• No results found

GEMEENSCHAP, MAATSCHAPPIJ EN STAAT

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "GEMEENSCHAP, MAATSCHAPPIJ EN STAAT"

Copied!
18
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

GEMEENSCHAP, MAATSCHAPPIJ EN STAAT

DO OR

J. B IE R E N S D E HAAN.

Sedert Tönnies’ boek over „Gemeinschaft und Gesellschaft” is deze door hem gemaakte onderscheiding gemeengoed geworden in de Socio­

logie, al werd aan deze begrippen ook allerminst steeds dezelfde betee- kenis en nog minder dezelfde waarde toegekend.

Gemeenschap is volgens Tönnies een groepsverhouding welke

„reales und originales Leben”, maatschappij een, welke „ideelle und mechanische Bildung” is. De eene dus: werkelijk, organisch leven, de andere: abstract, mechanisch product. Deze tegenstelling wordt verder uitgewerkt; de gemeenschap van bloed ontwikkelt zich tot gemeenschap van woonplaats, en deze weer tot gemeenschap van geest, van zin. Het leven der gemeenschap ontwikkelt zich in verband met huis en akker;

het land is de eigenlijke plaats der gemeenschap, ook de mjddeleeuwsche stad. Maatschappij is de tegenstelling van dat alles: zij is daar waar menschen in wezen van elkaar gescheiden zijn, ieder in een toestand van spanning met alle anderen: een negatieve, houding, waarbij niemand voor den ander iets wil doen zonder voordeel. Maatschappij is de eigen­

lijke ekonomische wereld, die van handel en industrie, geleid door het streven naar winst. Gemeenschap komt voort uit het wezen der din­

gen, uit het leven zelf, maatschappij uit rationeelen wil; zij is kunst­

matig, „artefact”.

Deze beschouwingen dragen, als iedere sociologische theorie, het kenmerk van den tijd van hun ontstaan: de jaren vóór 1887. Tönnies’

opvattingen over het wezen der maatschappij zijn sterk beïnvloed door de snelle ontwikkeling der industrie in het Duitschland van na 1870, en door de marxistische theorieën (zoo geeft hij o.m. een zeer lang­

dradige verdediging van de arbeidswaardeleer). Zijn beschrijving van de gemeenschap klinkt als een lofzang op een verloren paradijs;

gemeenschap typeert den verleden tijd. Maatschappij, een zielloos mechanisme, is het beeld van het tijdperk dat komen gaat. Zoo wordt

(2)

174 J. BIERENS DE HAAN

zijn sociologische theorie tot een romantische geschiedenisbeschouwing, die wij thans niet meer kunnen aanvaarden.

Ook de tegenstelling van de tweeërlei grond, waaruit deze vor­

men van samenleving voortkomen, de „Wesenswille” en de „Kürwille”

(het natuurlijke wezen van den mensch en de „willekeur”, het verstan­

delijk overleg) kunnen wij niet meer als juist aanvaarden. Het ratio- neele behoort ook tot het wezen van den mensch en iedere vorm van samenleving berust daarop; de scherpe tegenstelling tusschen wezen en „willekeur” is onjuist. Toch blijft de tegenstelling van deze twee vormen, met de algemeene strekking die Tönnies daaraan gaf, van beteekenis.

V an de meer gedetailleerde uitvoerige omschrijvingen moet men zich echter geheel losmaken — wat niet zooveel moeite kost; ook van de daarin verborgen onware romantiek, het gevoelselement, dat leidt tot ethische waardeeringen die subjectieve opvattingen en gevoels­

overwegingen geven in plaats van sociologische analyse. De beteekenis is gelegen in de constateering van een feitelijke tegenstelling tusschen gemeenschap en maatschappij als twee vormen van samenleving, en vele nieuwere schrijvers hebben deze tot een onderdeel van hun systeem gemaakt. Zoo onderscheidt b.v. Vierkandt gemeenschap van maat­

schappij door de persoonlijke, wezenlijke verbondenheid, die de leden eener gemeenschap tezamen verbindt. M ax W eber noemt (zonder er echter veel waarde aan te hechten) een sociale verhouding „Verge­

meinschaftung”: .„wenn und soweit die Einstellung des sozialen Handelns auf subjektiv gefühlter Zusammengehörigkeit der Beteiligten beruht”; „Vergesellschaftung”: „wenn und soweit die Einstellung des sozialen Handelns auf rational motiviertem Interessen-ausgleich oder -Verbindung beruht”. In „community” en „association” maakt M ac Iver een onderscheiding, waarin soortgelijke gedachten meespreken.

De onderscheiding is o.i. van beteekenis voor een juist begrip van de krachten die de maatschappij beheerschen.

De velschillende omschrijvingep van het begrip gemeenschap komen alle hierop neer, dat gemeenschap een vorm van persoonlijke gebondenheid is. Gemeenschap is daar, waar een persoonlijke verhou­

ding twee of meer menschen bindt, als bij- gezin, vriendschap of liefde.

Of, ruimer, waar een persoonlijk element een band vormt die, in een bepaald opzicht, een aantal menschen vereenigt, die overigens los van elkander staan; dit persoonlijke element is in het bijzonder een gemeen­

schappelijk erkende waarde, zooals bij een religieuze gemeenschap, waar de gelijke religieuze gezindheid de leden vereenigt, bij een ver- eeniging met een doel, dat alle leden als een persoonlijke waarde voelen,

(3)

GEM EEN SCH A P, M A ATSCH APPIJ EN ST A A T 175

bij een nationale gemeenschap, waar het nationale gevoel een sterken band kan vormen. Gemeenschap kan gepaard gaan met een gezamen­

lijk belang, doch het gemeenschapskarakter wordt niet door het belang bepaald — het is anders en meer dan dit. Gemeenschap heeft haar doel in zichzelf: niet het behartigen van een belang, maar de gemeen­

schap zelf is het doel dat de leden bindt. Gemeenschap bindt de betrokkenen in een bepaald opzicht en in dit opzicht vormen zij tezamen een geheel, een collectiviteit, waaraan de enkelingen ondergeschikt zijn. Het geheel is een werkelijkheid, omdat het als zoodanig door de enkelingen wordt ervaren. Z ij weten zich, in het gemeenschapsverband, ondergeschikt aan, deel van het geheel, deel van de boven-individueele werkelijkheid en waarde der gemeenschap; zoodra zij die niet meer zouden erkennen, zouden zij zich buiten de gemeenschap hebben geplaatst. Daarom,' geldt in de gemeenschap niet het belang van het ik, maar het belang van het geheel, beter: de waarde die door de personen die er aan deel hebben, gehecht wordt aan datgene wat de gemeen­

schap vormt en draagt: de vriendschap, de religieuze waardeering of belijdenis, het vaderland, enz. De persoonlijke erkenning, de aanvaar­

ding, waardeering van dit gemeenschappelijke bepaalt de gemeen- schapsverhouding. Het boven-persoonlijke, gemeenschappelijke, wordt deel van de persoonlijkheid en bepaalt daardoor de verhouding van de leden der gemeenschap tot elkaar, die een directe is. Zoo is gemeen­

schap een persoonlijke verhouding, die op gezindheid en op persoon­

lijke verantwoordelijkheid vooir het gemeenschappelijke berust. De gezindheid is het meest levend, en dus het bewustzijn van gemeen­

schap het sterkst, als het gemeenschappelijke, de bindende waarde, bedreigd wordt. Zoo groeit een religieuze gemeenschap in intensiteit in een tijd van geloofsvervolging, een nationale gemeenschap in een tijd van gevaar of krenking van het vaderland.

Gemeenschap omvat nooit het geheele leven van de betrokkenen;

zelfs de meest omvattende gemeenschap, die van vriendschap of liefde, die van het gezin, beperkt zich tot het gemeenschappelijke; ieder der leden heeft b.v. zijn eigen arbeid, zijn eigen belangstelling. Ieder hoort tegelijk tot andere kringen; en steeds blijft een grooter of kleiner deel van het leven volkomen individueel: in zijn eigenlijke, diepste wezen kan de mensch alleen zichzelf zijn. Hier is ook de grond van gemeen­

schap gelegen, die bestaat in een innerlijke behoefte daaraan. Alleen in gemeenschap ontplooit zich de mensch, wordt men mensch. Gemeen­

schap is innerlijke behoefte, innerlijke beleving, deel van den mensch.

Naar buiten: een vorm van het sociale leven van den mensch, de meest persoonlijke vorm.

(4)

176 J. BIERENS DE HAAN

Daartegenover staat de maatschappij als praktische werkelijkheid aan ieder maar al te bekend, doch als begrip vaag, niet concreet voor te stellen. De maatschappij is onze dagelijksche omgeving, die ons bewust wordt als een complex van banden met menschen en groepen, met arbeid en allerlei gebeurtenissen; als een complex van verplichtingen en als een gebonden-zijn aan tal van codes van doen en laten; als

„gezelschap” en maatschappelijk verkeer. Al deze banden en verplich­

tingen bestaan, verwerkelijken zich, in verhoudingen tusschen men­

schen — evenals bij gemeenschap: al het sociale bestaat in verhou­

dingen tusschen menschen. Doch het verschil met gemeenschap is, dat het hier geen persoonlijke verhoudingen zijn, geen verhoudingen bepaald door het persoonlijk element .in den mensch, maar verhou­

dingen die bepaald worden door iets buiten den mensch, door het belang dat de mensch heeft om dat „iets” te aanvaarden en zijn han­

delen daardoor te laten beheerschen; in het algemeen: door het belang.

Het duidelijkst is dit, waar dit belang een ekonomisch karakter heeft.

De verhoudingen tusschen kooper en verkooper, tusschen werk­

gever en werknemer, tusschen de beambten van een onderneming, tusschen de leden van een belangen-organisatie, zijn geen directe ver­

houdingen, maar indirecte. Men ontmoet elkaar als dragers van belangen; men staat in een bepaalde verhouding tot een bepaald belang, en door dat belang ontstaat, indirect een verhouding tusschen hen die daarbij betrokken zijn. De verhouding tot het belang bepaalt den aard der onderlinge verhouding, die een kan zijn van samenwerking, van ondergeschiktheid, van concurrentie, van strijd, enz. De persoon­

lijkheid, het persoonlijke, blijft daarbuiten: de verhouding is een onper­

soonlijke en indirecte: afhankelijk van het belang. Dit geldt ook bij maatschappelijke verhoudingen van niet-ekonomischen aard. B.v. bij verhoudingen die bepaald worden door conventie, door de normen van maatschappelijk verkeer die in bepaalde groepen gelden. De betrok­

kene acht het in zijn (maatschappelijk) belang, bepaalde vonmen in acht te nemen, bepaalde verhoudingen te vestigen of te aanvaarden.

Doch uiteraard zijn de verhoudingen, die door een ekonomisch belang bepaald worden, verreweg de belangrijkste en de meest algemeene.

Iedereen is door tal van dergelijke onpersoonlijke verhoudingen gebonden, die van een enkel oogenblik tot een heel leven kunnen duren. De maatschappij (in engeren zin, tegenover gemeenschap;

in ruimeren zin omvat maatschappij alle sociale leven, dus ook de gemeenschap), de maatschappij is het complex van al deze onpersoon­

lijke verhoudingen, onpersoonlijke bindingen, die het afzonderlijke, het individueele verbinden en tot deel maken van het geheel der maatschappij.

(5)

GEM EEN SCH A P, M A A TSCH A PPIJ EN ST A A T 177

De maatschappij is daardoosr de onpersoonlijke werkelijkheid, waarvan wij allen deel uitmaken en waarvan wij allen afhangen, voor- zoover wij maatschappelijke wezens zijn. En waar ieder mensch voor de vervulling van zijn behoeften — materieele, psychische, geestelijke — mede afhankelijk is van de maatschappij (door opvoeding en onderwijs, door de maatschappelijke orde, door het ekonomische middel dat hij daartoe in de meeste gevallen behoeft, enz.), is ook ieder mensch gedwongen in groote mate maatschappelijk wezen te zijn, d.w.z. in maatschappelijke verhoudingen te staan, maatschappelijk gebonden te zijn. Dat wil dus zeggen dat ieder mensch in groote mpte afhankelijk is van deze onpersoonlijke werkelijkheid, en dat deze in ieders (per­

soonlijke) leven een belangrijke rol speelt.

Dit begrip „onpersoonlijk” eischt nadere toelichting. De negatieve beteekenis ervan is duidelijk: het persoonlijke element ontbreekt er aan. M aar dat is een gevolg van den positieven inhoud, die voor het persoonlijke geen plaats meer laat.

De maatschappelijke verhouding is een onpersoonlijke, omdat zij niet berust op persoonlijke eigenschappen van de betrokkenen, maar op een belang, waartoe de betrokkenen allen een zekere — gelijke of tegengestelde ■—■ verhouding hebben. Er is dus geen persoonlijke band tusschen de betrokkenen, maar een zakelijke. W anneer ik schoenen of tabak koop, is de winkelier voor mij: de winkel, het middel om mijn verlangen vervuld te krijgen. Mijn, zeer korte, verhouding tot den winkelier bevat geen persoonlijk element, zij wordt voor ons beiden alleen bepaald door het belang, dat de koop en de verkoop voor ieder van ons heeft. En al kan ook door langjarige klandizie, door sympathie of door medelijden een persoonlijk element hierbij komen, het onper­

soonlijke is toch de basis der verhouding; en zeker is mijn verhouding tot allen die, verder van mij verwijderd, medegewerkt hebben aan de vervaardiging van mijn schoenen of tabak, ten volle onpersoonlijk, om­

dat die menschen en hun verhoudingen, hun arbeids- en levensomstan­

digheden, mij volkomen onbekend zijn.

De koop wordt mijnerzijds alleen bepaald door wat ik mijn belang acht, en kan ook alleen daardoor bepaald worden, omdat de belangen van alle andere betrokkenen mij onbekend zijn en, kende ik ze, toch door mij niet beïnvloed zouden kunnen worden, daar mijn handeling slechts één is uit de talloos vele, die tezamen bepaalde gevolgen heb­

ben voor de verschillende betrokken groepen. Zoo wordt ieders mede­

werking aan het proces van productie en distributie bepaald door wat, op grond van de gegeven omstandigheden, zijn belang hem voor­

schrijft. Ieder is genoodzaakt om door middel van deze gegeven om-

(6)

178 J. BIERENS DE HAAN

standigheden en verhoudingen zijn belang te behartigen: de arbeider door tegen een geldend loon arbeid te verrichten, de winkelier door met een gegeven winstmogelijkheid het artikel te verkoopen, de uit­

eindelijke consument door tegen den geldenden prijs het artikel te koopen. Allen zijn zij een schakel in een keten, die uit een onover­

zichtelijk aantal schakels bestaat; ieder beïnvloedt door zijn handeling het ontstaan en het voortbestaan van dit geheele proces van productie en distributie, dat het cumulatieve resultaat is van al deze individueele handelingen, een aaneenschakeling van onpersoonlijke verhoudingen, alle bepaald door het ekonomisch belang dat alle betrokkenen er, op verschillende wijzen, bij hebben.

Ekonomische belangen zijn de meest algemeene, maar, zooals gezegd, niet de eenige belangen. Zoo is b.v. het belang van maat­

schappelijke gelding of macht, of van een eervolle maatschappelijke positie een algemeene drijfveer; is goed onderwijs een algemeen belang, d.w.z. een belang dat voor ieder afzonderlijk, en ook voor het volk als geheel geldt; is defensie een staatsbelang; zijn er talrijke politieke belangen, voor enkelingen, voor partijen, voor den Staat. Belang is de uiterlijke zijde, het middel tot verwerkelijking van een doel. Ook het meest ideëele doel wordt belang in zijn maatschappelijke verwerkelij­

king. Verzorging van behoeftigen uit humaniteit, zending uit religieu­

zen drang, worden belang, zoodra zij de middelen nastreven om tot maatschappelijke werkelijkheid te worden. Al deze belangen hebben een ekonomische zijde, in zoover als hun verwerkelijking steeds öf financieele offers vergt, öf financieele voordeelen brengt. In welke mate alle algemeene maatschappelijke belangen ook ekonomische belangen zijn, maakt deze tijd, die bezuiniging als dwingenden eisch stelt, wel duidelijk.

Zoo is het ekonomisch belang overheerschend, en bovendien het verst strekkend: ekonomische belangen werken direct en in breeden kring door. Z ij vestigen veelzijdige, onpersoonlijke verhoudingen. De meeste arbeid ligt op ekonomisch gebied; iedere arbeid heeft een ekonomische zijde. De, ekonomische verhoudingen zijn de meest alge­

meene. Het maatschappelijk leven is vooral: ekonomisch leven.

W aar het maatschappelijk leven geleefd wordt in een kleiner, meer of min besloten kring, als in de middeleeuwsche stad, de provincie­

stad uit het begin der vorige eeuw, een afgelegen dorp van thans, vallen maatschappij en gemeenschap grootendeels samen. Tusschen hen die door maatschappelijke verhoudingen: productieverhoudingen, ruilver­

houdingen, gezagsverhoudingen, verbonden zijn, bestaat in dien kleinen en besloten kring tevens een gemeenschapsverhouding. O f omgekeerd:

(7)

GEMEENSCHAP, MAATSCHAPPIJ EN STAAT 179

de gegeven, natuurlijke gemeenschapsverhouding verwerkelijkt zich daar in maatschappelijke verhoudingen, doordat de verschillende leden der gemeenschap binnen den kring der gemeenschap verschillende maatschappelijke functies vervullen. W aar dit geschiedt, bestaat het probleem der maatschappij niet, zijn er nog geen onpersoonlijke verhou­

dingen, los van gemeenschapsverhoudingen. De maatschappij ligt nog opgesloten in de gemeenschap; in klassieke of middeleeuwsche verhou­

dingen vooral: de stadstaat. Strijd, de meest elementaire levensfactor, is er natuurlijk ook. M aar spontaner, feller: machts- en belangenstrijd tusschen groepen in de gemeenschap, en, mateloos en meedoogenloos, tusschen de verschillende gemeenschappen. Gemeenschap naar binnen beteekent strijd naar buiten.

In de literatuur worden, bij deze verhoudingen, terloops ekonomische en sociologische vraagstukken behandeld in de leer omtrent den Staat.

Pas wanneer het ekonomisch leven zich gaat uitbreiden en ingewik­

kelder wordt, en zich losmlaakt van de vormen der gemeenschap en het leven van den Staat, wordt men zich de ekonomische problemen bewust, en gaat die in ekonomische werken behandelen. (Naast het beroemde boek van Smith van 1776 moge hier herinnerd worden aan het minder bekende van Luzac: Holland’s Rijkdom, 1780). Doch pas wanneer de Fransche revolutie de maatschappij metterdaad als pro­

bleem heeft doen voelen, wanneer de opkomende industrie het maat­

schappelijk leven steeds meer gaat beïnvloeden, en buiten het Staats­

leven een maatschappelijk-ekonomisch leven zich gaat ontwikkelen, met eigen sociale vraagstukken, wordt de maatschappij tot bewust probleem en ontstaat de Sociologie als wetenschap die dat probleem gaat onder­

zoeken (Saint-Simon en Coimte).

De ontwikkeling der 19e eeuw deed de beteekenis der maatschappij snel toenem,en, die der gemeenschap, als factor in het maatschappelijk leven, afnemen. De ontwikkeling der techniek bracht het industrieele grootbedrijf en het intensieve interlocale en internationale verkeer. De snelle bevolkingsvermeerdering deed de steden en de massa groeien en maakte een voortdurende uitbreiding van de arbeidsgelegenheid nood­

zakelijk. De rationalistische geest voelde zich bevrijd van de banden van traditie en zocht nieuwe wegen en rationeeler methoden. Dit alles paste niet meer in de te eng geworden banden van de gemeenschappen van verschillenden aard, die reeds in de 18e eeuw het leven niet meer konden binden. Het maatschappelijk leven zocht ruimer veld, de ver­

schillende gemeenschapsvormen werden opgelost, en het persoonlijke element, dat in de gemeenschapsverhouding een grens kon stellen aan de behartiging van ekonomische en andere maatschappelijke belangen,

(8)

1 8 0

,

J. BIERENS DE HAAN

verdween in het opkomende maatschappelijk leven. Het onpersoonlijke overwoekerde het persoonlijke, de maatschappij werd ( steeds meer onpersoonlijk.

Dit had een ontbindende werking. W anneer twee personen, tus- schen wie een verhouding van. gemeenschap bestaat, ook in een belan- genverhouding staan, b.v. de producent en de kooper van een zeker artikel, is de gelding van het belang aan beide zijden beperkt door het persoonlijk element: eenerzijds .is het eigenbelang concreet en daardoor beperkt, vooral in een nog door traditie gebonden gemeenschap: ander­

zijds wordt er rekening gehouden met het belang van den ander, hetzij uit persoonlijke overweging, hetzij doordat de moraal der. gemeenschap daartoe dwingt. Deze beide grenzen zijn weggevallen in de onpersoon­

lijke verhoudingen der maatschappij. En waar deze overwegend ekono- misch .is geworden, d.w.z. beheerscht door het onpersoonlijke ekono- mische belang, zijn de omstandigheden die dat ekonomische belang bepalen van groote beteekenis voor het leven der maatschappij. Hier staat dus de kooper niet tegenover een persoon, maar tegenover een mechanisme van productie en distributie. Als eenige maatstaf heeft hij zijn eigen belang: zoo voordeelig mogelijk te koopen; de onderneming of de ondernemingen, die dit mechanisme vormen, zijn onpersoonlijke instellingen, wier eenig belang: winst maken, niet beperkt wordt door persoonlijke overwegingen, omdat persoonlijke verhoudingen ontbre­

ken; de onderneming wordt geleid, en kan alleen geleid worden door het rationaliteitsbeginsel: met zoo weinig mogelijk kosten een zoo gun­

stig mogelijk resultaat bereiken. Het bereiken van een batig saldo tusschen kosten en resultaat, dat is het voortbrengen van inkomen, van winst, is de zin en het doel der kapitalistische onderneming. Deze is het op zichzelf gestelde, autonoom geworden, onpersoonlijke rationeele ekonomische belang, waaraan, uiteraard, alle persoonlijke belangen der betrokkenen zijn onderworpen: het onpersoonlijk belang der onderne­

ming is de eenige grond voor de samenwerking van alle betrokkenen, is de grond voor hun aller belang, is het algemeen belang van alle betrokkenen, waaraan zij dus uit eigen belang medewerken. Het onper­

soonlijk karakter der onderneming komt ook uit in den rechtsvorm: de naamlooze vennootschap.

Van de wijze waarop het algemeen belang zich verwerkelijkt en de maatschappij en de maatschappelijke ontwikkeling beheerscht, geeft de strijd tusschen „kapitaal" en „arbeid” een voorbeeld.

Iedere onderneming, en dus ook het complex van ondernemingen die tezamen het productieve deel van het ekonomische leven vormen, staat noodwendig in een conflict van belangen. De taak van de kapita-

(9)

G EM EEN SCH A P, M A ATSCH APPIJ EN ST A A T

listische onderneming is niet nuttige goederen voort te brengen wie zou uitmaken wat, en hoeveel „nuttig" is, tenzij op de simplistische wijze der klassieke Ekonomie: nuttig is wat winst oplevert — de taak der kapitalistische ondernqtning is: Winst vóórtbrengen.) Dit |is een absoluut vereischte voor iedere soort maatschappij, omdat deze winst de bron is van nieuw kapitaal, noodig niet alleen voor de vernieuwing en uitbreiding van het productie-apparaat, maar ook voor alle kultu- reele doeleinden: deze kunnen alleen bekostigd worden uit het rende­

ment: de „meerwaarde” die het ekonomisch leven opbrengt. W aar kapi­

taal privaat bezit is, is de zorg voor dit rendement, het vormen van nieuw kapitaal de maatschappelijke' functie van den kapitalist. Kapi­

taalvorming beteekent besparen, niet-verteren van gemaakte winst. Dit is in conflict met het andere, directe belang, wél verteren. Dit is het directe belang der arbeiders, dat hen leidt tot den eisch: alles verteren, d.w.z. een zoo hoog loon, dat er geen winst meer zou overblijven als belooning voor het kapitaal. Deze eisch vindt zijn theoretische uitdruk­

king in de uitbuitingstheorie van het Marxisme: de kapitalist ontneemt den arbeider een hem toekomend deel van de waarde van het product, daar de arbeid de bron van alle waarde is. Een theorie die, als de meeste Marxistische theorieën, ekonomisch fout, maar psychologisch juist is. Z ij geeft een theoretische formuleering aan het intuïtieve geloof van den arbeider, dat is: aan zijn inzicht omtrent zijn belang. Zoo is er een conflict van belangen: het (directe) belang van de arbeiders om te verteren en het belang van den kapitalist om winst te maken en te sparen. In dit conflict wint, als in ieder conflict van belangen, dat belang dat het meest dringend is, dat de dringendste maatschappelijke functie vervult. Imm/ers behartiging van dit belang is voorwaarde voor de behartiging van alle andere belangen: het belang van den arbeider om loon te kunnen verdienen hangt af van de aanwezigheid van kapi­

taal. Zijn belang dwingt hem dus tot medewerking aan de kapitaalvor­

ming, zelfs al komen de voorwaarden waaronder dat geschieden kan niet overeen met wat zijn directe belang is en voelt hij deze voorwaar­

den als „uitbuiting”. In de gegeven verhoudingen heeft hij geen andere keus; maar deze verhoudingen zijn juist „gegeven” door het ontbreken van voldoende kapitaal, en dus door de behoefte daaraan eenerzijds, en door een relatieven overvloed van arbeiders —■ in verhouding tot de schaarschte aan kapitaal ■—■ anderzijds; een verhouding die in hooge mate gold in het begin van het tijdperk van industrieele ontwikkeling en ekonomische expansie, in het grootste deel der 19e eeuw. De con­

crete situatie dwingt steeds tot behartiging van het Imeest dringende, meest algemeene belang in de eerste plaats. Dit ging in de 19e eeuw

(10)

182 T. BIERENS DE HAAN

ten koste van onvermijdelijke armoede en ellende der arbeiders. Doch pas als de „gegeven" verhoudingen anders zijn geworden, als het kapitaal overvloediger is geworden en de productiviteit grooter, zoo- dat er meer tot vertering beschikbaar is, kan de toestand van de arbei­

ders beter worden. De besten onder de ondernemers verbeteren op allerlei wijzen, voorzoover het rendement van hun onderneming hen daartoe in staat stelt, de positie van hun arbeiders. De publieke opinie richt zich tegen wat als onmenschelijk wordt ondervonden; groepen van ondernemers zelf vragen om wettelijke beperking van kinderar­

beid 1), het begin der sociale wetgeving. En wanneer de verhoudingen zich nog verder gewijzigd hebben en de vermeerderde productiviteit vermeerderde welvaart mogelijk maakt, kunnen de arbeidersorgani­

saties bij de loonbepaling gunstiger voorwaarden bedingen, kan de sociale verzekering de belangen van den invaliden arbeider verzorgen en de Arbeidswet den arbeidsdag verkorten. Naarmate het belang van de kapitaalvorming beter verzorgd was, kon het belang der arbeiders van verhooging van hun levenspeil een dringender maat­

schappelijk belang worden en meer tot gelding komen. Hiertoe hebben het opkomen der arbeiders in hun organisaties en in de politiek, en vooral het groeien van een sociaal zedelijk bewustzijn en verantwoor­

delijkheidsgevoel, meegewerkt. M aar dit waren beide verschijnselen die niet op zichzelf stonden, of ook hadden kunnen uitblijven, maar die hun grond vonden in de gewijzigde maatschappelijke structuur en daaruit noodzakelijk moesten voortkomen; deze maakte den strijd der arbeiders voor hun belangen ekonomisch mogelijk en wijzigde de algemeene mentaliteit, zóodat de noodzaak van verzorging van die belangen algemeene erkenning vond. Zoo uitte zich de groei van een direct groepsbelang tot een algemeen maatschappelijk belang.

Deze ontwikkeling van een groepsbelang tot een algemeen belang, dat het geheele maatschappelijk leven ging beheerschen, is het 'meest sprekende voorbeeld van de wijze waarop de maatschappij beheerscht wordt door het belang. In tegenstelling tot de gemeenschap met haar reguleerende, door traditie gebonden, persoonlijke verhoudingen, kun­

nen de onpersoonlijke verhoudingen der maatschappij slechts be­

heerscht worden door het belang, dat is, in laatste instantie, door het algemeen belang. In onoverzichtelijke massa en bonte wisseling botsen voortdurend strijdige belangen tegen elkaar, of vinden elkaar in gelijkgerichtheid tot tijdelijke samenwerking. De belangenstrijd die

x) De huidige Maatschappij voor Nijverheid en Handel heeft reeds in 1861, en daarna nog driemaal, op invoering daarvan bij de Regeering aangedrongen, totdat deze in 1874 tot stand kwam, als gevolg van het bekende initiatief-voorstel van Van Houten.

(11)

G EM EEN SCH A P, M A ATSCH APPIJ E N ST A A T 183

hieruit ontstaat, schijnt, vanuit het gezichtspunt van den enkeling, chaotisch en zinloos; de, toevallig, sterkere of slimmere schijnt de win­

naar te zijn. In werkelijkheid is deze belangenstrijd een sociaal selectie­

proces. V an de tallooze strijdende en concurreerende belangen kunnen op den duur alleen diegene het winnen, welke het meest voldoen aan die behoeften der maatschappij, die in dat tijdperk het dringendst zijn.

Immers van de behartiging dezer belangen is de behartiging van de belangen der meeste menschen direct of indirect afhankelijk; met deze belangen zullen meer particuliere belangen parallel loopen dan met daarvan afwijkende belangen. De dragers van het maatschappelijk dringendst belang, d.w.z. zij wier persoonlijke belangen met het alge­

meen belang samenvallen, staan dus in den belangenstrijd het sterkst en hebben het overwicht over hen, wier belangen maatschappelijk niet of minder dringend en algemeen zijn. Daarom zal ook die groep of klasse in de maatschappij de leidende zijn, wier persoonlijke belangen het meest overeenkomen met wat het algemeen belang eischt. M'its ook de wijze waarop deze belangen behartigd worden, overeenkomt met het algemeen belang, en de dragers dier belangen niet alleen de noodige bekwaamheid hebben maar ook de overtuiging van het alge- meene karakter van hun belangen: zich hun sociale verantwoordelijk­

heid bewust zijn. Belangen die strijdig zijn met wat de maatschappij behoeft, kunnen slechts met dwang en geweld tot gelding gebracht worden, zoolang en voorzoover de spanning tusschen het belang der maatschappij en het belang dezer machthebbende groep niet te sterk wordt voor de macht van de groep die deze spanning tracht te trot- seeren.

Zoo is dus in de maatschappij het algemeen belang ’t reguleerende element. Dit komt voort uit den strijd der belangen, waarin op den duur alleen die belangen kunnen overwinnen, waarbij de maatschappij als geheel het meest gediend is, omdat daarvan op den duur de belan­

gen van de meeste menschen afhankelijk zijn. In dezen strijd van belangen komt een ander element, dat het resultaat naar andere richting kan buigen, althans in hooge mate beïnyloeden, een macht die de gelding der persoonlijke en onpersoonlijke belangen in de maatschappij beperkt, aan het algemeen belang anderen vorm geeft:

de Staat.

De Staat is een derde vorm der samenleving. Hij is geen persoon­

lijke gemeenschap: deze kan, wat omvang betreft, niet uitgroeien buiten de grenzen waarbinnen nog persoonlijke verhoudingen mogelijk zijn, of wel, wat object betreft, niet buiten het enkel gevoel dat nog het bewustzijn van gemeenschap in groot verband mogelijk maakt.

(12)

184 J. B IE R E N S D E HAAN

De Staat is ook geen onpersoonlijke maatschappij: deze is slechts daar, waar een belang, indirect, tusschen twee of meer menschen een ver­

houding schept of een complex van verhoudingen beheerscht 1).

De Staat is niet onpersoonlijk, omdat hij een wilsuiting van het volk is: uiting van den wil om als volk zich te doen gelden en zich te handhaven; ook de handelingen van den Staat zijn wilsuitingen van het volk, als collectiviteit, en zij komen tot stand'als wilsuitingen van die groep of personen die den Staat leiden. De Staat is dus noch onpersoonlijke maatschappij, noch persoonlijke gemeenschap. Hij is bovenpersoonlijke werkelijkheid, als voortkomende uit het persoon­

lijke, maar toch daarboven uitgaande als machthebbende boven het persoonlijke. Hij is de vorm waarin een volk, als geheel, tot historisch gegroeide werkelijkheid is geworden en zich doet gelden, de collectivi­

teit van een volk als werkelijkheid. W elke werkelijkheid hierin tot uiting komt dat de Staat, en alleen de Staat (en zijn organen), dwin­

gende regels aan zijn onderdanen kan voorschrijven, en met geweld tot de naleving daarvan kan dwingen, of een sanctie wegens schending kan opleggen.

De taak van den Staat is in de eerste plaats: zich te handhaven, hetgeen voorwaarde is voor de vervulling van iedere andere functie.

Zich te handhaven niet alleen naar buiten, maar ook naar binnen:

tegenover de ontbindende krachten die, steeds latent aanwezig, soms openlijk optredend, de Staatsorde bedreigen. Een bedreiging die uit­

gaat van die groepen die meenen dat de geldende Staatsorde strijdig is met hun belangen. Hiertegenover is handhaving der Staatsorde eerste taak. Na zelfhandhaving is de taak van den Staat bescherming van die belangen, wier verzekering onmisbaar is voor het behoud van het leven en van de vrijheid van zijn onderdanen en wel door bescher­

ming van leven en vrijheid en door het waarborgen van een maatschap­

pelijke orde. Dit doet de Staat door (in het privaat- en een deel van het strafrecht) een kring van die belangen te regelen, voornamelijk betrekking hebbende op den eigendom en op de verhoudingen die daar­

uit voortspruiten, en daaraan de sanctie van het Recht te verleenen, waardoor deze belangen tot (subjectieve) rechten gestempeld en tegen gewelddadig ingrijpen beschermd worden. Doch met deze formeele regeling is de taak van den Staat, tot bescherming van de belangen van zijn onderdanen, niet volbracht. Deze taak bestaat ook daarin, machtsvorming, die de vrijheid van groepen van zijn burgers, of zelfs het bestaan van den Staat zou kunnen bedreigen, tegen te gaan.

!) Tönnies rekent, ten onrechte, den Staat tot de maatschappij: hij is „die allge­

meine gesellschaftliche Verbindung”.

(13)

GEM EEN SCH A P, M A ATSCH APPIJ EN ST A A T 185

Machtsvorming is een essentieel element in de maatschappij. Het streven naar macht is een algemeen menschelijke eigenschap, die overal daar voorkomt, waar sterke en zwakke personen tegenover elkaar staan, en de sterkere er belang bij heeft zijn macht te doen gelden tegenover den zwakkere. In onze huidige maatschappij vindt deze machtsvorming voornamelijk plaats op ekonomisch gebied, waar eko- namisch sterkere tegenover ekonomisch zwakkere personen staan en het ekonomisch belang van de eersten behartigd wordt ten koste van dat van de laatsten. Ook wordt het ekonomisch belang veelal door niet-ekonomische middelen (b.v. politieke) nagestreefd, of wel het niet-ekonomisch belang (maatschappelijke, politieke macht) door eko- nomische middelen (bepaalde opofferingen). In het algemeen beteekent ieder verzekerd belang reeds macht: macht over zaken en daardoor macht over menschen. W ie een goed bezit, dat een ander niet heeft maar zou wenschen te bezitten, heeft in zekere mate macht over dezen laatste. Deze macht kan in de maatschappij een buitengewone betee- kenis krijgen. Dit is de sociale beteekenis van het kapitalisme: door de technische ontwikkeling is de beschikking over kapitaal voor de pro­

ductie onmisbaar geworden, en is tegelijk concentratie van dit kapi­

taal in groote mate mogelijk geworden; hetgeen beteekent een con­

centratie vai\ ekonomische macht, zooals vroeger, onder de geheel andere verhoudingen van het feodale tijdperk, slechts voor enkelen mogelijk was in grootgrondbezit. Niet rijkdom op zichzelf beteekent ekonomische macht over de belangen van anderen, maar alleen: bezit van de maatschappelijk onmisbare productiemiddelen, grootgrondbezit in het feodale tijdperk, kapitaalbezit in het kapitalistisch tijdperk. Dit gold in het bijzonder in het opkomende kapitalisme der vorige eeuw, toen het kapitaal inderdaad particulier bezit was van den betrekkelijk kleinen kring der ondernemers. W aar thans het bedrijfsleven zich zoo­

zeer heeft uitgebreid en door den vorm der H .V . het kapitaal onder zeer velen verdeeld is, is het geen individueel particulier bezit meer, doch collectief eigendom van zeer groote groepen. De vraag van den eigendom heeft zoo zijn overwegende beteekenis verloren. Het beschik­

kingsrecht is van veel grooter beteekenis. Dit zal, onder iederen vorm, binnen zekere, ook thans reeds bestaande grenzen, individueel moeten zijn, omdat slechts de individueele persoon, die individueele verant­

woordelijkheid draagt, de man met leidersgaven, tot het geven van leiding in staat is. Doch deze leider is niet de eigenaar.

Heeft dus de ekonomische macht niet meer het persoonlijk karak­

ter van vroeger, de onpersoonlijke ekonomische m'acht beheerscht het geheele maatschappelijk leven in veel sterker mate dan vroeger. Alles

(14)

186 J. BIERENS DE HAAN

is afhankelijk van de „markt", de onzichtbare, abstracte, volkomen onpersoonlijke macht, waarvan alle persoonlijke ekonomische belangen afhankelijk zijn. Persoonlijke overwegingen — er werd hierboven reeds op gewezen — gelden daarbij niet en kunnen niet gelden: die kunnen slechts gelden in persoonlijke verhoudingen. Zij, die ekono­

mische macht uitoefenen, doen dat, in ’t algemeen, niet uit persoonlijke overwegingen, -maar als dragers van onpersoonlijke ekonomische belan­

gen, als functionarissen in een ekonomisch belangen-complex.

W aar de maatschappij een complex van onpersoonlijke verhou­

dingen is, beheerscht door belangen, kan zij ook niet door zedelijke motieven beheerscht worden, daar zij in ’t geheel niet door motieven beheerscht wordt, Hoe zouden, in onpersoonlijke verhoudingen, zede­

lijke normen kunnen gelden? In de gecompliceerde, onpersoonlijke ver­

houdingen van de maatschappij is het belang het eenig mogelijke richt­

snoer: de maatschappij is a-moreel. Hetgeen beteekent dat zij ook niet immoreel kan zijn, zooals een al te enge ethische opvatting vermoedt, die onzedelijk noemt wat zich niet voltrekt overeenkomstig zedelijke nor-

£nen. Doch wanneer deze opvatting, het „kapitalisme” onzedelijk noemt, vergeet ze dat het „socialisme” of „communisme” niets zedelijker zou zijn

— zoodra het althans werkelijkheid zou wezen: het is alles: maat­

schappij, en daardoor: onpersoonlijk, a-moreeL De hier bedoelde opvatting verwart gemeenschap met maatschappij, en verwacht van de laatste wat slechts in de eerste mogelijk is. Doch in het verschil tusschen het persoonlijke en het onpersoonlijke lag het essentieele verschil tus­

schen gemeenschap en maatschappij. En nooit kan de maatschappij tot gemeenschap, het onpersoonlijke persoonlijk worden. Het kan hier dus ook niet gaan om „ethiek”, maar om de taak, die de Staat uit zijn aard heeft: bescherming van de vrijheid van zijn onderdanen.

W aar deze vrijheid door de imacht van het ekonomisch belang bedreigd wordt, kan de Staat dus ook niet afwezig blijven. In een tijd­

perk waarin de verhoudingen tusschen de menschen in hoofdzaak op het gebied van het Recht lagen, kon de Staat de vrijheid van zijn onderdanen regelen en beschermen door in algemeene, voor allen gel­

dende regelingen, hun (subjectieve) rechten te waarborgen. W an ­ neer, zooals thans, de verhoudingen in hoofdzaak op ekonomisch gebied gelegen zijn, en groepsgewijs, voor verschillende groepen op verschil­

lende wijze, door ekonomische belangen beheerscht worden, is een for- meele regeling van.de meest algemeene Belangen, die gelijkelijk voor ieder burger geldt, onverschillig welk zijn bijzondere belangen zijn, een regeling dus van de rechtsverhoudingen in het algemeen, niet meer voldoende voor bescherming van de vrijheid. Hiertoe is noodig een

(15)

GEM EEN SCH A P, M A ATSCH APPIJ E N ST A A T 187

beperking van de ekonomische macht, door de wijze waarop het ekono- misch belang behartigd kan worden, aan grenzen te binden. W aar de ekonomische macht, het ekonomSsch belang, niet voor de geheele maat­

schappij hetzelfde is, maar zich voor de verschillende groepen in ver­

schillende vormen voordoet, naar de wijze waarop zij daarbij betrokken zijn, moet de bescherming die de Staat verleent, ook een groepsbe- scherming zijn, in tegenstelling met de voor allen gelijkelijk geldende algemeene rechtsbescherming die het gecodificeerde Recht geeft. Het meest sprekende voorbeeld van een groepsbescherming is de sociale wetgeving, die een aantal belangen van bepaalde groepen van onder­

danen, de arbeiders, beschermt tegen de overmacht van het onpersoon­

lijke kapitaalbelang.

De wetgeving, vooral die van de laatste tientallen jaren, bevat tal van voorbeelden, zij het ook minder uitgesproken, van groepsbescher­

ming: bescherming van consumenten, van aandeelhouders, bescherming van de belangen van groepen van producenten door tarieven, enz. De nieuwste ingrijpende regeling op dit gebied is de bescherming van belanghebbenden tegen producenten, door ontbinding van overeen­

komsten van ondernemers en omgekeerd, de bescherming van een groep ondernemers tegen het belang, en de macht van buitenstaanders, door een overeenkomst ook voor deze laatsten verbindend te verklaren.

Een regeling, die naar de uitdrukkelijke verklaring der Regeering, geen gevolg der „crisis” is, maar uit de ontwikkeling voortkomt. En de sterkste beschqrming van groepsbelangen tegen de macht van het onpersoonlijke ekonomische belang, geeft wel de crisiswetgeving, vooral de agrarische. In al deze gevallen wordt schijnbaar de vrijheid van concurrentie beperkt, in werkelijkheid getracht door Staatsingrijpen een tegenwicht te scheppen tegen een bestaande, voor de betrokkenen te zwaar wordende ongelijkheid in voorwaarden, die een feitelijke onvrij­

heid schiep.

Hierm;ede heeft de Staat bewust het gebied der groepsbelangen betreden. Men kan met schoone theorieën dit afwijzen: de Staat heeft slechts te waken voor het algemeen belang, hij zij en blijve Rechts­

staat; de Staat die groepsbelangen behartigen gaat, ontaardt irf een belangenstaat, waar belangenstrijd, met de onvermijdelijke corruptie en een jammerlijke bureaucratie, moeten heerschen ten koste van Recht en algemeen belang, ten koste van de hoogheid van den Staat.

M aar wat is eigenlijk dat algemeen belang? Niet een belang dat gelijkelijk van alle burgers een belang is: zoo een bestaat niet. Maar een belang, dat een belang van den Staat is, öf wel omdat de Staats­

orde er mede gemoeid is, óf wel omdat het een belang van een bepaalde

(16)

188 J. BIERENS DE HAAN

belangrijke groep burgers is. Een . .analyse van „algemeen belang”

leidt — behoudens waar het geldt Staatsbelangen — 'steeds. tot groeps­

belangen. Hetgeen ook niet anders zou kunnen: de Staat heeft de belan­

gen te behartigen van het volk als .de concrete, nationale vorm der maatschappij, die in,den Staat haar organisatie vindt.

De maatschappij is samengesteld uit groepen,^ uit talrijke, gediffe­

rentieerde, op allerlei wijze in elkaar grijpende en door elkaar heenloo- pende groepen. Niet uit individuen. De tegenstelling tusschen groep­

en algemeen belang gaat ,uit van de verkeerde praemjsse dat de maat­

schappij zou zijn samengesteld uit individuen, die allen gelijke belan­

gen zouden hebben, en..dus ook allen in gelijke verhoudingen zouden moeten verkeeren: de praemisse van gelijkheid en vrijheid. De werke­

lijkheid is, vooral door het verschijnsel van de ekonomische macht en het ekonomisch belang, een andere: het maatschappelijk leven wordt

■— in toenemende mate — groepsgewijze geleefd. Voor de maatschappij is van beteekenis: een onderneming, en niet de afzonderlijke leden van het personeel; een. arbeiders- of werkgevers-organisatie, en niet de individueele leden die daarvan lid zijn; een gemeente, niet de inwoners;

een vereeniging, niet de leden. Het maatschappelijk leven concretiseert zich in het leven van groepen, die zich vormen naar concrete belangen.

Deze groepsbelangen hangen op talrijke wijzen samen en beïnvloeden elkaar, en vormen zoo het algemeen belang. Deze groepsbelangen kunnen schadelijk zijn voor het algemeen belang, zij kunnen er mede overeenstemmen,. al naarmate het belang van groote groepen, van een groot deel der maatschappij, er al of niet mede gediend is. Dan is, door den algemeenen sanienhang aller belangen, de heele maatschappij er mede gediend. De Regeering heeft uit te maken welke groepsbe­

langen de beteekenis van algemeen belang hebben. Doch ook: welke groepsbelangen voor het algemeen belang schadelijk zijn. In beide gevallen kan de Staat, uit een oogpunt van algemeen belang, genood­

zaakt zijn groepsbelangen te regelen: in het eerste geval door ze, waar noodig en mogelijk, tegen , bedreiging te beschermen, in het tweede geval door ze terug te dringen. Beide om zijn taak: zelfhandhaving, bescher­

ming van leven en vrijheid van zijn onderdanen, en behartiging van het algemeen belang, te vervullen.

Dat dit gevaren meebrengt, dat ook het huidige Staatsmechanisme tegen deze taak, die in ongekend snel tempo gegroeid is, nog aller­

minst is opgewassen, is bekend. M et uit het verleden stammende, zij het ook thans rechtmatige bezwaren, wordt echter aan den feitelijken toestand van heden niets veranderd. W a t -thans noodzakelijk is, zal ook de vormen scheppen waarin het werkelijkheid wordt; nieuw groei-

(17)

GEMEENSCHAP, MAATSCHAPPIJ EN STAAT 189

ende algemeene • o f, Staatsbelangen brengen ook de organen voort die deze moeten behartigen. En begrip onzer huidige maatschappij wordt niet door omkijken naar toestanden uit het verleden, maar slechts door objectieve analyse van het ingewikkelde gebeuren van heden verworven.

Zoo zijn gemeenschap, maatschappij en Staat als het gebied der persoonlijke, onpersoonlijke en bovenpersoonlijke verhoudingen! (be- heerscht resp. door gevoel, door belang en door autoriteit), de drie typevormen van het sociale leven. H et spreekt vanzelf, dat er tallooze tusschenvormen bestaan. B.v. tusschen maatschappij en Staat: organen of organisaties met officieel of semi-officieel karakter. Maar vooral tusschen maatschappij en gemeenschap: in vele maatschappelijke ver­

houdingen spelen gemeenschapsverhoudingen een rol. W aar menschen samenwerken, is steeds ook zekere gemeenschap. In de meest onper­

soonlijke, gerationaliseerde onderneming, moet ook een verhouding tusschen de menschen bestaan, die er de ziel van uitmaken, en de gang van zaken, de uitkomst van het bedrijf en de verhoudingen in het bedrijf, hangen geheel en al af van persoonlijke eigenschappen, in de eerste plaats van den bedrijfsleider: met hem staat en valt niet slechts het financieele resultaat, maar ook het sociale, het menschelijke resul­

taat van de onderneming. Z ij die de persoonlijke leiding zouden willen vervangen door een mechanisme van raden en Staatsbeambten, toonen daarmee een even naïef-rationalistische opvatting omtrent den aard van den mensch als omtrent den aard van het bedrijfsleven. Naarmate de onderneming meer gerationaliseerd is, is het persoonlijke element (het irrationeele, dat steeds al het rationeele beheerscht en, mocht er niet voldoende rekening mede zijn gehouden, doet mislukken) meer geconcentreerd bij de leiding, wordt er meer geëischt van den persoon van den leider. Evenals in den Staat de persoon van de leiders of den leider belangrijker wordt, naarmate de omstandigheden er toe dwingen dat steeds grooter bevoegdheid en macht geconcentreerd wordt bij de Regeering. Naarmate de maatschappij onpersoonlijker wordt, groeit de beteekenis van de persoonlijkheid. W ant het onpersoonlijk worden wil zeggen dat de invloed van de individuen, van ons allen in het dage- lijksch leven, minder wordt: wij zijn, in toenemende mate, als enkelin­

gen, machteloos onderworpen aan het mechanisme van het onpersoon­

lijk belang, dat de maatschappij beheerscht. Maar juist daardoor wordt aan hen, die aan den top staan, veel grooter machtsmiddelen gegeven, en dus ook veel zwaarder eischen gesteld. Zoo eischt het onpersoon­

lijker worden van de maatschappij sterker persoonlijkheden op de lei­

dende plaatsen. W a t eens talloos velen, ongemerkt, onbewust, tezamen

(18)

190 J. BIERENS DE HAAN

deden in het geven van leiding, het dragen van verantwoordelijkheid, ieder voor hun deel, moeten in toenemende mate enkelen doen, als leiders op de verschillende plaatsen waar de plicht tot leiding geven geconcentreerd wordt. Het is daarom dat onze maatschappij roept om sterke persoonlijkheden. En het is omdat deze thans zooveel sterker moeten zijn dan in de zoo geheel andere verhoudingen van vroeger, dat er zoo weinig zijn — leiders zijn altijd zeldzaam. Qmdat werkelijke leiders helden zijn. En de meeste menschen zijn heel weinig heldhaftig, of hebben al genoeg aan den romantischen schijn van heldhaftigheid, die tegenwoordig massaproduct is.

Alleen werkelijke leiders kunnen de wereld thans behoeden voor den chaos, die ons bedreigt. Niet: organisatie, maar het probleem van de leiders is het zwaarste probleem waarvoor de wereld thans staat.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

- geen <<1% Sites met geschikte condities zeer beperkt en beperkte oppervlakte- uitbreiding mogelijk matig belangrij k 916 0 Sub-Atlantische en Midden-Europese

Kenmerkend daarvoor is dat het niet gaat om mensen steeds weer nieuwe rechten te geven maar om ze meer tot hun recht te laten komen; niet, om ieder probleem voor mensen op te

Als het bedrijven toegestaan wordt massaal gebruik te maken van uitzendkrachten, oproepkrachten; kortom als ze in staat gesteld worden om mensen te gebruiken als wegwerpartikelen,

1) Vgl.. Inderdaad, zo de een zonder de ander de ge- meenschap met buitensporige schulden belasten kan, zie ik geen voldoende grond, waarom de ander, zonder bewilliging

In een groote rede, die STALIN op 14 November 1935 in het Kremlin heeft uitgesproken wordt de wijsgeerige achtergrond van het Stacha- novisme blootgelegd: het

Vanuit de resultaten van de interne analyse, de praktijkervaringen die in de beide casestudies naar voren zijn gekomen en de in dit hoofdstuk gepresenteerde conclusies die uit

„Perspectief- biedende pleegzorg, waarbij een kind langdurig wordt opgevan- gen, vraagt een andere begelei- ding en vergoeding dan crisis- opvang, waarbij een kind voor

In 2021 is er met financiële steun vanuit de rijksoverheid extra personeel ingehuurd om het KCC- Maatschappij hele dagen geopend te hebben ten behoeve van de dienstverlening naar