THEMA’S VAKDIDACTIEK GEDRAGSWETENSCHAPPEN
Studenten kunnen zich baseren op de volgende lijst van thema’s die aan bod komen in Vakdidactiek Gedragswetenschappen. Deze lijst van kernconcepten en kernideeën is tot stand gekomen na een praktijkonderzoek van Ele Holvoet. Alle informatie over het onderzoek is te raadplegen via
http://vakdidactiekgedragswetenschappen.weebly.com/
1) Kernconcepten binnen Gedragswetenschappen:
Cognitieve psychologie
Persoonlijkheidspsychologie
Ontwikkelingspsychologie
Onderzoek
Sociologie
Sociale Psychologie
(Ortho) (ped) agogiek
2) Kernideeën per kernconcept
KERNIDEEËN COGNITIEVE PSYCHOLOGIE
1 Persoon en omgeving (situationele factoren) beïnvloeden elkaar wederzijds. (link met theoretisch kader: Lewin)
2 Gedrag is een gevolg van interactie en betekenisgeving (prikkel – betekenisgeving – reactie) 3 Interactie is alles wat van buitenaf op het individu afkomt.
4 Sociaal-culturele factoren beïnvloeden interactie en gedrag.
5 Emotie is de uitdrukking van wat de mens tot iets beweegt.
6 Waarden beïnvloeden het gedrag van een persoon. Een waarde is daarbij niet hetzelfde als een norm, een persoonlijke voorkeur, of een attitude.
7 Indien een persoon zich in een conflict- of crisissituatie bevindt, dan treden bepaalde mechanismen in die het menselijk gedrag beïnvloeden.
8 Motivatie beïnvloedt gedrag. Er is daarbij een onderscheid tussen intrinsieke en extrinsieke motivatie.
9 Cognitie (het denken) beïnvloedt gedrag (d.m.v. interne en externe attributies).
10 Het is soms moeilijk om gedrag als gewenst of ongewenst te bepalen.
11 Bekrachtiging van een prikkel kan zowel positief als negatief zijn.
12 Gedrag kan aangeleerd worden.
13 De samenhang tussen motivatie, cognitie, emoties binnen een bepaalde situatie bepaalt communicatie met anderen, het in handen nemen van het eigen leerproces, het
functioneren binnen een groep, het omgaan met conflicten, ….
14 Gedrag heeft een innerlijk en uiterlijk waarneembaar aspect.
KERNIDEEËN PERSOONLIJKHEIDSPSYCHOLOGIE
1 Elke persoon probeert zichzelf te worden via de zoektocht naar een eigen identiteit.
2 Zowel diversiteit als eigen identiteit zijn belangrijk in het kader van het streven naar gelijkwaardigheid, verdraagzaamheid en verbondenheid tussen mensen of dus binnen een mens en maatschappijbeeld.
3 Doorheen de ontwikkeling van een persoon kunnen verschillende vormen van identiteit tot stand komen. Identiteit kan meervoudig zijn.
4 Identiteit is een dynamisch gegeven (link met ontwikkelingspsychologie). Eigenheid is dus geen statisch gegeven.
5 Via zelfexpressie toont een persoon wie hij is. Die zelfexpressie gebeurt vanuit verschillende identiteiten en cultuurhistorische bepalingen.
6 De ontwikkeling van een persoon kan belemmerd worden door verschillende factoren (relatie met deviant gedrag).
7 Opvoeding heeft een invloed op de ontwikkeling van de persoonlijkheid. (theoretisch kader:
persoonlijke identiteit van Erikson)
8 Deviant gedrag is een relatief begrip. Het is niet gemakkelijk te bepalen wat normaal en wat niet normaal is.
9 Deviant gedrag kan zowel sociologisch als psychologisch verklaard worden.
10 De macht van de situatie kan het zichzelf zijn in de weg staan (bv. conformisme).
11 Discriminatie is een oordeel vellen over diversiteit en dat kan hetzij in positieve, hetzij in negatieve zin.
12 Discriminatie wordt bepaald door mens- en wereldbeeld.
13 Zelfkennis leidt nooit tot een objectieve beschrijving van de persoon.
14 Het ontwikkelen van zelfkennis is geen objectief proces. Heel wat mechanismen leiden tot een vertekening van de eigen werkelijkheid.
15 Het zelfbeeld beïnvloedt het gedrag (link met ontwikkelingspsychologie – adolescentieperiode).
KERNIDEEËN ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE
1 Ontwikkelen is veranderen, is het invoegen van de nieuwe mogelijkheden die men heeft verworven (door steeds grotere beheersing en differentiatie) in de eisen en verwachtingen die vanuit je omgeving gesteld worden
2 Ontwikkelen is veranderen op cognitief, sociaal-emotioneel, lichamelijk gebied en deze verschillende ontwikkelingsgebieden hebben invloed op elkaar.
3 Ontwikkelingsfasen worden door heel wat factoren beïnvloed waardoor deze ontwikkelingsfasen bij iedere unieke persoon op een eigen manier gekleurd worden.
4 Verscheidenheid tussen ontwikkeling bij mensen is een rijkdom.
5 Er is in de verschillende ontwikkelingsfasen een spanning tussen verbondenheid en verzelfstandiging.
6 Het ontwikkelingsproces van kind, adolescent, volwassene en oudere wordt zowel beïnvloed door persoonlijke factoren, als door externe factoren (nature-nurture).
7 Adolescentie is eigen aan "ontwikkelde" samenlevingen en etnische samenlevingsvormen kennen andere overgangen van kindertijd naar volwassenheid.
8 Elke leeftijdsfase, ook de ouderdom, brengt nieuwe kansen met zich mee.
9 De ontwikkeling bij ouderen brengt een spanningsveld autonomie-hulpbehoevendheid met zich mee.
KERNIDEEËN (ORTHO)(PED)AGOGIEK
1 Pedagogisch handelen vindt plaats in een wederzijdse beïnvloeding van verschillende elementen: opvoedingsklimaat/milieu, opvoedingsstijl, opvoedingsmiddelen, rol, pedagogische methode, opvoedingsproject;
2 Sociaal-culturele invloeden beïnvloeden het pedagogisch handelen en het kind/de jongere.
3 Pedagogisch handelen is een dynamisch gegeven.
4 Elke opvoedingsrelatie is een unieke relatie.
KERNIDEEËN SOCIALE PSYCHOLOGIE
1 Relaties bestaan niet zonder communicatie.
2 Iedere communicatie is een relationeel gegeven.
3 Socio-culturele factoren beïnvloeden de communicatie.
4 Relaties zijn noodzakelijk om zich als sociaal wezen te ontwikkelen.
5 Eigen kenmerken en behoeften bepalen mee de uitbouw van relaties met leeftijdsgenoten.
(bv. psychosociale modellen zoals de Axenroos en de Roos van Leary)
6 Mensen leven niet alleen in en van persoonlijke relaties: elk van hen heeft een plaats in diverse organisaties binnen de samenleving
7 Rollen en verantwoordelijkheden van individuen vloeien voort uit zijn familie-, gezins-, werk- en sociale relaties.
8 Conflicten binnen een team kunnen een waarde of onwaarde hebben.
9 Je kan niet niet communiceren.
10 Communicatie is een middel om verbondenheid te bevorderen of teniet te doen.
11 De context of de situatie heeft invloed op de communicatie.
KERNIDEEËN SOCIOLOGIE
1 De positie die een kind inneemt kan verschillen per samenlevingsverband.
2 De positie die een persoon of een groep personen inneemt in een samenleving wordt beïnvloed door socio-economische en culturele factoren.
3 Het behoren tot (formele / informele) organisaties kan het individueel gedrag beïnvloeden.
4 In elke organisatie waarvan men deel uitmaakt, neemt men een bepaalde positie in, waar een verwacht gedrag aan gekoppeld is, een sociale rol.
5 Individuele belangen, groepsbelangen en maatschappelijke belangen kunnen van elkaar verschillen.
6 Socialiserende instanties beïnvloeden de ontwikkeling van waarden.
7 Individu en samenleving beïnvloeden elkaar wederzijds.
8 Maatschappelijke diversiteit uit zich in sociale stratificatie.
9 Ideologie fungeert als verantwoording voor de organisatie van de samenleving.
10 Individuen kunnen op verschillende manieren participeren aan de samenleving.
KERNIDEEËN WETENSCHAP EN ONDERZOEK
1 Feiten en meningen zijn twee verschillende begrippen.
2 Pre-wetenschap en pseudo-wetenschap zijn niet hetzelfde als wetenschap.
3 Populaire vormen van informatie doorstaan de toets van wetenschappelijke kritiek niet.
4 De meningen over het wetenschappelijk karakter van bepaalde theorieën ook sterk uiteenlopen bij wetenschappers zelf.
5 Elke benadering van de mens, ook elke methode, berust op een bepaalde kijk op de mens.
6 Grondig en nauwkeurig observeren is belangrijk.
7 Observeren is niet hetzelfde als interpreteren of evalueren.