• No results found

Bevers dialect

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Bevers dialect"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bevers dialect

Dit woordenboek Bevers bevat 264 gezegden, 1275 woorden en 3 opmerkingen.

264 gezegden

∙ 't Blijft in mijn keel steken. - 't Krop mij.

∙ 't Is afgelopen - Gedoun mee lotten

∙ 't Is afgelopen met u. - Get gedoun mee lotten

∙ 't Is allemaal voor niks - 't Is allemoul veur Piet Snot

∙ 't Is er mee gedaan - 't Schoup is de preut af

∙ 't Is genoeg geweest - 't hé wel gewist

∙ 't Zal tegen zijn kloten zijn - 't Zal tegen zen klisters zijn

∙ Aankoop op krediet - Op tijd van betoulen

∙ Achter de rug - Achter 't gat

∙ Achterwaartse val - Slachtelings achterover paaren

∙ Alles heeft zijn prijs - Veur niet schit op strout

∙ Alles op orde leggen - Alles op z'n effen leigen

∙ Armoede hebben - Ginne naugel ein om zei gat te kraun.

∙ Armoede lijden - Nie keune scheiten van aaremoei.

∙ Bewusteloos raken. - Va zij zelleven vallen.

∙ Bij noord, noord-oost of oostenwind - De wind zit omhoog

∙ Bij strenge vorst - 't Vriest stienen dik

∙ Bij zuid, zuidwest of zuidoosten wind - De wind zit omlieëg

∙ Breng dat eens hier! - Bringt da ies hier

∙ Buiten bewustzijn gaan. - Van ou zelleven vallen

∙ Da gaat nu niet. - Dagounounie

∙ Dat brengt geen aarde aan de dijk - Da is nieks genodderd

∙ Dat had je niet gedacht hé - Da was tegen ou nilles hé

∙ Dat is een simpel of schuchter meisje - Das 'n seutebees

∙ Dat is een warmbloedige vrouw - Die vrou is veur 't leven

∙ Dat is hier maar rap en slordig gedaan - Da's hier moar bibbel de boubel gedoun

∙ Dat is niet niks. - 'd As nog nie gezieevert he

∙ Dat is onzin - Da's zieever i pakskes

∙ Dat is oud nieuws - Den ou grauf is oek doëd

∙ Dat kan ik niet betalen - Da kan den bruinen nie trekken.

∙ Dat komt elke dag weer. - Das elleken dag va komferdrom

∙ Dat moogt ge hebben - Da mug d'ein

∙ Dat paard slaat op hol. - Da peirt is op stuirm gesloogen.

∙ Dat we ze nog lang lusten - Da we ze nog laank meugen meugen

∙ Dat zal niet voor mekaar komen - Oun heirink zal nie broan (uw haring zal niet braden)

∙ De appel valt niet ver van de boom - Beschete koei, beschete kallef

∙ De bedden opmaken - De beddes opmouken

∙ De duiven komen uit de verkeerde richting - De duiven kommen van over

∙ De gezondheid is niet goed. - In gie goe vel zitten

∙ De maat is vol - G' ed al hoondert

∙ De schepen gebruiken hun misthoorn (in de winter) - De booten blauzen, 't zal gou vriezen

∙ De stuipen krijgen - De seskes krijgen

∙ Diarree hebben - Mi den dapperen zitten

∙ Die is gek geworden - Di is 'n veis kweit

∙ Die is niet goed wijs - Die is ni goe zuust den dienen

(2)

∙ Die van mama en de uwe - Mama de deur en de dou

∙ Die weet van aanpakken. - Die is ardi

∙ Dit stelt niets voor - Das 'n scheet in 'n fles

∙ Doe jij het of doe ik het - Dudde gij het of du k' ik het

∙ Doen alsof ge van niks weet - Va krommen ous geboaren

∙ Dronken persoon - Zoe zat as ne zwitser

∙ Een arme sukkelaar - Nen aaremen duts

∙ Een bekakt persoon - Stroont wie eet er ou gescheten

∙ Een bericht krijgen - Teink kreigen

∙ Een dikke rode neus - Ne pinaarneus

∙ Een gebarsten appendix - 't Vier in den buik

∙ Een handvol kersen - Een oufel kouzen

∙ Een inzinking krijgen - Ne zeuzekesklop krijgen

∙ Een kittig persoon - 'n Bus mi vlooen.

∙ Een longontsteking krijgen - 't Flurresein kreigen

∙ Een losse draad aan uw kledij - Wa d'ist, zidde neist ount drougen

∙ Een luide boer of scheet laten - Buite gij, ge betoul gin huisuur.

∙ Een persoon met veel sproeten - Die ee din ne koeiestroont geblouzen.

∙ Een scheet laten in het openbaar. - Beter in de stad dan in mij gat

∙ Een slag op het hoofd geven. - 'n Mot op zijne kop geven.

∙ Een slag op zijn gezicht - Nen oeft op zen bakkes

∙ Een verkoudheid opdoen. - 'n Kou opschaaren.

∙ Een woord is een woord - E wort is e wort

∙ Eerst is eerst. - Ieest is ieest.

∙ Er is voor alles wel een reden te vinden - 't is aolt van iet da nen puit geen haor eet

∙ Er vormt zich een serieuze regenwolk - Ze zein e schip aun 't loan

∙ Fel reageren - Van ou paretten mouken

∙ Ga uit mijn weg - Gou duit menne schiettelap

∙ Ge wordt er helemaal ambetant van - Ge zut er de wubbe va kreigen

∙ Ge zou er zenuwen van krijgen. - Ge zut er de wubbe va kreigen.

∙ Geduldig zijn - Zijnen tuk afwachten

∙ Goed overeen komen - 't Is amoul koek en aa

∙ Haar strijkwerk trekt op niets. - Heure strijk is ene rompel de pompel.

∙ Heel dronken zijn - Poepeloere zat zijn

∙ Helemaal leeg - Zoe leeg as 'n gaunzegat

∙ Helemaal naakt - In zijnen paddenblooten

∙ Helemaal uitgeput zijn - Ten ennen ousem zein

∙ Helemaal verrot - Zo rot dan 'n schets

∙ Het brengt toch niet op. - 't Is nieks genoddert

∙ Het doet er niet meer toe - 't Is toch niks genodderd

∙ Het doet erg zeer - Het du neig zier

∙ Het gaat pijpenstelen regenen - Tgou katte spougen

∙ Het heeft niets opgebracht. - 't Was niks genodderd.

∙ Het heeft niks uitgehaald. - 't Ee gien eirde aun den dijk gebrocht.

∙ Het is allemaal hetzelfde - 't is eene koek eenen dieeg

∙ Het laatste uit de pot patatten scharrelen - Schaar is oek petet

∙ Het niet al te breed hebben. - Smalle keutels schijten.

∙ Het regent zeer fel - Het regert dat klettert

∙ Het sneeuwt - Jezeke schut zein beddeken uit

∙ Het stortregent - Het reger bloskes

∙ Het verkeer zit vast - Het verkier zit strop

∙ Het zal fel gaan regenen - 't Zal 'n farme blus goun duun.

∙ Het zal in uw nadeel zijn - Ge zul d'oardeg uitspelen

(3)

∙ Het zal op niets uitdraaien - 't Zal tegen zein klooten sneen

∙ Hij gelijkt er grotendeels op - Hij heet er 'n smeet va weg

∙ Hij heeft astma - Hij ee t'azzemaa

∙ Hij heeft bijna geen tanden meer. - 't Is pesies belleken een en taand.

∙ Hij heeft een schorre stem - Hij ee ne puit i zein keel

∙ Hij heeft een verkoudheid opgelopen - Hij ee diet opgeschaart

∙ Hij heeft in een koeienvlaai getrapt - Hij hee din ne pladaster getrapt

∙ Hij heeft last van Jicht - Hij zit mi 't poetsen (pootje)

∙ Hij heeft overgegeven op de grond - Hij hee ne mutten geleed

∙ Hij heeft stukken gemaakt - Hij ee broks

∙ Hij heeft veel geluk - Hij ee ne konijnepoot in zijne zak

∙ hij heeft veel kapsones - Hij lot het laank hangen

∙ Hij heeft veel overgegeven - Hij ee gespogen gelek ne raager (reiger)

∙ Hij heeft veel overgegeven - Hij hé zij leif uitgespogen

∙ Hij heeft zich van het leven beroofd - Hij hee d'em verdoun.

∙ Hij heeft zijn nek gebroken - Hij is 't fas af

∙ Hij is een echte vrek, een gierigaard - As gen hoar van zein klooten trekt klink het gelek 'n bel

∙ Hij is een nietsnut. - Hij is 't doodslougen nie weird.

∙ Hij is een slechte betaler - Hij is steeg van afgoun

∙ Hij is een zelfstandige - Hij is op zein aagen

∙ Hij is een zelfstandige - Hij zit op zen eigen

∙ Hij is een zelfstandige geworden - Hij is op zen eigen begost

∙ Hij is er sterk van onder de indruk. - Hij is van 't hands gods geslougen.

∙ Hij is er wat bang van. - Hij is er wa schoeft van.

∙ Hij is in zijn eer gekrenkt - Hij is in zij gat gebeten

∙ Hij is koppig - Hij zit mi zen frutten

∙ Hij is kwaad en spreekt niet meer - Hij zit mee zijn uren.

∙ Hij is naar het toilet. - Hij zit op 't husken.

∙ Hij is nog niets verbeterd - Hij is nog gienen dem verbetert

∙ Hij is overleden - Zei zein keis uitgeblouzen

∙ Hij is ziek geworden - Hij hee wa opgeschaart

∙ Hij kan het vergeten, het gaat niet door - Hij kan 't schudden

∙ Hij kon het niet gewoon worden - Hij kost het ni oarten

∙ Hij kreeg een pijnscheut in de rug - Der is iet in zijne rug geschoten

∙ Hij ligt ongemakkelijk - Hij ligt in zijne stuik

∙ Hij lijkt wel bezeten te zijn. - Hij is deur `De Moar` bereen.

∙ Hij voelt zich niet goed. - Hij voel dem nie op zenne pozitieven.

∙ Hij ziet er niks meer van. - Hij ziet er geen steek van.

∙ Hij ziet er slecht uit - 't is pesies 'n ellef uren lijk

∙ Iemand aan het lijntje houden - Iemand aun de taar aun

∙ Iemand aan het lijntje houden. - Iemaand oun de taar aan.

∙ Iemand afkloppen - Een poefing geven

∙ Iemand bezig houden - Iemand oun de taar aun

∙ Iemand bij de kraag pakken - Bij zijne schabbernak pakken

∙ Iemand door het haar strijken. - Iemaand over zijne seuvel vrijven.

∙ Iemand een koppel blauwe ogen slaan - Iemaand zijn blaffeturen dichtslougen

∙ Iemand een rammeling geven - Iemaand aftuiren of aftoepen

∙ Iemand in de steek laten. - Hij ee dem ne pouter geschilderd

∙ Iemand met hebben en goed buiten gooien. - Mee heel zijnen battaklang buite zwieren.

∙ Iemand valselijk doen bekennen - Iemand worden in zenne moond leigen

∙ Iemand vervelende vragen stellen - Iemaand 't aa uit zei gat vrougen

∙ Iets beter kunnen dan iemand anders. - Iemand zijne passavang aftekenen

∙ Iets nemen zoals het is - De buts mi de buil

(4)

∙ Iets ontknopen - Uit de knossel houlen

∙ Ik ben een beetje onwel - 'k Zin helemoul van mijn ree

∙ Ik ben er mee weg - Ik zij wieppes

∙ Ik denk er niet aan - Gien oar op meine kop da doarop paast

∙ Ik denk er nog niet aan - Ik paas er nog nie op

∙ Ik denk er nog niet aan - Geen oar op men klooten dat doarop paast

∙ Ik ga naar bed - Ik kruip in mijne amigo

∙ Ik heb het al - Ik eint al

∙ Ik heb het gezegd - Ik ein 't gezeet

∙ Ik heb te veel gegeten. - Ik zit wa opgepoeft

∙ Ik stop er mee - 'k Schieen der uit

∙ Ik zal dat eens snel doen - Ik zal da ies agou arranzeren

∙ Ik zeg als niets meer - 'k zeig al niet ne meer

∙ In armoede leven. - Smalle keutels scheiten.

∙ In de modder staan trappelen. - In de moor stoun dasteren.

∙ In elk geval - In alle valle veur

∙ In uw geldbuidel tasten - In ou portemanee schieten

∙ In volle vaart - In volle galloo

∙ In zijn blootje - In zijne paddenblooten

∙ In zwijm vallen - Van ou stekken vallen

∙ Je moet hem daar niet in toegeven - Ge moet em doar nie in stijven

∙ Keelpijn hebben - Hij heed 'n koa keel

∙ Kou hebben - Het kout ein

∙ Laat me met rust - Blif va mij leif

∙ Laat ze maar doen. - Lot ze moar betijn.

∙ Langs heel de weg - Van esten einden

∙ Liefde is blind - De liefde kan zowel op ne stroont vallen as op een roois

∙ Luister, het is aan het donderen - Hoort, de petetten rollen van 't zoolder

∙ Lust u het niet - Mug d'et nie

∙ Maak dat je hier weg bent - Pakt ou gat in oun aarm en mokt da ge weg zijt

∙ Maak dat je weg bent - Pakt ou gat in oun aarm en mokt dade weg zeit.

∙ Meer doen dan je kunt - Varder springen dan ou stok laank is

∙ Mijn vader is naar de kapper - Mij vouder is noar de snuitekuiser veur hoar en board

∙ Na een verplaatsing voor een gesloten deur staan - Van 'n beenhoursraas terugkommen

∙ Niet op een verzoek ingaan - As ek ni kom moet ek nie keeren

∙ Niet te hoog van den toren blazen. - Nie te veel noten op ou zaank ein

∙ Niet te veel streken uithalen. - Nie te veel van ou paretten mouken.

∙ Nu stop ik er mee. - En nou schee ker uit.

∙ Ongeveer, ruw geschat - Doar of ontreint

∙ Onze Jef zijn sjaal - Onze sef zijne sal

∙ Op de vraag `wat gaan we eten` indien er niets is - 'n Snee pap mi 'n hoondenaa

∙ Op goed geluk af - Op 't goe fallent uit.

∙ Op het huidig ogenblik - In de vasse momeint

∙ Op het toilet een grote boodschap doen. - e Kakske goun duun

∙ Op hoop van zegen. - Op 't goe fallend uit.

∙ Op iemand wachten die niet afkomt - Hij zit te geiloegen

∙ Op meeval rekenen - Op 't goe fallent uit

∙ Op volle snelheid - I volle galloo

∙ Op zijn zijde vallen - Omvaar paaren

∙ Over de gehele lijn - Vanesteneinden

∙ Over een dikke persoon zegt men. - Di zu nie op meinen teen meuge kakken

∙ Over een dwerg zegt men soms ... - At hij tusse mijne paraa (prei) sukkelt vinnen z'em noot ne meer

∙ Overspel plegen - Da bring veel miserie en enen hoereneist mee

(5)

∙ Pastoor komt om een aalmoes - Hij komt om Sint Pieters penning

∙ Persoon die erg scheel kijkt - Die kik zoe scheil as nen otter.

∙ Plotse pijn in de rug - Der is iet in mijne rug geschoten

∙ Reactie van boer tegenover hoogmoedige stedeling - Had den boer nie gescheten, dan had de sinjoor gien eten

∙ Recht voor zijn raap - Zoe klink et zoe bots et

∙ Ruzie maken - Van oun tak mouken

∙ Scheel zien - Die kan rond nen boom kijken

∙ Stedelingen gaan om eten bij de boeren (oorlogstijd) - Had den boer nie gescheten, den had de sinjoor gin eten

∙ Tabak en blaadjes - Toebak en bladses

∙ Tandloos persoon - Belleken èèn-en tand

∙ Tegen iemand met vuil onder de vingernagels. - Wa 'd ist, zidde gij in de rou.

∙ Toemultueus reageren - Van oun teouter mouken

∙ Tot in de kleinste details uitvragen - 't Aa uit zijn gat vraogen

∙ Uit één stuk omver vallen - Staal omvaar paren

∙ Uiteindelijk - Op 't scheiten van de mart

∙ Van het verschieten - Van alteroasie

∙ Van iemand steeds het beste zien. - Iemaand in 't schoonste stroo leigen.

∙ Van links naar rechts - Van jut noar aar

∙ Van wie was dat? - Dewiezewasda?

∙ Vereende kracht halve kracht - Weireken is zaolig zein de nonnen en ze droegen met twieën nen bonenstaak

∙ Voet bij stuk houden - Op oune poot spelen

∙ Wat doe jij hier - Wa zitte gij hier te duun

∙ Wat doet die nu - Wa duut ie nou

∙ Wat doet ge daar nu mee - Wa dude doar nou mee

∙ Wat hebt u gedaan - Wa edde gij doar gedoun

∙ We zijn op de verkeerde weg aan het rijden - We zimme geleik van de waark ount rijn

∙ Wel of niet. - Willes nilles.

∙ Wie we hier hebben - Wa zwiere z'ier nou binnen

∙ Ze hebben hem gevat. - Zein hem te stekken.

∙ Ze hebben hem kunnen vatten - Zein hem te stekken

∙ Ze hebben hem te pakken - Zein hem bij zijne schreper

∙ Ze heeft de ganse weg aan het zeuren geweest. - Ze hee vanesteneinden liggen zougen.

∙ Zeer arm zijn - Zoe aarm as 'n wiekluis.

∙ Zeer snel of haastig zijn. - Hij is deur nen hous gepoept.

∙ Zeggen zoals het is - Zoe klink het zoe bots het

∙ Zelfstandig zijn - Hij zit op zijn eigen

∙ Zelfverzekerd zijn - Hoar op ou taunden ein

∙ Zenuwachtig worden - Het op au zeneween kreigen

∙ Zet u rechtop - Zet ou fiks

∙ Zich beter vinden dan anderen - Ne Jan mijn klooten

∙ Zich laten aftroeven - Ou louten schuren

∙ Zie dat je klaar bent - Ziet da ge paree zijt

∙ Zij hebben geen overschot - Z' ein 't nie al te breed

∙ Zij heeft astma - Zij eeget op euren ousem

∙ Zij heeft een kwater in de keel (gezwel) - Ze liept al joaren mee ne kwaker in eur keel

∙ Zij is uitgeschoven - Zij is uitgesleuven (of uitgescheuven)

∙ Zij kan de mannen niet gerust laten (nymfomane) - Da is er een mee ne witte lever

∙ Zij zijn ermee weg - Ze zein der mee wieppes

∙ Zij zijn naar 't singelberg gaan spelen - Ze zin noar 't Singelbaarg om 'n rolling

∙ Zijn best doen - Ou tevoeren duun

(6)

∙ Zijn best doen - Zen tevoeren duun

∙ Zijn best doen. - Zein tevoeren duun.

∙ Zijn kop ziet vuurrood. - Hij zie zo road as ne zonpot

∙ Zijn succes is ten einde - Zijnen duvel is dood

∙ Zo zwart als roet - Zoe zwart as Moorken zen klooten

∙ Zo zwart als roet. - Zoe zwart als Molleke Pek

∙ Zonder enige reactie achterover vallen - Slachtelings achteroverparen

∙ Zonder veel poespas - Nie te veel sarvetutten verkooepen

∙ Zou ik dat wel kunnen - Zok ik da wel keunen

∙ Zou je niet bang zijn. - Zudde nie benaut zein.

1275 woorden

∙ 's morgens - 't maares

∙ (iemand) de mond snoeren - overschoefelen

∙ (iemand) die veel moet wateren - piskaus

∙ 25 cent - e koartsen

∙ aan de grond genageld - Van 't hands Gods gesloogen

∙ aan zijn omgeving gewoon worden - aorten

∙ aandenken - gedeenkenis

∙ aangeladen - oungekoekt

∙ aanhoudend babbelen - tetteren

∙ aanhoudend gebabbel - getetter

∙ aanrijding - botsing

∙ aardappel frietjes - petetfruut

∙ aardappelpuree - gestampte petetten

∙ aardappelpuree - platte petetten

∙ aardbei - eirebees

∙ aardworm - pielewuiter

∙ aarzelen - traineren

∙ achterbaks persoon - schurefterik

∙ achteruit rijden - daazen

∙ adem - ousem

∙ afgezaagde knotwilg, klein persoon - eisgat

∙ afkloppen - aftuiren

∙ aframmelen - aftuiren

∙ afwasbak - poombak

∙ allemaal - amoul

∙ allemaal - allemoul

∙ allemaal - ammel

∙ allen samen - altegoar

∙ allen samen - tieep

∙ alles om zeep helpen - rinneweren

∙ alzo - azoe

∙ ambetant - orroizee

∙ andijvie - anduif

∙ appelmoes - apperdaan

∙ appelmoes - appeltrut

∙ appendix - apountesiet

∙ architect - asjestek

∙ architect - azestek

∙ architect - azzestek

(7)

∙ arrogant persoon - fraunkoard

∙ asse van een koolkachel - zeindels

∙ assen van kolen - zeindels

∙ astma - 't azzemaa

∙ babbelen - kouten

∙ babbelen - klappen

∙ badkuip (zink) - bassing

∙ bagagerek (op een fiets) - stuuleken

∙ Bak met dobbelstenen - tritsbak

∙ bak met dobbelstenen - pietsesbak

∙ balpen - stilo

∙ bang - schoeft

∙ bang - benout

∙ bangerik - benaurik

∙ bangerik - benoutscheiter

∙ bangerik - broekscheiter

∙ bangerik - benauscheiter

∙ Bangerik - Benauschijter

∙ barbier - snuitekuiser

∙ barret - pots

∙ batterij - piel

∙ batterijlader - sjarzeur

∙ bazig en bemoeizuchtig type - nen ammeroul

∙ bazige vrouw - rokzjandaarm

∙ bedorveling - kakkeneist

∙ bedplasser - beddezieker

∙ bedsprei - soizee

∙ beeldje - poppestuurken

∙ beetgenomen - verpoetst

∙ begonnen - begost

∙ begrip - verstand - verzou

∙ behangpapier - bejangpapier

∙ bekwaam - kapougel

∙ bemesten - beiren

∙ bepotelen - bepaampelen

∙ bepotelen - bepaumpelen

∙ beroerd - ompasselek

∙ beroerte - geroktaat

∙ beschimmeld - beduft

∙ bespatten - bespeeten

∙ betasten - bepaumpelen

∙ beurs - bus

∙ Bevers waterafvoerkanaal - den Beverse woutergaank

∙ bewusteloos - uitgeteld - letteren

∙ bezem - bussom

∙ bezem - buissom

∙ bezigen, gebruiken - beezen

∙ bezinksel - bras, dras

∙ biefsteak - bufstik

∙ biefstuk (beefsteak) - bufstik

∙ bijna - bekanst

∙ bijna - iezenoar

∙ bijna - bekang

(8)

∙ bijna - bots

∙ blaadjes - bladses

∙ blaar - blaan

∙ blaasjes - bloskes

∙ blaaskaak - blouskouk

∙ bladeren van de bomen - bloaren

∙ bladeren van een paardenbloem - flurres

∙ blaffen - bassen

∙ blaffen (hond) - bassen

∙ blaren - bloaren

∙ bliksem - hemelicht

∙ bloedpens - bulling

∙ bloedworst - bulling

∙ bloemen - blommen

∙ bloempot - kaspo

∙ boekentas - bazas

∙ boekentas - kazak, cannesèir

∙ boekentas - kanneseir

∙ boenwas - boemsel

∙ boerenoot - okkernoot

∙ boodschappen - kommisies

∙ boodschappentas - kabas

∙ boontjes - boenses

∙ boordsteen - borduur

∙ bord - talloor

∙ borden - talloren

∙ borrel jenever - e witteken

∙ borst - buist

∙ borstel - buistel

∙ borstenhouder - soetiene

∙ bosje - bozzeken

∙ boswachter - gardesas

∙ boterham - botteram

∙ Boulogne worst - spekskeshaank

∙ bovenkamertje - vootee

∙ bovenkamertje - ne voetee

∙ boze figuur die kinderen bang maakt - duzzeman

∙ boze man in het donker - den duzzeman

∙ braambes - brombees

∙ braambessen - brombeezen

∙ brandnetel - tingel

∙ breiwol - soa

∙ bretellen - portrellen

∙ brieventas - portefoel

∙ bril - fok

∙ broekplasser - piskous

∙ bromvlieg - ronker

∙ bronchitis - bransiet

∙ broodje - pistoleeken

∙ bui - blus

∙ buiten adem - ten ennen ausem

∙ buiten adem - ten ennen ousem

∙ bult op de huid - nen boebel

(9)

∙ bult op zijn kop - buil

∙ cakewalk (kermistoestel) - kakkewalk

∙ carbonade - karremenoi

∙ cellofaantje - kladderken

∙ centen - seinzen

∙ chicorei - pardaf

∙ chocolade - sokkelat

∙ chocolade hagelslag - muizestroont

∙ chocomelk - chocolatte kaffee

∙ Ciamberlanidreef - Sabberlangesdreef

∙ citroen - sintroen

∙ cuberdons - neuzekes

∙ dank u - marci

∙ dar - bombie

∙ das (stropdas) - plastrong

∙ Dat had ik - da dattek

∙ De bof hebben - De dikoor hein

∙ de derde - den darden

∙ de eerste - eerstes

∙ de gazon - den bleek

∙ de luiken voor de ramen - blaffeturen

∙ de pot op - foert

∙ de rui - ruiven

∙ de tweede - twiddes

∙ de zevende - de zevesten

∙ december - deceimber

∙ deken - soisee

∙ deksel - scheel

∙ denken - paazen

∙ deugniet - rookus

∙ deugniet - deugenuut

∙ deugnieterij uithalen - parten uitsteken

∙ deurdrempel - dulleper

∙ deze hier - dedees

∙ diaree - 't vliegend scheit

∙ diaree - afgounk

∙ diaree - schijterij

∙ diaree, buikloop - afgounk

∙ die daar - dendienen

∙ die daar - de gitsten

∙ die daar (meervoud) - zulder

∙ die van u - dendounen

∙ die van u - dedou

∙ dik persoon - papzak

∙ Dik vet wijf - 'n dikke machochel

∙ dikke borsten - dikke komiesveur

∙ dikke rode neus - pinaarneus

∙ dikkopje - oekedoeleken

∙ dikwijls - dikkels

∙ dingen - dinges

∙ dingen kapot maken - verringelezeren

∙ dinsdag - distag

∙ direct - sitto presto

(10)

∙ doe - duut

∙ doen - duun

∙ doet - duut

∙ doffer - koper

∙ donderen - rommelen

∙ doorspoelbak - chassbak

∙ dopje - toepken

∙ dorpel - durpel

∙ dorpel - dulleper

∙ douche - does

∙ draadje - drotsen

∙ draadje - droiken

∙ draagbalk - joeffer

∙ draaitol - non

∙ draperie - trapperie

∙ drempel - dulleper

∙ drempel - duilleper

∙ driewielige bakfiets - triporteur

∙ dronkaard - zattelap

∙ droogzolder - schelft

∙ dropparel - 'n piekfortsen

∙ druipnat - kletsnat

∙ druk doen - artakken mouken

∙ drukke volkstoeloop - begaankenis

∙ drukte maken - siskaressen

∙ drukte maken - opstinoudeg mouken

∙ dubbele prijs - dubbelen driets

∙ duiken - duikelen

∙ duimspijker - pineis

∙ duiven - pannescheiters

∙ duizend - duzzend

∙ durpel - dulleper

∙ dus - nem

∙ duwen - dougen

∙ duwen - staampen

∙ dwaas persoon - badden

∙ dwazerik - truuten

∙ dweilen - dwalen

∙ dweilen - sjroebben

∙ een aap - nen oup

∙ een bangerik - ne schijter

∙ een bangerik - nen beddezieeker

∙ een beetje - 'n bitsen

∙ een beetje - 'n bitteken

∙ een beetje - 'n bitzen

∙ een beetje - ne muzzel

∙ een belachelijk persoon - nen truten

∙ een blijver - nen oarter

∙ een bliksem - nen emelicht

∙ een boodschappentas - 'n kabas

∙ een borstel - nen buistel

∙ een brandnetel - nen tingel

∙ een cent - ne seins

(11)

∙ een deel - een oufel

∙ een deurlijst - ne sambrang

∙ een dwarsligger - nen dweizen

∙ een ei - en aa

∙ een ei - 'n aa

∙ een enkel - ne knoesel

∙ een gek - gene justen

∙ een gek - ne sieswie

∙ een gek - nen badden

∙ een handvol - een oufel

∙ een heel eind - vanesteneinden

∙ een heggemus - een blauwoogmus

∙ een hoop - nen hieep

∙ een kaartje - e koartsen

∙ een kaartje - e'n koartsen

∙ een klap om je oren - 'n piees op ou oeren

∙ een klein beetje - 'n bitteken

∙ een kleinigheid - nen eileniet

∙ een kwartje (25 cent) - e'n koartsen

∙ een lek - 'n fiet

∙ een lomperik - nen ossaard

∙ een mand met eieren - een mounde mie aren

∙ een niemendalletje - nen abbekrats

∙ een onbeleefd kind - een gasgreert jonk

∙ een onnozelaar - ne kwistenbibel

∙ een rammeling - een beeting

∙ een rasp - een reps

∙ een scharen en messenslijper - ne scheireslip

∙ een snoepje - 'n balleken

∙ Een snuifje tabak - e' snufken

∙ een spatader - gebuisten oar

∙ een speculoos koekje - spikkelaaseekoeksken

∙ een spiegelei - een peirdenoog

∙ een stortbui - 'n blus

∙ een tas koffie - nen teekop kaffee

∙ een toneelstuk - e stiksken

∙ een trosje - 'n klutsken

∙ een valsspeler - nen oirzak

∙ een vlaamse gaai - nen annewuiten

∙ een vuurtje maken - vuurkestook

∙ een washandje - 'n buzzeken

∙ een wasmand - 'n wasmounde

∙ eendje - pieleken

∙ eeuwige pechvogel - dompeleir

∙ egel - us

∙ ei - aa

∙ ei zo na - izenoar

∙ eidooier - den doorel van 'n aa

∙ ekster - okster

∙ elastiekje - rekkerken

∙ elektriciteit - ellentriek

∙ enkel - knoesel

∙ enkels - knoessels

(12)

∙ enkels - knoesels

∙ ergens - ieveranst

∙ erop kloppen - der op tuiren

∙ erwten - arten

∙ eten - boeffen

∙ februari - februoaree

∙ ferm - farm

∙ fietsstuur - gedong

∙ flebitis of aderontsteking - 't fluwiet

∙ fluiten - schuffelen

∙ fluitje - flutsen

∙ fopspeen - tutter

∙ fopspeen (ouderwets) - suikerdot

∙ fotograaf - portrettentrekker

∙ fototoestel - koddak

∙ frangipane - frounsepan

∙ franje - valangsken

∙ fruitgommetje - sizipken

∙ ga ik - gok ik

∙ gaatje van appelworm - moisteek

∙ gans zijn leven - alzeleven

∙ gareel - grieel

∙ gareel - greel

∙ garendraadje - goarendrotzen

∙ garnalen - geirnout

∙ gasfornuis - gaasvier

∙ gazon - den bleek

∙ gebakje - pateeken

∙ gebarsten - gebuisten

∙ gebruiken - bezen

∙ gebruiken - beezen

∙ gedaan met stoefen - volprezen

∙ gedroogde en gezouten kabeljouw - bouning

∙ geen benul hebben van - geen verzou ein

∙ geen trekvogel - oarter (blijver)

∙ geen verstand - nie goe zuust

∙ geeuwen - gapen

∙ gefopt - gekloot

∙ gegroet - djeur

∙ gehakt vlees - gekapt

∙ gek - kwistenbibel

∙ gek persoon - foeman

∙ gek persoon - kwistenbiebel

∙ gek persoon - ne siessen

∙ gek van iedereen - allemanswies

∙ gekrabt - gekraut

∙ gelaat - weezen

∙ geldbeugel - portemanee

∙ geldomhaling (in de kerk) - stuulekesseins

∙ gelei - zallaa

∙ gelijktijdig zon en regen - duvelkeskarremis

∙ geluk - sjaans

∙ geperste kop - groest

(13)

∙ gesp - geps

∙ gesprek voeren - klappen

∙ gestorvene - ne kevendrauger

∙ gevlekt - gespotterd

∙ gevloerd - gefloert

∙ gevonden - gevonnen

∙ gewonnen brood - ezelsoorkes

∙ gewoon - geweint

∙ geworden - gewoiren

∙ gezegd - gezeet

∙ gieremmer - beirlut

∙ gierigaard - kruibeiter

∙ gierigaard - urk

∙ gierigaard - hurk

∙ gierigaard - nen drouk

∙ gif - vergef

∙ ginder - gitter

∙ gist - geest

∙ glad - geladdeg

∙ glazen lampenkapje - een blaukerken

∙ glijbaan - sluifaf

∙ glijden - sluiven

∙ glimlachen - gremelen

∙ gluipert - gattekruiper

∙ goedaardig gezwel in de buik - ne vleesboom

∙ golven (op het water) - boaren

∙ gooien - ruujen

∙ gordijnen - stossen

∙ graaien - schaaren

∙ grof - grosseel

∙ grof - graaf

∙ grof van lichaamsbouw - 'n lomboarse

∙ groot en lomp - lomboars

∙ groot en mager vrouwmens - 'n lange leetau

∙ grote borsten - ne grote vaveur

∙ grote lompe vrouw - grote louf

∙ grote mond - bakkes

∙ grotesk - grosseel

∙ gummeke - sizipken

∙ gunnen - jonnen

∙ gymnastiek - ziemmelastiek

∙ gymnastiek - zimmelastiek

∙ haag - weir

∙ haakje - oksken

∙ haan - koekeloerenhaan

∙ haar - oir

∙ haarspeld - 'n filleespelleken

∙ haarspeld - filleespelleken

∙ haasten - aveseren

∙ haastig - schiesseg

∙ haastig - schiessig

∙ hagedis - okkertissie

∙ hagelpatroon - kardoes

(14)

∙ halfbruin brood - masteluinen brooid

∙ halfweg - alfwegen

∙ hamer - oumer

∙ handkar - pierewiet

∙ handschoenen - waanten

∙ handtasje - sakosken

∙ hangklok - riggelateur

∙ hard - neig

∙ hark - hak

∙ hartaanval - nen hartattak

∙ hé - awa

∙ hebben - ein

∙ heel je leven - alzeleven

∙ heggemus - blauoogmus

∙ helemaal - giellegaans

∙ helemaal - gillegaans

∙ helemaal - in zij gheelen

∙ helemaal niets - geen knaat

∙ Helemaal verrot - Zo rot as 'n schets

∙ herfst - aarfst

∙ herhaaldelijk - komverdrom

∙ hesp - eps

∙ hesp of ham - eps

∙ het `onze vader` - e vouderons

∙ het astma - 't azzemaa

∙ het woord afnemen - overschoefelen

∙ hevig ademen - auszakken

∙ hevigaard - iftigaert

∙ hevige kerkganger - pilairenbijter

∙ hiel (van een schoen) - kontrefoor

∙ hielkap (van een schoen) - kontrefoer

∙ hij doet alsof ... - hij du konsus

∙ hij is weggelopen - hij is gou ritsen

∙ hij kroop - hij kreup

∙ Hij mist iets - Der is iet oun

∙ hij zegt - hij zeet

∙ hoest - valling

∙ hommel - bombie

∙ homofiel - zjanoffel

∙ hoofdroos - pellekes op zenne kop

∙ horloge - loozee

∙ houtdijf - valduif

∙ houtkrullen - schoufelingen

∙ hovaardige dame - schitkont

∙ huishouden - eusaun

∙ hun - hulder

∙ iedereen - ammel

∙ iemand die achter de vrouwen zit - ne flierefluiter

∙ iemand niet laten uitpraten - overschoefelen

∙ iets - iet

∙ iets om zeep helpen - vermoosen

∙ iets te hoog inschatten - overpoozen

∙ ijsberen - 't mounleep

(15)

∙ ijsberen - 't mounlieep

∙ ijsje - krimgelas

∙ ijskreem (creme glace) - krimmelas

∙ ik heb - ik ein

∙ ik zeg - ik zeig

∙ In de knoop liggen. - In de knossel liggen.

∙ in verhouding tot - nouvenant

∙ inbeelden - manzeneren

∙ infarct - geroktaat

∙ ingegroeide nagel - nen nijnagel

∙ ingegroeide nagel - neinaugel

∙ inspiratie - insperoisee

∙ jaar - joar

∙ jachtopziener - gardesas

∙ jaloers - sjaloes

∙ jaloers - saloes

∙ jaloers persoon - saloezegoart

∙ jannestreken - siskaressen

∙ januari - jannewoaree

∙ jas - frak

∙ jasmijnen - suzemienen

∙ jasmijnen - suzzeminen

∙ jasmijnen - suzzemienen

∙ jasmijnen - suzeminnen

∙ jawel - marjout

∙ jenever - zanneuvel

∙ jeuk - juksel

∙ jodiumtinctuur - teinterdiot

∙ jong ventje - ne snotter

∙ jongetje - snotaup

∙ jubileum - zubelee

∙ juist - zuust

∙ jullie - gulder

∙ kaak - kouk

∙ kaalhoofd - kletskop, pletskop

∙ kaarten - koarten

∙ kachel - stoof

∙ kalf - mutten

∙ kamfer - alkool komfri

∙ kapot, stuk gemaakt - gerinneweert

∙ kapsones - jannestreken

∙ karakter - karreteir

∙ karwei - krawaa

∙ kastanjenoot - kastoileenoot

∙ kastanjenoot - okkernoot

∙ kastenjenoot - kastoileenoot

∙ kastje - kasken

∙ kastlade - schuif

∙ katapult - musseschieter

∙ kater - kouter

∙ kauwen - knougen

∙ kauwgom - tuttefrut

∙ kauwgom - tutefruut

(16)

∙ keelontsteking - muilplaag

∙ kelder onder trapholte - spleinterken

∙ kerkhof - begraafplaats - den hoogen akker

∙ kersen - kouzen

∙ kersen - kouzebezen

∙ kerstavond - keiskesouvent

∙ kervel - kaarevel

∙ kettinkje - kettingsken

∙ kikker - puit

∙ kikkerdril - puitendrek

∙ kikkervisje - oekedoel

∙ Kikkervisje - Oekedoeleken

∙ kinderstoel - kakstuul

∙ kinkhoest - kiekhoest

∙ kippenbout - kiekepoe_et

∙ klederen - klieren

∙ kledij optrekken - opschussen

∙ kleefverband - spannentrap

∙ klein rond kacheltje - 'n duvelken

∙ klein snorretje (Hitler) - e' stesken

∙ kleine godsdienstige medaille - schappelierken

∙ kleuter - snotter

∙ kleuterschool - papschool

∙ klomp - blok

∙ klompen - blokken

∙ klompenmaker - blokmouker

∙ klontje suiker - e suikerken

∙ kloten - klisters

∙ knettergek - klinkende zot

∙ knikker - marrebol

∙ knoop - knossel

∙ knoop - kniep

∙ knoopje - knopken

∙ knotwilg - tronk

∙ knuppel - klipper

∙ koeienvlaai - pladaster

∙ koetje (voor kinderen) - kamoeken

∙ koffiefilter (ouderwets) - kaffeebus

∙ kokin - kookas

∙ kommediant - karottentrekker

∙ koning - keuning

∙ koord - zeel

∙ koord voor draaitol - nonzeel

∙ koordje - koerdeken

∙ koorts - keussen

∙ koprol - kunstelabaarg

∙ kopspeld - kopspelleken

∙ korset - kosséé

∙ korstje - kuistsen

∙ korstje (op een wond) - roefken

∙ kotelet - kortelet

∙ koude schotel - kou pla

∙ krabben - kraun

(17)

∙ krampen - kraampen

∙ kronkelen - klawieteren

∙ kroontje - kroentsjen

∙ kruisbes - stikkelbees

∙ kruiwagen - karrewougen

∙ kruiwagen - pierewiet

∙ kruiwagen - kurrewougen

∙ krulhaar - krollekop

∙ krullen - krollekes

∙ kuisen - keusen

∙ kuit van haring - bollekeskiet

∙ kunnen - keunen

∙ kus - toot

∙ kusje - tuusken

∙ kussensloop - kusseflawijn

∙ kwartuur - kottier

∙ kwater in de keel - kwaker

∙ kwibus, rare persoon - gaatendekker

∙ laat maar - lot moar

∙ laatst - leist

∙ ladder - leer

∙ lafaard - lafbek

∙ lamp - laamp

∙ lang - laank

∙ lang gezicht - een moonk

∙ leeuwerik - liewaerk

∙ leeuwerik - liewaark

∙ lekstok - gattekletser

∙ lelijkaard - luulekoart

∙ lente - leinte

∙ lepel - leper

∙ letterkoekjes (nic-nac) - mokskes

∙ levend - leefdeg

∙ libelle - sinksepeird

∙ lichttoorts - piellaamp

∙ lies - ekenissen

∙ liezen - iekenissen

∙ lift - assaseur

∙ lijden - lijn

∙ lijkwagen - kolbiaar

∙ lijster - lister

∙ likstok - gattekletser

∙ linksom (paard) - jutom

∙ lisdodde - dulpoes

∙ lissedodde - dulpoes

∙ liter - luuter

∙ lomperik - ossaord

∙ lomperik - uitekluit

∙ lomperik of een kalf - mutten

∙ loon - kaziem

∙ looplamp - baladeus

∙ lostornen - lostaaren

∙ lucifer - steksken

(18)

∙ luidspreker - oparleur

∙ lumbago - verschot

∙ lumbago - 't verschot

∙ maaltand - boktand

∙ maan - moun

∙ maandag - moondag

∙ maar - amoar

∙ maar ja - marjout

∙ maart - meirt

∙ machine - masien

∙ machine - massien

∙ maden - moikes

∙ mager ventje - pezewever

∙ mais - sponsetaaree

∙ man - mannemeins

∙ mand - maande

∙ masker - mombakkes

∙ matras op de grond - platsdaarm

∙ mayonaise - majeneis

∙ mazelen - mouzelen

∙ medaille - madoalee

∙ medaille - madoilee

∙ medaille (godvruchtig) - schappelierken

∙ medicatieslikker - piellepakker

∙ meerkoet - wouterkieken

∙ mei - maa

∙ meikever - meuleneir

∙ meisje - masken

∙ meisjes - maskes

∙ memel - mulm

∙ mensen - meinsen

∙ merel - meirelon

∙ mesthoop - messing

∙ mesthoop - mespacht

∙ met de matras op de grond slapen - platsdaarm slaupen

∙ met geweld - parfors

∙ met tegenzin - tegen tregeur

∙ meter - pit

∙ mier - murezeker

∙ mier - muurezeeker

∙ mijnen bril - mijne fok

∙ mirabel - mareblounen

∙ mirabel - marrebloun

∙ mirabellen - marreblounen

∙ misbaar - siskaressen

∙ mischien - kwets

∙ mishandelen - kanechelen

∙ mispel - mupsel

∙ mispelaar - mupseleir

∙ mistrappen - streunkelen

∙ modder - moor

∙ moeder - moen

∙ moedwillig - aspres

(19)

∙ moer (vrouwelijk konijn) - voe-e

∙ mogelijk - meugelek

∙ mogen - meugen

∙ morgen - maaren

∙ morgend - maared

∙ morsen - moosen

∙ morsen - mooesen

∙ mosselallergie - mosselkop

∙ motorfiets - motosieklet

∙ motregen - smusteren

∙ motregen - muggepis

∙ motregenen - zieveren

∙ Motregenen - Smusteren

∙ moustache - moestes

∙ muggenzifter - zekerenteis

∙ muis - meus

∙ muziekplaat - plotsen

∙ naar - nar

∙ naar adem happen - auszakken

∙ naar de toilette gaan - petetjes afgieten

∙ naar ginder - noar gitter

∙ naargelang - nouvenaant

∙ naaste - noste

∙ naderhand - achteraf

∙ nagel - nougel

∙ natuurlijk - vanaagest

∙ nauwelijks - isenoar

∙ ne stront - ne kakkewiet

∙ neergeslagen - gefloerd

∙ nergens - nieveranst

∙ nest - neist

∙ nestel - neistelink

∙ nestel - neisteling

∙ neusverkoudheid - sneuvering

∙ nic nac koekjes - mokskes

∙ niemendal - nietop

∙ niet dus - nofted

∙ niet tevreden - niekonteint

∙ niet waar - marnieët

∙ niet waar? - awa

∙ nietsnut - nietop

∙ nietsnut - voijoe

∙ nietwaar - marneet

∙ nieuw - nuuf

∙ nieuwe aardappelen - eestelingen

∙ nieuwjaar - nuvejoar

∙ nieuws - nuus

∙ nieuwsgierigaard - kurieuzeneus

∙ nochtans - pertang

∙ nochthans - pertang

∙ noedels - kneutelen

∙ nootmuskaat - kruinoot

∙ nors persoon - nen badden

(20)

∙ november - noveimber

∙ nymfomane - ne witte lever

∙ olie - olee

∙ olielamp - kinkee

∙ omdraaien - omdroan

∙ omgeving - averon

∙ omkeren - komferdrom

∙ omvallen - omparen

∙ onafgewerkt - half zei gat

∙ onderbroek (met open kruis) - snelzeeker

∙ onderhemd (heer) - lifken

∙ onderhemd (vrouw) - comminezon

∙ onderhemd met verlengstuk achteraan - slep

∙ onderhemdje - onderlifken

∙ onderjurk - komminnezon

∙ onderpastoor - oondepaster

∙ onderpastor - ondepaster

∙ onderrok - komminezon

∙ onderschat - getrompeerd

∙ ondervestje - zeleeken

∙ ondeugend persoon - nen bietskoemer

∙ ongeveer - doirevontreint

∙ ongeveer - doar of omtreint

∙ ongeveer - consus

∙ onhandige - rinnewiel

∙ onmidelijk - de vasse moment

∙ onnozelaar - onnoezeleir

∙ onnozelaar - badden

∙ ontkennen - afstrein

∙ ontstuimig - baldadig

∙ ontwricht - uit de knoot

∙ Onze Lieve Vrouw (OLV) - ons lievrouken

∙ onze vader (gebed) - ne vaderons

∙ onzin - bloskes

∙ op de grond slapen - platsdarm slapen

∙ op de noen - 't snuunes

∙ Op het nippertje - Izenoar

∙ op het toilet (buiten de deur) - op 't husken

∙ opdringen - opsolferen

∙ opdringen - opsolferren

∙ opgedaan - opgeschaart

∙ opgehitst - opstinoudeg

∙ opgewonden - opstinoudeg

∙ opneemvod - dwaal

∙ oprapen - oproupen

∙ oprit aan een weide - mennegat

∙ opstaan - opstoun

∙ overbluffen - overschoefelen

∙ overgeven - spougen

∙ overhoeks - geschraanst

∙ overjas - pardesuu

∙ overjas - gabardien

∙ overmorgen - overmaaren

(21)

∙ overrompelen - overschoefelen

∙ overschat - overpoost

∙ overschoenen - overtrekskes

∙ overspelig, overspelige - aunhaar, aunhoudster

∙ overtroeven - overschoefelen

∙ paardenbloem - pisblom

∙ paardenbloem - flurres

∙ paardenvlees - peirenhank

∙ paardenvlieg - daas

∙ paardenwesp - peisweps

∙ pakje - paksken

∙ pannenkoek - koekebak

∙ park - parek

∙ parkiet - parush

∙ pastoor - paster

∙ patatten - petetten

∙ patattenpuree - platte petetten

∙ paternoster - pottenoster

∙ pauze - pooes

∙ pedestalleken - pieterstalleken

∙ peer - peir

∙ peinzen - pazen

∙ pekelharing - pikkeleiring

∙ pendule (wandklok) - ne riggelateur

∙ penis - luiter

∙ penis (van klein jongetje) - piskaleuter

∙ peperkoek - pomkoek

∙ pepersoucise - spekskeshank

∙ per toeval - par malleur

∙ perenboom - peireleir

∙ persoon die alles kapot krijgt - rinnewiel

∙ perziken - pouzen

∙ pet - klak

∙ petroleum - pitrol

∙ pickles - piekels

∙ piemel (van een kind) - pieskaleuter

∙ pier - pielewuiter

∙ pietje precies - pietzuust

∙ Pietje precies - ne zekerenteis

∙ pijama - pizzemaa

∙ pindanootjes - oupenotses

∙ pintje - pintsen

∙ pissenbed - vet vaareken

∙ pit van een vrucht - kroksteen

∙ plastiek tafelkleed - 'n twalsereeken

∙ plastiek tafelkleed - twoilseree

∙ platendraaier - piekuup

∙ pletten - pletteren

∙ pleuritis - flurresijn

∙ plezant - leutig

∙ plezant - leuteg

∙ plotseling - rats

∙ pluim van waterriet - dulpoes

(22)

∙ pluimpje - plumken

∙ poedelnaakt - paddenblooten

∙ poespas - sarvetutten

∙ pokdallig gezicht - puistenbakkes

∙ pompbak - pomsteen

∙ portie - poosee

∙ portie - posee

∙ potten en pannen - pottekaree

∙ praten - klappen

∙ prei - paraa

∙ prentje - beeleken

∙ prikkelbaar of venijnig wijf - pikketein

∙ prikkeldraad - pinnekesdraad

∙ prikkeldraad - pinnekesdrout

∙ processie - begaankenis

∙ Profiteur - Opuitegoard

∙ properheid - properetaat

∙ pruik - pariek

∙ pruimen (reine claude) - riggeloten

∙ prut - draddel

∙ prutsken - pieverken

∙ pudding - podding

∙ pukkelen - pietsen

∙ pulken - peuteren

∙ putter (vogel) - destelvink

∙ raar - oarig

∙ rabarber - zurenbarm

∙ radijzen - roddeizen

∙ radikaal - rottekoul

∙ radikaal - rattekoul

∙ rammelaar - rammeleir

∙ rammelaar (mannelijk konijn) - rijr

∙ rammelaar (mannelijk konijn) - ripper

∙ rapen - roupen

∙ rechte lat - rei

∙ rechtsom (paard) - aarom

∙ redeneren - rizzeneren

∙ regenen - regeren

∙ Regenjas - gabardien

∙ regenjas - kabauken

∙ regenvestje, regenkeep - kabouken

∙ regenworm - pielewuiter

∙ reiger - Raager

∙ rem - frein

∙ rest van verbrande steenkool - zijndels

∙ restje kledingstof - krapken

∙ reuma - rematies

∙ rij - root

∙ rijkswachter - zandaarm

∙ rijshout (snoeihout) - peinsaard

∙ rillingen - gravelingen

∙ rioolputteken - mozzegat

∙ ritssluiting - tiret

(23)

∙ rode blos op de wangen - blozen

∙ rode hond - roeen hound

∙ rode huiduitslag - opleeping van bloed

∙ roken - smoeren

∙ roker - smoorder

∙ rolluik - parsjen

∙ rolluik - persiën

∙ rolluik - parsing

∙ rond hoofddeksel - poeleken

∙ rood gezicht - bloosaert

∙ rozenkrans - pottenoster

∙ rozijnenkoek - bezekoek

∙ rug (bij dragen van lasten) - schoefel

∙ ruien - ruiven

∙ ruïneren - veringelezeren

∙ ruitenwisser - wiezewuiter

∙ ruw - rou

∙ ruw - groots - grosseel

∙ ruzie - ruus

∙ sabbelen - loetsen

∙ safraan - solleferoun

∙ salami - pepersausis

∙ samenrapen - vergoaren

∙ samenstelling - stoffaansee

∙ sandwich - saantewies

∙ saucis - spekskeshaank

∙ schaar - scheir

∙ schade hebben - broks ein

∙ schaduw - lommerte

∙ schaften - schooven

∙ schaften - schoven

∙ scharenslijper - scheiresliep

∙ scharrelen - scharen

∙ scharrelen - schaaren

∙ schaterlachen - schetteren

∙ scherp stemgeluid - geschetter

∙ schichtig - schiezeg

∙ schichtig - schiesseg

∙ schoensmeer - blink

∙ schoensmeer - pielo

∙ schoenveter - neistelink

∙ schommel - biezabeis

∙ schommelen - bizzabeizen

∙ schommelpaard - beizepeird

∙ schooien - schooen

∙ schotel - talloor

∙ schotel, bord - talloor

∙ schrijnwerker - schrinwaarker

∙ schroevendraaier - toernavies

∙ schudden - schodderen

∙ schudden met het hoofd (van de kou) - schuddebollen

∙ schuiven - sluiven

∙ selder - seilder

(24)

∙ september - septeimber

∙ sigaret - smooerstok

∙ sikkel - zichel

∙ sintels - zeindels

∙ siroop - saroop

∙ siroop / stroop - sarroop

∙ sjaal of halsdoek - salleken

∙ sjaaltje - salleken

∙ sjalot - sarlot

∙ sla - saloa

∙ sla - saloi

∙ slaag geven - aftuiren

∙ slaag krijgen - 'n poefing krijgen

∙ slaapjapon - slopsapon

∙ slaapkleed - slopsappon

∙ slaapwel - sloppel

∙ slaapwel - slopel

∙ slagroom - krimfattee

∙ slagroom - krimfatee

∙ slak - Slek

∙ slapen - sloupen

∙ slapersogen - prut in au oegen

∙ slecht opgevoedt - miskwikt

∙ sleutel - sleuter

∙ sleutels - sleuters

∙ slip - slep

∙ sloefen - sletsen

∙ sloffen - sletsen

∙ slordig gekleed - augesandert

∙ slordig vuil wijf - plodde

∙ smeerlap - smeirlap

∙ smeerlapje - balduut

∙ smeltzekering - plong

∙ smoel - moonk

∙ smout - smeir

∙ sneeuwen - snieen

∙ snel - agou

∙ snot dat van je neus druipt - snottebel

∙ snotneus (jong kereltje) - ne snotter

∙ snottebel - snotkeis

∙ snul - siswie

∙ snul - bietekwiet

∙ soepbeen - knoot

∙ soepvlees met been - soepkoot

∙ sommige - sommegste

∙ soms - amets

∙ somtijds - amets

∙ soort clown - pierlalau

∙ spaak - rion

∙ spade - spoi

∙ spartelen - klawieteren

∙ Spat - Spieeteling

∙ spatader - gebuisten oar

(25)

∙ spatje - speeteling

∙ spatje - speetelling

∙ spatten - spieetelingen

∙ spatten - speeten

∙ spatten - speetelingen

∙ speculoos - spikkeloasee

∙ speeksel - spuchel

∙ speelbal - ketsebal

∙ speelse deugniet - partzak

∙ speken - spuchelen

∙ speldenkop - spellekop

∙ spijker - nougel

∙ spin - spinnekop

∙ spinnenweb - spinnekoppenet

∙ spleetje - splitsjen

∙ spoorweg - de rout

∙ spreeuw - sprie

∙ sprei - spraa

∙ spreken - klappen

∙ spruw - 't schruil

∙ spuwen - spuchelen

∙ staart - steirt

∙ steen - stieen

∙ stekelbaarsje - stekelbaksken

∙ stekelbaarsje - stekenbaksken

∙ stekelbes - stikkelbees

∙ stekker - pries

∙ step - trottenet

∙ ster - staar

∙ stijfsel (voor linnen) - stissel

∙ stilaan gek worden - verwuiteren

∙ stoel - stuul

∙ stootkar - pierewiet

∙ stop (paard) - auw

∙ stop (van een fles) - stoep

∙ stop of Halt - ouw

∙ stotteraar - doddeleir

∙ stouterik - fraankoart

∙ stouterik - frankaard

∙ straks - sebiet

∙ straks - seffest

∙ stratenmaker - kasseilijger

∙ strohoed voor mannen - nen tiets

∙ stropdas - plastrong

∙ struikelen - streunkelen

∙ stuipen - seskes

∙ stuk plastiekbuis (nu) - ballebuis

∙ stukadoor - bezetter, plafoneur

∙ stuur (van een fiets) - gidon

∙ suikerklontje - klonneke suiker

∙ sukkeltje - dutsken

∙ taart - toert

∙ tabak - toebak

(26)

∙ tafel - toffel

∙ taille - lee

∙ tarwe - taarf

∙ tas koffie - theekop kaffee

∙ tearwe - taarf

∙ teenslippers - sletsen

∙ teerfeest - smeir

∙ teerlingbak - tritsbak

∙ tegendraads - tegen 't regeur

∙ tegenover rechts - ouveregs

∙ tegenwoordig - tirreworg

∙ tegenwoordig - 't sirreworg

∙ telefoon - tellefon

∙ televisie - tellevies

∙ ten einde adem - ten ennen ausem

∙ terugbetalen - afspetten

∙ terwijl - swinst

∙ terwijl - zwinst

∙ tintelen - teintelen

∙ toegang to akker of weiland - minnegat

∙ toilet - gemak

∙ toiletpapier - schitpapier

∙ topeind (van een visstok) - soepeinden

∙ topje - toepken

∙ tortelduif - smeetel

∙ totale vernieling (auto) - peirtotal

∙ trailer van een speelfilm - een veurstik

∙ trapas - brakkee

∙ trapladder - trapleer

∙ trappen (ww) - schuppen

∙ trein - traan

∙ treiteren - koeionneren

∙ treiteren - temteren

∙ tuimeling - parlavee

∙ turnen - ziemenas

∙ twee of meer vlechten - keperingen

∙ tweede - twiedes

∙ uier van een koe - koeiebus

∙ uit de kom (ledemaat) - uit de knoot

∙ uit mijn weg - uit mijne schietelap

∙ uitdagende glimlach - gremel

∙ uitdrukkelijk - parfors

∙ uitgedost - opgetalloord

∙ uitgehold stuk vlierhout (vroeger) - ballebuis

∙ uitgeput - muirg

∙ uitgezakt ooglid - lodderoog

∙ uitleggen, babbelen - rizzeneren

∙ vaars - veies

∙ vaatdoek - schotelvodde

∙ vader - vou

∙ vallen - steuken

∙ valpartij - parlavee

∙ valsaard - gemene kloot

(27)

∙ valsspeler - oirzak

∙ van voor - vaveur

∙ vangnet voor merels - ne paant

∙ vanillepudding met beschuit - piellepap

∙ varen - veiren

∙ varkentje - koesken

∙ vasthouden - vastaun

∙ vechten - batteren

∙ veiligheidsspeld - toespel

∙ veldmuis - dolleken

∙ veldwegje - wegel

∙ velours - floer

∙ vensterluiken - blaffeturen

∙ ventiel - sepap

∙ ventiel van fietsband - soepap

∙ ver - vaar

∙ verbeelding - manzenoisee

∙ verbeelding - manzenie

∙ verdrinken - verzeupen

∙ verdronken - verzeupen

∙ verdwenen - der vanonder muizen

∙ vergiet - stramijn

∙ vergiet - stromein

∙ verkeersopstopping - het verkier zit opgestropt

∙ verknoeid - verringelezeerd

∙ verknoeit - verringelezeerd

∙ verkoudheid - sneuvering

∙ verleden week - de week doarveur

∙ verleggen - verlutsen

∙ vermemeld - vermulmt

∙ vermicelli - farremessel

∙ vernielen - veringelezeren

∙ vernielen - verrinneweren

∙ vernieler - rinnewiel

∙ vernietigd - gerinneweerd

∙ verraderlijk persoon - smeirlap

∙ vers - vas

∙ verschillend - tefreint

∙ verschrompeld - verneuteld

∙ verslagen - versloogen

∙ versterken - verstaareken

∙ verstoppertje (spel) - katsjestoppers

∙ vertikken - foert

∙ vervelen, niets doen - wurtel schieten

∙ vervelend persoon - nen ombetanterik

∙ verwaarloosd - verringelezeerd

∙ verward zijn - verwuiterd

∙ verweerd - veroard

∙ verwelken - versleinsen

∙ verwelkt - versleinst

∙ verzekerd - verassereerd

∙ verzekering - asgransee

∙ verzekering - aschraansee

(28)

∙ vespers - vepsters

∙ vest (jas) - zip

∙ vies persoon - vetzak

∙ viezerik - viezegoard

∙ vingergewricht - kneukel

∙ vingertop - soep van ne vinger

∙ vlaamse gaai - annewuiten

∙ vlaamse gaai - annewiten

∙ vlechten - keperen

∙ vleermuis - floeremuis

∙ vleugel - vlurring

∙ vleugel - zwing

∙ vleugel (vogels) - vlurring

∙ vliegensvlug - rap e gou

∙ vlierbes - flierebees

∙ vlierbessen - flierebeezen

∙ vluchten - gou ritsen

∙ vluchtig - bibel de boubel

∙ vochtig - klammeg

∙ voetpad - plansier

∙ voetpad (stoep) - plansier

∙ voetpad voor de woning - plansier

∙ voetstuk - pieterstalleken

∙ vogelkooi - vogelsmuit

∙ voila - valla

∙ volgend jaar - noste joar

∙ volgende maand - de noste moond

∙ volgende week - tenoste week

∙ volgende week - noste week

∙ volle kozijn - agen rechtsweir

∙ volle snelheid - volle galloo

∙ voor - veur

∙ voor mekaar - 't kom kleir

∙ voordeur - veurdeur

∙ voorgevel - vaveur

∙ voorjaar - den uitkom

∙ voortmaken - abbeseren

∙ vooruit - allee up

∙ vooruit (paard) - juu

∙ voorzichtig stappen - aarentrappen

∙ voorzijde - vaveur

∙ vorige maand - de moond doarveur

∙ vork - verket

∙ vorst (vrieskoude) - vuist

∙ vrachtwagen - kabion

∙ vrank - gaschreet

∙ vroedvrouw - achtergoaras

∙ vrouw - vrammeins

∙ vrouw - weif

∙ vrouwelijk konijn - vooe

∙ vrouwmens - vrameins

∙ vuiligheid - vullechaat

∙ vuilkar - vulkaar

(29)

∙ vulpen - portepluum

∙ warm gekleed - ingeduffelt

∙ warmwaterkruik - waarmwouterblaus

∙ waskuip - tobben

∙ Wat gaat ge daar nu mee doen. - Wagoudedoarnoumeeduun

∙ water - wouter

∙ waterpomptang - priezetoeptang

∙ wederkeren - kom ferdrom

∙ weerbarstige haarlok - weirbuistel

∙ wegsluipen - deemsteren

∙ Wegwezen - Kust ou schip af

∙ weinig of niets - gene muzzel

∙ wenkbrouwen - wingstbraun

∙ wenkbrouwen - wingstbraan

∙ werd - wier

∙ werphengel - lansee

∙ wesp - weps

∙ wesp - peisweps

∙ wielrenner - koeruir

∙ wimper - pinker

∙ winterkoninkje - pieterkeuninksken

∙ winterkoninkje (vogel) - trikkerken

∙ winterkoninkje (vogel) - pieter keuningsken

∙ wissen - wiezen

∙ woord - wort

∙ wormgaatje in fruit - moasteek

∙ worst - wuist

∙ worsten - wuisten

∙ wortel - peeken

∙ wortelen - peekes

∙ wortelen en erwten - peekes en artses

∙ wrat - wurt

∙ zaag - zoug

∙ zadel - zoal

∙ zadel (van fiets) - zoal

∙ zaklamp - piellicht

∙ zaterdag - zouterdag

∙ zeemvel - zeemelap

∙ zeer druk maken - artakken

∙ zeggen - zeigen

∙ zeil - zaal

∙ zeis - zeisee

∙ zeker niet - banieet

∙ zeker wel - bajout

∙ zenuwachtig persoon - ne kittigaard.

∙ zenuwen - zeeneween

∙ zeuren - greieven

∙ zeuren - 'n zoug spannen

∙ zeuren - kneuten

∙ zeurpiet - lutteman

∙ zich druk maken - opstinoudeg woaren

∙ zich haasten - aveseren

∙ ziezo - valla (voila)

(30)

∙ ziezo - nem

∙ zijn schuld betalen - afspetten

∙ zijn te goed opeisen - mounen

∙ zinken waskuip - bassing

∙ zitpenning in de kerk - stullekes ceins

∙ zoals - gellek

∙ zoethoot - kallisestok

∙ zolder boven stalletje - schelft

∙ zolderke - schelft

∙ zonodig - parfors

∙ zou ik - zuk

∙ zure haring - pikkelheiring

∙ zwaar verbrand - pollefer verbrand

∙ zwaluw - zwolm

∙ zware hoest - valling

∙ zwarte drop - zwarte siziep

∙ zwitserse wacht (in de kerk) - ne swies

3 opmerkingen

∙ Gebruik zo veel mogelijk het A.N. als voertaal in de omgang met de mensen in uw externe omgeving.

Maar in conversatie met zijn gemeentegenoten gebruik dan uw dialect. Zo niet wordt je aanzien als een

`Jan mijn kloten` die de taal van zijn ouders en voorouders verloochent en dat is niet al te proper.

∙ Is er verband met het engelse `awful` en handvol (Bevers: aufel)? Reactie 2-3-2014: Ik denk het niet, de betekenis ligt te ver uit elkaar.

∙ Men dient hier zeker te vermelden dat het om dialect gaat van 9120 Beveren.Dus uit waasland De generatie van ouderen die het dialect als taal gebruikten is zo goed als verdwenen. Beschouw uw dialect als historisch erfgoed

Dit woordenboek 'Bevers' is samengesteld door bezoekers van www.mijnwoordenboek.nl. Heeft u zelf ook woorden of ziet u fouten? U kunt die dan zelf toevoegen en verbeteren op de website, of laten toevoegen door een handige kennis.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor dit selectieproces is wel nodig dat de verliezers uit de markt verdwijnen: “Winners need their losers.” Bij pensioenfondsen zien we dit gebeuren in het consolidatieproces,

Zoals het toenemende overgewicht van de bevolking en global warming een directe aanslag zijn op het menselijke bestaan, zou de footloose society zonder saam- horigheid, maar

Het heeft veel met samenhorig- heid te maken, met het gevoel niet alleen te zijn.. Het gebed is verba-

Als mensen snel angstig worden, is het deels omdat gevoelens niet ingebed worden in een traditio- neel betekeniskader.. De emoties van het moment krijgen de

Mosterman somt nog een paar voordelen van de nieuwe Orca op: ‘De zwenkketting voor het draaien van de giek is vervangen door een zwenkmotor van een graafmachine, waarbij

Toch is er ook een opvallende gelijkenis: in alle onderzochte landen spenderen mannen meer tijd aan betaalde arbeid en studie dan vrouwen.. Het grootste verschil zien we in de

Heel mijn leven geef ik Jezus,   need’rig kniel ik voor Hem neer,   vraag vergeving voor mijn zonden  

Aan des Jordaans overzijde, aan zijn immer groene zoom, daar ruist ’t eeuwig Halleluja en daar vloeit de levensstroom.. In dat land van volle blijdschap, in die stad