• No results found

Recht op OCMW-dienstverlening in het kader van gezinshereniging

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Recht op OCMW-dienstverlening in het kader van gezinshereniging"

Copied!
18
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Recht op OCMW-dienstverlening in het kader van gezinshereniging

Inhoud

Inleiding

1. De nationaliteitsvoorwaarden voorzien in RMI-wet en OCMW-wet 1.1. De RMI-wet- maatschappelijke integratie (leefloon)

1.2. De OCMW-wet – maatschappelijke dienstverlening (financiële steun) 2. Gezinshereniging met een EU-burger of een Belg

2.1. Gezinshereniging van een EU-familielid met een EU-burger of Belg 2.1.1. De gezinshereniging wordt toegestaan

2.1.2. De gezinshereniging wordt niet toegestaan

2.2. Gezinshereniging van een niet-EU-familielid met een EU-burger of Belg 2.2.1. De gezinshereniging wordt toegestaan

2.2.2. De gezinshereniging wordt niet toegestaan 2.3. Wat wanneer de hulpvrager een bijlage 15 heeft?

2.4. Gezinshereniging met Roemenen en Bulgaren 3. Gezinshereniging met een vreemdeling ‘derdelander’

3.1. Gezinshereniging met een derdelander met verblijfsrecht van onbepaalde duur 3.1.1. De gezinshereniging wordt toegestaan

3.1.2. De gezinshereniging wordt niet toegestaan

3.2. Gezinshereniging met een derdelander met verblijfsrecht van bepaalde duur 3.2.1. De gezinshereniging wordt toegestaan

3.2.2. De gezinshereniging wordt niet toegestaan 4. Veelgestelde vragen

4.1. Kan maatschappelijke dienstverlening of maatschappelijke integratie geweigerd worden omdat de verblijfsvoorwaarden niet (meer) vervuld zijn?

4.2. Kunnen/moeten de lokale besturen informatie doorgeven aan de DVZ?

4.2.1. OCMW - beroepsgeheim 4.2.2. gemeente - beroepsgeheim

4.2.3. Blijven de in de wet opgelegde voorwaarden dan dode letter?

5. Specifieke vragen bij gezinshereniging met een EU-burger of een Belg 5.1. Europa beslist

5.2. Onredelijke belasting voor de sociale bijstand van het gastland 5.3. POD MI geeft informatie over OCMW-dienstverlening door aan DVZ 6. Specifieke aspecten bij gezinshereniging met een derdelander

Voor een overzicht van de verblijfsprocedures verwijzen we naar www.vreemdelingenrecht.be.

Inleiding

Hulpvragen van vreemdelingen die een procedure gezinshereniging lopende hebben of die een ver- blijfsrecht gekregen hebben op basis van een gezinshereniging roepen bij de OCMW’s vaak vragen op.

Niet in het minst omdat dat procedure gezinshereniging erg complex is en vaak voorwaarden gesteld worden in verband met het ten laste zijn van de persoon die al in België is of het hebben van voldoen- de bestaansmiddelen, voldoende huisvesting of een ziekteverzekering.

Wij zetten de verschillende opties op een rijtje. We starten met een kort overzicht van de nationali- teitsvoorwaarden voorzien in RMI-wet en OCMW-wet. Vervolgens gaan we in op gezinshereniging met een EU-burger of een Belg. Daarna komt de gezinshereniging met een vreemdeling uit een derde land (geen lidstaat van de EU1) aan bod. Ten slotte gaan we in op een aantal veelgestelde vragen.

1Met EU bedoelen we de 15 ‘oude’ en de 12 ‘nieuwe’ EU-lidstaten alsook de EER-staten Liechtenstein, Noorwe- gen en IJsland.

(2)

2010 06 07 recht op ocmw dienstverlening in het kader van gezinshereniging vs2 - F - 2/18 Voorafgaande Opmerking: In de tekst is er sprake van het onmiddellijk afleveren van elektronische kaarten. In de praktijk wordt nooit onmiddellijk een elektronische kaart afgeleverd omdat die kaarten op een centrale plaats aangemaakt worden. Het duurt bijgevolg een paar weken vooraleer de gemeente ze krijgt en aan de betrokkene kan afleveren.

1. De nationaliteitsvoorwaarden voorzien in RMI-wet en OCMW-wet 1.1. De RMI-wet – maatschappelijke integratie (leefloon)

Volgens artikel 3, 3° van de RMI-wet hebben recht op maatschappelijke integratie door (toeleiding naar) tewerkstelling of toekenning van een leefloon:

- erkende vluchtelingen asielzoekers;

- erkende staatlozen die een verblijfsrecht gekregen hebben;

- in het bevolkingsregister ingeschreven vreemdelingen;

- EU-burgers en hun familieleden die een verblijfsrecht van meer dan 3 maanden hebben.

Wanneer de EU-burger of zijn familielid bijgevolg een verblijfsrecht van meer dan 3 maanden heeft in toepassing van de regels voorzien voor EU-burgers en hun familieleden, ontstaat er een recht op maat- schappelijke integratie. Indien de EU-burger of zijn familielid legaal verblijft maar nog geen verblijfs- recht van meer dan 3 maanden heeft, is er recht op maatschappelijke dienstverlening. Uiteraard enkel indien ook de andere in de wet voorziene toekenningsvoorwaarden vervuld zijn.

Een EU-burger of een familielid kan in principe ook een verblijfsrecht van meer dan 3 maanden ver- werven op een andere basis dan de regels voorzien voor EU-burgers en hun familieleden. Indien het een EU-burger betreft, is er volgens de POD Maatschappelijke Integratie ook recht op maatschappelij- ke integratie. Indien het een familielid van een EU-burger dat zelf geen EU-burger is maar een derde- lander betreft, is er volgens de POD Maatschappelijke Integratie geen recht op maatschappelijke inte- gratie maar op maatschappelijke dienstverlening. Nochtans wordt deze specifieke voorwaarde niet vermeld in artikel 3, 3° van de RMI-wet waarin naar de verblijfswet in zijn geheel verwezen wordt (en niet enkel naar dat deel over EU-burgers en hun familieleden).

1.2. De OCMW-wet – maatschappelijke dienstverlening (financiële steun)

Legaal verblijvende vreemdelingen die geen recht hebben op maatschappelijke integratie omwille van hun nationaliteit en/of verblijfsrecht, hebben recht op maatschappelijke dienstverlening indien zij ook de andere in de wet voorziene toekenningsvoorwaarden vervullen.

Legaal verblijf krijgt een specifieke invulling in artikel 57, §2 OCMW-wet en in de interpretaties van de POD Maatschappelijke Integratie. Zo kan een illegaal verblijvende asielzoeker in beroep bij de Raad van State toch nog recht hebben op de toekenning van maatschappelijke dienstverlening en bijgevolg als

‘legaal’ verblijvende behandeld worden.

2. Gezinshereniging met een EU-burger of een Belg

We moeten twee situaties van elkaar onderscheiden. Ofwel is de gezinshereniger zelf ook een EU- burger en doet hij een beroep op gezinshereniging. Bijvoorbeeld omdat hij de voorwaarden om als EU- burger een verblijfsrecht te krijgen niet vervult (zie ‘Recht op OCMW-dienstverlening voor EU-burgers en hun familieleden op www.vvsg.be onder sociaalbeleid<vreemdelingen). Ofwel is de gezinshereniger een vreemdeling afkomstig uit een derde land (hierna de derdelander).

EU-burgers en hun familieleden putten hun verblijfsrecht rechtstreeks uit het Europees recht. Dit be- tekent dat een EU-burger die of een familielid van een EU-burger dat aan de in de verblijfswet gestelde voorwaarden voldoet, een verblijfsrecht heeft ook al wordt er geen aanvraag ingediend en wordt de procedure niet doorlopen. Daarom wordt er gesproken van het ‘erkennen’ van een verblijfsrecht en niet van het toekennen van een verblijfsrecht. EU-burgers krijgen ook geen verblijfskaart meer, maar een verblijfsdocument in de vorm van een “verklaring van inschrijving”. Niet-EU-familieleden van een EU-burger moeten wel nog over een verblijfskaart beschikken. Uiteraard is het alleen al om administra- tieve problemen te vermijden aan te raden dat EU-burgers en hun familieleden een aanvraag doen

(3)

2010 06 07 recht op ocmw dienstverlening in het kader van gezinshereniging vs2 - F - 3/18 zodat zij aan de hand van de hen afgeleverde verblijfsdocumenten resp. verblijfskaarten kunnen aan- tonen in welke situatie ze zich bevinden.

Knelpunt:

Om verschillende redenen (te hoge werklast, gebrek aan informatie, rotsvaste overtuiging dat woonst- controle voorafgaand aan elke inschrijving nodig is, …) levert de gemeente soms geen bijlage 19 of bijlage 19ter af. De EU-burger of het familielid krijgt pas een verblijfsdocument resp. een verblijfskaart (bijlage 8 of E kaart en bijlage 9 of F kaart) na het erkennen van het niet-duurzaam verblijfsrecht. Dit stemt niet overeen met de wetgeving en maakt het er voor OCMW’s niet makkelijker op om vast te stellen in welke situatie een hulpvrager zich bevindt.

2.1. Gezinshereniging van een EU-familielid met een EU-burger of Belg 2.1.1. De gezinshereniging wordt toegestaan

a) Wanneer een EU-burger een aanvraag tot verblijf van meer dan drie maanden indient, moet de gemeente een ‘aanvraag van een verklaring van inschrijving’ (bijlage 19) afleveren. De procedure is hetzelfde voor een EU-burger die een verblijfsrecht aanvraagt op basis van één van de mogelijkheden voorzien voor een EU-burger (werkzoekend, werknemer, zelfstandige, student, economisch niet actieve EU-burger met voldoende bestaansmiddelen en ziektverzekering) als voor een EU-burger die zich met een andere EU-burger of een Belg wil herenigen. Het EU-familielid moet daartoe alleen zijn EU-burgerschap bewijzen. Indien het EU-familielid dat kan met één van de voorziene documenten (identiteitskaart, paspoort, bijlage 10quater of melding van aanwezigheid), levert de gemeente de bijlage 19 meteen af. Indien het EU-familielid deze bewijzen niet kan voorleggen, moet de gemeente aan de Dienst Vreemdelingenzaken (hierna DVZ) toestemming vragen om de bijlage 19 af te leveren.

Het EU-familielid met een bijlage 19 heeft recht op maatschappelijke dienstverlening (in de praktijk financiële steun gelijk aan het leefloon).

Inschrijving: onmiddellijke inschrijving in het wachtregister zonder voorafgaande woonstcontrole

b) Het EU-familielid beschikt over een termijn van 3 maanden vanaf de aanvraag om de nodige bewijzen voor te leggen. Tijdens deze 3 maanden blijft hij in het bezit van zijn bijlage 19. Indien het familielid er niet in slaagt alle bewijzen over te maken binnen de 3 maanden, krijgt hij een bijkomende termijn van 1 maand. Het EU-familielid ontvangt voor die maand een bijlage 20 zonder uitwijzingsbevel. Aangezien er geen uitwijzingsbevel betekend wordt, wijzigt er niets aan zijn situatie (zie a)). Vervolgens zijn er 2 mogelijkheden. Ofwel erkent de gemeente uiterlijk na afloop van die 3 maanden (verlengbaar met één maand) het verblijfsrecht van het EU-familielid. In een aantal situaties kan de gemeente het verblijfsrecht van het EU-familielid immers zelf erkennen zonder tussenkomst van de DVZ. Ofwel maakt de gemeente de aanvraag over aan de DVZ die over een maximale termijn van 5 maanden vanaf de aanvraag (datum bijlage 19) beschikt om te beslissen. Bij uitblijven van een beslissing binnen de 5 maanden wordt het verblijfsrecht erkend.

Tijdens deze periodes van drie maanden of 5 maanden blijft het EU-familielid in het bezit van zijn bijlage 19 of bijlage 20 zonder uitwijzingsbevel en heeft hij verder recht op maatschappelijke dienstverlening.

Inschrijving: wachtregister of vreemdelingenregister na positieve woonstcontrole

c) Wanneer de gemeente of de DVZ het niet-duurzame verblijfsrecht erkent, of bij uitblijven van een tijdige beslissing van de DVZ, ontvangt het EU-familielid een ‘verklaring van inschrijving’ (bijlage 8 of elektronische E kaart). De bijlage 8 is voor onbepaalde duur geldig. De E kaart is 5 jaar geldig (tenzij het verblijf voor een kortere duur wordt aangevraagd).

EU-burgers in het bezit van een verklaring van inschrijving hebben recht op maatschappelijke integratie.

Inschrijving: wachtregister of vreemdelingenregister na positieve woonstcontrole

(4)

2010 06 07 recht op ocmw dienstverlening in het kader van gezinshereniging vs2 - F - 4/18 Let op: De bijlage 19, de bijlage 20 zonder uitwijzingsbevel alsook de bijlage 8 of de elektronische E kaart gaan gepaard met een inschrijving in het wacht- of vreemdelingenregister. Bij het indienen van zijn aanvraag wordt het EU-familielid in het wachtregister ingeschreven zonder voorafgaande woonstcontrole. Na een positieve woonstcontrole door de gemeente wordt hij in het vreemdelingenregister ingeschreven. De al dan niet positieve woonstcontrole bepaalt de inschrijving in wacht- of vreemdeligenregister. Niet de stand van de procedure en de bijbehorende verblijfskaart. Het is bijgevolg mogelijk dat een EU-familielid binnen de week na zijn aanvraag alle nodige documenten bij de gemeente indient en een bijlage 8 of elektronische E kaart heeft met vermelding van het door hem opgegeven adres terwijl hij nog in het wachtregister ingeschreven staat omdat de woonstcontrole op dat opgegeven adres negatief was of nog niet uitgevoerd kon worden.

d) Na een ononderbroken niet-duurzaam verblijf van in principe 3 jaar (of 5 jaar voor studenten) heeft het EU-familielid een duurzaam verblijfsrecht. Hij kan dit laten erkennen door een aanvraag in te dienen om het duurzaam verblijfsrecht te laten attesteren (bijlage 22). De DVZ moet binnen de 5 maanden vanaf de aanvraag (datum afgifte bijlage 22) beslissen. Indien de DVZ het duurzaam verblijfsrecht erkent of bij uitblijven van een tijdige beslissing, ontvangt het EU-familielid een

‘document ter staving van duurzaam verblijf’ (bijlage 8bis of de elektronische E+kaart). De bijlage 8bis is voor onbepaalde duur geldig. De E+kaart is 5 jaar geldig

EU-familieleden in het bezit van een document ter staving van duurzaam verblijf hebben recht op maatschappelijke integratie.

Inschrijving: De EU-burger wordt in het bevolkingsregister ingeschreven.

2.1.2. De gezinshereniging wordt niet toegestaan

a) Wanneer het EU-familielid bij het indienen van zijn aanvraag zijn EU-burgerschap niet kan bewijzen (zie 2.1.1. a): hij kan de vereiste documenten niet voorleggen en de DVZ weigert zijn EU-burgerschap te aanvaarden), levert de gemeente een bijlage 19quinquies af. Deze EU-familieleden hebben geen recht op maatschappelijke dienstverlening. Zij worden ook niet ingeschreven in één van de registers. Tegen een 19quinquies kan er alleen een niet-schorsend beroep bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (hierna RVV) ingediend worden. Dat heeft bijgevolg geen impact op het recht op maatschappelijke integratie of maatschappelijke dienstverlening.

b) Indien het EU-familielid niet alle nodige documenten binnen de 3 maanden indient, kan er in feite geen beslissing genomen worden over de erkenning van een niet-duurzaam verblijfsrecht. De gemeen- te levert dan een bijlage 20 zonder uitwijzingsbevel af. Het EU-familielid krijgt dan nog één maand de tijd om de nodige documenten in te dienen.

Er wijzigt bijgevolg niets aan de situatie van het EU-familielid. Hij behoudt zijn recht op maatschappelijke dienstverlening zoals tijdens de initiële periode van 3 maanden en blijft ingeschreven in wacht- of vreemdelingenregister na postieve woonstcontrole.

c) Wanneer het EU-familielid na 3 maanden (verlengbaar met één maand) niet alle nodige documenten heeft ingediend (beslissing genomen door de gemeente) of wanneer de DVZ oordeelt dat de ingedien- de documenten niet bewijzen dat de voorwaarden vervuld zijn, weigert de gemeente resp. de DVZ het niet-duurzame verblijfsrecht en volgt er een negatieve beslissing met de betekening van een uitwij- zingsbevel (bijlage 20 met uitwijzingsbevel).

Het EU-familielid behoudt zijn recht op maatschappelijke dienstverlening zolang de termijn om het uitwijzingsbevel uit te voeren nog niet verstreken is. Hij blijft ook ingeschreven in het wacht- of vreemdelingenregister. Wanneer de termijn om het uitwijzingsbevel uit te voeren, verstreken is, verblijft het EU-familielid illegaal in het land en is er enkel nog recht op dringende medische hulp.

Indien het EU-familielid een schorsend beroep bij de RVV indient, ontvangt hij een bijlage 35 en behoudt hij zijn recht op maatschappelijke dienstverlening voor de geldigheidsduur van de bijlage 35.

d) Wanneer het niet-duurzame verblijfsrecht beëindigd wordt, wordt de bijlage 8 of E kaart ingetrok- ken en wordt een uitwijzingsbevel betekend (bijlage 21). In dat geval behoudt het EU-familielid zijn recht op maatschappelijke integratie tot de termijn om het uitwijzingsbevel uit te voeren verstreken is.

Daarna verblijft het EU-familielid illegaal in het land en heeft hij enkel nog recht op dringende medi-

(5)

2010 06 07 recht op ocmw dienstverlening in het kader van gezinshereniging vs2 - F - 5/18 sche hulp.

Indien het EU-familielid een schorsend beroep bij de RVV indient, ontvangt hij een bijlage 35 en heeft hij recht op maatschappelijke integratie voor de geldigheidsduur vande bijlage 35. Door het schorsend beroep komt het EU-familielid weer terecht in de situatie van voor de beslissing waartegen hij zijn schorsend beroep heeft ingediend.

e) Indien de aanvraag om het duurzame verblijfsrecht te laten attesteren onontvankelijk verklaard wordt, ontvangt het EU-familielid een beslissing tot onontvankelijkheid van de aanvraag om duurzaam verblijf (bijlage 23).

Het EU-familielid behoudt echter zijn niet-duurzaam verblijfsrecht en heeft bijgevolg verder recht op maatschappelijke integratie. Hij blijft ook ingeschreven in het vreemdelingenregister. Beslissingen inzake het duurzaam verblijfsrecht hebben niet automatisch gevolgen voor het reeds toegekende niet- duurzame verblijsrecht.

Het EU-familielid kan een schorsend beroep bij de RVV indienen tegen deze beslissing (bijlage 35). Zijn recht op maatschappelijke integratie behoudt hij ook zonder beroep in te dienen aangezien hij zijn niet-duurzaam verblijfsrecht van meer dan 3 maanden nog heeft.

f) Wanneer de DVZ het duurzaam verblijfsrecht niet erkent, ontvangt het EU-familielid een beslissing tot weigering van het duurzaam verblijf (bijlage 24). Het weigeren van het duurzaam verblijf gaat niet automatisch gepaard met het intrekken van het niet-duurzame verblijfsrecht. Indien het EU-familielid zijn niet-duurzaam verblijfsrecht behoudt, behoudt hij ook zijn recht op maatschappelijke integratie en blijft hij ook ingeschreven in het vreemdelingenregister.

Het EU-familielid kan een schorsend beroep bij de RVV indienen tegen deze beslissing (bijlage 35). Zijn recht op maatschappelijke integratie behoudt hij ook zonder beroep in te dienen aangezien hij zijn niet-duurzaam verblijfsrecht van meer dan 3 maanden nog heeft.

g) Wanneer alleen het duurzame verblijfsrecht beëindigd wordt, wordt de bijlage 8bis of de E+kaart ingetrokken maar wordt er geen bijlage 21 betekend. In dat geval behoudt het EU-familielid zijn niet- duurzaam verblijfsrecht (bijlage 8 of E kaart) en heeft hij bijgevolg verder recht op maatschappelijke integratie. Hij blijft ook ingeschreven in het vreemdelingenregister.

h) Indien zowel het niet-duurzame als het duurzame verblijfsrecht ingetrokken worden door de bete- kening van een uitwijzingsbevel (bijlage 21) of een KB tot uitzetting dat genomen kan worden na advies van de Commissie van Advies voor Vreemdelingen (behalve bij fraude), verblijft het EU-familielid ille- gaal in het land en heeft hij enkel nog recht op dringende medische hulpverlening van zodra de termijn vermeld op de bijlage 21 of in het KB tot uitzetting verstreken is.

Indien het EU-familielid een schorsend beroep bij de RVV indient, ontvangt hij een bijlage 35. Hij heeft verder recht op maatschappelijke integratie. Door het schorsend beroep komt het EU-familielid weer terecht in de situatie van voor de beslissing waartegen hij zijn schorsend beroep heeft ingediend.

2.2. Gezinshereniging van een niet-EU-familielid met een EU-burger of Belg

2.2.1. De gezinshereniging wordt toegestaan

a) Wanneer een niet-EU-familielid (hierna familielid) een aanvraag tot verblijf van meer dan drie maanden indient, ontvangt het familielid een ‘aanvraag tot een verblijfskaart’ (bijlage 19ter). Het familielid moet daartoe de bloed- of aanverwantschap met de EU-burger bewijzen. Het bewijs van de eigen identiteit en nationaliteit is niet vereist voor de afgifte van de bijlage 19ter. Anders dan bij EU- burgers gaat deze aanvraag niet gepaard met een inschrijving in het wachtregister.

Het familielid in bezit van een bijlage 19ter heeft recht op maatschappelijke dienstverlening.

Inschrijving: geen!

(6)

2010 06 07 recht op ocmw dienstverlening in het kader van gezinshereniging vs2 - F - 6/18 b) Het familielid dat al een bijlage 19ter had ontvangen, ontvangt na een positieve woonstcontrole een attest van immatriculatie model A (oranje kaart). Dit attest is 5 maanden geldig vanaf de aanvraag (datum afgifte bijlage 19ter). Het familie wordt in het vreemdelingenregister ingeschreven.

Het familielid heeft recht op maatschappelijke dienstverlening.

Inschrijving: vreemdelingenregister

c) Het familielid beschikt over een termijn van 3 maanden (niet verlengbaar!) vanaf de aanvraag om de nodige bewijsdocumenten voor te leggen. Binnen deze termijn van 3 maanden moet het familielid ook de eigen identiteit en nationaliteit bewijzen. Tijdens deze drie maanden behoudt het familielid de bijlage 19ter of het attest van immatriculatie model A (afhankelijk van de woonstcontrole) en heeft het familielid verder recht op maatschappelijke dienstverlening.

Inschrijving: vreemdelingenregister

d) Wanneer het familielid de nodige bewijsdocumenten binnen de 3 maanden indient, wordt de aanvraag overgemaakt aan de DVZ. De DVZ moet binnen de 5 maanden vanaf de aanvraag (datum afleveren bijlage 19ter) een beslissing nemen. Indien de DVZ het verblijfsrecht erkent of bij uitblijven van een tijdige beslissing, ontvangt het familielid een verblijfskaart van familielid van een burger van de Unie (bijlage 9 of elektronische F-kaart).

Het familielid heeft dan recht op maatschappelijke integratie ook al blijft het in het vreemdelingenregister ingeschreven. Er is immers een verblijfsrecht van meer dan 3 maanden. Het recht op maatschappelijke integratie van een familielid van een EU-burger hangt m.a.w. niet af van het register waarin het familie wordt ingeschreven.

Inschrijving: vreemdelingenregister

e) Na een ononderbroken niet-duurzaam verblijf (vestiging) van in principe 3 jaar (of 5 jaar voor studenten) met de EU-burger of Belg die het familielid kwam vervoegen, heeft het familielid een duurzaam verblijfsrecht. Het familielid moet dit laten erkennen door een aanvraag in te dienen voor een duurzame verblijfskaart (bijlage 22). De DVZ heeft 5 maanden vanaf de aanvraag (datum bijlage 22) om te beslissen. Indien de DVZ het duurzaam verblijfsrecht erkent of bij uitblijven van een tijdige beslissing, ontvangt het familielid een ‘duurzame verblijfskaart van een familielid van een burger van de Unie’ (bijlage 9bis of elektronische F+kaart). Het familielid wordt dan in het bevolkingsregister ingeschreven.

Familieleden in het bezit van een duurzame verblijfskaart van een familielid van een burger van de Unie hebben recht op maatschappelijke integratie.

Inschrijving: bevolkingsregister

2.2.2. De gezinshereniging wordt niet toegestaan

a) Wanneer het familielid de bloed- of aanverwantschap met de EU-burger niet kan bewijzen, levert de gemeente meteen een bijlage 19quinquies af. Het familielid heeft geen recht op maatschappelijke dienstverlening en wordt ook niet ingeschreven in één van de registers. Tegen een 19quinquies kan er alleen een niet-schorsend beroep bij de RVV ingediend worden. Dat heeft bijgevolg geen impact op het recht op maatschappelijke integratie of maatschappelijke dienstverlening.

b) Wanneer het familielid na 3 maanden niet alle nodige documenten indient of wanneer de woonst- controle negatief is, erkent de gemeente het niet-duurzaam verblijfsrecht niet en levert zij een uitwij- zingsbevel af (bijlage 20).

Het familielid behoudt zijn recht op maatschappelijke dienstverlening zolang de termijn om het uitwijzingsbevel uit te voeren nog niet verstreken is. Wanneer de termijn om het uitwijzingsbevel uit te voeren, verstreken is, verblijft het familielid illegaal in het land en is er enkel nog recht op dringende medische hulp.

Indien het familielid een schorsend beroep bij de RVV indient, ontvangt het familielid een bijlage 35 en behoudt het familielid zijn recht op maatschappelijke dienstverlening.

(7)

2010 06 07 recht op ocmw dienstverlening in het kader van gezinshereniging vs2 - F - 7/18 c) Wanneer de DVZ oordeelt dat de ingediende documenten niet bewijzen dat de voorwaarden vervuld zijn, erkent de DVZ het niet-duurzaam verblijfsrecht niet en volgt een negatieve beslissing, in principe, met een uitwijzingsbevel (bijlage 20).

Het familielid behoudt zijn recht op maatschappelijke dienstverlening zolang de termijn om het uitwijzingsbevel uit te voeren nog niet verstreken is. Wanneer de termijn om het uitwijzingsbevel uit te voeren, verstreken is, verblijft het familielid illegaal in het land en is er enkel nog recht op dringende medische hulp.

Indien het familielid een schorsend beroep bij de RVV indient, ontvangt het familielid een bijlage 35 en behoudt het familielid zijn recht op maatschappelijke dienstverlening.

d) Wanneer het niet-duurzame verblijfsrecht beëindigd wordt, wordt de bijlage 9 of F kaart ingetrok- ken en wordt een uitwijzingsbevel betekend (bijlage 21). In dat geval behoudt het familielid zijn recht op maatschappelijke integratie tot de termijn om het uitwijzingsbevel uit te voeren verstreken is.

Daarna verblijft het familielid illegaal in het land en heeft het familielid enkel nog recht op dringende medische hulp.

Indien het familielid een schorsend beroep bij de RVV indient, ontvangt het familielid een bijlage 35 en heeft het familielid recht op maatschappelijke integratie voor de geldigheidsduur van de bijlage 35.

Door het schorsend beroep komt het familielid weer terecht in de situatie van voor de beslissing waartegen het schorsend beroep werd ingediend.

e) Indien de aanvraag om het duurzame verblijfsrecht te laten attesteren onontvankelijk verklaard wordt, ontvangt het familielid een beslissing tot onontvankelijkheid van de aanvraag om duurzaam verblijf (bijlage 23).

Het familielid behoudt in de regel het niet-duurzaam verblijfsrecht en heeft bijgevolg verder recht op maatschappelijke integratie. Beslissingen inzake het duurzaam verblijfsrecht hebben niet automatisch gevolgen voor het reeds toegekende niet-duurzame verblijsrecht.

Het familielid kan een schorsend beroep bij de RVV indienen tegen deze beslissing (bijlage 35). Het recht op maatschappelijke integratie blijft echter ook zonder beroep in te dienen behouden aangezien het familielid zijn niet-duurzaam verblijfsrecht van meer dan 3 maanden nog heeft.

f) Wanneer de DVZ het duurzaam verblijfsrecht niet erkent, ontvangt het familielid een beslissing tot weigering van het duurzaam verblijf (bijlage 24). Het weigeren van het duurzaam verblijf gaat niet automatisch gepaard met het intrekken van het niet-duurzame verblijfsrecht. Indien het familielid zijn niet-duurzaam verblijfsrecht behoudt, behoudt hij ook zijn recht op maatschappelijke integratie.

Het familielid kan een schorsend beroep bij de RVV indienen tegen deze beslissing (bijlage 35). Het recht op maatschappelijke integratie blijft echter ook zonder beroep in te dienen behouden aangezien het familielid zijn niet-duurzaam verblijfsrecht van meer dan 3 maanden nog heeft.

g) Wanneer alleen het duurzame verblijfsrecht beëindigd wordt, wordt de bijlage 9bis of de F+kaart ingetrokken maar wordt er geen bijlage 21 betekend. In dat geval behoudt het familielid zijn niet- duurzaam verblijfsrecht (bijlage 9 of F kaart) en bijgevolg zijn recht op maatschappelijke integratie.

h) Indien zowel het niet-duurzame als het duurzame verblijfsrecht ingetrokken wordt door de beteke- ning van een uitwijzingsbevel (bijlage 21) of een KB tot uitzetting dat genomen kan worden na advies van de Commissie van Advies voor Vreemdelingen (behalve bij fraude), verblijft het familielid illegaal in het land en heeft het familielid enkel nog recht op dringende medische hulpverlening.

Indien het familielid een schorsend beroep bij de RVV indient, ontvangt het familielid een bijlage 35.

Het familielid heeft recht op maatschappelijke integratie. Door het schorsend beroep komt het familielid weer terecht in de situatie van voor de beslissing waartegen hij zijn schorsend beroep heeft ingediend.

(8)

2010 06 07 recht op ocmw dienstverlening in het kader van gezinshereniging vs2 - F - 8/18 2.3. Wat wanneer de hulpvrager een bijlage 15 heeft?

Er stellen zich nog een aantal vragen in verband met het recht op maatschappelijke integratie voor EU- burgers en hun familieleden wanneer zij in het bezit zijn van een bijlage 15.

- Een familielid van een EU-burger kan zijn aanvraag ook in het buitenland indienen. In dat geval wordt de verblijfsprocedure doorlopen terwijl het familielid nog in het buitenland verblijft. Indien het verblijfsrecht wordt erkend, ontvangt het familielid een visum type D (met nationale vermelding B20). Na aankomst in België moet het familielid zich bij de gemeente aanmelden. De gemeente levert dan een bijlage 15 af (maximaal 45 dagen geldig). Ook al wordt het familielid op dat ogenblik niet in het vreemdelingenregister ingeschreven, toch geldt de bijlage 15 als inschrijving in het vreemdelingenregister. Na de woonstcontrole ontvangt het familielid een verblijfskaart van een familielid van een burger van de Unie (bijlage 9 of elektronische F kaart) en wordt het familielid effectief in het vreemdelingenregister ingeschreven. Vraag is of de periode van maximaal 45 dagen gedekt door de bijlage 15 gelijk gesteld kan worden met het hebben van een verblijfsrecht van meer dan 3 maanden. In feite werd het verblijfsrecht van meer dan 3 maanden al in het buitenland erkend. Dus logischerwijs zou het antwoord positief moeten zijn: er is een verblijfsrecht van meer dan 3 maanden en bijgevolg recht op maatschappelijke integratie.

Aanvankelijk bestond hierover heel wat onduidelijkheid. De vraag werd voorgelegd aan de DVZ die zegt dat er uitzonderlijk toch nog iets kan misgaan nadat het familielid in België is aangekomen. Het verwerven van het verblijfsrecht van meer dan 3 maanden door het familielid is dus niet absoluut zeker. Daarom heeft de POD Maatschappelijke Integratie beslist dat er ingeval van een bijlage 15 en een visum type D met nationale vermedling B20 een recht op maatschappelijke dienstverlening is. Om de terugbetaling van de POD Maatschappelijke Integratie veilig te stellen, moet er een kopie van de bijlage 15 alsook van het visum type D met nationale vermelding B20 aan de POD bezorgd worden. Anders kan de POD Maatschappelijke Integratie niet met zekerheid bepalen dat het familielid van de EU-burger zich effectief in deze situatie bevindt.

- Wanneer een familielid van een EU-burger een duurzaam verblijfsrecht aanvraagt en de verblijfskaart vervalt alvorens de DVZ heeft kunnen antwoorden, ontvangt het familielid een bijlage 15 die de resterende tijd van het onderzoek door de DVZ moet dekken. Aangezien het familielid in dat geval al over een niet-duurzaam verblijfsrecht beschikt, is het logisch dat het recht op maatschappelijke integratie ook behouden blijft. Immers, zelfs indien de DVZ de aanvraag om een duurzaam verblijfsrecht zou weigeren, gaat het niet-duurzame verblijfsrecht niet automatisch verloren.

Opmerking: Ook in de module veelgestelde vragen op www.mi-is.be vindt u een antwoord op een vragen omtrent de bijlage 15. De gegeven antwoorden zijn ons niet helemaal duidelijk.

Volgens de antwoorden ontvangt een familielid van een EU-burger dat een ontvankelijke aanvraag tot duurzaam verblijfsrecht heeft ingediend een bijlage 15 wanneer zijn verblijfskaart de vervaldatum bereikt heeft. Is dat niet het geval, dan volgt er geen bijlage 15.

Vervolgens wordt gezegd dat het familielid een verblijfsrecht van meer dan 3 maanden heeft en bijgevolg recht heeft op maatschappelijke integratie.

De DVZ neemt ofwel een beslissing binnen de termijn van 5 maanden en die beslissing kan zijn: aanvraag onontvankelijk, ongegrond of gegrond. De beslissing dat de aanvraag ontvankelijk is, is dus niet voorzien. We vermoeden dat deze antwoorden verwijzen naar de hier net boven besproken situatie waarbij de bijlage 9 of F kaart ofwel vervalt en er een bijlage 15 wordt afgeleverd in afwachting van een antwoord en die bijlage 15 dus het niet- duurzame verblijfsrecht bevat en het recht op maatschappelijke integratie behouden blijft ofwel niet vervalt en dan is er verder recht op maatschappelijk integratie op basis van de bijlage 9 of F kaart.

(9)

2010 06 07 recht op ocmw dienstverlening in het kader van gezinshereniging vs2 - F - 9/18 2.4. Gezinshereniging met Roemenen en Bulgaren

Roemenen en Bulgaren hebben in tegenstelling tot de andere EU-burgers nog geen vrije toegang tot de arbeidsmarkt als werknemer. Enkel in heel uitzonderlijke situaties kunnen zij een ‘reguliere’

arbeidskaart B krijgen. Een ‘reguliere’ arbeidskaart B, d.w.z. met onderzoek van de arbeidsmarkt, hetgaan haast nooit een positief resultaat oplevert. Daarnaast kunnen ze ook in een knelpuntberoep werken. Ook dan moeten zij een arbeidskaart B aanvragen maar in dat geval moet er geen onderzoek van de arbeidsmarkt gebeuren en kan de arbeidskaart B wel toegekend worden. Deze beperking moet ten laatste eind 2011 opgeheven worden.

Zolang die beperking op de toegang tot de arbeidsmarkt nog van toepassing is, verloopt de verblijfsrechtelijke procedure van Roemenen en Bulgaren die als werknemer naar België komen en ook de gezinshereniging die met hen kan gebeuren, anders dan bij de andere EU-burgers.

Voor het verblijfsrecht verwijzen we naar www.vreemdelingenrecht.be.

Wat de gezinshereniging met een Roemeen of een Bulgaar die als arbeidsmigrant naar België gekomen is, zetten we kort de verschillende situaties op een rijtje.

De aanvraag wordt ingediend bij de gemeente. De gemeente levert een bijlage 22bis af. In deze fase is er geen recht op maatschappelijke dienstverlening.

Indien het bewijs van de bloed- en/of aanverwantschap geleverd wordt en er een nationale identiteitskaart of reispas kan worden voorgelegd, levert de gemeente een attest van immatriculatie model B (paarse kaart) af indien de gezinsleden EU-burgers zijn en een attest van immatriculmatie model A (oranje kaart) indien de gezinsleden derdelanders zijn. Deze attesten zijn 5 maanden. Tijdens deze periode gedekt door een attest van immatriculatie, verblijft het familielid legaal en kan er maatschappelijke dienstverlening worden toegekend.

De DVZ neemt een beslissing binnen de 6 maanden. Indien de beslissing positief is of bij uitblijven van een tijdige beslissing door de DVZ, ontvangt het familielid een BIVR of een elektronische A kaart. De geldigheidsduur wordt bepaald door de duur van het verblijfsrecht van de Roemeen of Bulgaar die het recht op gezinshereniging geopend heeft. Er is recht op maatschappelijke integratie.

We verwijzen naar 2.1.2. voor het EU-familielid en 2.2.2. voor niet-EU-familielid voor het verloop van de procedure indien de gezinshereniging niet wordt toegestaan. Indien de beslissing negatief is, kan er een schorsend beroep bij de RVV worden ingediend. Er wordt dan een bijlage 35 afgeleverd en er is recht op maatschappelijke dienstverlening.

3. Gezinshereniging met een vreemdeling ‘derdelander’

3.1. Gezinshereniging met een derdelander met verblijfsrecht van onbepaalde duur

Er zijn twee mogelijkheden om de aanvraag in te dienen. Ofwel vanuit het herkomstland. Ofwel tijdens een legaal of illegaal verblijf in België.

3.1.1. De gezinshereniging wordt toegestaan

a) Wanneer de aanvraag wordt ingediend terwijl het familielid nog in het herkomstland verblijft en de DVZ staat de gezinshereniging toe, wordt een visum type D afgeleverd. Met dat visum kan het familielid naar België komen. Bij aankomst moet het familielid zich binnen de 8 werkdagen aanmelden bij de gemeente. Het familielid krijgt onmiddellijk een BIVR of elektronische A kaart voor één jaar en wordt in het vreemdelingenregister ingeschreven. Indien de gemeente niet meteen een BIVR of elektronische A kaart kan afleveren, krijgt het familielid tijdelijk een bijlage 15. Er is recht op maatschappelijke dienstverlening.

Inschrijving: vreemdelingenregister

(10)

2010 06 07 recht op ocmw dienstverlening in het kader van gezinshereniging vs2 - F - 10/18 b.1.) Wanneer de aanvraag wordt ingediend terwijl het familielid al legaal in België verblijft, onderzoekt de gemeente eerst de ontvankelijkheid van de aanvraag. Indien de aanvraag ontvankelijk is (alle documenten worden voorgelegd alsook een bewijs van legaal verblijf2), krijgt het familielid een bijlage 15bis en een attest van immatriculatie model A (oranje kaart). Dit attest is 9 maanden (twee keer verlengbaar met 3 maanden) geldig. Gedurende deze termijn onderzoekt de DVZ de aanvraag ten gronde. Het familielid wordt in het vreemdelingenregister ingeschreven.

Het familielid heeft recht op maatschappelijke dienstverlening.

Inschrijving: vreemdelingenregister

b.2.) Wanneer de aanvraag wordt ingediend terwijl het familielid al illegaal in België verblijft, onderzoekt de DVZ de ontvankelijkheid van de aanvraag. Het familielid moet de nodige documenten, het bewijs van zijn identiteit en het bewijs van de uitzonderlijke omstandigheden die toelaten dat de aanvraag in België wordt ingediend (en niet in het herkomstland) bij de gemeente indienen. De gemeente doet vervolgens een woonstcontrole. Indien de woonstcontrole positief is, maakt de gemeente de aanvraag over aan de DVZ die nagaat of de aanvraag ontvankelijk is. Het familielid krijgt een bijlage 4 als bewijs van het indienen van de aanvraag. Het familielid kan geen rechten putten nuit de bijlage 4. Indien de DVZ de aanvraag ontvankelijk verklaart, krijgt het familielid een bijlage 15bis en een attest van immatriculatie model A (oranje kaart). Dit attest is 9 maanden (twee keer verlengbaar met 3 maanden) geldig. Gedurende deze termijn onderzoekt de DVZ de aanvraag ten gronde. Het familielid wordt in het vreemdelingenregister ingeschreven.

Het familielid heeft recht op maatschappelijke dienstverlening.

Inschrijving: vreemdelingenregister

c) De gemeente maakt de ontvankelijke aanvraag over aan de DVZ (b.1.) of de DVZ onderzoekt de ontvankelijk verklaarde aanvraag verder (b.2.). De DVZ moet een beslissing ten gronde nemen tijdens de geldigheidsduur van het attest van immatriculatie (9 maanden). In complexe dossiers kan dit attest twee keer met 3 maanden verlengd worden. De DVZ beschikt bijgevolg over maximaal 15 maanden om te beslissing. In afwachting van de beslissing van de DVZ behoudt het familielid zijn attest van immatriculatie model A en zijn recht op maatschappelijke dienstverlening.

Inschrijving: vreemdelingenregister

d) Indien de DVZ een positieve beslissing neemt of bij uitblijven van een beslissing binnen de termijn (maximaal 15 maanden), krijgt het familielid een BIVR of elektronische A kaart voor één jaar. Het familielid heeft verder recht op maatschappelijke dienstverlening en blijft in het vreemdelingenregister ingeschreven.

Inschrijving: vreemdelingenregister

e) Na een tijdelijk verblijf van in principe 3 jaar kan het familielid een verblijfsrecht van onbepaalde duur krijgen. Het familielid krijgt dan een BIVR van onbepaalde duur of een elektronische B kaart en heeft recht op maatschappelijke dienstverlening. Indien de persoon met wie de betrokkene zich herenigt al een gevestigde vreemdeling is en dus een elektronische C kaart heeft, kan de betrokkene ook onmiddellijk een elektronische C kaart krijgen en ingeschreven worden in het bevolkingsregister.

In dat geval is er recht op maatschappelijke integratie.

Inschrijving: vreemdelingenregister of bevolkingsregister

2Zoals gezegd is het indienen van een aanvraag tot gezinshereniging ook mogelijk België maar dan moet de aan- vrager eerst ‘uitzonderlijke omstandigheden’ bewijzen die verhinderen dat hij/zij terugkeert naar het herkomst- land om van daaruit de aanvraag te doen. Deze beslissing neemt de DVZ.

(11)

2010 06 07 recht op ocmw dienstverlening in het kader van gezinshereniging vs2 - F - 11/18 3.1.2. De gezinshereniging wordt niet toegestaan

a) Indien de gemeente of de DVZ de ingediende aanvraag onontvankelijk verklaart, krijgt het familielid een bijlage 15ter (eventueel met een bijlage 13). Er is alleen een niet schorsend beroep bij de RVV mogelijk. Het familielid wordt niet ingeschreven en heeft geen recht op maatschappelijke dienstverlening (tenzij eventueel dringende medische hulp).

Inschrijving: geen

b) Indien de DVZ de ingediende aanvraag afwijst, wordt er geen verblijfsrecht toegekend. Het familielid krijgt een bijlage 14. Tegen deze beslissing kan een schorsend beroep bij de RVV worden ingediend.

Het familielid krijgt dan een bijlage 35 en heeft recht op maatschappelijke dienstverlening. Indien het familielid niet in beroep gaat, eindigt het recht op maatschappelijke dienstverlening bij het verstrijken dan de termijn van de bijlage 14.

Inschrijving: geen/vreemdelingenregister

c) Indien de DVZ het toegekende tijdelijke verblijfsrecht beëindigt, krijgt het familielid een bijlage 14ter. Tegen deze beslissing kan een schorsend beroep bij de RVV worden ingediend. Het familielid krijgt dan een bijlage 35 en heeft recht op maatschappelijke dienstverlening. Indien het familielid niet in beroep gaat, eindigt het recht op maatschappelijke dienstverlening bij het verstrijken dan de termijn van de bijlage 14ter.

Inschrijving: vreemdelingenregister

d) Indien de RVV het beroep inwilligt, moet de DVZ een nieuwe beslissing nemen. Die kan positief of negatief zijn.

e) Indien de RVV het beroep afwijst, krijgt het familielid een nieuwe termijn op zijn bijlage 14ter. En eindigt het recht op maatschappelijke dienstverlening bij het verstrijken dan de termijn van de bijlage 14ter.

3.2. Gezinshereniging tussen een derdelander met verblijfsrecht van bepaalde duur

Er zijn twee mogelijkheden om de aanvraag in te dienen. Ofwel vanuit het herkomstland. Ofwel tijdens een legaal of illegaal verblijf in België.

3.2.1. De gezinshereniging wordt toegestaan

a) Wanneer de aanvraag wordt ingediend terwijl het familielid nog in het herkomstland verblijft en de DVZ staat de gezinshereniging toe, wordt een visum type D afgeleverd. Met dat visum kan het familielid naar België komen. Bij aankomst moet het familielid zich binnen de 8 werkdagen aanmelden bij de gemeente. Het familielid krijgt onmiddellijk een BIVR of elektronische A kaart met dezelfde geldigheidsduur als het verblijfsrecht van de persoon die hier al is. Verder wordt het familielid in het vreemdelingenregister ingeschreven. Indien de gemeente niet meteen een BIVR of elektronische A kaart kan afleveren, krijgt het familielid tijdelijk een bijlage 15. Er is recht op maatschappelijke dienstverlening.

Inschrijving: vreemdelingenregister

b.1.) Wanneer de aanvraag wordt ingediend terwijl het familielid al legaal in België verblijft, onderzoekt de gemeente eerst of de aanvraag inn overweging kan worden genomen. Indien de aanvraag in overweging wordt genomen (alle documenten moeten worden voorgelegd alsook een

(12)

2010 06 07 recht op ocmw dienstverlening in het kader van gezinshereniging vs2 - F - 12/18 bewijs van legaal verblijf3 en de woonstcontrole moet positief zijn), krijgt het familielid een bijlage 41 en een attest van immatriculatie model A (oranje kaart). Dit attest heeft dezelfde geldigheidsduur als het verblijfsrecht van de persoon die hier al is maar met een maximum van 9 maanden. Gedurende deze terlijn onderzoekt de DVZ de aanvraag ten gronde. Het familielid wordt in het vreemdelingenregister ingeschreven.

Het familielid heeft recht op maatschappelijke dienstverlening.

Inschrijving: vreemdelingenregister

b.2.) Wanneer de aanvraag wordt ingediend terwijl het familielid al illegaal in België verblijft, onderzoekt de DVZ de ontvankelijkheid van de aanvraag. Het familielid moet de nodige documenten, het bewijs van zijn identiteit en het bewijs van de uitzonderlijke omstandigheden die toelaten dat de aanvraag in België wordt ingediend (en niet in het herkomstland) bij de gemeente indienen. De gemeente doet vervolgens een woonstcontrole. Indien de woonstcontrole positief is, maakt de gemeente de aanvraag over aan de DVZ die nagaat of de aanvraag ontvankelijk is. Het familielid krijgt een bijlage 3 als bewijs van het indienen van de aanvraag. Het familielid kan geen rechten putten uit de bijlage 3. Indien de DVZ de aanvraag ontvankelijk verklaart, krijgt het familielid een bijlage 41 en een attest van immatriculatie model A (oranje kaart). Dit attest is 9 maanden geldig. Gedurende deze terlijn onderzoekt de DVZ de aanvraag ten gronde. Het familielid wordt in het vreemdelingenregister ingeschreven.

Het familielid heeft recht op maatschappelijke dienstverlening.

Inschrijving: vreemdelingenregister

c) De gemeente maakt de in overweging genomen aanvraag over aan de DVZ (b.1.) of de DVZ onderzoekt de ontvankelijk verklaarde aanvraag verder (b.2.). De DVZ moet een beslissing ten gronde nemen tijdens de geldigheidsduur van het attest van immatriculatie (9 maanden). In complexe dossiers kan dit attest twee keer met 3 maanden verlengd worden. De DVZ beschikt biijgevolg over maximaal 15 maanden om te beslissing. In afwachting van de beslissing van de DVZ behoudt het familielid zijn attest van immatriculatie model A en zijn recht op maatschappelijke dienstverlening.

Inschrijving: vreemdelingenregister

d) Indien de DVZ een positieve beslissing neemt of bij uitblijven van een beslissing binnen de termijn (maximaal 15 maanden), krijgt het familielid een BIVR of elektronische A kaart voor dezelfde duur als het verblijfsrecht van de persoon die hier al is. Het familielid heeft verder recht op maatschappelijke dienstverlening en blijft in het vreemdelingenregister ingeschreven.

Inschrijving: vreemdelingenregister

e) Een familielid van een vreemdeling die een verblijfsrecht van bepaalde duur heeft, kan enkel een verblijfsrecht vann onbepaalde duur krijgen indien de persoon die hier al is ook een verblijfsrecht van onbepaalde duur heeft gekregen. In dat geval kan het familielid na een tijdelijk verblijf van in principe 3 jaar een verblijfsrecht van onbepaalde duur krijgen. Het familielid krijgt dan een BIVR van onbepaalde duur of een elektronische B kaart en heeft recht op maatschappelijke dienstverlening.

Inschrijving: vreemdelingenregister

3.2.2. De gezinshereniging wordt niet toegestaan

a) Indien de gemeente de ingediende aanvraag niet in overweging neemt, krijgt het familielid een bijlage 40 (de aanvraag werd tijdens een legaal verblijf ingediend) of een bijlage 2 (de aanvraag werd tijdens een illegaal verblijf ingediend). Er is alleen een niet schorsend beroep bij de RVV mogelijk. Het

3Zoals gezegd is het indienen van een aanvraag tot gezinshereniging ook mogelijk vanuit een illegaal verblijf in België maar dan moet de aanvrager eerst ‘uitzonderlijke omstandigheden’ bewijzen die verhinderen dat hij/zij terugkeert naar het herkomstland om van daaruit de aanvraag te doen. Deze beslissing neemt de DVZ.

(13)

2010 06 07 recht op ocmw dienstverlening in het kader van gezinshereniging vs2 - F - 13/18 familielid wordt niet ingeschreven en heeft geen recht op maatschappelijke dienstverlening (tenzij eventueel dringende medische hulp).

Inschrijving: geen

b) Indien de DVZ de aanvraag onontvankelijk verklaart (de aanvraag werd tijdens een illegaal verblijf ingediend), krijgt het famillielid een bijlage 13. Het familielid heeft geen recht op maatschappelijke dienstverlening (tenzij eventueel dringende medische hulp).

Inschrijving: geen

c) Indien de DVZ de ingediende aanvraag afwijst, wordt er geen verblijfsrecht toegekend. Het familielid krijgt een bijlage 13. Tegen deze beslissing kan een schorsend beroep bij de RVV worden ingediend.

Het familielid krijgt dan een bijlage 35 en heeft recht op maatschappelijke dienstverlening. Indien het familielid niet in beroep gaat, eindigt het recht op maatschappelijke dienstverlening bij het verstrijken dan de termijn van de bijlage 13.

Inschrijving: geen/vreemdelingenregister

d) Indien de DVZ het toegekende tijdelijke verblijfsrecht beëindigt, krijgt het familielid een bijlage 13.

Tegen deze beslissing kan een schorsend beroep bij de RVV worden ingediend. Het familielid krijgt dan een bijlage 35 en heeft recht op maatschappelijke dienstverlening. Indien het familielid niet in beroep gaat, eindigt het recht op maatschappelijke dienstverlening bij het verstrijken dan de termijn van de bijlage 13.

Inschrijving: vreemdelingenregister

e) Indien de RVV het beroep inwilligt, moet de DVZ een nieuwe beslissing nemen. Die kan positief of negatief zijn.

f) Indien de RVV het beroep afwijst, krijgt het familielid een nieuwe termijn op zijn bijlage 13. En ein- digt het recht op maatschappelijke dienstverlening bij het verstrijken dan de termijn van de bijlage 13.

4. Veelgestelde vragen

4.1. Kan maatschappelijke dienstverlening of maatschappelijke integratie geweigerd worden omdat de verblijfsvoorwaarden niet (meer) vervuld zijn?

De wetgeving waardoor het OCMW gebonden is (RMI-wet en OCMW-wet) en de verblijfswetgeving staan los van elkaar. Meer zelfs, de verschillende wetgevingen zijn niet op elkaar afgestemd waardoor vreemde of zelfs tegenstrijdige situaties mogelijk zijn.

Wanneer de verblijfswetgeving bepaalde voorwaarden stelt bij het toekennen of het verlengen van een verblijfsrecht, bijvoorbeeld inzake het hebben van bestaansmiddelen om niet ten laste van de staat te komen, dan moet het OCMW in het kader van zijn informatieplicht cliënten erop wijzen dat het uitoefenen van hun recht op OCMW-dienstverlening een risico inhoudt. Maar indien de hulpvrager de in de OCMW-wetgeving gestelde voorwaarden vervult en ondanks het hem uitgelegde risico zijn rechten wil uitoefenen, kan het OCMW dat niet weigeren omwille van het verblijfsrecht. M.a.w. ie- mand waarvan de wetgever eist dat die in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien om een verblijfs- recht te hebben of te behouden, is niet per definitie uitgesloten van het recht op OCMW- dienstverlening en het eventuele recht daarop zal pas stoppen als het verblijfsrecht afgenomen is.

In de procedures gezinshereniging vinden we verschillende voorwaarden terug die te maken hebben met het ten laste zijn van de persoon die het recht op gezinshereniging opent of met het hebben van voldoende bestaansmiddelen. Die voorwaarden kunnen van toepassing zijn bij het toekennen van het verblijfsrecht maar ook bij het verdere behoud ervan en dan zowel bij de controle van de voorwaarden naar aanleiding van een verlenging van een tijdelijk verblijfsrecht als bij een tussentijdse controle door de DVZ. Het al dan niet controleren van deze voorwaarden alsook de beoordeling van het naleven ervan komt alleen toe aan de DVZ. De OCMW’s mogen zich niet in de plaats van de DVZ stellen en

(14)

2010 06 07 recht op ocmw dienstverlening in het kader van gezinshereniging vs2 - F - 14/18 OCMW-dienstverlening weigeren omdat de hulpvrager de in de procedure gezinshereniging gestelde voorwaarden niet langer vervuld.

Het OCMW heeft een algemene informatieplicht en moet de hulpvrager naar beste vermogen informe- ren over het risico dat hij/zij loopt om het gevraagde verblijfsrecht niet te krijgen of te verliezen wan- neer het recht op maatschappelijke integratie of maatschappelijke dienstverlening wordt uitgeoefend.

Maar de beslissing om het risico al dan niet te nemen, wordt door de hulpvrager genomen. Het OCMW kan de toekenning van maatschappelijke integratie of maatschappelijke dienstverlening alleen weige- ren indien de in de RMI-wet of OCMW-wet gestelde voorwaarden niet vervuld zijn.

4.2. Kunnen/moeten de lokale besturen informatie doorgeven aan de DVZ?

Als er voorwaarden opgelegd worden, stelt zich de vraag naar de controle door de verblijfsrechtelijke instanties. M.a.w. hoe kan de DVZ nagaan of iemand de door de wet opgelegde voorwaarden nog vervult? De DVZ zit centraal in Brussel en kan niet overal ter plaatse gaan kijken. De DVZ vraagt bijge- volg medewerking van instanties die wel ter plaatse zijn en/of rechtstreeks contact hebben met de betrokkenen zoals bijvoorbeeld de lokale besturen. Maar kunnen of mogen die de DVZ helpen en in- formatie doorgeven?

4.2.1. Kan het OCMW informatie doorgeven aan de DVZ? Wat met het beroepsgeheim van de OCMW’s?

OCMW’s zijn gebonden door het strafrechtelijk gesanctioneerde beroepsgeheim (art. 458 Strafwet- boek en artikelen 36 en 50 OCMW-wet). OCMW’s en hun personeelsleden mogen bijgevolg geen ‘ge- heimen’ van hun cliënten meedelen aan derden. Ook niet als de derde een andere overheidsinstantie is. Het feit dat iemand een beroep doet op OCMW-dienstverlening is een ‘geheim’ omdat de cliënt verwacht dat het OCMW dat feit vertrouwelijk behandelt.

Zolang er geen duidelijke wettelijke regeling is voor het meedelen van informatie over cliënten in het kader van de controle van de verblijfsvoorwaarden, is de VVSG dan ook van mening dat OCMW’s geen informatie over hun individuele cliënten kunnen meedelen aan de DVZ en evenmin aan de gemeente, de (lokale) politie of andere mogelijke betrokken instanties.

Zeer uitzonderlijk en onder beperkende voorwaarden kan informatie gedeeld worden in het kader van het gedeeld beroepsgeheim. D.w.z. dat de derden waarmee op individuele basis informatie gedeeld wordt, op zijn minst ook door het beroepsgeheim gebonden moeten zijn en die informatie met dezelf- de doelstelling als het OCMW moeten gebruiken. Ook moet de cliënt op de hoogte zijn en zijn toe- stemming gegeven hebben. Informatie delen met de gemeente met het oog op het doorgeven daar- van aan de DVZ kan niet.

Wanneer het OCMW (en/of de gemeente) de informatie niet doorgeeft, kan de DVZ de betrokkene vragen om zelf een attest aan het OCMW te vragen (zie verder 6)).

4.2.2. Kan de gemeente informatie doorgeven aan de DVZ? En het beroepsgeheim van de gemeenten?

Hier liggen de kaarten minder duidelijk. Het OCMW zou in eerste instantie geen informatie over indivi- duele cliënten aan de gemeente mogen geven. Toch zeker niet met de bedoeling om deze informatie aan de DVZ door te geven. Maar wat als dat toch gebeurt? Moet de gemeente die informatie dan overmaken aan de DVZ? Er is geen afdwingbare bepaling die de gemeenten ertoe verplicht om in die mate spontaan mee te werken met de DVZ bij het uitvoeren van diens controleopdracht. De DVZ vraagt de gemeenten weliswaar om informatie door te geven (omzendbrief van 23 mei 2008 van de DVZ). Een omzendbrief volstaat alvast niet om het beroepsgeheim dat ook kan spelen bij gemeenten aan de kant te schuiven. De omzendbrief voorziet ook geen sanctie of zo wanneer de gemeente geen informatie doorgeeft. Verder is er nog het Koninklijk Besluit van 14 juli 1986 (BS 7 augustus 1986) dat de gemeenten een erg algemene opdracht geeft i.v.m. het doorgeven van informatie aan de DVZ. Deze opdracht wordt echter ook niet strafrechtelijk gesanctioneerd.

(15)

2010 06 07 recht op ocmw dienstverlening in het kader van gezinshereniging vs2 - F - 15/18 Dit betekent dat elke gemeente zal moeten beslissen om al dan niet informatie door te geven aan de DVZ en of dat systematisch of na selectie zal gebeuren. De VVSG merkt op dat daarbij toch voorzichtig- heid geboden is. Uiteraard moet de wetgeving, ook de verblijfswetgeving nageleefd worden (zie 6)).

Maar elkeen zijn opdracht. Tot nader order is het niet de wettelijke opdracht van de gemeenten om in de plaats van de DVZ controletaken in het kader van het verblijfsrecht op te nemen. Er worden daartoe ook geen bijkomende middelen of ondersteuning voorzien. Nochtans verdedigen de lokale besturen het principe ‘wie bepaalt, betaalt’. Wanneer gemeenten spontaan of op loutere vraag in een omzend- brief van de DVZ bijkomende taken opnemen, wordt dit argument in zekere mate ontkracht.

4.2.3. Blijven de in de wet opgelegde voorwaarden dan dode letter?

Wanneer de VVSG het beroepsgeheim van de OCMW’s zo benadrukt, is dat niet met de bedoeling dat de verblijfsrechtelijke voorwaarden dode letter zouden blijven. Alleen vindt de VVSG dat het beroeps- geheim een belangrijke hoeksteen van de opdracht van het OCMW is en dat er bijgevolg heel omzich- tig mee moet worden omgegaan.

Bovendien is er de Kruispuntbank Sociale Zekerheid (KSZ) die juist is opgericht om informatie tussen overheden uit te wisselen. De DVZ kan toegang vragen tot bepaalde in die KSZ beschikbare gegevens.

De privacycommissie zal beoordelen of de wettelijke opdracht van de DVZ volstaat om toegang te krijgen tot bepaalde gegevens.

Dit neemt niet weg dat er gemeenten en OCMW’s zijn die in bepaalde gevallen informatie delen met de DVZ. Soms zelfs op vrij systematische wijze. Dat is volgens de VVSG niet verenigbaar met het be- roepsgeheim van OCMW’s. Bovendien zouden gemeenten en OCMW’s die toch informatie aan de DVZ doorgeven, dat met de nodige omzichtigheid moeten doen m.a.w. alleen wanneer de informatie rele- vant is voor het erkennen of intrekken van het verblijfsrecht hetgeen heel wat inspanningen van het OCMW vraagt omdat de procedures vrij complex zijn.

Het is ook niet perse nodig om informatie door te geven aan de DVZ. De DVZ heeft een overzicht van alle dossiers van EU-burgers en hun familieleden. Wanneer de DVZ twijfels heeft in een bepaald dos- sier, kunnen zij de betrokkene vragen om een attest te bezorgen waarin het OCMW verklaart dat er geen maatschappelijke integratie of maatschappelijke dienstverlening wordt toegekend. In dit geval vraagt de cliënt zelf aan het OCMW om informatie met betrekking tot zijn situatie te attesteren. De VVSG raadt aan om de cliënt naar aanleiding van die specifieke vraag toch te informeren over de mo- gelijke draagwijdte van het indienen van een attest waarin staat dat er wel degelijk leefloon of financi- ële steun werd toegekend.

Ten slotte zijn ook de OCMW’s niet geheel onmachtig in dergelijke situaties. EU-burgers en hun fami- lieleden moeten ook de andere voorwaarden vermeld in de RMI-wet of de OCMW-wet vervullen om recht te hebben op maatschappelijke integratie of maatschappelijke dienstverlening.

Het niet meewerken aan het sociaal onderzoek is een geldige reden om de dienstverlening te weige- ren. EU-burgers en hun familieleden moeten net als andere hulpvragers hun werkbereidheid bewijzen.

Indien er geen valabele redenen zijn waarom de betrokkene niet werkt en er onvoldoende inspannin- gen aangetoond worden om een job te vinden, kan het OCMW de dienstverlening stopzetten. Daar- naast moeten EU-burgers en hun familieleden net als andere hulpvragers ook behoeftig zijn. Een EU- burger die zijn job of uitkering in zijn herkomstland zonder aanvaardbare reden laat staan om naar België te komen en die geen van de landstalen spreekt en weinig kansen heeft op de arbeidsmarkt, is niet in de onmogelijkheid om menswaardig te leven. De rechtspraak heeft het OCMW in dergelijke gevallen al in het gelijk gesteld. Uiteraard moet elk geval individueel beoordeeld worden en moet het OCMW bij een mogelijk beroep bij de arbeidsrechtbank tegen de weigering ook een voldoende grondig sociaal onderzoek kunnen voorleggen.

(16)

2010 06 07 recht op ocmw dienstverlening in het kader van gezinshereniging vs2 - F - 16/18 5. Specifieke aspecten bij gezinshereniging met een EU-burger of een Belg

5.1. Europa beslist

Voor EU-burgers en hun familieleden is het bovendien Europa dat in grote mate beslist over het er- kennen en het afnemen van een verblijfsrecht. Europa doet dat hoofdzakelijk door richtlijnen aan te nemen die door de lidstaten in hun nationaal recht moeten worden omgezet. Bij die omzetting is er een zekere marge voor de lidstaten maar die marge is niet onbeperkt. België moet zich bijgevolg hou- den aan bepaalde Europese regels.

EU-burgers genieten van het belangrijke basisrecht ‘vrij verkeer van personen’. Dat is geen absoluut recht. De lidstaten mogen EU-burgers en hun familieleden bepaalde voorwaarden opleggen opdat zij een verblijfsrecht zouden hebben. En eens het verblijfsrecht is toegekend, kan het onder bepaalde voorwaarden ook weer worden ingetrokken.

Zo bepaalt Europa enerzijds dat economisch niet-actieve EU-burgers en EU-studenten (en hun familie- leden) geen onredelijke belasting voor de sociale bijstand van het gastland mogen worden. Maar an- derzijds bepaalt Europa ook dat die onredelijke belasting steeds geval per geval en rekening houdend met alle elementen van de situatie beoordeeld moet worden (overweging 16 van de Europese richtlijn 2004/38van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij ver- keer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, hierna de Europese Richtlijn 2004/38). Er mag bijgevolg geen objectief vaststelbaar criterium aan ge- koppeld worden. Het voordeel van zo’n criterium zou zijn dat de situatie duidelijk en voorspelbaar wordt en er rechtszekerheid ontstaat. Door de verplichting om geval per geval te oordelen, kan er moeilijk op voorhand bepaald worden of er een onredelijke belasting is.

Ook de controle wordt door Europa aan banden gelegd. Volgens de Europese richtlijn 2004/38 mogen de lidstaten in ‘specifieke gevallen van redelijke twijfel’ nagaan of de EU-burgers de voorwaarden nog vervullen. Verder staat er dat ‘deze verificatie niet stelselmatig geschiedt’ (art. 14, punt 2 Europese Richtlijn 2004/38) en dat ‘een beroep op de sociale bijstand niet automatisch tot een verwijderings- maatregel mag leiden’ (art. 14, punt 3 Europese Richtlijn 2004/38). Ook artikel 42bis van de Verblijfs- wet van 1980 (hierna VW) spreekt over het ‘zonodig’ controleren of aan de voorwaarden voldaan is.

5.2. Onredelijke belasting voor de sociale bijstand van het gastland

Naar aanleiding van de invoering van nieuwe verblijfsprocedures voor EU-burgers en hun familieleden werd ook een nieuwe voorwaarde ingevoerd: economisch niet-actieve EU-burgers en EU-studenten alsook hun beider familieleden kunnen hun verblijfsrecht verliezen indien zij een onredelijke belasting voor de sociale bijstand van het gastland zijn.

Volgens de DVZ kunnen ook de ascendenten van economisch niet-actieve Belgen hun verblijfsrecht verliezen wanneer zij een onredelijke belasting voor de sociale bijstand zijn (artikel 40 VW samen met artikel 42quater, §1, 5° VW). Deze interpretatie van de DVZ wordt betwist. Het is wachten op concrete gevallen waarbij het tot rechtspraak van de RVV komt om duidelijkheid te krijgen. Voor de OCMW’s is dat vooral belangrijk omdat zij hulpvragers moeten informeren over de mogelijke risico’s die zij lopen als zij hun recht op maatschappelijke integratie of maatschappelijke dienstverlening uitoefenen.

De invulling van het begrip ‘geen onredelijke belasting voor de sociale bijstand van het gastland zijn’ is niet zo eenvoudig. De vrijheid van de lidstaten wordt door Europa beperkt. Er mag geen grensbedrag bepaald worden. Er moet altijd individueel beoordeeld worden of er een onredelijke belasting is reke- ning houdend met de persoonlijke situatie, de duur van het verblijf, het al dan niet tijdelijk karakter van de moeilijkheden en de eventueel al genoten steun. Het toekennen van een leefloon of van finan- ciële steun kan dus aanleiding geven tot het verlies van het verblijfsrecht indien de cliënten als een onredelijke belasting van de sociale bijstand beschouwd zouden worden. Momenteel is echter niet duidelijk wanneer dat het geval zal zijn.

(17)

2010 06 07 recht op ocmw dienstverlening in het kader van gezinshereniging vs2 - F - 17/18 Kan een OCMW cliënten die als economisch niet-actieve EU-burger, als EU-student of als hun familielid (eventueel als ascendent van een economisch niet-actieve Belg) een verblijfsrecht gekregen hebben de toekenning van een leefloon of van financiële steun weigeren omdat dit tot het verlies van hun ver- blijfsrecht kan leiden?

Neen, dat kan niet. Het OCMW moet de hulpvraag van deze cliënten beoordelen aan de hand van de in de RMI-wet of OCMW-wet gestelde voorwaarden. Het kan zich niet in de plaats van de verblijfsrechte- lijke instanties plaatsen. Zolang de cliënten hun verblijfsrecht niet verloren hebben, kan de OCMW- dienstverlening bijgevolg niet geweigerd worden omwille van het mogelijks niet naleven van een voorwaarden gekoppeld aan het verblijfsrecht. Het OCMW moet deze cliënten in het kader van de algemene informatieplicht die op een OCMW rust, wel naar beste vermogen informeren over het risico dat zij lopen. Dat is momenteel een onmogelijke opdracht aangezien de invulling van het begrip ‘onre- delijke belasting voor de sociale bijstand’ niet duidelijk is. In feite kan deze invulling zelfs niet duidelijk worden aangezien Europa telkens een individuele beoordeling vereist (zie ook 6))!

In een aantal verblijfsprocedures voor EU-burgers en hun familieleden worden voorwaarden gesteld inzake de bestaansmiddelen of het ten laste zijn. Moeten voldoende bestaansmiddelen aantonen of ten laste zijn: economisch niet-actieve EU-burgers en hun familieleden, EU-studenten (een verklaring volstaat!), descendenten die ouder zijn dan 21 jaar en ook ascendenten van een Belg of EU-burger.

Kan een OCMW cliënten de toekenning van een leefloon of van financiële steun weigeren omdat het OCMW van oordeel is dat deze voorwaarden niet vervuld zijn?

Neen, dat kan niet. Het OCMW moet de hulpvraag van deze cliënten beoordelen aan de hand van de in de RMI-wet of OCMW-wet gestelde voorwaarden. Het kan zich niet in de plaats van de verblijfsrechte- lijke instanties plaatsen. Zodra de cliënten hun verblijfsrecht gekregen hebben en zolang zij hun ver- blijfsrecht niet verloren hebben, kan de OCMW-dienstverlening bijgevolg niet geweigerd worden om- dat een in de verblijfsprocedure gestelde voorwaarde niet vervuld werd. Het OCMW moet deze cliën- ten in het kader van de algemene informatieplicht die op een OCMW rust, wel naar beste vermogen informeren over het risico dat zij lopen. Ook dat is een moeilijke opdracht omdat de DVZ een zekere beoordelingsmarge heeft (zie ook 6)).

5.3. POD MI geeft informatie over OCMW-dienstverlening door aan DVZ

De gegevens met betrekking tot OCMW-dienstverlening die de DVZ nodig heeft om te bepalen of ie- mand een onredelijke belasting voor de sociale bijstand geworden is, zitten in de KSZ. De DVZ heeft bijgevolg de toelating gevraagd en gekregen om de gegevens in verband met OCMW-dienstverlening via de POD MI uit de KSZ te krijgen.

Concreet zal de POD MI de nodige gegevens aan de DVZ overmaken wanneer de EU-burger of zijn familielid een beroep doet op het leefloon gedurende meer dan 90 (al dan niet opeenvolgende) dagen gedurende de periode van 12 maanden die voorafgaan aan het verzenden van het bericht. Voor wie onder de 90 dagen blijft, wordt dus geen informatie aan de DVZ doorgegeven. Indien er gedurende één maand geen leefloon meer wordt toegekend, wordt het overmaken van de informatie ook stopgezet tot de betrokkene opnieuw een leefloon ontvangt. Er wordt ook geen informatie overgemaakt voor die EU-burgers en hun familieleden die al een duurzaam verblijfsrecht (meer dan 3 jaar of 5 jaar voor stu- denten) hebben.

Het toekennen van maatschappelijke dienstverlening wordt niet doorgegeven aan de DVZ. Dat bete- kent dat het risico op het niet toekennen van het verblijfsrecht door de DVZ omwille van het toeken- nen van maatschappelijke dienstverlening kleiner is dan het risico op het niet verlengen of niet toe- kennen van het (niet-duurzame) verblijfsrecht bij het toekennen van leefloon. Maar de DVZ kan nog steeds in bepaalde gevallen een attest aan het OCMW laten vragen door de betrokkene.

(18)

2010 06 07 recht op ocmw dienstverlening in het kader van gezinshereniging vs2 - F - 18/18 Meer lezen over de toelating aan de DVZ:

http://www.ksz-bcss.fgov.be/documentation/nl/organisation/SC_2009/2009-06/09-029-n041.pdf

6. Specifieke aspecten bij gezinshereniging met een derdelander Ook hier zijn er een aantal specifieke bepalingen.

Bij elke vernieuwing van een in het kader van gezinshereniging afgeleverd BIVR of elektronische A kaart worden gecontroleerd:

- de gemeente controleert de aansluiting bij de ziekteverzekering;

- de politie doet een woonstcontrole en maakt een verslag.

Zowel gemeente als politie moeten deze informatie overmaken aan de DVZ. Het niet aangesloten zijn bij de ziekteverzekering of het niet kunnen uitvoeren van een positieve woonstcontrole kunnen leiden tot de intrekking van het verblijfsrecht door de DVZ.

Fabienne Crauwels

VVSG Stafmedewerker vreemdelingenbeleid 7 juni 2010

Voor meer informatie over de verblijfsprocedures: www.vreemdelingenrecht.be

Voor meer informatie over knelpuntberoepen en arbeidskaarten: www.werk.be <arbeidskaarten- en vergunningen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Via deze website kunt u, tot maximaal 24 uur na bestellen, zelf een bezorgdatum kiezen en doorgeven aan onze

Als uw naaste geen pleister heeft gekregen heeft hij/zij alleen de standaard behandeling gekregen, dus de behandeling die alle andere patiënten ook krijgen... Voor de studie maken

Zoals vastgesteld, concludeert de ombudsman dat de politie niet in overeenstemming met haar eigen werkinstructie Vervoer Stoffelijk Overschot handelde door de nabestaanden niet

Dat zijn teams van ervaren medewerkers, die zoeken naar oplossingen voor individuele burgers waarvan collega's het gevoel hebben ze geen recht te kunnen

Professionals in oplossingsteams zitten bovendien vaak niet in de positie om de structurele oorzaak in samenhang met de eigen organisatie en andere organisaties te

Ook je collega’s, vrienden en familie kunnen genieten van alle voordelen van lidmaatschap.

Van de reis is de gemeente bovendien niet de eindbestemming, want voor veel taken geldt dat de verantwoordelijkheid weliswaar overgaat naar gemeen- ten, maar dat van daaruit voor

In deze PBLQatie hanteren we een aanpak die is gebaseerd op de samen- hang tussen de burger en zijn digitale vaardigheden, het beleid dat de overheid voert bij het inrichten van