• No results found

Hoe kan de begeleiding van leerlingen van Pleincollege Praktijkschool Eindhoven vanuit het arbeidstrainingscentrum naar een externe stage worden

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Hoe kan de begeleiding van leerlingen van Pleincollege Praktijkschool Eindhoven vanuit het arbeidstrainingscentrum naar een externe stage worden"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Hoe kan de begeleiding van leerlingen van Pleincollege Praktijkschool Eindhoven vanuit het arbeidstrainingscentrum naar een externe stage worden vormgegeven?

Student: Sasja van Lieshout Studentnummer: 2018484

Opleiding: Master Special Educational Needs ( M SEN) Opleidingscentrum Speciale Onderwijszorg Leerroute: Gespecialiseerd docent praktijkonderwijs Begeleider: drs. S. Ranke-Lawro

Maand - jaar: Juli 2010

Plaats: Eindhoven

(2)

Voorwoord

Voor u ligt het master onderzoek behorende bij de opleiding gespecialiseerd docent

leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs. In dit onderzoek probeer ik antwoord te vinden op een onderzoeksvraag die zich richt op de uitstroom van leerlingen richting een externe stage binnen Pleincollege Praktijkschool Eindhoven.

Een onderzoek op een goede manier uitvoeren is geen eenvoudige taak en zeker geen taak die door de onderzoeker alleen wordt gedragen. Een woord van dank daarom naar alle mensen die gezorgd hebben dat dit product tot stand is gekomen.

Graag wil ik drs. Susanne Ranke-Lawro bedanken voor haar kritische feedback en steun tijdens het uitvoeren van mijn onderzoek. Zij heeft mij enorm geholpen.

Verder wil ik graag mijn collega‟s en medestudenten bedanken voor hun bijdrage aan mijn onderzoek.

Het werken aan dit masteronderzoek heb ik persoonlijk als zwaar ervaren, maar niettemin als zeer leerzaam. De ups- en downs die ik tijdens deze periode regelmatig ben

tegengekomen, hebben er aan bijgedragen dat ik meer inzicht heb gekregen in mijn zwakke, maar ook sterke eigenschappen.

Dit onderzoek is geschreven voor een ieder die geïnteresseerd is in de uitstroom van leerlingen van Pleincollege Praktijkschool richting een externe stage. Voor alle betrokken docenten van Pleincollege Praktijkschool Eindhoven kan dit masterstuk handvaten bieden in de begeleiding van leerlingen vanuit het arbeidstrainingscentrum naar een externe stage.

Een allen wens ik dan ook veel plezier met het lezen van dit master onderzoek.

(3)

Samenvatting

Dit masteronderzoek is uitgegaan van de vraag van de docenten: “Hoe kan de begeleiding van leerlingen van Pleincollege Praktijkschool Eindhoven vanuit het arbeidstrainingscentrum naar een externe stage worden vormgegeven?”. Om deze vraag te kunnen beantwoorden zijn er een aantal stappen doorlopen. Om de resultaten te verkrijgen op de onderzoeksvraag zijn een drietal onderzoeksmethodes doorlopen. Het eerste onderzoek wat is verricht, is een enquête die aan alle collega‟s van de bovenbouw van Pleincollege Praktijkschool Eindhoven is voorgelegd. Binnen deze enquête is antwoord gegeven op de tevredenheid van de

begeleiding nu en waar nog meer informatie over verkregen zou willen worden als het gaat om het begeleiden van leerlingen richting een externe stage. Ook is in deze enquête

meegenomen welke begeleiding de docenten nu geven aan leerlingen die uitstromen richting een externe stage en of de leerling zelf zicht heeft op zijn stagemogelijkheden. Daarnaast heeft er binnen dit onderzoek een interview plaatsgevonden met de coördinator uitstroom en arbeidskundige trajecten van Pleincollege Praktijkschool Eindhoven. Deze coördinator is mede verantwoordelijk voor de uitstroom van leerlingen in de bovenbouw op Praktijkschool Eindhoven. Zijn mening, visie en toekomstplannen zijn meegenomen in dit onderzoek. Als laatste zijn er twee bezoeken geweest bij andere praktijkscholen uit deze regio. De

vergelijkingen en overeenkomsten op het gebied van begeleiden van leerlingen zijn ook meegenomen in de conclusies en aanbevelingen van dit masteronderzoek. De vier onderzoeksgebieden geven aan dat er een aantal punten ter verbetering liggen om de begeleiding voor leerlingen vanuit het ATC naar stage te optimaliseren. Het is belangrijk om nu de juiste stappen te doorlopen en met een goed handelingstraject te komen. Korte en lange termijn doelen gaan hier bij helpen. De conclusies die na het uitvoeren van het onderzoek getrokken zijn:

- de taakbeschrijvingen van alle docenten van het bovenbouwteam staan niet concreet op papier en zijn niet duidelijk genoeg voor alle betrokkenen

- de betrokkenen zijn tevreden met de begeleiding nu, maar vinden dat er zeker een aantal punten ter verbetering kunnen werken

- De leerling heeft volgens 80% van de docenten van het bovenbouwteam van Pleincollege Praktijkschool Eindhoven geen zicht op de stagemogelijkheden - 93% van de docenten van het bovenbouwteam die hebben meegewerkt aan dit

onderzoek zouden graag meer informatie willen over verschillende thema‟s die te maken hebben met de begeleiding van leerlingen richting een externe stage.

(4)

Vanuit deze conclusies zijn er een aantal aanbevelingen gedaan om de begeleiding vanuit het arbeidstrainingscentrum naar een externe stage te verbeteren.

- IOP opstellen vanaf leerjaar een tot en met leerjaar vijf

- daarna het competentieprofiel van elke leerling duidelijk en concreet opstellen

- meer informatie kort beschrijven over elke leerling zodat snel en makkelijk gehandeld kan worden ( denk hierbij aan achtergrond informatie en competenties)

- inzichtelijk maken voor de leerling waar hij nog aan moet werken, welke competenties hij al bezit en welke leerdoelen er nog zijn. Dit door middel van kleuren toe te kennen aan de Melba competenties ( uitgeschreven in de taal van onze leerlingen): rood, oranje, geel en groen

- in de teamvergaderingen elke week een informatiethema rondom de begeleiding van leerlingen richting een externe stage inroosteren en elke keer een ander thema behandelen met de betrokken docenten

- taakverdeling op papier uitschrijven en een op een gesprekken voeren met de

docenten van het bovenbouwteam. Concreet en inzichtelijk maken voor docenten wat er van ze wordt verwacht

- zoek naar mogelijkheden voor teambuilding

- het IOP koppelen aan het arbeidstoeleidingdossier

- implementatie vanaf het volgende schooljaar. Een duidelijke tijdslijn in het individuele ontwikkelplan voor de leerling met daarin een keer per zes weken een formulier waarop ingevuld moet worden hoe de leerling ervoor staat. Dit kan een nabespreking formulier zijn voor de leerlingen van het arbeidstrainingscentrum, een stage

beoordelingsformulier ( voor de leerlingen die op stage zijn ) of een formulier van een coachingsgesprek.

Deze aanbevelingen moeten worden meegenomen in het opzetten van de structuur in de begeleiding van leerlingen vanuit het arbeidstrainingscentrum naar een externe stage. In het laatste hoofdstuk staat een korte schets van mijn eigen groei als onderzoeker.

(5)

Inhoudsopgave

Voorwoord 2

Samenvatting 3

Inhoudsopgave 5

Hoofdstuk 1: Aanleiding en probleemstelling 7

1.1 De aanleiding 9

1.2 Legitimatie 10

1.3 De begeleiding nu 11

1.4 De gewenste begeleiding 11

Hoofdstuk 2: Theoretisch onderbouwing 13

2.1 Begeleiding op de cognitieve ontwikkeling 14

2.2 Begeleiding op psychische ontwikkeling 14

2.3 De begeleiding op motorische ontwikkeling 15

2.4 De begeleiding op sociaal emotionele ontwikkeling 16 2.5 De begeleidingsvormen binnen het praktijkonderwijs 17

2.6 De 4 begeleidingsfases 18

2.7 De ontwikkeling van leerlingen van Pleincollege Praktijkschool Eindhoven 19

2.8 De begeleiding bij werkplekleren 21

2.9 Passend onderwijs; de ruimte voor individuele ontwikkelmogelijkheden 27

2.10 Het praktijkonderwijs; de veranderingen 28

2.11 Het IOP 29

2.12 Onderwijsvernieuwingen 30

2.13 Internationalisering; de overgang van school naar werk 31

Hoofdstuk 3: Onderzoeksmethodologie 34

3.1 Het onderzoeksplan 34

3.2 De procedure 35

3.3 De doelgroep 36

3.4 Onderzoeksinstrumenten 36

3.4.1 Schriftelijke enquête 37

3.4.2 Semi-gestructureerd interview met coördinator ATC 40 3.4.3 Semi-gestructureerd interview twee praktijkscholen uit de regio 41

3.5 Respondenten 41

(6)

Hoofdstuk 4: Data analyse en resultaten 42

4.1 Resultaten enquête 42

4.2 Resultaten semi-gestructureerd interview met de coördinator van het ATC 49

4.3 Resultaten bezoek 2 praktijkscholen 50

4.4 Validiteit 54

Hoofdstuk 5: Conclusies en aanbevelingen 55

5.1 Resultaten literatuuronderzoek 55

5.2 Conclusies deelvraag 1 56

5.3 Conclusies deelvraag 2 57

5.4 Conclusies deelvraag 3 58

5.5 Conclusies centrale vraagstelling 58

5.6 Aanbevelingen voor Pleincollege Praktijkschool Eindhoven 59

Hoofdstuk 6: Reflectie professional en persoonlijke groei 62

6.1 PL10; wat wilde ik graag leren? 62

6.2 Mijn groei 63

6.3 Toepassing in de praktijk 64

6.4 De Dublin descriptoren; de kwalificaties voor een masterstudie 64

6.5 Mijn persoonlijk ontwikkelingsplan 66

Dankwoord 68

Referenties 69

Bijlagen 71

Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4

(7)

Hoofdstuk 1: Aanleiding en probleemstelling

Inleiding

Vanaf leerjaar drie van Pleincollege Praktijkschool Eindhoven stromen leerlingen in bij het arbeidstrainingscentrum. Vanuit dit arbeidstrainingscentrum stromen leerlingen door richting een externe stage als zij voldoende competenties hebben laten zien op verschillende

deelgebieden zoals onder andere werkhouding, werktempo en sociale vaardigheden. Dit onderzoek dient ervoor om de begeleiding vorm te geven voor leerlingen die vanuit het arbeidstrainingscentrum doorstromen richting een externe stage. Dit onderzoek zal voor Pleincollege Praktijkschool Eindhoven richtlijnen geven over de begeleiding die er nu

gegeven wordt en hoe deze begeleiding neergezet kan worden om een goede doorstroom te krijgen vanuit het arbeidstrainingscentrum richting een externe stage.

Sinds drie jaar ben ik werkzaam als docent bovenbouw op Pleincollege Praktijkschool Eindhoven. Mijn werkzaamheden bestaan uit gymles geven en daarnaast ben ik mentor van een 5de jaars groep. Ook ben ik vanaf dit jaar begonnen als stagebegeleider en

nazorgconsulent. De leerlingen uit mijn klas zijn 17 jaar en gaan dit jaar, als ze 18 worden uitstromen. Sommige leerlingen zullen al voor de leeftijd van 18 jaar uitstromen, dit als ze een vervolgopleiding kunnen gaan volgen op een ROC bijvoorbeeld. Binnen mijn taken valt het begeleiden van leerlingen naar een baan of het begeleiden en inschrijven van leerlingen bij een vervolgopleiding. Voor een aantal leerlingen blijkt het lastig om een stageplek vast te houden of vanuit het arbeidstrainingscentrum uit te stromen naar stage. Binnen mijn

werkzaamheden is het niet duidelijk welke taken er horen bij mij als mentor en welk proces doorlopen moet worden om deze leerlingen te begeleiden. Dit onderzoek zal voor

Pleincollege Praktijkschool Eindhoven richtlijnen geven over de begeleiding die er nu

gegeven worden en hoe deze begeleiding neergezet kan worden om een goede doorstroom te krijgen vanuit het arbeidstrainingscentrum richting een externe stage.

Pleincollege Praktijkschool Eindhoven is een school voor praktijkonderwijs, zoals de naam al zegt. Leerlingen die bij op de Praktijkschool zitten hebben een IQ tussen de 55 en 75 en hebben leerachterstanden van meer dan 3 jaar op tenminste 2 gebieden waaronder rekenen of begrijpend lezen. Dit wil zeggen dat deze leerlingen te maken hebben met een lichte verstandelijke beperking ( IQ 55-70) dan wel moeilijk lerende kinderen ( IQ 70-85.

( Wechsler )

Het aantal leerlingen dat vandaag de dag op het praktijkonderwijs zit, is in verhouding tot het gehele voortgezet onderwijs klein. In het schooljaar 2008-2009 verbleven er in Nederland

(8)

26.938 leerlingen op het praktijkonderwijs; ten opzichte van het aantal leerlingen in het totale voortgezet onderwijs in het betreffende schooljaar in Nederland, 934 970, is dat maar 2,9 procent. (CBS Statline, 2010)

Er zijn in totaal 177 scholen voor praktijkonderwijs. (Kools & Mariën, 2009) Op het

praktijkonderwijs wordt onderwijs geboden aan jongeren vanaf 12 jaar die er niet in zullen slagen een VMBO -diploma te halen, ook niet met leerwegondersteuning. Er geldt geen cursusduur, maar wel een leeftijdsgrens van 18 jaar. Het praktijkonderwijs bereidt voorop het zelfstandig functioneren in de samenleving en leidt toe naar een plaats op de arbeidsmarkt (Simons, 2001 in De Wolf & Vreugdenhil- Tolsma, 2002) Naast de voorbereiding op

eenvoudige, routinematige werkzaamheden, bestaat het onderwijsprogramma uit het trainen van de leerlingen in praktische vaardigheden waarmee ze zich later in de maatschappij kunnen redden, zoals koken, klussen in huis, omgaan met andere mensen, rekeningen betalen en het invullen van formulieren.

De 5de jaars leerlingen lopen 2,5 dag stage en zijn nog 2 dagen in de week op school voor het volgen van lessen. De leerlingen die nog geen stageplek hebben of terug zijn gekomen van een externe stageplek komen terug bij het arbeidstrainingscentrum. Het

arbeidstrainingscentrum, of kortweg het ATC, is gevestigd op het terrein van de Ergon op bedrijventerrein de Hurk in Eindhoven. Dit arbeidstrainingscentrum heeft in de afgelopen jaren veel veranderingen doorgemaakt. Het ATC was eerst direct aan de school verbonden, terwijl nu het ATC op een externe locatie zit. Dit brengt een aantal positieve, maar ook een aantal negatieve punten met zich mee. Qua organisatievorm betekenden deze

veranderingen in ieder geval dat er niet meer vanuit een punt gewerkt kon worden. Later zal hier nog verder op worden ingegaan binnen het onderzoek.

De Ergon is de sociale werkvoorzieningplaats van Eindhoven en omstreken. Ze richten zich op gesubsidieerde arbeid. Ze houden zich bezig met reïntegratie, detacheringen en begeleid werken.

Praktijkschool Eindhoven werkt met 3 stagebegeleiders, die op dit moment 90 leerlingen begeleiding geven. In de bovenbouw zijn 8 mentoren verantwoordelijk voor het reilen en zeilen van ongeveer 95 leerlingen. Verder is er op Pleincollege Praktijkschool nog een verlengd traject, waar zo‟n 6 leerlingen nog wachten op een uitstroommogelijkheid.

Daarnaast kunnen een aantal leerlingen vanuit het 3de jaar al kennismaken met het ATC en lopen hier 1 dag in de week stage. Dit onderzoek dient ervoor om de begeleiding vanuit het ATC richting een externe stage vorm te geven, zodat het voor alle betrokken collega‟s handvaten biedt om deze begeleiding te optimaliseren. Mijn werkzaamheden bestaan voor een grootste gedeelte uit stagebegeleiding, waardoor dit onderzoek veel input krijgt uit de

(9)

directe praktijksituaties. Dit gegeven in combinatie met het voor onderzoek wat het afgelopen jaar heeft plaatsgevonden heeft geleid tot de aanleiding van dit onderzoek.

1.1

De aanleiding

Wat is nu het probleem? Welke begeleidingsvormen biedt Pleincollege Praktijkschool

Eindhoven aan leerlingen die vanuit het ATC uitstromen richting een externe stage? Dit roept vragen op, zoals: “Wie zijn er direct betrokken bij deze begeleiding? Hebben de betrokken docenten dan wel leerlingen keuze in welke begeleidingsvorm voor hem/haar geschikt is?

Zijn deze begeleidingsvormen voor alle leerlingen hetzelfde? En op welke manier wordt deze begeleiding vormgegeven?”

Dit alles zou in een logische lijn geplaatst moeten worden, zodat de docenten weten welke begeleidingsvormen worden ingezet en zodat de leerling precies weet welke begeleiding hij/zij kan verwachten. Een belangrijk punt hierbinnen is:

Welke begeleiding heeft een leerling van Pleincollege Praktijkschool Eindhoven nodig om uit te stromen richting een externe stage? Kunnen wij dit als docenten bieden? Welke

begeleidingvormen hebben op andere scholen al bewezen effectief te zijn en kan

Pleincollege Praktijkschool Eindhoven deze begeleidingsvormen ook toepassen binnen de begeleiding van de bovenbouwleerlingen richting een externe stage?

Het probleem ligt voornamelijk bij de direct begeleidende docenten op het ATC. Dit zijn alle mentoren, de ATC docenten en de stagebegeleiders.

Wie hebben er te maken met dit probleem:

- de leerling

- de docenten die voor de groep staan op het ATC - de mentoren

- de externe stageplekken - de coördinator van het ATC - de ouders

Voorbeeld: Leerling X zit in het 3de leerjaar van Pleincollege Praktijkschool Eindhoven. Ze spreekt nog niet heel goed Nederlands, omdat ze pas 2 jaar in Nederland is. Op het ATC is haar werktempo prima en kan ze goed aan het werk blijven. Ook kan ze langdurig

hetzelfde werk volhouden. Ze is altijd keurig op tijd en komt haar afspraken na. Ze heeft moeite met mannelijk gezag. Ze maakt veel foutjes aan het eind van de dag en lijkt weg te dromen.

Welke begeleidingsvorm kan het beste voor Leerling X worden ingezet?

(10)

Een belangrijk uitgangspunt is te kijken naar de begeleiding nu voor leerlingen vanuit het ATC richting een externe stage. In een eerder stadium heeft een vooronderzoek

plaatsgevonden over dit thema.

1.2 Legitimatie

Vorig jaar is onderzoek gedaan naar de begeleiding van nu. De onderzoeksvraag van vorig jaar luidde:

Hoe kunnen leerlingen uit de 5de klas van Pleincollege Praktijkschool Eindhoven begeleid worden vanuit het ATC naar stage?

Voor dit onderzoek is er vorig jaar een vragenlijst afgenomen onder alle docenten van de bovenbouw. In deze vragenlijst is er gekeken naar de tevredenheid over de begeleiding die nu gegeven wordt aan leerlingen in het 5de leerjaar. Hoe zou dit anders kunnen en waar zou dan meer informatie over gegeven moeten worden om de begeleiding te verbeteren.

De vragenlijst is afgenomen bij vijftien collega‟s van het bovenbouwteam.

In het proef masterstuk van vorig jaar staat beschreven welke begeleiding er wordt gegeven voor leerlingen die uitstromen richting een externe stage. Met dit beleidsplan nu wordt hier verder op voortborduurt om de begeleiding vorm te geven, zodat hier daadwerkelijk mee aan de slag gegaan kan worden. Uit het onderzoek van vorig jaar zijn de volgende conclusies getrokken die betrekking hebben op dit onderzoek:

- de begeleidingstaken van alle docenten van het bovenbouwteam staan niet concreet op papier en zijn niet duidelijk genoeg voor alle betrokkenen

- de betrokkenen zijn tevreden met de begeleiding nu, maar vinden dat er zeker een aantal punten ter verbetering zijn

- door een duidelijke lijn te creëren vanuit de onderbouw naar de bovenbouw zal de begeleiding beter worden richting een externe stage en later richting de uitstroom De belangrijkste aanbevelingen van het onderzoek van vorig jaar die betrekking hebben op het onderzoek van dit jaar zijn:

- nog meer richten op arbeidskundig onderzoek om zo de competenties duidelijk in beeld te krijgen voor elke leerling

- IOP opstellen vanaf leerjaar 1 t/m leerjaar 5

- daarna het competentieprofiel van elke leerling duidelijk en concreet opstellen - een duidelijke begeleidingsomschrijving voor elke docent van de bovenbouw met

betrekking tot de uitstroom van leerlingen naar een externe stage

(11)

1.3 De begeleiding nu

In de huidige situatie is het zo dat er geen eenduidige lijn wordt gehanteerd in de begeleiding van leerlingen vanuit het ATC naar een externe stage. Een aantal voorbeelden hiervan zijn:

1.4 De gewenste begeleiding

De gewenste situatie moet zo worden dat er een vast stappenplan doorlopen kan worden, vanaf de binnenkomst van de leerling bij ons op het ATC richting een externe stage. Hieraan moeten duidelijke tijdslijnen worden neergezet en ook de taken met de daarbij behorende personen moeten hierbinnen duidelijk worden benoemd. Voor betrokken docenten geeft dit begeleidingsformat handvaten en er wordt voor de leerlingen zo een duidelijke individuele ontwikkelingslijn neergezet. Ook voor de nieuwe collega‟s kan het handvaten gaan bieden.

Natuurlijk is het doel dat wij de leerling, om wie het toch draait, beter kunnen begeleiden naar een stageplek. Door het stappenplan te hanteren en zo een duidelijke lijn te creëren is het voor de leerling duidelijk wat hij/zij nog moet verbeteren om uit te mogen stromen richting een externe stage. Zo weet de leerling direct waar hij/zij aan toe is en is de vraag “Mag ik op stage” niet meer nodig.

Met deze kennis is de volgende onderzoeksvraag geformuleerd:

“Hoe kan de begeleiding van leerlingen van Pleincollege Praktijkschool Eindhoven vanuit het arbeidstrainingscentrum naar een externe stage worden vormgeven?”

Voorbeeld 1: Leerling A zit al 12 weken op het ATC en heeft pas 1 nabespreking gehad en pas 1 evaluatie gesprek, terwijl leerling B die dezelfde tijd op het ATC zit al 3

evaluatiegesprekken heeft gehad en precies weet wat hij nog aan moet werken, voordat hij op stage mag.

Voorbeeld 2: Een docent van het ATC geeft leerlingen de mogelijkheid samen aan een tafel te werken en van elkaar te leren. Ze leren op tempo werken, evt. handigheidjes van elkaar en de sociale vaardigheden die ze nodig hebben bij een externe stage. Bij een andere docent is het samenwerken iets wat absoluut niet kan en mag.

Voorbeeld 3: Leerling C komt elke dag te laat op het ATC. Docenten vinden dat hij dit eerst moet verbeteren voordat hij op stage mag en geven hem dit mee als

verbeterpunt. Leerling C is teleurgesteld, want van zijn moeder moet hij eerst zijn zusje naar school brengen, voordat hij zelf naar school mag. Hij is gefrustreerd, omdat hij hierdoor gestraft wordt. Is er op een andere manier begeleiding mogelijk, zodat hij wel kan doorstromen richting een externe stage?

(12)

De deelvragen die hieruit voort komen zijn:

- Wat is de toekomstvisie van Pleincollege Praktijkschool Eindhoven ten aanzien van de begeleiding vanuit het arbeidstrainingscentrum richting een externe stage?

- Welke mogelijkheden van begeleiding van leerlingen richting een externe stage kan Pleincollege Praktijkschool bieden?

- Welke stappen in de begeleiding van leerlingen van Pleincollege Praktijkschool Eindhoven moeten worden doorlopen om vanuit het arbeidstrainingscentrum door te kunnen stromen richting een externe stage?

(13)

Hoofdstuk 2: Theoretische onderbouwing

Inleiding

Het woord begeleiden betekent letterlijk: iemand op zijn weg vergezellen. Het woord

begeleiding heeft als letterlijke betekenis: personen die iemand vergezellen of bewaken. De school bereidt leerlingen voor op deelname aan het arbeidsproces door praktische vorming en kan dan ook gezien worden als een school voor arbeidsvoorbereiding. Het

praktijkonderwijs biedt de mogelijkheid om via stages in de praktijk te leren. Er wordt aandacht besteed aan:

• Vergroting van praktische vaardigheden;

• Bevordering van de sociale redzaamheid;

• Voorbereiding op werken;

• Toeleiding naar werken.

Alvorens leerlingen naar een externe stage doorstromen volgen ze eerste gedurende een aantal weken tot maanden een intern programma op het arbeidstrainingscentrum. De leerlingen van leerjaar 4 en 5 bereiden zich voor op hun intrede op de arbeidsmarkt.

Activiteiten als arbeidsoriëntatie, arbeidstraining en stage voeren de boventoon. In de bovenbouw wordt ook de mogelijkheid afgewogen om door te stromen naar het ROC.

Het Arbeids Training Centrum ( ATC) is gevestigd op het bedrijventerrein De Hurk in Eindhoven in een bedrijfshal van Ergon. De Ergon is de sociale werkvoorzieningplaats van Eindhoven en omstreken. Ze richting zich op gesubsidieerde arbeid. Ze houden zich bezig met reïntegratie, detacheringen en begeleid werken. De Ergon telt 2000 werknemers.

Leerlingen worden hier geobserveerd en getraind in arbeidsvaardigheden door leerkrachten van Pleincollege Praktijkschool Eindhoven. Er wordt niet een arbeidssituatie nagebootst, maar er wordt gewerkt met opdrachten uit het bedrijfsleven. Het gaat voornamelijk om de training van de basisvaardigheden, die elke leerling nodig heeft, waar hij ook later als

werknemer terechtkomt. Daarom wordt in het leertraject van iedere leerling altijd een periode met een aantal dagen ATC per week opgenomen. Na de arbeidstraining worden stages in bedrijven gepland.

Om vanuit het ATC door te stromen naar stage is het belangrijk om te weten welke stagerichtingen er zijn en op welke plaatsen leerlingen uitstromen vanuit Pleincollege Praktijkschool. Vanuit Pleincollege Praktijkschool Eindhoven zijn er 4 hoofdrichting voor de uitstroom van leerlingen richting een externe stage. Dit zijn: Techniek, zorg & welzijn, economie en landbouw.

( Schoolgids PPE, 2009-2010)

(14)

De begeleiding van de leerling valt uiteen in een aantal te onderscheiden maar nauw met elkaar verbonden vormen. Hieronder een aantal begeleidingsvormen op verschillende ontwikkelingen van een leerling.

2.1 Begeleiding op de cognitieve ontwikkeling

Een cognitie betekent het vermogen om iets te leren (cognitief: verstandelijk) of te begrijpen.

Het is afgeleid van het Latijnse cognoscere, dat weten of (leren) kennen betekent. Hierbij wordt gebruikgemaakt van een representatie (symbool of begrip), zoals het begrip 'bal' of het begrip 'rollen' of een mentale voorstelling van een landschap. Deze representaties zijn in het geheugen opgeslagen, en kunnen bepaalde transformaties ondergaan, bijvoorbeeld als men iets uit het geheugen wil 'opdiepen', of een bepaalde actie wil ondernemen. Naast

geheugenprocessen zijn taal en denken voorbeelden van cognitieve processen waarbij gebruik wordt gemaakt van mentale representaties. In de beginperiode binnen het

praktijkonderwijs vormt de theorie ongeveer 40% van het programma; in een later stadium wordt de theorie steeds meer door praktische activiteiten vervangen; in de eindfase omvat de theorie 20 à 30% van het programma. Het theorieonderwijs is gericht op het toekomstig functioneren in de maatschappij en het is sterk gerelateerd aan de praktijklessen. Binnen Pleincollege Praktijkschool Eindhoven wordt gewerkt met de lesmethode Promotie. Deze lesmethode sluit aan bij de belevingswereld van de leerlingen, is competentiegericht en maakt gebruik van een consequente aanpak door alle leerjaren heen. Eerst nadenken over wat je moet doen en wat je daarvoor nodig hebt, dan de opdracht uitvoeren en ten slotte controleren of het gegaan is zoals het moest. Door deze aanpak van denken-doen-nakijken weten leerlingen precies wat er van hen verwacht wordt en kunnen ze zelfstandig aan het werk. Daardoor kunt u als docent individuele begeleiding geven en lukt het uw aandacht goed te verdelen over de groep. Het begeleiden van de leerlingen binnen de cognitieve ontwikkeling richt zich op wat de leerlingen wel kunnen. De tweede vorm van begeleiding richt zich op de psychische ontwikkeling van een leerling.

(http://nl.wikipedia.org/wiki/Cognitief_proces)

2.2 Begeleiding op de psychische ontwikkeling

Een gestoorde psychische ontwikkeling in de eerste levensjaren kan een verklaring zijn voor afwijkend gedrag en kan verstrekkende gevolgen hebben voor een leerling en de

maatschappij (bijvoorbeeld verslavingsgedrag, depressie, criminaliteit). De kwaliteit van de ontwikkeling van een leerling wordt in hoge mate bepaald door hechting, temperament, welbevinden, veerkracht en psychosociale competentie van het kind in relatie met omgevingsfactoren. Belangrijke factoren die een invloed hebben op de psychische

(15)

ontwikkeling zijn de emotionele, cognitieve, sociale, seksuele en motorische ontwikkeling en de groei en gezondheid. Een gestoorde psychische ontwikkeling in de eerste levensjaren kan een verklaring zijn voor afwijkend gedrag en kan verstrekkende gevolgen hebben voor een leerling en de maatschappij (bijvoorbeeld verslavingsgedrag, depressie, criminaliteit).

( http://www.rivm.nl/jeugdgezondheid) Pleincollege Praktijkschool Eindhoven heeft een aantal begeleidingsvormen op het gebied van de psychische ontwikkeling van leerlingen. Bij wie kunnen leerlingen terecht met hun vragen:

1 Bij de eigen mentor of een bepaalde vakdocent. Deze bekijkt wat er moet gebeuren;

meestal is er dan al een snelle oplossing.

2 Teamleider: Leerlingen gaan naar de teamleider als ze een behoorlijk probleem hebben, roostervragen hebben, naar de schoolarts of de schoolpsycholoog willen enz.

3 Vertrouwenspersoon: Leerlingen kunnen hier terecht met een probleem dat ze willen bespreken met iemand waarin ze vertrouwen hebben. Natuurlijk kunnen ze ook naar iemand anders gaan op school in wie ze vertrouwen hebben.

4 De sova-docent: Er zijn acht docenten die een cursus sociale vaardigheden geven. Zij leren leerlingen weerbaarder te worden zodat het zelfvertrouwen groeit.

5 Directeur: Deze helpt bij het oplossen van bepaalde problemen. De mentor of

kernteamleider adviseert hierbij. Er wordt altijd serieus naar leerlingen en ouders geluisterd en er wordt meegedacht over een mogelijke oplossing van problemen. Een derde vorm van begeleiding richt zich op de motorische ontwikkeling van een leerling.

2.3 Begeleiding op de motorische ontwikkeling

De leerlingen die op de middelbare school komen behoren in de dominantiefase te zitten wat betreft motorische ontwikkeling. Er wordt gesproken over dominantie wanneer één

hersenhelft, overheerst bij alle functies. Er ontstaat dus een duidelijke voorkeur voor: oog- oor-hand-voet. Één hersenhelft is dominant. Indien alles verloopt zoals het moet, zullen er voor de leerlingen geen problemen ontstaan. Het grootste probleem ontstaat op het moment dat kinderen, die nog onvoldoende gelateraliseerd zijn en handelingen moeten verrichten waar ze nog niet aan toe zijn. Een goede begeleiding op de motorische ontwikkeling van leerlingen is belangrijk. Welke begeleidingsvormen kan Pleincollege Praktijkschool Eindhoven aanbieden aan de leerlingen?

1 MRT ( Motorische Remedial Teaching) bestaat uit een lessencyclus voor individuele leerlingen die een motorische achterstand/beperking hebben ten opzichte van

leeftijdgenoten. Het doel is om deze achterstand op te heffen dan wel te verkleinen.

(16)

De docenten lichamelijke opvoeding selecteren leerlingen voor MRT op grond van de analyse van een groepsgewijze afname van een aantal eenvoudige tests.

2 Een afspraak met de jeugdarts, die gekoppeld is aan school. Deze jeugdarts kan de motoriek bekijken en eventueel verwijzingen doen of een begeleidingstraject inzetten bij een fysiotherapie, kinderarts of een andere vorm van behandeling op het motorische vlak.

3 Samenwerking met Sportformule Eindhoven: sporten voor, tijdens of na schooltijd onder begeleiding van sportdocenten.

Een laatste vorm van begeleiden richt zich op de sociaal emotionele ontwikkeling van een leerling.

2.4 Begeleiding op de sociaal emotionele ontwikkeling

In de emotionele ontwikkeling van een leerling staat de ontwikkeling van het zelfbeeld centraal. Dat wil zeggen dat vragen als „wie ben ik‟, „waar sta ik voor‟ en „waar liggen mijn grenzen‟ door leerlingen beantwoord zullen gaan worden. Het antwoord op deze vragen vindt een leerling in relatie met zijn sociale omgeving en de cognitieve ontwikkeling die het doormaakt. De emotionele ontwikkeling houdt tevens in dat een leerling zich emotioneel zo weet te ontwikkelen dat het emoties vertoont die passend zijn bij de omstandigheden en het ontwikkelingsniveau. Daarnaast is het van belang dat een leerling de emoties van anderen en van zichzelf weet te herkennen en te plaatsen.

De sociale ontwikkeling van een leerling staat voor de wijze waarop een leerling leert omgaan met anderen en hoe het leert omgaan met de manier waarop anderen hem of haar benaderen. Een leerling leert zich ontwikkelen tot een sociaalvaardig wezen, dat gedrag vertoont dat bij de omstandigheden en het ontwikkelingsniveau past.

Normaal gesproken leren kinderen van ongeveer dezelfde leeftijd veel van de omgang met elkaar, omdat zij ontwikkelingsniveau en interesses met elkaar delen. Dit is te illustreren aan de hand van het model van Brunia. ( zie Figuur 1 )

De leefwereld van leerlingen wordt hierin voorgesteld als een cirkel. De cirkels van de meeste leerlingen hebben veel overlap met die van anderen. Er zijn echter ook cirkels die maar een kleine overlap hebben. In de overlap zit datgene wat een leerling met anderen gemeen heeft. De overeenkomsten zorgen ervoor dat een leerling zich kan spiegelen aan anderen en ervaringen met anderen kan delen.

(17)

Figuur 1. Model van Brunia: cirkels van leef- en denkwerelden

Een aantal voorbeelden van begeleidingsmethodes die Pleincollege Praktijkschool Eindhoven aanbiedt voor de sociaal emotionele ontwikkeling van leerlingen zijn:

1 Leefstijl: Leefstijl is een programma voor de ontwikkeling van sociaal-emotionele vaardigheden. Het omvat een scala van vaardigheden zoals kennismaken, luisteren, communiceren, zelfvertrouwen, gevoelens uiten, assertiviteit en weerbaarheid, conflicten oplossen, omgaan met groepsdruk, risico's inschatten en doelen stellen.

2 Sova lessen: Sova is een klassikale methode voor de stimulering van sociaal vaardig gedrag bij leerlingen met speciale onderwijsbehoeften. De methode richt zich op het

aanleren en toepassen van sociale vaardigheden binnen de school. De sociale vaardigheden (sova's) die in de methode aangeboden worden richten zich op drie deelgebieden van de sociaal-emotionele ontwikkeling: de relatie met andere kinderen, de relatie met volwassenen en de samenleving en het vergroting van de weerbaarheid.

De begeleiding die gegeven wordt op de sociaal emotionele ontwikkeling van leerlingen is een van de hoofdtaken binnen het Praktijkonderwijs in Nederland. Maar het Praktijkonderwijs doet meer. Hieronder kunt u lezen wat het Praktijkonderwijs als doelen heeft en welke

begeleiding er naar leerlingen gegeven wordt.

2.5 De begeleidingsvormen binnen het Praktijkonderwijs

Het praktijkonderwijs functioneert vanaf 2002 binnen de wet- en regelgeving in de Wet op het Voortgezet Onderwijs. (WVO)Het Praktijkonderwijs is eindonderwijs en richt zich op jongeren in de leeftijd tussen 12 en 18 jaar, die op grond van intelligentie en hun cognitieve

achterstand (vaak ook een sociaal emotionele achterstand) niet toelaatbaar zijn tot de overige leerwegen. Het praktijkonderwijs heeft als doel leerlingen zodanig te begeleiden dat zij zo zelfstandig mogelijk kunnen functioneren op het gebied van werken, wonen en vrije tijd.

(18)

Het werken aan werkgerichtheid is hierbij een belangrijk punt. Belangrijke eigenschappen daarbij zijn de motivatie, zelfstandigheid, doorzettingsvermogen en discipline.

In zowel de theorie als de praktijkvakken is dit aspect nadrukkelijk aanwezig.

Voor een goede afstemming tussen onderwijs en arbeidsmarkt en een zo vloeiend mogelijke overgang van school naar werk, hebben de leerlingen begeleiding hard nodig.

Om die begeleiding te geven hebben scholen voor praktijkonderwijs de volgende taken:

- begeleiden van de interne stages

- begeleiden van externe stage op het arbeidstrainingscentrum

- zoeken van geschikte stageplaatsen n.a.v. rapportage en assessment - begeleiden van leerlingen op de stageplaats

- deelnemer zijn in een netwerkoverleg

Dit zijn de algemene doelen als het gaat op de begeleiding die scholen geven aan leerlingen die praktijkonderwijs volgen. ( http://www.praktijkonderwijs.nl ) Het is belangrijk nu om te weten waaruit die begeleiding concreet bestaat en hoe Pleincollege Praktijkschool

Eindhoven deze begeleiding inzet. Globaal gezien heeft deze school 4 begeleidingsfases.

2.6 De 4 begeleidingsfases

Op Pleincollege Praktijkschool Eindhoven is het onderwijs is zo ingedeeld dat er gesproken kan worden van vier fases. In de eerste fase oriënteren de leerlingen zich zo breed mogelijk.

Het onderwijsaanbod richt zich op belangrijke algemene, praktische, sociale en

communicatieve vaardigheden. Er is veel aandacht voor de persoonlijke loopbaanoriëntatie en –begeleiding van de individuele leerling. In de tweede fase oriënteren leerlingen zich op hun persoonlijke interesses en capaciteiten: wat kan ik en wat wil ik. Leerlingen maken een keuze voor een bepaalde beroepsrichting. Dit doen ze door het volgen van certificeringen, zoals typen, werken in het groen, werken in de keuken, werken in de logistiek, maar ook bijvoorbeeld een heftruckcertificering. Leerlingen gaan in de derde fase een groot gedeelte van hun tijd op stage. De aandacht is gericht op de specifieke praktische, sociale en

communicatieve vaardigheden ten behoeve van hun toekomstige plek op de arbeidsmarkt en in de maatschappij. Tot slot is er sprake van een vierde fase: de naschoolse begeleiding.

Deze fase, die geen deel meer uitmaakt van de schoolloopbaan van de leerlingen, richt zich op het, daar waar nodig, ondersteunen van de leerlingen op de werkplek en het adviseren van de werkgever over de verdere loopbaanontwikkeling van de leerling in het bedrijf.

Schematisch gezien ziet dit er als volgt uit:

(19)

Tabel 1

De 4 begeleidingsfases van Pleincollege Praktijkschool Eindhoven

Fase 1: oriënteren Fase 2: persoonlijke interesses

Fase 3: stage Fase 4: naschoolse begeleiding

Begeleiding bestaat voornamelijk uit algemene groepsbegeleidin g. Mentor is de spil.

Begeleiding bestaat voornamelijk uit individuele begeleiding.

Mentor en vakdocenten zijn de spil.

Begeleiding bestaat voornamelijk uit individuele begeleiding.

Stagedocenten, docenten van het ATC en mentor zijn de spil.

Begeleiding bestaat voornamelijk uit individuele begeleiding op locatie.

Nazorgconsulent ( vaak de oude mentor) is de spil.

2.7 De ontwikkeling van leerlingen van Pleincollege Praktijkschool Eindhoven

De leerlingen van het 5de jaar zijn in de leeftijd van 16 t/m 18 jaar. Ze hebben vanaf het 4de leerjaar ervaringen opgedaan op het ATC en later bij een stageadres. In het 5de jaar wordt er op zoek gegaan naar een stageplek waar de leerlingen kunnen uitstromen naar een baan.

De leerlingen hebben ieder hun individuele begeleiding van de mentor, de stagebegeleider en de vakdocenten van wie ze les krijgen.

Het volgen van de ontwikkeling van de leerlingen binnen de school staat centraal. Dit

betekent dat iedere leerling op zijn eigen niveau en tempo door zijn eigen programma werkt.

Dit zie je terug op Pleincollege Praktijkschool Eindhoven aan de roosters van de leerlingen.

Een voorbeeld:

Het volgen van de ontwikkeling van de leerlingen binnen de school staat centraal. Dit betekent dat iedere leerling op zijn eigen niveau en tempo door zijn eigen programma

Dit zie je terug op Pleincollege Praktijkschool Eindhoven aan de roosters van de leerlingen.

Een voorbeeld:

Klas 5a:

Beide leerlingen zitten in klas 5a en hebben dezelfde mentor. In principe hebben ze hetzelfde lesprogramma, maar in dit geval is het de leerstof die de leerling volgt.

- Leerling A: “Ik wil graag later bij mijn oom gaan werken. Hij heeft een eigen

tuinderij en op dit moment loop ik al stage bij hem. Omdat ik over 3 maanden 18 wordt, is mijn stage uitgebreid naar 4 dagen. Ik ben nu dus alleen nog maar op maandag op school. De afgelopen 8 weken heb ik woensdag mijn

heftruckcertificaat gehaald. Om dit te kunnen halen ben ik gedurende 10 weken naar Bladel geweest om daar de lessen te volgen.”

- Leerling B:”Ik weet nog niet goed wat ik wil gaan doen in de toekomst. Ik vind

school nu nog heel leuk en ik ben ook pas 16,5. Ik vind het werken in de keuken erg leuk. Op dit moment volg ik de certificering werken in de keuken op woensdag.

Deze certificering duurt een half jaar. Ik loop stage bij een bakker, maar ik wil

toch ook erg graag een keer stage lopen bij een lunchroom. Mijn stagebegeleider

gaat op zoek naar een leuke stage voor mij. Volgens schooljaar blijf ik nog een

keer in het 5

de

leerjaar. Dan wil ik graag de certificering typen halen.”

(20)

Bij de groepssamenstelling wordt rekening gehouden met o.a. de volgende criteria:

- Vorderingen- en prestatieniveau - Praktische vaardigheden

- Sociaal-emotionele ontwikkelingsniveau - De leeftijd

- Het aantal leerlingen per groep

De pedagogische sfeer wordt gekenmerkt door overzichtelijkheid, structuur en veiligheid. De schoolloopbaan wordt door middel van het leerlingvolgsysteem in kaart gebracht. De

leerlingen mogen begeleid worden tot en met het schooljaar waarin zij 18 worden. De onderwijsinspectie kan onder voorwaarden ontheffing verlenen voor een extra jaar daarna.

Dit wil zeggen dat leerlingen die al 18 zijn, nog steeds door school kunnen worden begeleid naar werk. Deze leerlingen zitten veelal in het verlengd traject bij ons op school. Zij lopen 4 dagen stage en komen 1 dag in de week naar school.

Kenmerken van het onderwijs op Praktijkschool Eindhoven - Uitdagend onderwijs

- Leerlingen leren door doen

- Leerlingen ontwikkelen zich via stages in de praktijk - Leerlingen leren actief en zelfstandig

- Vergroting van welzijn van de leerlingen op school en in de maatschappij - Vergroting van de kansen van leerlingen op de arbeidsmarkt

Het pedagogisch handelen is erop gericht om het zelfvertrouwen van de leerlingen te vergroten. In een vertrouwde, veilige en gestructureerde omgeving wordt de leerling uitgedaagd en gestimuleerd om zich te ontplooien. De pedagogische aanpak wordt afgestemd op de mogelijkheden van de individuele leerlingen, waardoor een

„onderwijsaanbod op maat‟ zoveel mogelijk wordt benaderd. Een multidisciplinair

begeleidingsteam geeft mede vorm aan de leerlingbegeleiding. De vorming en scholing is erop bericht om de leerlingen zelfstandig en zinvol de doen functioneren in de maatschappij.

Er wordt gestreefd naar sociale redzaamheid in het algemeen en toeleiding naar arbeid in het bijzonder. Er wordt de leerlingen een gedifferentieerd programma aangeboden

aangaande:

- Sociale vaardigheden en persoonlijke verzorging - Praktische vaardigheden

- Theorie gerelateerd aan de praktijk

De onderwijsaanpak en het onderwijsprogramma worden afgestemd op de eisen die de maatschappij aan de schoolverlater stelt, ten aanzien van wonen, werken en vrije tijd. In het bijzonder wordt afgestemd op vragen vanuit het bedrijfsleven qua aan het te leren

(21)

vaardigheden als het gaat om het werkgeschikt maken van de leerlingen. Welke

begeleidingvormen zijn er nu eigenlijk? En op welke manier zet Pleincollege Praktijkschool Eindhoven deze begeleidingsvormen in?

( Schoolgids PPE, 2009-2010)

2.8 De begeleiding bij werkplekleren

De begeleidingsvormen in de bovenbouw van Pleincollege Praktijkschool Eindhoven hangen vooral samen met het begeleiden van leerlingen richting een stage of richting een werkplek.

Het is dus belangrijk dat juist deze specifieke begeleidingsvorm goed wordt vormgegeven binnen de bovenbouw van deze school.

Een begeleidingsvorm betekent: iemand met een bepaalde bedoeling willen helpen.

Het begeleiden van groepen, maar ook individuen, kan verschillende vormen aannemen (ontleend aan “Ontwikkelingsgericht coachen”, R. Vandamme):

 Verzorgen

 Opleiden

 Coachen

 Leidinggeven

 Adviseren

Binnen de groepsdynamica zijn opleiden, coachen en leidinggeven de belangrijkste.

Op pleincollege praktijkschool Eindhoven geven deze vormen van begeleiden de volgende voorbeelden:

1 Verzorgen De docenten zorgen in de klas, buiten de klas, maar ook op stage voor een veilig klimaat waarin de leerling zich kan ontwikkelen. De docent zorgt ervoor dat hij naar de leerling luistert en eventueel kan aansturen op de juiste vorm van jeugdzorg. De docent verzorgt tevens de juiste

randvoorwaarden voor de leerling om zich te ontwikkelen.

2 Opleiden Een voorbeeld is de vakdocent die de leerling opleid tijdens de certificering werken in het groen.

3 Coachen Een leerling heeft moeite met de dag volhouden op zijn stage. De

stagebegeleider werkt als coach en probeert hem te coachen om toch vol te houden en legt waarom dat dit belangrijk is voor zijn toekomst.

4 Leidinggeven Een leerling van Pleincollege Praktijkschool Eindhoven heeft baat bij directe aansturing, duidelijkheid en vaste structuren. De docenten geven leiding en zorgen voor een veilig klimaat voor de leerling waarin hij zich kan ontwikkelen.

(22)

5 Adviseren De stagebegeleider heeft met een leerling een gesprek over een nieuwe stage. De leerling komt zelf met het werken in de horeca. De stagedocent adviseert om dan ook de certificering werken in de keuken te gaan volgen.

Figuur 2. Begeleidingsvormen op Pleincollege Praktijkschool Eindhoven

In het eerste stadium vindt het grootste gedeelte van de begeleiding plaats binnen de

schoolmuren. In een later stadium, wanneer de leerling naar een externe stage doorstroomt, gaat de begeleiding ook over praktijkervaringen en situaties. De sociaal emotionele

ontwikkeling en cognitieve ontwikkeling maakt een groei door bij een extern bedrijf.

Werkplekleren kan kortweg worden omschreven als: leren in de context van het werk. Het is één van de vele manieren waarop medewerkers nieuwe kennis en vaardigheden opdoen.

Het leren vindt plaats in de werksituatie zelf en wel via veelvuldige interacties met collega‟s en de leidinggevende. Met name de onderlinge informatie-uitwisseling (kennis delen) op de werkplek is hierbij van belang. Er is een essentieel verschil tussen het leren op de werkplek en het leren op school of in een cursus of vaardigheidstraining. Werkplekleren gebeurt niet in een opleidingsinstituut of een extern instructielokaal, maar op de werkplek zelf. En bij het leren is niet een leerboek of cursusmap uitgangspunt, maar de ervaringen op de werkplek, ervaringen van de werknemer en diens naaste collega's.

Ook de stage is een vorm van praktijkleren, maar wijkt toch belangrijk af van het eigenlijke werkplekleren. Een stage is allereerst van beperkte duur; de stagiair heeft in het algemeen geen uitzicht op permanent werk binnen het stagebedrijf, wat in het leerlingwezen wel het geval was. Een stagiair is dus per definitie boventallig. Bovendien besteedt de stagiair vaak tijd aan de praktijkopdrachten van zijn school.

Leervaardigheden vormen de eigenlijke kern van het leervermogen. Zij stellen de lerende werknemer in staat om aan datgene wat hij geleerd heeft betekenis te geven.

Leervaardigheden zijn met name sociale vaardigheden. Voorbeelden daarvan zijn:

– Leren in sociale interactie;

– Leren door ervaring en door doen;

– Leren door reflectie;

– Leren door abstracte informatie te verwerken;

– Leren van talen en symbolen;

– Leren van metacognitieve vaardigheden, zoals het voorbereiden, bewaken en evalueren van leerprocessen.

Deze leervaardigheden die nu aan de orde komen voor leerlingen van de bovenbouw van Pleincollege Praktijkschool Eindhoven stellen andere eigen aan de begeleider/coach.

(23)

Het succes van werkplekleren is ook sterk afhankelijk van de aanwezigheid van

gekwalificeerde begeleiders. Coaching of begeleiding op de werkplek kan er belangrijk toe bijdragen dat wat je hebt geleerd, ook op de werkplek wordt toegepast. Coaches dienen over de volgende kwaliteiten te beschikken (Bergenhenegouwen, 1999):

– zij beschikken over meer kennis en inzicht dan degene die begeleidt wordt;

– zij zijn geloofwaardig;

– zij geven positieve ondersteuning;

– zij nemen niet de verantwoordelijkheden van de werknemer over;

– zij zijn beschikbaar;

– zij zorgen voor regelmaat in de coaching;

– zij bieden ondersteuning in zowel technische als psychologische zin;

– zij maken duidelijk wat er moet veranderen en hoe dat kan worden bereikt, rekening houdend met de situatie op de werkplek;

– zij beheersen gespreksvaardigheden;

Leerlingen moeten worden voorbereid op een stageplaats. Om leerlingen op het (latere) werkplekleren voor te bereiden, zou ook in de scholen een en ander kunnen veranderen.

Hieronder worden een aantal mogelijke maatregelen genoemd waarvan de een meer ingrijpend is dan de andere.

– Scheppen van krachtige leeromgevingen in de school waarin de leerlingen werken aan uitdagende en afwisselende taken.

– De praktijk van het werk binnen de school halen. Bijvoorbeeld door in de school een echte autowerkplaats in te richten, een 'lopende band' op te stellen, of een montageafdeling in te richten. Er zijn ook scholen die hun leerlingen leren hoe zij zich moeten

gedragen in een schaftkeet. Daartoe is een echte schaftkeet aangekocht, waarin de praktijksituatie nagebootst kan worden.

– Leerlingen binnen de praktijkuren vastomlijnde taken geven.

– Er als school zorg voor dragen dat er voldoende informatie is om bepaalde praktijktaken uit te kunnen voeren en dat de werkomstandigheden goed zijn. (ARBO)

– Al in een vroeg stadium aangeven of een leerling geschikt is voor een bepaalde beroepsrichting; de betrokkenheid bij het werk is bij werkplekleren namelijk een uiterst belangrijke, zo niet beslissende factor.

– Op school de leerlingen de technieken en vaardigheden leren die op het werk gevraagd worden. Bijvoorbeeld bij houtbewerking de leerlingen leren om spanten te maken, wat zij straks in het werk ook zullen moeten kunnen.

– In school gebruik maken van dezelfde professionele hulpmiddelen waar de leerlingen ook in het werk gebruik van zullen maken. Zo wordt in de bouw steeds vaker gewerkt met

(24)

lasers als meetinstrument terwijl op sommige scholen voor praktijkonderwijs nog niet met deze meettechniek wordt geoefend. Scholen moeten het aandurven om soms duurdere hulpmiddelen aan te schaffen.

Welke eisen worden er gesteld aan de mentoren van de leerlingen die uitstromen richting een externe stage? Docenten kunnen er belangrijk aan bijdragen dat hun leerlingen goed zijn voorbereid op een latere stageplaats. Een aantal voorbeelden hiervoor zijn:

– Als docent de rol van coach op je nemen en alleen waar dat nodig is als expert optreden.

Dat kan door het stellen van vragen aan de leerlingen, zoals:

– 'wat vond je leuk in het uitvoeren van deze opdracht?';

– 'wat vond je lastig bij deze opdracht?';

– 'wat zou je volgende keer weer zo doen en wat zou je anders aanpakken?';

– 'wat heb je nog nodig aan kennis en vaardigheden om dit werk straks te kunnen doen?' of: 'wat heb je nodig om straks in het werk goed te kunnen functioneren?'.

– Zorgen dat je als docent de beroepspraktijk kent en zelf de specifieke vaardigheden beheerst die ook de leerling in de echte werksituatie moet beheersen.

– Beschikken over goede sociale en communicatieve vaardigheden.

– In je onderwijs gebruik maken van dezelfde professionele hulpmiddelen die ook in de praktijk van het werk worden gebruikt.

– In je onderwijs een opbouw in moeilijkheidsgraad aanbrengen door bij de leerlingen stapsgewijs moeilijker bewerkbaar praktijkmateriaal en meer complexe vaardigheden te introduceren. Bij de naaldvakken bijvoorbeeld, kunnen de taken van leerlingen steeds gecompliceerder worden gemaakt door in het opleidingsprogramma de verschillende fasen van een productielijn na te bootsen.

Een laatste aspect wat nog genoemd moet worden is de matching van de leerling met een externe stageplaats. Welke aspecten zijn belangrijk in de keuze van een stageplaats voor een leerling ( Onstenk, 1997):

Taakinhoud: soort werk, volledigheid van de taak, afwisseling en variatie, beslissingsniveau, handelingsspeelruimte.

Kwalificatie-eisen: verwachting wat betreft de beroepskwalificatie, kennis, zelfstandigheid, verantwoordelijkheid, motivatie en houding.

Werkomgeving: samenwerking, omgang met collega's en chefs, stijl van leidinggeven, sfeer op de werkplek ('taal van de

(25)

werkvloer'), verschillen tussen afdelingen.

Organisatie: de organisatie (taakverdeling, relaties tussen verschillende afdelingen), beslissingsstructuur, personeelsbeleid, belangentegenstellingen.

Positie als stagiair: 'echt werk' of alleen meelopen, ruimte voor uitvoeren van opdrachten en samenstellen van verslagen, stimulerende leeromgeving (zelfstandig werken, experimenteerruimte, fouten mogen maken, hulp en advies mogen vragen, stimulerend voorbeeld krijgen, eigen initiatiefruimte als stagiair).

Fysieke complexiteit van het werk: onmiddellijk volgen van precisiewerk op fysiek zware arbeid (de grotere spierbelasting bij zwaar werk werkt belemmerend op de fijne motoriek).

Moeilijkheidsgraad: de hoeveelheid handelingen per tijdseenheid.

Begeleiding op de werkplaats: introductiegesprek, kennismaking, begeleiding bij werkzaamheden, voortgangsgesprekken, begeleiding bij het uitvoeren van stageopdrachten en verslagen, eindgesprek, beoordeling.

( www.archief.praktijkonderwijs.nl )

Naast de (individuele) begeleiding van stagiairs, is het voor het toekomstige praktijkonderwijs dan ook belangrijk dat het praktijkonderwijs zorg draagt voor ondersteuning van stage- en arbeidstoeleiding in ruime zin: zogenaamd stagemanagement. Dat wil zeggen dat het praktijkonderwijs haar bedrijvenbestanden up to date houdt en uitbreidt door werving van stage en arbeidsplaatsen, een matchingsysteem ontwikkelt, juiste voorlichting geeft over de doelgroep aan het bedrijfsleven, op de hoogte is van subsidieregelingen, arbeidstrajecten organiseert in samenwerking met ROC‟s, wensen van branches vertaalt naar aanpassingen in het onderwijsprogramma van het praktijkonderwijs et cetera.

Een belangrijk vooronderzoek wat voor mijn onderzoek een van de basisonderdelen is, is de uitstroommonitor. In dit rapport wordt de uitstroom uit het Praktijkonderwijs in het schooljaar 2008-2009 beschreven. Allereerst wordt een korte weergave gegeven van de belangrijkste resultaten van de uitstroommeting specifiek voor Pleincollege Praktijkschool Eindhoven. Het is belangrijk om te weten waar de leerlingen van deze school uitstromen om zo de juiste begeleiding in te kunnen zetten.

(26)

Figuur 3. Uitstroommonitor Pleincollege Praktijkschool Eindhoven 2007-2008/2008-2009

Veel leerlingen stromen uit naar arbeid, het ROC of ander onderwijs ( 91%) en slechts 9% is werkzoekend of zit thuis. Van de 91% uitstroom gaat 17% van de leerlingen regulier aan het werk, 13% van de leerlingen gaat werken in combinatie met een BBL-opleiding. 40% van de leerlingen stroomt uit naar een reguliere arbeidsplaats met een subsidieregeling of een ondersteuningsvorm. 21% van de leerlingen in 2008 van Pleincollege Praktijkschool Eindhoven start met een ROC opleiding of ander vervolgonderwijs in een BOL-onderwijs vorm. ( Uitstroom monitor 2007-2008/2008-2009 )

Samengevat blijkt uit de theorie het volgende:

De kwaliteit van de stage wordt dan ook niet bepaald door de hoeveelheid van uren die aan de stage werd besteed, maar veeleer door wat er van stage-ervaring tot

leerervaring uitgroeit. Een leerrijke stageplaats is samengesteld uit vele praktische componenten (introductie, zinvolle, lerende situaties, feedback) en geeft de kans voor professionele ontwikkeling (M. Saarikoski & H. Leino-Kilpi, 2002b; S. Troch, 2006 ) Zulke omgevingen laten enerzijds voldoende ruimte voor het zelfstandig exploreren van leertaken, maar bieden tegelijk voldoende systematische begeleiding rekening houdend met individuele mogelijkheden en behoeften van elke leerling.

Men moet de navigatie langzamerhand overlaten aan de leerling. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm zoals het IOP nu toegepast gaat worden.

Sturen en begeleiden van het leerproces is een geïntegreerde taak van de school en

(27)

stageplaats en gebeurt door verschillende actoren. (K. Deconinck et al, 2001 ) Dat betekent dat in het begin van een leerproces veel sturing wordt gegeven en dat deze geleidelijk aan, wanneer de stagiair daaraan toe is, meer wordt verwacht en meer ruimte wordt geboden voor zelfsturing door de stagiair. (P.R.J. Simons, 1999)

Dit komt overeen met de begeleidingsfases die Pleincollege Praktijkschool Eindhoven hanteert. Hierin heeft de docent een duidelijke begeleidende rol, maar krijgt de leerling voldoende ruimte voor zelfstandigheid en individuele ontwikkelmogelijkheden. Kan Pleincollege Praktijkschool Eindhoven voor alle leerlingen deze ruimte bieden voor de individuele ontwikkelmogelijkheden van de leerlingen? In de volgende paragraaf leest u hier meer over.

2.9 Passend onderwijs; de ruimte voor individuele ontwikkelmogelijkheden

“Schools, homes, work places and communities will achieve success only in the context of a predictable,

consistent, positive and safe social culture”

( Rob Horner 2009)

Passend onderwijs staat voor maatwerk in het onderwijs. Voor elk kind en iedere jongere onderwijs dat aansluit bij zijn of haar mogelijkheden en talenten. Geen kind mag tussen wal en schip vallen.

( www.passendonderwijs.nl )

In onze nationale grondwet staat dat – gezond, gehandicapt of chronisch ziek – alle mensen in principe recht hebben op gelijke behandeling.

Mensen met een handicap of chronisch zieken hebben nog steeds te maken met discriminatie.

De wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronisch ziekte ( WGBH/CZ) is bedoeld om deze vorm van discriminatie te bestrijden ( Ministerie van Justitie, 2003). Deze wet is van toepassing bij de arbeid en het beroep. Een gedeelte van de leerlingen doet een beroep op de Wajong en die groep is dan te kenschetsen als arbeidsgehandicapt. Hoe groot deze groep is, is onbekend.

( http://www.praktijkonderwijs.nl )

(28)

2.10 Het Praktijkonderwijs; de veranderingen

Op dit moment ondergaat het praktijkonderwijs een aantal veranderingen, waardoor het type onderwijs meer professionaliteit vraagt van de docenten, het managementteam en alle andere betrokkenen. Er is een toename in het aantal leerlingen richting Praktijkonderwijs, cluster 3 en cluster 4 scholen. Een aantal oorzaken hiervoor zijn: Maatschappelijke verschuivingen

– Vervaging van normen en waarden – Wegvallen van structuur in opvoeding – Toenemende complexiteit van samenleving – Toenemende assertiviteit van ouders

– Verschuiving van opvoedingstaken naar school – Vermindering van de sociale controle

– Komst van andere culturen – Toename van:

1. laissez-faire gedrag van ouders, gebroken gezinnen, het aantal complexe gezinssituaties, Aantal prikkels naar kinderen toe, Gezinnen met verwaarlozing en misbruik

2. Toenemende diagnostische kennis

3. Drempelverlagend effect van de invoering van de LGF (rugzak aantrekkelijk)

4. Verschuivende opvattingen over rol en doelgroep

5. Veranderingen in de bekostigingssystematiek 6. Onvoldoende discriminerende criteria

7. Toenemende selectiviteit van het onderwijs

(Oorzaken volgens leerkrachten, LCTI, 2006, Fontys opleidingscentrum speciale onderwijszorg)

Wat wordt er gevraagd aan de docenten die nu werkzaam zijn op het Praktijkonderwijs?

De taakstelling van professionals luidt als volgt:

• Omgaan met verschillen tussen leerlingen – In regulier en in speciaal onderwijs

• Effectvol onderwijs geven:

– Leerkracht maakt het verschil (Marzano):

• Grote variatie in instructie én feedback kunnen

(29)

aanbieden voor leren én gedrag

• Evenwicht vinden tussen omgaan met gedragsvraagstukken en leerdoelen bereiken

In het kader van het onderzoek is het van belang dat alle leerlingen een

uitstroommogelijkheid vinden binnen onze maatschappij. Onze school vertegenwoordigt hierbinnen een groot aantal diversiteit aan plaatsingsmogelijkheden binnen de maatschappij.

Een gedeelte van de leerlingen dat onze school verlaat gaat uitstromen naar reguliere arbeid. Een ander gedeelte is aangewezen op de sociale werkvoorziening en weer een ander gedeelte gaat aan de slag via een re-integratiebedrijf. Een laatste gedeelte van onze leerlingen stroomt uit naar vervolgonderwijs. Aan deze diversiteit aan

uitstroommogelijkheden van de leerlingen zie je al terug dat Pleincollege Praktijkschool Eindhoven veel verschillende begeleidingstrajecten inzet voor de leerlingen. Iedere leerling is een individu met zijn/haar eigen ontwikkeling. Ik zelf vind het belangrijk dat we hier ook zo mee om gaan en dat we kijken naar de leerling en hierop onze begeleiding afstemmen. Elke leerling op de Praktijkschool heeft een andere manier van begeleiding nodig. Ik vind het goed dat we bijvoorbeeld in de bovenbouw inspelen op de ontwikkelingsbehoeftes van onze leerlingen. Zo kunnen ze kiezen uit verschillende certificeringen zoals typen, werken in het groen, werken in keuken, heftruckcertificaat maar ook tractorrijbewijs. Hierdoor kunnen de leerlingen van Pleincollege Praktijkschool Eindhoven zich optimaal ontwikkelen. Het schoolbestuur deelt mijn mening hierover en geeft ook de ruimte en mogelijkheden om dit nog verder te ontwikkelen binnen de school. Vanaf dit schooljaar is concreet op Pleincollege Praktijkschool Eindhoven het IOP, het individueel ontwikkelingsplan, ingevoerd. Hierdoor doorloopt de leerling een individueel traject met specifieke hulpvragen en coachingsdoelen.

Deze doelen gelden natuurlijk op korte termijn, maar er worden ook doelen uitstippelt op lange termijn. Deze doelen hebben in de bovenbouw voornamelijk te maken met de

hulpvragen richting een stage of later richting een werkplek. Het IOP is de vaste richtlijn op het gebied van het individueel begeleiden van leerlingen.

2.11 Het IOP

Een belangrijke hulpmiddel die vanaf 2004 is ingevoerd in het Praktijkonderwijs is het IOP.

Bij ons op school gaan we nu starten met het IOP tijdens de coachingsmomenten met leerlingen. Het individueel Ontwikkelingsplan (IOP) vormt de kern van een vraaggestuurde aanpak van de ontwikkeling van leerlingen op weg naar een arbeidsplaats en een zelfstandig bestaan in de samenleving. Samen met zijn mentor zet de leerling een scholingsroute uit op basis van eigen belangstelling, keuzen en mogelijkheden. Aanvankelijk nog stevig door de begeleider gestuurd en gecoacht. Later in de schoolloopbaan van de leerling meer

(30)

gebaseerd op eigen sturing en daarop gerichte coaching. Het IOP gecombineerd met het portfolio maakt persoonlijk en initiatiefrijk leren mogelijk.

(Het individueel ontwikkelingsplan (IOP) in het praktijkonderwijs, H. te Braake-Schakenraad, M. Huisman-Bakker )

2.12 Onderwijsvernieuwingen

De ontwikkelingen op de arbeidsmarkt hebben consequenties voor de betekenis van arbeid en loopbaan ( van de Heijden & Bochlah, 2006; De Roode, 2006), maar er is ook sprake van nieuwe inzichten en veranderde visies op leren ( Verloop en Lowyck, 2003) en

onderwijsvernieuwingen ( de Bie, 2003) die van invloed zijn op de vormgeving van onder andere het Praktijkonderwijs. De overheid heeft de Praktijkscholen geld ter beschikking gesteld om te investeren in evidence based kwaliteitsonderwijs, om hun leerlingen in de toekomst meer kansen te kunnen bieden. Daarmee is een aantal trajecten in gang gezet. In het Wrok@Work traject, georganiseerd door het Landelijk Platform Praktijkonderwijs, zijn veel instrumenten en methodieken ontwikkeld. Het vervolg Work@Worktraject was bedoeld om na te gaan hoe het een en het ander effectief gebruikt kon worden.

( Maandblad Reïntegratie November 2008, artikel van Doreen Admiraal & Anita Blonk)

Figuur 4. Effectladder (Van Yperen en Veerman, 2008)

Deze ontwikkelingen bieden een aantal kansen voor leerlingen van het Praktijkonderwijs. Het kwaliteit van het onderwijs wordt verbeterd en ook de overgang van school naar werk is een agendapunt geworden binnen de onderwijsvernieuwingen. Ook binnen andere landen is deze onderwijsvernieuwing in gang gezet.

(31)

2.13 Internationalisering; de overgang van school naar werk

De overgang van school naar werk en de ontwikkelingen die hiermee samen gaan staan hoog op de agenda‟s van de onderwijsvernieuwingen in verschillende landen. Het is belangrijk dat leerlingen een reële kans krijgen op de arbeidsmarkt en dat de leerlingen de juiste begeleiding krijgen en dat zo de kans van slagen binnen deze overgang toeneemt.

De overgang van onderwijs naar arbeid, in het algemeen aangeduid met „transition‟, wordt in verschillende internationale documenten enigszins verschillend gedefinieerd. Alle definities bevatten echter drie hoofdpunten:

1) Processen – van voorbereidende taken tot de tijd nodig voor de overgang;

2) Overgang – naar een volgend onderwijsniveau of levenssituatie;

3) Verandering – zowel in persoonlijk als in professioneel opzicht.

Het Salamanca Framework for Action (UNESCO 1994) stelt dat:

Jonge mensen met beperkingen gesteund moeten worden bij de overgang naar de arbeidsmarkt. Het onderwijs moet er op gericht zijn ze economisch actief te maken, ze de vaardigheden te leren die ze in het

dagelijks leven nodig hebben en ze vaardigheidstraining aan te bieden die aansluit bij de sociale en

communicatieve behoeften en verwachtingen van volwassenen ( pagina 34 ).

De overgang onderwijs – arbeidsmarkt is in andere documenten – bijvoorbeeld Pellisé et al.

(1996) – omschreven als:

Een voortgaand proces van adaptatie, waarin veel verschillende variabelen of factoren betrokken zijn. Het is een proces dat in ieders’ leven voortdurend speelt, maar dat een aantal kritische momenten kent, zoals de entree in het onderwijs, het voltooien van het verplichte

onderwijs of het verlaten van het onderwijs ( pagina 4 ).

Het International Labour Office definieert het als: een proces van sociale oriëntatie met verandering van:

Status en rol (bijvoorbeeld van student naar stagiaire, van stagiaire naar werknemer en van afhankelijkheid naar onafhankelijkheid), dat van centraal belang is voor de integratie in de samenleving… De overgang naar de

(32)

arbeidsmarkt vraagt een verandering in relaties, routines en zelfbeeld. Om de overgang van school naar arbeid gemakkelijker te maken, moeten jonge mensen met beperkingen doelen stellen en bepalen welke rol zij in de samenleving willen hebben ( pagina’s 5 en 6 ).

De kwaliteit van de stage wordt dan ook niet bepaald door de hoeveelheid van uren die aan de stage wordt besteed, maar veeleer door wat er van stage- ervaring tot

leerervaring uitgroeit. Een leerrijke stageplaats is samengesteld uit vele praktische componenten (introductie, zinvolle, lerende situaties, feedback) en geeft de kans voor professionele ontwikkeling (M. Saarikoski & H. Leino-Kilpi, 2002b; S. Troch, 2006).

Zulke omgevingen laten enerzijds voldoende ruimte voor het zelfstandig exploreren van leertaken, maar bieden tegelijk voldoende systematische begeleiding rekening houdend met individuele mogelijkheden en behoeften van elke leerling.

Men moet de navigatie langzamerhand overlaten aan de leerling. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm zoals het IOP nu toegepast gaat worden.

Sturen en begeleiden van het leerproces is een geïntegreerde taak van de school en stageplaats en gebeurt door verschillende actoren (K. Deconinck et al., 2001).

Dat betekent dat in het begin van een leerproces veel sturing wordt gegeven en dat deze geleidelijk aan, wanneer de stagiair daaraan toe is, meer wordt verwacht en meer ruimte wordt geboden voor zelfsturing door de stagiair (P.R.J. Simons, 1999).

De european Agency for Development in Special Educational Needs ( SEN) heeft zich in Europese projecten specifiek met dit onderwerp beziggehouden. De opbrengsten daarvan, die hier kort worden besproken, legitimeren de acties die tijdens het master onderzoek zullen worden ondernomen. Uitgangspunt hierbij is de leerling in het centrum van het proces en werken met een individueel plan. Op het gebied van de overgang van school naar werk is het planmatig handelen van die overgang als een relevant aspect en factor benoemt door Soriano ( 2002) in het onderzoek „De overgang van school naar werk‟. Bij een goede planning van school naar werk gaat het om zaken als ondersteuning vanuit wetgeving, actieve deelname van de student en samenwerking van professionals en student op basis van een individueel overgangsplan. Ook een goede samenwerking tussen alle andere betrokkenen, de mogelijkheid tot reële werkervaring en het besef dat het een lang en complex proces is waarin jonge mensen worden voorbereid op werk, zijn van belang ( Soriano, V.,2002). Deze kernpunten zijn ook in het advies „Een werkend perspectief voor jongeren met een arbeidshandicap‟ aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verwerkt ( CWP, 2004).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

len op beide frequenties, die dus eventueel in stereo kunnen worden gebruikt, maar in hoofdzaak voor twee signalen in ruimten als kerken, theaters, congrescentra e.d., waarbij

Je vindt er handige zelftests (bv. om te kijken wat jouw interesses zijn), maar ook een overzicht van alle studierichtingen en de scholen die

(4) predikant-emeritus, predikante-emeritus, of predikant emeritus, predikante emeritus Uit (1) en (2) blyk dit dat die TK van AWS 10 emeritus as sowel ʼn naamwoord as adjektief

Toen de mens echter eenmaal zijn pad kruiste, was het snel met hem gedaan: de dodo, die alleen bekend was van het eiland Mauritius, ging zo’n vier- honderd jaar geleden ten onder aan

vervangen. Centraal daarin staan professionele normen en professionele frames. Ons onderzoek uit de afgelopen jaren heeft een eerste bodem gelegd onder dit denken en deze praktijk.

Omdat de bezoekers op elk willekeurig moment in een van deze groepen ingedeeld werden en baliemedewerkers niet op de hoogte waren van het type handvest (ambities, weinig ambitieus,

Blokt gesprekken af, enkel bezig met het technische van de benadering, neemt geen tijd voor familie, neemt geen gegevens over de leefwereld van de patiënt op, rapporteert

Kwaliteit leveren Geeft aan of hij alle stappen (4-6) van een bekende taak heeft doorlopen en vertelt per stap hoe dat ging (goed/fout). Weet wat hij moet doen als hij vastloopt