vervangen bij 40.000, 80.000 enz. km.

Dus toerekenen aan een bepaald jaar indien de 40.000, 80.000 enz. km wordt gepasseerd in dat jaar.

(36)

k. Regaratie

Voor wat betreft de reparatie hanteert de ANWB de volgende procedure:

enerzijds zijn de reparatiekosten per kilometer oplopend naarmate met een auto meer kilometers worden gereden, anderzijds komt er een

"jaarbedrag" bij voor elk jaar dat een auto langer in gebruik is.

1. LPG-auto's

De ANWB maakt geen kosten-voorcalculatie voor automobilisten die op LPG rijden. In het rekenmodel is wel een berekening voor het rijden met LPG opgenomen.

Omdat een auto die op LPG rijdt, een "omgebouwde" benzine-motor heeft, is in principe de berekening van een benzine-auto gevolgd. Voor de motorrijtuigenbelasting is uiteraard het hoge tarief genomen.

HET REKENMODEL

De berekende kosten per brandstofsoort zijn gesommeerd (naar evenredig- heid) over de verschillende brandstofsoorten. De berekening van de ge- middelde kosten is geschied overeenkomstig aan de berekening van de gemiddelde kilometrages.

C. Het huishoudinkomen

Het huishoudinkomen is een sommatie van de individuele inkomens van alle leden van het huishouden In het OVG is gevraagd naar de netto inkomens. De vraagstelling luidt als volgt:

Kunt u aangeven hoe groot uw netto-j aarinkomen of hoe groot uw netto- maandinkomen ongeveer is?

Deze gegevens worden UITSLUITEND gebruikt om bepaalde inkomensgroepen met elkaar te vergelijken.

(37)

NETTO-BEDRAGEN

jaarinkomen maandinkomen 1 ƒ 0,=

2 f 1.000,=

3 ƒ 5.000,=

4 ƒ 10.000,=

5 ƒ 15.000,=

6 ƒ 17.000,=

7 ƒ 21.000,=

8 f 25.000,=

9 ƒ 31.000,=

10 ƒ 40.000,=

11 Geen eigen tot tot tot tot tot tot tot tot tot

ƒ 1.000,=

ƒ 5.000,=

ƒ 10.000,=

ƒ 15.000,=

ƒ 17.000,=

ƒ 21.000,=

ƒ 25.000,=

ƒ 31.000,=

ƒ 40.000,=

of meer inkomen

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 f f f f f f f f f f

0,=

75,=

400,=

800,=

1.100,=

1.300,=

1.600,=

1.900,=

2.400,=

3.075,=

Geen eigen tot tot tot tot tot tot tot tot tot

ƒ 75,=

ƒ 400,=

ƒ 800,=

f 1.100,=

ƒ 1.300,=

ƒ 1.600,=

ƒ 1.900,=

ƒ 2.400,=

ƒ 3.075,=

of meer inkomen (bijv. voor kinderen of echtgenoten zonder eigen inkomen)

Veel voorkomende problemen bij vragen m.b.t. inkomens zijn:

- De respondenten vullen de vraag bewust niet of onjuist in, omdat zij het zien als een inbreuk op hun privacy.

üitkeringstrekkers geven vaak (onbewust) op geen inkomen te hebben, aangezien zij alleen loon uit arbeid als inkomen zien.

door deze problemen kunnen bij de analyses verstoringen optreden.

D. Reiskostenvergoeding

In het OVG worden twee vragen met betrekking tot een reiskostenver- goeding gesteld. Enerzijds betreft het de reiskostenvergoeding voor het reizen tussen de woning en de werkplaats. Anderzijds betreft het de vergoeding voor een auto.

De vraag uit het OVG, waarop de reiskostenvergoeding uit het onderzoek- bestand is gebaseerd, is hieronder weergegeven. Volgens het CBS wordt deze vraag soms foutief ingevuld. Dit betreft vooral de respondenten met een vergoeding voor het reizen tussen woning en werk op basis van het openbaar vervoer. Zij zien deze vergoeding niet als een vergoeding voor de auto.

(38)

Ontvangt u voor deze auto een maandelijkse vergoeding? Zo ja, hoeveel is dat dan gemiddeld per maand? (eventueel ook kilometer-declaraties)

1 Ja, minder dan ƒ 100,=

2 Ja, een bedrag van ƒ 100,= tot ƒ 200,=

3 Ja, een bedrag van ƒ 200,= tot ƒ 300,=

4 Ja, een bedrag van f 300,= tot ƒ 400,=

5 Ja, ƒ 400,= of meer

6 Neen, ontvang geen maandelijkse vergoeding

E. De overige variabelen konden zonder meer uit het analysebestand (zie bijl-1) worden overgenomen. Het betreft de volgende varia- belen:

huishoudgrootte (aantal leden van het huishouden ouder dan 12 jaar)

huishoudsoort (indeling naar aantal personen en samenstelling van het huishouden)

soort auto (indeling naar aantal auto's in huishouden, voor- naamste gebruiker, eigendom en vergoeding)

urbanisatiegraad (woonadres).

(39)

Bij de analyse is uitgegaan van een vereiste minimale celvulling van tenminste 50 waarnemingen (onopgehoogd). Voor de onderzoekvariabelen uitgesplitst naar huishoudens met en zonder werkende(n) geven wij hieronder de aantallen waarnemingen binnen elk segment.

TABEL 1.

inkomensklasse (in guldens)

geen inkomen tot 20.000 20.000-40.000 40.000-60.000 meer dan 60-000 onbekend

totaal

huishoudens met werkende(n) code

1 2 3 4 5 6

absolute frequentie

2 820 2.916 1.618 444 2.055 7.855

relatieve frequentie (%)

0,0 10,4 37,1 20,6 5,7 26,2 100,0

huishoudens zonder werkende code

1 2 3 4 5 6

absolute frequentie

286 374 254 73 8 196 1.191

relatieve frequentie (%)

24.0 31,4 21,3 6,1 0,7 16,5 100,0

TABEL 2.

hoogte reis- kostenvergoeding

(in guldens) geen vergoeding tot 100 100-200 200-300 300-400 400 of meer onbekend totaal

code

1 2 3 4 5 6 7

huishoudens met werkende(n) absolute

frequentie 6.357

684 310 147 95 204 58 7.855

relatieve frequentie (»)

80,9 8.7 3,9 1.9 1.2 2.6 0.7 100,0

code

1.

2 3 4 5 6 7

huishoudens zonde absolute frequentie 1.166

9 12 1

-

2 1 1.191

r werkende relatieve frequentie

(%) 97,9

0,8 1,0 0,1

-

0,2 0,1 100,0

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De voorziening als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Verordening financiële en materiële gelijkstelling onderwijs gemeente Albrandswaard bestaat uit een voorziening, die

Als er geen reiskosten meer zijn, ligt het voor de hand dat niet langer een onbelaste vaste reiskostenvergoeding kan worden verstrekt door werkgevers?. Daar staat tegenover dat er nog

Dit betekent dat tot 1 juli 2021 de bestaande vaste reiskostenvergoedingen door de werkgever nog onbelast kunnen worden vergoed ook al worden deze.. reiskosten als gevolg van

In samenwerking met de molenaars/beheerstichtingen van de molens onderzoeken hoe het functioneren van de molens duurzaam geborgd kan blijven (als de molens in eigendom van de

In deze cijfers zijn enkele getallen veranderd om het effect van de uiteindelijke output duidelijker te laten

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Het beste Westerkwartier van ons allemaal begint voor iedereen bij goede huisvesting, maar gaat veel verder dan alleen dat dak boven je eigen hoofd?. Huisvesting,

 Als je de totale kosten deelt door het aantal geproduceerde goederen, krijg je de kosten per eenheid product (de kostprijs).  Als de productie stijgt, blijven de totale