• No results found

1 Theoretische beschouwingen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "1 Theoretische beschouwingen"

Copied!
13
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1 Theoretische beschouwingen

Verschijningsvormen van de sociologie en het speel­

veld der sociale wetenschappen

Dr. H. M. Jolles

Er schuilt op het eerste gezicht een merkwaardige paradox in de omstandigheid, dat een wetenschap, die in haar objekt, naar men mag aannemen, een zekere feitelijke hardheid, een substantialiteit bereikt, in het spreken over zichzelf in de regel alleen als een zuiver ideële grootheid optreedt.

Het is mijn bedoeling, in het onderstaande enkele voorlopige gedachten op te schrij­

ven over deze paradox, daarbij in het bijzonder de sociologie te betrekken, en voorts enkele implicaties daarvan voor de samenwerking, zo men wil integratie, van de sociale wetenschappen als breder geheel aan de orde te stellen. Daarbij moge ik mijn onkunde ten aanzien van de wijsgerige en wetenschapstheoretische problematiek, die ook in het spel is, vooropstellen en uitdrukkelijk verklaren, dat ik mij daarvan voorshands gedistantieerd houd, daarbij volledig erkennende, dat van deze zijde essen­

tiële bijdragen voor de opheldering van mijn probleem te verwachten zijn en mo­

gelijk reeds ter beschikking staan.*)

1. D e term wetenschap wordt, naar de omschrijving van Benjamin Ginsburg, „applied to any discipline of knowledge or body of systematic principles and more especially to disciplines whose principles are universally accepted or have reached the greatest perfection, as, for examples, the physical sciences” x). Zonder in te gaan op de lo­

gische implicaties, de eventuele omissies of onduidelijkheden in deze omschrijving, moe­

ten wij constateren, dat deze definitie, als elke definitie van wetenschap, van een prin­

cipieel ander karakter is dan alle andere definities, welke door een bepaalde weten­

schap worden gevormd als vertrekpunt of resultaat van wetenschappelijke studie. Zij staat nl. in beginsel buiten alle wetenschap en kan zich derhalve niet aan haar ob­

jekt legimiterea. Z ij is veeleer een claim. Z ij zou hoogstens een kultureel, naar het ene, of, naar het andere uiterste, een axiomatisch karakter kunnen dragen. Het eerste wordt bv. min of meer door A. H. Hobbs gedaan, als hij poneert: „Perhaps it is better that

*) Deze bijdrage is, in een iets gewijzigde vorm, een nevenprodukt van werkzaamheden, die de auteur in zijn funktie van sekretaris van de Sociaal-Wetenschappelijke Raad der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen heeft verricht. Publikatie hiervan geschiedt voor­

al in de overweging, dat het voor sociologen en beoefenaars van verwante wetenschappen van belang kan zijn, het denken in interdisciplinaire verbanden in ons land verder tot ontwikke­

ling te brengen.

‘ ) Encyclopedia of the Social Sciences, 12th printing, 1957, Vol. XIII, p. 591.

(2)

décisions on this issue (ni. wat wetenschap is en wat niet), like most others, must ultimately rest on experience and knowledge, reason and wisdom"2).

In feite konstateert men telkens weer, dat wetenschappen steeds zichzelf definiëren, hetgeen slechts kan impliceren, dat men hier te doen heeft met een claim, waarvan, naar wij dan moeten aannemen, later zal moeten blijken of hij gerechtvaardigd was;

of ook: die zichzelf door zijn voortbestaan wil bewijzen.

In de regel nu wordt de definitie van een wetenschap in het zuiver ideële vlak ge­

houden. Men spreekt van een geheel van kennis, een kontroleerbare methode van verweving daarvan, een selektief gezichtspunt, en verwante begripskategorieën. Men veronderstelt daarbij, dat alle wetenschappen, voor zover zij (reeds) als afzonderlijk geheel te onderkennen zijn, deze ideële kenmerken vertonen, dus alle aan eenzelfde definitie beantwoorden, doch verschillen in hun keuze van het objekt, van de door hen bestudeerde verschijnselen. W ij laten hierbij de bekende diskussies over de weten- schapstypen (bv. nomothetische en ideografische, aspekt- en synthese-wetenschappen) en wetenschapsgroepen (bv. natuur- en geestes-wetenschappen) buiten beschouwing.

In de definitie, die elke wetenschap voorts van zichzelf pleegt te geven, wordt middels objekt, en deels ook methode, vooral gesproken over verdere differentia specifica, buiten diegene, welke wetenschap van niet-wetenschap onderscheiden. Deze verdere kenmerken hebben tot doel, de betrokken wetenschap van alle andere te onderscheiden, haar derhalve te isoleren en haar op deze wijze te maken tot een afgrond en afgesloten geheel, dat in zichzelf kan funktioneren. Men moeten dan ook, op grond van deze overwegingen, stellen, dat aan de wetenschap, in het ideële vlak, een tendentie naar begripsmatige onafhankelijkheid en isolement inherent is, en dat men bij het systeem der wetenschappen in eerste instantie moet denken aan een differentiatie- en niet aan een integratie-syseem of liever: het geheel der wetenschappen is als resultaat van de ontwikkeling van het menselijk denken gegroeid door een afsplitsings-, niet door een bundelingsproces. Mogelijke samenhangen tussen wetenschappen blijven bijgevolg onderworpen aan de autonome aktiviteit van elke wetenschap, die uitmaakt, wat van de kennisinhouden van andere vakken kan worden geïnkorporeerd. In het ideële vlak is weinig plaats voor termen als samenwerking tussen of integratie van wetenschappen.

Op het moment nu, waarop het vraagstuk van de samenwerking of zelfs de inte­

gratie van een bepaalde groep van wetenschappen aan de orde wordt gesteld als een wetenschappelijk streven, wordt de paradox zichtbaar, die wij aan het begin memo­

reerden. Blijkbaar is het mogelijk in het kader van een autonome wetenschap de vraag te stellen of de wenselijkheid te formuleren van inkorporering van gegevens uit andere vakgebieden. D e ervaring leert, dat men ook bv. spreken kan over inter­

disciplinaire research en over verwantschap van wetenschappen. Op dit moment is echter niet sprake van wetenschap als ideële kategorie, doch van wetenschap in haar reële verschijningsvorm.

W ij zien ons aldus genoodzaakt om deze reële verschijningsvorm van een weten­

schap als essentieel relevant te beschouwen voor haar definiëring, wanneer we deze wetenschap willen zien in haar relaties tot andere. W ij zijn tevens genoodzaakt, om 2) A. H. Hobbs, Social problems and scientism. 1953, p. 1-2. En voorts vooral in zijn verdere

betoog, p. 2-6.

(3)

de relevantie van de2e relaties als kulturele (of sociale) en niet als wetenschappelijke te beschouwen.

Kortom en eenvoudiger gesteld: indien men wetenschap als reëel verschijnsel, als objekt wil nemen, heeft men te maken met de reële verschijningsvorm van deze we­

tenschap, anders gezegd, met wetenschap als deel van een sociaal systeem of van een kuituur. Het is op dit vlak dat zich de relaties met andere wetenschappen manifes­

teren.

2. Op talloze manieren worden wij er aan herinnerd, dat een wetenschap nood­

zakelijkerwijs een reële verschijningsvorm bezit, en is. Achter afbakeringen, defini­

ties staan personen met hun inzichten en beperkingen, staan scholen en stromin­

gen, staan waarden3). De gang van het wetenschappelijke onderzoek is geen autono­

me gang, doch een sterk kultureel bepaalde. D e resultaten van wetenschappelijke ar­

beid zijn, evenals deze arbeid zelf, op velerlei wijze gebonden aan de taal, en daar­

door aan de kuituur, die mede in deze taal manifest wordt. D e wetenschappelijke ken­

nis tenslotte kan slechts bestaan, als zij konserveerbaar en overdraagbaar is, zij is, in de termen van Sombart „gebundener Geist” en „lebendiger Geist” beide 4); en als zodanig doet zij zich naar buiten toe als wetenschap gelden, en zet zij zich naar bui­

ten toe voort.

Om beide benaderingen scherp te karakteriseren, zou men, extreem gesteld, een we­

tenschap in het ideële vlak kunnen definiëren als een geheel van gesystematiseer­

de kontroleerbare kennis, en in het „reële" vlak als al datgene, wat mensen ex pro- fesso doen en weten, die zich met haar adjektief tooien. Voor het laatste kan men denken aan een citaat uit een recente publikatie van R. Dahrendorf: „Was immer du sagst, wird im nächsten Jahrzehnt an deiner Universität als Inbegriff der Soziologie gelten” 5). W ij willen hier iets systematischer bij stilstaan, en ons daarbij beperken tot één wetenschap, die ons war meer vertrouwd is, de sociologie.

D e reële verschijningsvorm van een wetenschap laat zich beschrijven aan de hand van de soorten reële bindingen, die de ideële kategorie wetenschap vertoont. Voor ons doel is het voldoende, daarbij globaal een indeling te maken in maatschappelijke elementen waarbij we (I) individuele en (II) sociaalstrukturele bindingen onder­

scheiden, en kulturele elementen, waarbij we afzonderlijk noemen (III) de taal, als onderdeel van (IV ) een gehele kuituur.

ad (I) De sociologietelt momenteel over de wereld enige duizenden beoefenaren, en in Nederland vele tientallen6). Zij leeft in en door de inhoud, die de beoefenaren aan de sociologie geven, en is tengevolge hiervan onderhevig aan verschillen in in- houd-geving, definiëring, aksentuering, aan strijd tussen richtingen. Zij krijgt voorts mede gestalte door wat haar beoefenaren op een bepaald ogenblik of in een be­

3) Polak, F. L., Kennen en keuren in de sociale wetenschappen.

4) Sombart, Werner, Vom Menschen, 1937, p. 78-79.

6) Dahrendorf, Ralf, Über den Ursprung der Ungleichheit unter den Menschen. Tübingen, 1961, p. 25.

6) Hierbij is alleen rekening gehouden met diegenen, die rechtstreeks zijn betrokken bij de wetenschappelijke arbeid.

(4)

paalde periode interesseert en bezig houdt. Zij is mede afhankelijk van de mate, waarin resultaten voor relevant of voor verouderd worden gehouden. Zij is, zou men kunnen zeggen, alleen hierdoor een levend bedrijf met de daaraan inherente vormen van dynamiek en tijdgebondenheid. In de sociologie manifesteren zich ook de wetenschap­

pelijke en andere menselijke eigenschappen van haar beoefenaren, hun inzichten en tekorten, hun ijdelheid en hun originaliteit, hun tolerantie en hun machtsstreven.

In de sociologie, tenslotte, komt tot uidrukking de kennis- en belangstellingscyclus, welke elk van haar adepten in zijn leven doorloop.

Men mag het in dit kader ook zo stellen. Sociologie-beoefening, als beoefening van andere wetenschappen, is (ook) een beroep. Hiermee zeggen wij dus niet alleen, dat wetenschap is gebonden aan personen met hun eigenschappen, doch, verdergaand, dat deze wetenschap zich manifesteert in een geïnstitutionaliseerd geheel van taken en rollen, in het bijzonder verband houdend met inkomensverwerving van de dragers van deze rollen. Dientengevolge doet zich deze sociologie aan haar beoefenaren mede voor als de inhoud van een beroep, en zijn de problemen van afbakening van de sociologie ten dele ook problemen van de maatschappelijke identiteit van dat beroep. 7)

ad (II) De sociologiebeoefening is voornamelijk ondergebracht in twee typen van sociale strukturen: een opleidingsstruktuur, als welke m.n. de instellingen voor hoger onderwijs fungeren, en een researchstruktuur, welke bestaat uit een groot aantal min of meer losstaande onderzoekinstellingen. Globaal gesteld kan men zeggen, dat in de eerste vooral de sociologie in haar totaliteit wordt gediend, terwijl de research vooral fungeert als frontgebied, waar door gekontroleerde methoden en technieken kennisuitbreiding plaatsvindt. Men kan het nog iets verder toespitsen.

Het zal duidelijk zijn, dat de sociologische kennis, die door wetenschappelijk onderzoek is verworven, kan worden beschouwd als te behoren tot het fonds, dat de sociologie omvat. Even duidelijk is, dat deze kennis telkenmale slechts een klein fragment van het gehele terrein dezer wetenschap kan uitmaken. In het onderwijs, waar telkens opnieuw een bepaalde totaliteit van de sociologie wordt geformuleerd, liggen kennis- fragmenten, die door de research zijn geleverd, en alleen op vermoedens of hypothesen gebaseerde uitspraken veelal ongescheiden dooreen. D it roept de vraag op of men als sociologie kan beschouwen alle zodanig geformuleerde vermoedens, veronderstel­

lingen en kennis, of alleen de door research geverifieerde inzichten, of dat men ook ieder streven naar zodanig inzicht, iedere arbeid daaraan als tot de sociologie beho­

rend mag beschouwen. Het is duidelijk, dat hier een verregaande vervaging van de afbakening van deze wetenschap optreedt, die echter inherent is aan het feit van haar reële verschijningsvorm. D it zou, zoals wij zeiden, naar een ander uiterste kunnen lei­

den tot een definitie van sociologie als alle wetenschappelijke arbeid van diegenen, die zichzelf socioloog noemen. Hierbij zou dan elke disciplinaire afbakening in het ideële vlak zijn verdwenen, en tevens iedere vraag naar de houdbaarheid van het resultaat van deze arbeid.

7) Vgl. ook J. A. A. van Doorn, Sociologie als beroep. Sociologische gids, 1961, 3, p. 98 v.v.

(5)

ad (III) Als iedere wetenschap, in meerdere of mindere mate, is de sociologie onlos­

makelijk verbonden met de taal. Deze is middel en rem tegelijk, als iedere binding.

Zij maakt formulering en overdracht van kennis mogelijk, en zij bindt de weten­

schap in meer of mindere absolute mate aan een kuituur, waarvan zij de draagster is (Oldewelt: de taal, onze burcht en gevangenis. 8)).

In uiteenlopende mate en met wisselend sukses, streeft elke wetenschap er naar, binnen het raam van mogelijkheid en wenselijkheid aan deze beperkingen door de taal te ontkomen door de vorming van een eigen symbolensysteem, hetzij als taal- symboliek („vakjargon”), hetzij door andere tekenen (als bv. de wiskunde). D it streven toont echter slechts des te duidelijker de tweezijdigheid van de binding der wetenschap aan de taal: het verruimt de kansen op gemeenschappelijkheid met de wetenschapsbeoefening in andere'taalgebieden, en het vernauwt de binding aan een kuituur tot die aan een subkultuur, nl. die der betrokken wetenschapsbeoefenaren.

D it heeft vooral gevolgen voor de overdraagbaarheid van wetenschappelijke resulta­

ten in de samenleving als groter geheel.

Overigens moge worden opgemerkt, dat het onjuist is dit aspekt van de weten­

schap te absoluut te zien, aangezien uit de aard der zaak bij de overdracht niet alleen kommunikatie-problemen aan de orde zijn, doch in zeker zo sterke mate kwesties van begrip en inzicht, van „moeilijkheid” of „gemakkelijkheid” van te overdragen kennis­

inhouden.

ad (IV ) Als elke wetenschap is de sociologie onafscheidbaar deel en voortbrengsel van de kuituur van een konkrete samenleving. Zij ondergaat op grond daarvan de invloed van de centrale waarden, die in deze samenleving gelden en haar kuituur doortrekken. Zij toont mede de richting, waarin deze samenleving zich ontwikkelt, de problemen die daarbij rijzen, de antwoorden die men zoekt en het ethos, waaruit deze kuituur leeft. Zij is één van de vormen, waarin de samenleving min of meer blijvend gestalte aanneemt. Voor een wetenschap als de sociologie geldt dit alles a fortiori, omdat zij niet alleen deze binding vertoont, doch haar tegelijk tot objekt heeft en doordat zij naar objekten van belangstelling mee evolueert met de samen­

leving, die haar substraat vormt. In zoverre moet men derhalve stellen, dat er niet één sociologie is, doch dat er vele sociologieën zijn, en moeten zijn.

3. W ij komen thans aan een volgende konstatering. Er van uitgaande, dat de so­

ciologie als wetenschap niet alleen kan worden gedefinieerd in het ideële vlak, doch onvermijdelijk ook door de specifieke kenmerken van haar reële verschijningsvorm, moeten wij vaststellen, dat aan de fixering en afpaling door deze dualistische situatie grote moeilijkheden in de weg worden gelegd. W ij hebben gesteld, dat deze moeilijk­

heden juist bestaan in het reële vlak, waarin de wetenschap zich manifesteert. W ij zien dan ook, dat elke wetenschap het streven vertoont, haar eigenheid ook in de realiteit zo zuiver mogelijk te openbaren. W ij willen dit noemen het streven naar hardheid van een wetenschap in het vlak der sociale realiteit.

8) Voordracht, Haarlem, 1960.

Vgl. bv. ook H. C. J. Duijker, Spreeksituatie en taalstructuur. In: Gawein, Tijdschrift van de psychologische kring v. d. Universiteit Nijmegen. April 1962. p. 191 v.v.

(6)

D it streven naar hardhid nu, zo stellen wij hypothetisch, zal m et des te meer sukses bekroond kunnen worden, naarmate de wetenschap er in slaagt, alle facetten van haar reële verschijningsvorm in onderlinge harmonie te brengen en af te stemmen op haar ideële gedaante. D e hardheid van een wetenschap bestaat derhalve in de feitelijke systematisering van de facetten harer reële verschijningsvorm. Deze sy­

stematisering is te zien als een gezagselement. Zij omvat, naar deze hypothese, globaal gesteld de volgende kenmerken:

a) interne consensus over het kenobjekt en de eigen methode;

b) organisatorische eenheid van haar beoefenaren;

c) samenhang en systeem in haar researcharbeid;

d) systematisering van verwerking, publikatie en dokumentatie van al haar arbeid;

e) harmonisering van de centrale inzichten van de wetenschap m et centrale, als zodanig onderkenbare, waarden in de samenleving;

f) integrale bruikbaarheid van een wetenschap in de samenleving door

le volledige doorstroming van kennis-inhouden naar andere sektoren van de samen­

leving (m.n. sektoren van handelen, van beleid en beïnvloeding der samenleving);

2e volledige integratie van de beoefenaren dezer wetenschap in de samenleving bv.

door het samenvallen van wetenschapsbeoefening en beroep;

g) maximale harmonisering van het streven naar een eigen vaktaal m et het streven naar toegankelijkheid van de wetenschap voor de samenleving als geheel;

h) maximale overeenstemming tussen wat de wetenschap naar eigen goeddunken be­

studeert en wat de samenleving van haar vraagt of verwacht;

i) de mate waarin de wetenschap er in slaagt, een totaalbeeld te scheppen van haar object uit, de wereld of de werkelijkheid in haar geheel door middel van eigen gezichtspunt begrijpelijk te maken.

Al naar de mate waarin een wetenschap aan deze voorwaarden voldoet, zou men nog kunnen spreken over een partiële of een totale hardheid.

4. W anneer wij, deze gedachtengang volgend, thans zoeken naar voorbeelden van een dergelijke hardheid, dan kunnen wij voor onze eigen (Nederlandse) samenle­

ving een vijftal kulminatiepunten onderscheiden, waarbij een dergelijk proces van verharding in sterke mate is opgetreden, en wel een theologisch, een medisch, een juridisch, een ekonomisch en een technisch hardheidpunt. Er is hier sprake van ku- mulatie van: een centrale waarde in de samenleving (resp. de christelijke beginse­

len, de gezondheid, de rechtsorde, de welvaart, de techniek) nauwe aanraking en weder­

zijdse doordringing van wetenschap en samenleving op dit punt, overeenstemming tussen researchvraagstukken en maatschappelijke behoeften, doorstroming van weten­

schap in de samenleving door middel van het beroep en door het bestaan van sociale instituties, waarin beroepsmatige wetenschapstoepassing algemeen is erkend.

H ier echter moet onze hypothese ten dele worden geamendeerd. W anneer wij nagaan, in hoeverre bij de genoemde hardheidspunten ook is voldaan aan de eerste vier der boven gestelde kenmerken, dan moet gezegd worden, dat dit slechts zeer ten dele het ge­

(7)

val is. Het bestaan van een maatschappelijke verharding is niet zonder meer garant voor de afwezigheid van strijd tussen richtingen en opvattingen of voor een organisato­

rische eenheid der vakbeoefenaren. Wel versterkt zij de onder c) en d) genoemde faktoren.

Schematisch zou men kunnen zeggen, dat de maatschappelijke hardheid van een we­

tenschap zekere marges aan interne wisselvalligheid („zachtheid”) en onzekerheid kan omhullen. Wel wordt hierbij nog een ander facet duidelijk. Het proces van maat­

schappelijke verharding heeft mede tot impliciet gevolg, (zoals reeds ten dele in punt i) werd aangestipt), dat de arbeid en de resultaten van de betrokken wetenschappen een grote mate van onwrikbaarheid en onweerlegbaarheid verkrijgen: datgene, wat bv.

technisch of ekonomisch is „uitgemaakt”, wordt als vaststaand gegeven aanvaard, en be­

hoeft bij gevolg geen aanvulling of bevestiging meer van de zijde van andere weten­

schappen. Door haar maatschappelijke hardheid herkrijgt de wetenschap als het ware een element, dat haar oorspronkelijk ongetwijfeld heeft behoord, doch dat door de enorme ontwikkeling van het wetenschappelijk denken vaak onzichtbaar werd, nl.

het element van magie, het element van een onfeilbare kategorie, het geheimzinnige vermogen van de alchemist en de wonderdoener.

Wellicht is het goed in dit verband enige differentiatie in het geding te brengen en wel onderscheid te maken tussen het zuiver theoretische en het meer ambachtelijke aspekt van een wetenschap. Wij zouden dan geneigd zijn te veronderstellen, dat onze opmerkingen over de maatschappelijke hardheidsgraad van een wetenschap primair op dit ambachtelijke aspekt betrekking zal hebben en dat een hogere mate van hard­

heid mede is te zien als een graadmeter voor de integratie tussen beide wetenschaps- aspekten.

Ook op een ander punt zouden wij enigszins willen differentiëren, en wel door te wijzen op de fluktuatie in de tijd. De vijf genoemde hardheidspunten blijken in onze samenleving niet konstant. En het merkwaardige verschijnsel doet zich nu voor dat, ten dele door veranderingen in de samenleving, ten dele juist door de ontwikkeling van het sociologisch denken, deze magische hardheidskernen een soort uithollings- proces ondergaan, en bovendien dat juist ten gevolge van het meer interdependente denken deze uitholling wordt bevorderd. W ant op het moment dat de medicus niet meer zonder hulp van socioloog en psycholoog zijn uitspraken kan doen, is de on­

wrikbaarheid van zijn ambachtelijk-wetenschappelijke standpunten en opvattingen ondergraven, sterker nog, is er een soort ontmaskering tot stand gebracht. Ditzelfde doet zich voor ten aanzien van bv. het ekonomische gezichtspunt, en thans wellicht ook ten aanzien van het juridische.

D it neemt natuurlijk niet weg, dat men de ontwikkeling van vakken als sociale ge­

neeskunde c.q. medische sociologie, of rechtssociologie desondanks als van uitgespro­

ken positieve waarde voor de betrokken wetenschappen zal kunnen beschouwen.

Langs deze lijn van denken zou met vrucht een meer gedifferentieerde studie kunnen worden verricht. Hierin thans te treden ligt evenwel niet in de bedoeling van dit ar­

tikel.

W at hier is gekonstateerd, kan gelden als specifieke toespitsingen van het algemene feit, dat een wetenschap noodzakelijkerwijs een reële verschijningsvorm bezit en daar niet van kan worden los gemaakt of los gedacht. D it feit is overigens niet in

(8)

strijd met het inherente streven van elke wetenschap naar steeds hogere graden van abstraktie- en generalisatieniveau der vergaarde kennis.

5. De sociologie verkrijgt tegen de achtergrond van deze beschouwingswijze een merkwaardige belichting. Zij moet nl. om verschillende redenen worden aangeduid als een wetenschap met een zeer geringe hardheid. Zij stoelt niet op één centrale waar­

de van de samenleving; het „sociale”, als haar objekt beschouwd, is een impliciete, veelzijdige en zonder meer gegeven verschijnselenkategorie, niet een identificeerbare waarde en het zgn. „sociale vraagstuk” was een tijdelijke zaak. Sterker nog: de sociologie blijkt er steeds op uit te zijn, te relativeren, te ontmaskeren. Zij werpt voorts zelf voortdurend barrières op aan de doorstroming van haar resultaten naar de sa­

menleving: door haar vasthouden aan een waardevrijheid, door haar angst voor ver­

troebeling van „onderzoek” en „beleid”, door haar reserves en haar alternatieven. Zij ondergraaft daarmee niet de maatschappij, die haar objekt is, doch slechts haar eigen positie in dit geheel. Zij ontzenuwt rooskleurige zowel als sombere toekomstbeelden9.

Zij is in sterke mate geabsorbeerd door een diepgaande belangstelling voor die as- pekten van de samenleving die deze zelf bij voorkeur niet naar buiten keert. Zij omkleedt haar eigen uitspraken met expliciete onzekerheid en voorlopigheid. Zij treedt anderzijds ook in sterke mate op als relativerend en ontkrachtend gezichts­

punt ten opzichte van de uitspraken van andere wetenschappen. Zij is daardoor zowel verbindend, interdisciplinair gericht, als ontbindend.

Aan de andere kant ondergaat de sociologie, als centrale sociale wetenschap, door de inwerking van de maatschappij een verwijding van betekenis, die haar doet uit­

vloeien in een slagwoord voor een gehele sociale en kulturele situatie of periode. Dit versterkt overigens ook weer de watervrees van veel sociologen voor de mogelijke invloeden van de samenleving op de „zuiverheid” van de eigen wetenschap.

Er zijn in wezen tot nu toe ten minste twee voorstellen geformuleerd om aan dit dilemma van de sociologie te ontkomen. Het ene gaat in de richting van het binnen het vak centraal stellen van fenomenen, waarmee men zowel het disciplinair kader niet zou behoeven te overschrijden als ook een greep zou kunnen behouden op het maat­

schappelijk .gebeuren.

In een van zijn oraties heeft te onzent Groenman een voorstel gedaan door middel van het fenomeen der sociale aanpassing10). Hij ging daarbij zelfs zo ver, de af­

bakening van de sociologie met die van dit verschijnsel goeddeels te laten samen­

vallen. Hij zegt met zoveel woorden „Sociologie zou ik dan willen noemen de studie van de aanpassend handelende mens in groepsverband”. En bij de motivering o.m.

van deze definitie: „Ik meen ook, dat zij betere aanknopingspunten biedt voor het aangeven van de betrekkingen russen sociale wetenschap en daarop gebaseerde so­

ciale praktijk” H).

Het tweede alternatief is het duidelijkst enkele jaren geleden door Schelsky onder woorden gebracht, waar hij spreekt over de wenselijke richting van het sociologisch

*) S. Lambrecht, Die Soziologie. Aufstieg einer Wissenschaft 1959. Men denke ook aan F. L.

Polak, De toekomst is verleden tijd 1955. Vgl. ook Van Doorn, o.c., p. 103 v.v.

10) Groenman, Sj., Sociale aanpassing. Oratie Amsterdam, 1952.

n ) Groenman, Sj., t.a.p. p. 5 zie ook p. 12-17.

161

(9)

onderzoek. Schelsky wijst er op, dat de sociologie (waarbij hij het oog vooral op D uits­

land gericht houdt; doch zij opmerkingen hebben een algemener geldigheid) een aantal stadia heeft doorlopen wat betreft haar nuttigheidsaanspraken in de samen­

leving. Een eerste stadium werd gekenmerkt door een opvatting van de sociologie als

„revolutionäre und konservative Gesamtordnungspolitik”. In dit stadium ging het de socioloog om inzicht in de krisis van de samenleving, die m et het kernwoord indus­

triële revolutie kon worden weergegeven, en om een totale nieuwe ordening en har­

monie. Een tweede stadium was dat van de sociologie als instrument voor het plan­

nend handelen van enkeling en samenleving, dus als maatschappelijk instrumen­

teel systeem. Thans treedt de sociologie echter in een derde stadium, dat Schelsky om ­ schrijft als „W irklichkeitskontrolle”, en dat hij als volgt toelicht.

„Gerade gegenüber der H ypertrophie der sozialen Gestaltungs- und Manipulierungsan­

sprüche, die heute die praktischen Wissenschaften von der Physik bis zur Theologie stellen und als ihr aktuelles Anliegen vortragen, ist die kritische Funktion der W irk ­ lichkeitsdarstellung, der diagnostischen Erkenntnis des Sozialen ohne die Verführung des Blicks durch das bereits festgelegte W ollen, die zeitgemäsze Aufgabe der Sozio­

logie . . . D ie wichtigste Leistung der soziologischen Analyse für das soziale Handeln liegt heute gar nicht m ehr in der Angabe dessen, was zu tun und wie zu entscheiden ist, sondern vielmehr darin, sichtbar zu machen, was sowieso geschieht und was gar nicht zu ändern ist 12).

Terwijl Groenman vooral de nadruk legt op een verschijnsel, dat zijn pendant vindt in wat in het maatschappelijke besef tot probleem is geworden, aksentueert Schelsky vooral die sociale verschijnselen, die, los van wat de samenleving daar zelf over er­

vaart of meent, eenvoudig niet vatbaar zijn voor beïnvloeding en manipulering.

W ij laten hier de vraag buiten beschouwing, of tussen beide een keuze moet worden gemaakt, en of deze 2 wijzen van stellen zonder meer akseptabel zijn op zichzelf.

Tegen beide kunnen zeker belangrijke bezwaren worden ingebracht. H et gaat hier ech­

ter uitsluitend om voorbeelden van de wijze, waarop de sociologie met dit dilemma heeft gemeend in het reine te kunnen komen. Er zijn ongetwijfeld meer oplossingen te formuleren; waarbij tevens een zekere samenhang valt te vermoeden tussen de keuzebepaling in kwestie en de kansen van de betrokken socioloog om zijn oplos­

sing in feite inhoud te geven. In Groenmans omschrijving komt ongetwijfeld tot uit­

drukking, dat de Nederlandse sociologie in sterke mate is ingeschakeld in de behan­

deling van maatschappelijke vraagstukken; Schelsky’s definitie zou wellicht van een zekere sociale onmacht van de sociologie in Duitsland kunnen blijk geven. D aar gaat het echter hier thans niet om.

Vervolgens overwegende, hoe de positie van deze sociologie nu is in het geheel van hardheidspunten, welke door andere wetenschappen worden bezet, komen wij tot de volgende opmerkingen. De positie van de sociologie te midden der wetenschappen is ten eerste gekenmerkt door een gemis aan een eigen hardheidspunt in de samen­

leving, af gezien van haar funktie als kader van „modern intellektualisme”; ten tweede door een „koppig” vasthouden aan een kritische distantie t.a.v. haar kenobjekt; ten 12) Schelsky, H ., Ortsbestimmung der deutschen Sociologie, 1959, p. 115 v.v., p. 125-6. (Cursive­

ring van schrijver dezes).

(10)

derde door een strategie, die de onwrikbaarheid der uitspraken van andere weten­

schappen wil ontkrachten, door die uitspraken telkenmale van een „sociologisch aspekt” vergezeld te doen gaan — men zou hier van strategische interdisciplinariteit kunnen spreken — ; ten vierde door een echt interdisciplinair besef als gevolg van een inherent vermogen tot inderdependent denken, tot verbinding van zijnsfacet- ten en bewustzijnsinhouden, tot integratie van gezichtspunten. Ook de psychologie ver­

toont deze kenmerken in zekere zin.

6. De laaste tijd is de samenhang der sociale wetenschappen en hun streven naar samenwerking en integratie van resultaten, als een streven naar een rekompositie na het in aspekten uiteenleggen der werkelijkheid door de afzonderlijke wetenschap­

pen, steeds sterker naar voren gekomen. W ij willen nu deze voorlopige beschouwing afsluiten m et een aantal opmerkingen over de betekenis van deze ontwikkeling en de implikaties van de in het voorgaande gemaakte opmerkingen hiervoor. D rie punten zijn hierbij van belang: a) de vraag in hoeverre de interdisciplinair gerichte sociologie iden­

tiek is met de sociale wetenschappen als verbinding van afzonderlijke disciplines; b) de vraag naar de werkelijkheidsterreinen waarop deze ontwikkeling zich zal dienen te vol­

trekken, wat haar bevorderen kan en wat haar remt; en c) de vraag, in hoeverre de bundeling van disciplines in de overkoepeling „sociale wetenschappen” zelf weer een beperking en een afbakening ten opzichte van de andere wetenschappen inhoudt.

ad a) Hoewel er naast een specifieke sociologie nog altijd plaats voor een algemene sociologie, of in de termen van R. König, en m et een wijziging van aksent, naast een

„soziologische Theorie” een „Theorie der Gesellschaft” 13) kan worden onderscheiden, is het niet nodig lang stil te staan bij de vraag of hier sprake is van een identifikatie met de „sociale wetenschappen” als groter komplex. Ook bij de ruimste afbakening der sociologie zal dit niet het geval kunnen zijn, omdat iedere sociologie, in het ideële vlak gezien, een disciplinair-systematologische eenheid zal moeten zijn, wil men van we­

tenschap kunnen spreken. H et is duidelijk, dat daarnaast van psychologische, juridi­

sche, pedagogische, en andere systeem-eenheden sprake blijft. Sterker gezegd, en in aan­

sluiting aan m ijn opmerkingen in het begin, zuiver ideëel kan men in het eerste geval, in dat van een algemene sociologie, inderdaad van wetenschap spreken, bij het komplex „sociale wetenschappen” niet. H et is eerst de reële verschijningsvorm, die aan de wetenschappen haar afbakeningsmoeilijkheden geeft, en aan de interdisci­

plinaire verbinding haar reële kans. D it neemt overigens niet weg, dat wij geneigd zijn, op grond van het hiervoor betoogde, juist de sociologie hierbij een belangrijke rol toe te kennen.

ad b) W anneer het de reële aspekten der afzonderlijke wetenschappen zijn, waarin zij tot samenbundeling kunnen worden gebracht, dan dringt zich de vraag op hoe deze bundeling zich dan kan voltrekken. H et antwoord kan kategorisch luiden, dat dit afhankelijk is van de aard en vooral van de plasticiteit dezer reële aspekten af­

zonderlijk. In aansluiting aan de boven onder punt 2 gemaakte indeling willen wij dit antwoord kort nader specificeren.

13) König, R., In Fischer Lexikon der Soziologie, p. 89 vv.

(11)

Ie Het feit, dat wetenschap een zaak van mensen is, heeft tot gevolg, dat samen­

werking der sociale wetenschappen in de eerste instantie een samenwerking van haar beoefenaren is. Deze ogenschijnlijk eenvoudige zaak is in feite reeds uitermate ingewikkeld. Samenwerking der beoefenaren van de sociale wetenschappen impli­

ceert o.m., dat deze beoefenaren als dienaren van één dezer wetenschappen duidelijk onderkenbaar zijn en dat de samenhang der beoefenaren binnen één wetenschap zodanig is, dat zij deze extramurale arbeid toelaat. Zij is onmiddellijk aan drie beper­

kingen van haar deelnemers onderhevig, nl. van tijd, van begrip en inzicht, en van kommunikatie.

Van tijd: in die zin nl. dat deze arbeid begrensd is door wat één enkeling in zijn leven, gezien eigen behoefte aan diepgang en specialisatie, en neiging naar persoon­

lijke synthese, nu eenmaal kan afwerken. Van inzicht: in die zin, dat men, getraind in één bepaald denkkader, veelal geen orgaan heeft voor het inkorporeren van kennis­

inhouden van andere wetenschappen. En van kommunikatie: wie reeds moeite genoeg heeft, op eigen terrein bij te blijven, kan zelden voldoende alles opnemen, wat uit andere kanalen komt, omdat hij daar als het ware niet op is aangesloten. Uit geestelijk (en zelfs fysiek!) zelfbehoud sluit men zich af voor kommunikatie uit randgebieden.

De samenwerking impliceert verder ook, dat zij naar haar thematiek niet slechts or­

ganisatorisch, doch mede wetenschappelijk is, dwz. tot konfrontatie van inzichten voert. Ook hierover bestaat voorshands weinig zekerheid, waar deze konfrontatie zich uiteindelijk binnen de onderzoeker als enkeling zal moeten afspelen, en wij omtrent het psychische proces van kennisvorming door konfrontatie en afweging bijzonder slecht geïnformeerd zijn. Het gaat hier uit de aard der zaak bepaald om veel meer dan alleen om het welwillend citeren van niet of slechts oppervlakkig bestudeerde litera­

tuur uit andere vakgebieden.

2e Samenbundeling van wetenschappen kan voorts plaatsvinden door samenbun­

deling van de institutionele vormen van die wetenschappen. Deze kan zich dan, zeer konkreet gesteld, voor de sociale wetenschappen op een groot aantal praktische ter­

reinen ontwikkelen. Daar dit steeds in feite vormen van samenwerkingen van organi­

satie betreft, die bij herhaling punt van diskussie zijn geweest, lijkt het hier onnodig, er uitvoerig op in te gaan. Men kan denken aan de fakultaire struktuur, zoals die thans in de W et op het Wetenschappelijk Onderwijs m.n. voor de sociale wetenschap­

pen nieuwe perspektieven opent, aan samenwerking op het stuk van gezamenlijk voorbereide kolleges door de docenten; aan samenhang in research-instellingen en research-programma’s, aan samenwerking bij kongressen en symposia, aan samenwer­

king op de terreinen van publikatie van resultaten, van de vaktijdschriften en de organen van dokumentatie. Het zijn in het bijzonder deze terreinen, waarop zich een belangrijk stuk interdisciplinaire arbeid kan ontwikkelen. Het is in het bijzonder ook hier, dat de belangstelling en activiteiten van een lichaam als de Sociaal-Weten- schappelijke Raad der Koninklijke Akademie van Wetenschappen zijn gelegen.

3e Integratie van de sociale wetenschappen op het vlak van de taal daarentegen is een kwestie, waaromtrent altijd zeer grote moeilijkheden hebben bestaan en die dan ook wellicht een belangrijk struikelblok zal vormen bij het elkaar verstaan van beoefenaars

(12)

der afzonderlijke vakken. Boven is reeds zeer summier iets gezegd met betrekking tot het ontstaan van subkulturen door middel van een afgeschermde vaktaal of een eigen symbolensysteem. Van het laatste is, wanneer men afziet van mathematische aanzetten in bv. ekonomie en sociologie, in de sociale wetenschappen weinig sprake.

Dit ware trouwens een mogelijke vorm van gemeenschappelijkheid geweest, aange­

nomen, dat zij in alle sociale wetenschappen een gelijke bruikbaarheid zou bezitten.

Doch in het hanteren van een eigen taal manifesteren zich juist vele barrières voor de samenwerking tussen de sociale wetenschappen. Dit wordt nog versterkt door de om­

standigheid dat verschillende van deze wetenschappen termen hanteren, die aan het niet-wetenschappelijke (of althans niet-sociaal-wetenschappelijke) taalgebruik zijn ont­

leend, doch die deze wetenschappen elk op hun eigen wijze qua betekenis en gebruik hebben afgeschermd, hebben gespecificeerd. En hoe beter deze afscherming is geslaagd, des te lastiger zal in het algemeen de kennisoverdracht via deze termen van de ene we­

tenschap in de andere kunnen plaatsvinden.

Samenwerking der sociale wetenschappen zou derhalve, op dit niveau, slechts kunnen worden geëffekteerd, indien zij wordt voorafgegaan door een gesprek over termino­

logie en taalgebruik. Het zal zonder meer duidelijk zijn, dat hierbij ook problemen van methodologie tevens in her geding kunnen zijn.

4e Anders weer ligt de vraag van samenwerking der sociale wetenschappen in het meer algemene vlak van de kuituur der betrokken samenleving. Voor zover dit aspekt der wetenschap aan de orde is, kan men zeggen, dat hier een geheel complex van faktoren werkzaam is, die ten dele bevorderend, ten dele remmend werken. In de mate waarin de betrokken wetenschappen deel uitmaken van dezelfde kuituur (i.h.b.

de nationale kuituur), is de mogelijkheid van samenwerking zonder meer gegeven.

Deze samenhang is veelal groter dan de wetenschapsbeoefenaren dagelijks bewust is.

Zij is resultaat van de algemene kulturele situatie en van de vragen, die daaruit resul­

teren. Deze situatie fungeert daardoor reeds als integratief moment van grote betekenis.

Moeilijk wordt de samenwerking der wetenschappen daarentegen, indien bepaalde wetenschappen moeten worden beschouwd als te vormen en te behoren tot een eigen subkultuur.- Hiervoor geldt in feite het geheel van overwegingen, dat boven werd samengevat met de term, „totale of partiële hardheid”. Het moet dan ook worden gezegd, dat in zekere opzichten de mate van hardheid en de ruimte voor samen­

werking omgekeerd evenredig zijn, en dat de laatste alleen in die facetten der weten­

schappelijke subkultuur gegeven zal zijn, die het minst deze subkulturele hardheid vertonen, of daar, waar de subkultuur de meeste aansluiting aan of overeenkomst met de algemene kuituur te zien geeft. Om die reden zijn wij van mening, dat in deze ontwikkeling van de interdisciplinaire samenwerking tussen de sociale wetenschap­

pen met name de sociologie, juist door haar gemis aan een eigen hardheidsmoment, een zeer belangrijke rol zal kunnen vervullen.

ad c) Ten aanzien van de derde vraag kunnen wij zeer kort zijn. Indien men er in zou slagen, de hier globaal aangeduide werkelijkheidsaspekten der sociale weten­

schappen geheel of gedeeltelijk te integreren en tot een nieuwe eenheid samen te smelten, dan zou daarmee vooreerst in principe het bewijs geleverd zijn, dat het mo-

(13)

gelijk is, wetenschappen uit hun zelfgewild isolement te halen en, zij het in hun reële verschijningsvorm, met elkaar te verbinden. Iedere volgende verbinding zal dan in beginsel, daar zij kan profiteren van de opgedane ervaring, gemakkelijker zijn dan de eerste. In zoverre is een integratie der sociale wetenschappen geen gevaar voor de verbinding met andere wetenschapsgebieden. Wel zal dan opnieuw de reeks vraag­

punten aan de orde komen, die in het voorgaande ten aanzien van de samenwerking tussen de sociale wetenschappen onderling globaal werd aangeduid. Wij menen der­

halve, dat op dit terrein voorshands geen reden aanwezig is, bevreesd te zijn voor al te grote gevaren van afsluiting.

7. Drie konklusies kunnen wij thans uit bovenstaande reflektie trekken, die voor de integratieve arbeid op het terrein der sociale wetenschappen van belang zijn.

Ie Integratie van sociale wetenschappen kan niet betrekking hebben op de weten­

schap als ideëel systeem. W at men noemt het systeem der wetenschappen is uitslui­

tend als een differentiatiesysteem op te vatten, dat geen middelen of „organen” voor integratie bezit.

2e Integratie der sociale wetenschappen is wel uitvoerbaar als zij zich richt op de werkelijkheidsaspekten dezer wetenschappen. Zij is dan te formuleren als een pro­

gram, waarvan de onderdelen, op de wijze zoals boven is aangeduid of langs over­

eenkomstige weg, elk een eigen benadering zullen vergen. De strategische positie der afzonderlijke wetenschappen daarbij is met name afhankelijk van de mate van onder­

linge vervlochtenheid en integratie hunner werkelijkheidsaspekten.

3e Het reële isolement, de mate van hardheid en de processen van interdiscipli­

naire oriëntering kunnen met vrucht zelf tot objekt van wetenschappelijk onder­

zoek worden gemaakt. Dit onderzoek kan bevorderlijk zijn voor het onder 2° ge­

noemde program van samenwerking. Het zou een voorbeeld kunnen worden van inter­

disciplinaire studie, hoewel even goed bijdragen van de afzonderlijke wetenschappen hiertoe zijn te verwachten. Ook op dit vlak wil het ons vóórkomen, dat met name de sociologie een belangrijk aandeel zou kunnen leveren. Het is mede met het doel, dit type onderzoek te bevorderen, dat de bovenstaande regels werden geschreven.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In 2017 is NWO een transitie gestart naar één coherente organisatie die zorgt voor een samenhangende programmering en voor een sterke wetenschappelijke basis die bijdraagt

Maar schijnt het niet te kennen te geven, dat alle [2] menschen oorspronkelijk eene natuurlijke dispositie (anlage, d.i. aanleg, [3] zeggen de Duitschers, en ik ken geen beter

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Als inderdaad de omzetting van arbe id en kapitaal in eindproduk- ten louter afhankelijk zou zijn van technische data, was een eco- nomische analyse niet mogelijk, omdat er

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Deze instabiele trillingstoestanden kenm erken zich door het voortdurende sprongsgewijs wisselen van de grondfrequentie, welke daarbij w aarden aanneem t van de

In de huidige situatie moeten echter gemeenteambtenaren bijzondere opsporingsbevoegdheid hebben om feiten uit de WAHV te handhaven.' Niet omdat voor het handhaven

Met name ten aanzien van de mantelzorgers die- nen voldoende voorzieningen (dagverzorgingscen- tra, centra voor kortverblijf en diensten voor op- pashulp) beschikbaar te zijn, die