• No results found

De begeleidingsvormen in de bovenbouw van Pleincollege Praktijkschool Eindhoven hangen vooral samen met het begeleiden van leerlingen richting een stage of richting een werkplek.

Het is dus belangrijk dat juist deze specifieke begeleidingsvorm goed wordt vormgegeven binnen de bovenbouw van deze school.

Een begeleidingsvorm betekent: iemand met een bepaalde bedoeling willen helpen.

Het begeleiden van groepen, maar ook individuen, kan verschillende vormen aannemen (ontleend aan “Ontwikkelingsgericht coachen”, R. Vandamme):

 Verzorgen

 Opleiden

 Coachen

 Leidinggeven

 Adviseren

Binnen de groepsdynamica zijn opleiden, coachen en leidinggeven de belangrijkste.

Op pleincollege praktijkschool Eindhoven geven deze vormen van begeleiden de volgende voorbeelden:

1 Verzorgen De docenten zorgen in de klas, buiten de klas, maar ook op stage voor een veilig klimaat waarin de leerling zich kan ontwikkelen. De docent zorgt ervoor dat hij naar de leerling luistert en eventueel kan aansturen op de juiste vorm van jeugdzorg. De docent verzorgt tevens de juiste

randvoorwaarden voor de leerling om zich te ontwikkelen.

2 Opleiden Een voorbeeld is de vakdocent die de leerling opleid tijdens de certificering werken in het groen.

3 Coachen Een leerling heeft moeite met de dag volhouden op zijn stage. De

stagebegeleider werkt als coach en probeert hem te coachen om toch vol te houden en legt waarom dat dit belangrijk is voor zijn toekomst.

4 Leidinggeven Een leerling van Pleincollege Praktijkschool Eindhoven heeft baat bij directe aansturing, duidelijkheid en vaste structuren. De docenten geven leiding en zorgen voor een veilig klimaat voor de leerling waarin hij zich kan ontwikkelen.

5 Adviseren De stagebegeleider heeft met een leerling een gesprek over een nieuwe stage. De leerling komt zelf met het werken in de horeca. De stagedocent adviseert om dan ook de certificering werken in de keuken te gaan volgen.

Figuur 2. Begeleidingsvormen op Pleincollege Praktijkschool Eindhoven

In het eerste stadium vindt het grootste gedeelte van de begeleiding plaats binnen de

schoolmuren. In een later stadium, wanneer de leerling naar een externe stage doorstroomt, gaat de begeleiding ook over praktijkervaringen en situaties. De sociaal emotionele

ontwikkeling en cognitieve ontwikkeling maakt een groei door bij een extern bedrijf.

Werkplekleren kan kortweg worden omschreven als: leren in de context van het werk. Het is één van de vele manieren waarop medewerkers nieuwe kennis en vaardigheden opdoen.

Het leren vindt plaats in de werksituatie zelf en wel via veelvuldige interacties met collega‟s en de leidinggevende. Met name de onderlinge informatie-uitwisseling (kennis delen) op de werkplek is hierbij van belang. Er is een essentieel verschil tussen het leren op de werkplek en het leren op school of in een cursus of vaardigheidstraining. Werkplekleren gebeurt niet in een opleidingsinstituut of een extern instructielokaal, maar op de werkplek zelf. En bij het leren is niet een leerboek of cursusmap uitgangspunt, maar de ervaringen op de werkplek, ervaringen van de werknemer en diens naaste collega's.

Ook de stage is een vorm van praktijkleren, maar wijkt toch belangrijk af van het eigenlijke werkplekleren. Een stage is allereerst van beperkte duur; de stagiair heeft in het algemeen geen uitzicht op permanent werk binnen het stagebedrijf, wat in het leerlingwezen wel het geval was. Een stagiair is dus per definitie boventallig. Bovendien besteedt de stagiair vaak tijd aan de praktijkopdrachten van zijn school.

Leervaardigheden vormen de eigenlijke kern van het leervermogen. Zij stellen de lerende werknemer in staat om aan datgene wat hij geleerd heeft betekenis te geven.

Leervaardigheden zijn met name sociale vaardigheden. Voorbeelden daarvan zijn:

– Leren in sociale interactie;

– Leren door ervaring en door doen;

– Leren door reflectie;

– Leren door abstracte informatie te verwerken;

– Leren van talen en symbolen;

– Leren van metacognitieve vaardigheden, zoals het voorbereiden, bewaken en evalueren van leerprocessen.

Deze leervaardigheden die nu aan de orde komen voor leerlingen van de bovenbouw van Pleincollege Praktijkschool Eindhoven stellen andere eigen aan de begeleider/coach.

Het succes van werkplekleren is ook sterk afhankelijk van de aanwezigheid van

gekwalificeerde begeleiders. Coaching of begeleiding op de werkplek kan er belangrijk toe bijdragen dat wat je hebt geleerd, ook op de werkplek wordt toegepast. Coaches dienen over de volgende kwaliteiten te beschikken (Bergenhenegouwen, 1999):

– zij beschikken over meer kennis en inzicht dan degene die begeleidt wordt;

– zij zijn geloofwaardig;

– zij geven positieve ondersteuning;

– zij nemen niet de verantwoordelijkheden van de werknemer over;

– zij zijn beschikbaar;

– zij zorgen voor regelmaat in de coaching;

– zij bieden ondersteuning in zowel technische als psychologische zin;

– zij maken duidelijk wat er moet veranderen en hoe dat kan worden bereikt, rekening houdend met de situatie op de werkplek;

– zij beheersen gespreksvaardigheden;

Leerlingen moeten worden voorbereid op een stageplaats. Om leerlingen op het (latere) werkplekleren voor te bereiden, zou ook in de scholen een en ander kunnen veranderen.

Hieronder worden een aantal mogelijke maatregelen genoemd waarvan de een meer ingrijpend is dan de andere.

– Scheppen van krachtige leeromgevingen in de school waarin de leerlingen werken aan uitdagende en afwisselende taken.

– De praktijk van het werk binnen de school halen. Bijvoorbeeld door in de school een echte autowerkplaats in te richten, een 'lopende band' op te stellen, of een montageafdeling in te richten. Er zijn ook scholen die hun leerlingen leren hoe zij zich moeten

gedragen in een schaftkeet. Daartoe is een echte schaftkeet aangekocht, waarin de praktijksituatie nagebootst kan worden.

– Leerlingen binnen de praktijkuren vastomlijnde taken geven.

– Er als school zorg voor dragen dat er voldoende informatie is om bepaalde praktijktaken uit te kunnen voeren en dat de werkomstandigheden goed zijn. (ARBO)

– Al in een vroeg stadium aangeven of een leerling geschikt is voor een bepaalde beroepsrichting; de betrokkenheid bij het werk is bij werkplekleren namelijk een uiterst belangrijke, zo niet beslissende factor.

– Op school de leerlingen de technieken en vaardigheden leren die op het werk gevraagd worden. Bijvoorbeeld bij houtbewerking de leerlingen leren om spanten te maken, wat zij straks in het werk ook zullen moeten kunnen.

– In school gebruik maken van dezelfde professionele hulpmiddelen waar de leerlingen ook in het werk gebruik van zullen maken. Zo wordt in de bouw steeds vaker gewerkt met

lasers als meetinstrument terwijl op sommige scholen voor praktijkonderwijs nog niet met deze meettechniek wordt geoefend. Scholen moeten het aandurven om soms duurdere hulpmiddelen aan te schaffen.

Welke eisen worden er gesteld aan de mentoren van de leerlingen die uitstromen richting een externe stage? Docenten kunnen er belangrijk aan bijdragen dat hun leerlingen goed zijn voorbereid op een latere stageplaats. Een aantal voorbeelden hiervoor zijn:

– Als docent de rol van coach op je nemen en alleen waar dat nodig is als expert optreden.

Dat kan door het stellen van vragen aan de leerlingen, zoals:

– 'wat vond je leuk in het uitvoeren van deze opdracht?';

– 'wat vond je lastig bij deze opdracht?';

– 'wat zou je volgende keer weer zo doen en wat zou je anders aanpakken?';

– 'wat heb je nog nodig aan kennis en vaardigheden om dit werk straks te kunnen doen?' of: 'wat heb je nodig om straks in het werk goed te kunnen functioneren?'.

– Zorgen dat je als docent de beroepspraktijk kent en zelf de specifieke vaardigheden beheerst die ook de leerling in de echte werksituatie moet beheersen.

– Beschikken over goede sociale en communicatieve vaardigheden.

– In je onderwijs gebruik maken van dezelfde professionele hulpmiddelen die ook in de praktijk van het werk worden gebruikt.

– In je onderwijs een opbouw in moeilijkheidsgraad aanbrengen door bij de leerlingen stapsgewijs moeilijker bewerkbaar praktijkmateriaal en meer complexe vaardigheden te introduceren. Bij de naaldvakken bijvoorbeeld, kunnen de taken van leerlingen steeds gecompliceerder worden gemaakt door in het opleidingsprogramma de verschillende fasen van een productielijn na te bootsen.

Een laatste aspect wat nog genoemd moet worden is de matching van de leerling met een externe stageplaats. Welke aspecten zijn belangrijk in de keuze van een stageplaats voor een leerling ( Onstenk, 1997):

Taakinhoud: soort werk, volledigheid van de taak, afwisseling en variatie, beslissingsniveau, handelingsspeelruimte.

Kwalificatie-eisen: verwachting wat betreft de beroepskwalificatie, kennis, zelfstandigheid, verantwoordelijkheid, motivatie en houding.

Werkomgeving: samenwerking, omgang met collega's en chefs, stijl van leidinggeven, sfeer op de werkplek ('taal van de

werkvloer'), verschillen tussen afdelingen.

Organisatie: de organisatie (taakverdeling, relaties tussen verschillende afdelingen), beslissingsstructuur, personeelsbeleid, belangentegenstellingen.

Positie als stagiair: 'echt werk' of alleen meelopen, ruimte voor uitvoeren van opdrachten en samenstellen van verslagen, stimulerende leeromgeving (zelfstandig werken, experimenteerruimte, fouten mogen maken, hulp en advies mogen vragen, stimulerend voorbeeld krijgen, eigen initiatiefruimte als stagiair).

Fysieke complexiteit van het werk: onmiddellijk volgen van precisiewerk op fysiek zware arbeid (de grotere spierbelasting bij zwaar werk werkt belemmerend op de fijne motoriek).

Moeilijkheidsgraad: de hoeveelheid handelingen per tijdseenheid.

Begeleiding op de werkplaats: introductiegesprek, kennismaking, begeleiding bij werkzaamheden, voortgangsgesprekken, begeleiding bij het uitvoeren van stageopdrachten en verslagen, eindgesprek, beoordeling.

( www.archief.praktijkonderwijs.nl )

Naast de (individuele) begeleiding van stagiairs, is het voor het toekomstige praktijkonderwijs dan ook belangrijk dat het praktijkonderwijs zorg draagt voor ondersteuning van stage- en arbeidstoeleiding in ruime zin: zogenaamd stagemanagement. Dat wil zeggen dat het praktijkonderwijs haar bedrijvenbestanden up to date houdt en uitbreidt door werving van stage en arbeidsplaatsen, een matchingsysteem ontwikkelt, juiste voorlichting geeft over de doelgroep aan het bedrijfsleven, op de hoogte is van subsidieregelingen, arbeidstrajecten organiseert in samenwerking met ROC‟s, wensen van branches vertaalt naar aanpassingen in het onderwijsprogramma van het praktijkonderwijs et cetera.

Een belangrijk vooronderzoek wat voor mijn onderzoek een van de basisonderdelen is, is de uitstroommonitor. In dit rapport wordt de uitstroom uit het Praktijkonderwijs in het schooljaar 2008-2009 beschreven. Allereerst wordt een korte weergave gegeven van de belangrijkste resultaten van de uitstroommeting specifiek voor Pleincollege Praktijkschool Eindhoven. Het is belangrijk om te weten waar de leerlingen van deze school uitstromen om zo de juiste begeleiding in te kunnen zetten.

Figuur 3. Uitstroommonitor Pleincollege Praktijkschool Eindhoven 2007-2008/2008-2009

Veel leerlingen stromen uit naar arbeid, het ROC of ander onderwijs ( 91%) en slechts 9% is werkzoekend of zit thuis. Van de 91% uitstroom gaat 17% van de leerlingen regulier aan het werk, 13% van de leerlingen gaat werken in combinatie met een BBL-opleiding. 40% van de leerlingen stroomt uit naar een reguliere arbeidsplaats met een subsidieregeling of een ondersteuningsvorm. 21% van de leerlingen in 2008 van Pleincollege Praktijkschool Eindhoven start met een ROC opleiding of ander vervolgonderwijs in een BOL-onderwijs vorm. ( Uitstroom monitor 2007-2008/2008-2009 )

Samengevat blijkt uit de theorie het volgende:

De kwaliteit van de stage wordt dan ook niet bepaald door de hoeveelheid van uren die aan de stage werd besteed, maar veeleer door wat er van stage-ervaring tot

leerervaring uitgroeit. Een leerrijke stageplaats is samengesteld uit vele praktische componenten (introductie, zinvolle, lerende situaties, feedback) en geeft de kans voor professionele ontwikkeling (M. Saarikoski & H. Leino-Kilpi, 2002b; S. Troch, 2006 ) Zulke omgevingen laten enerzijds voldoende ruimte voor het zelfstandig exploreren van leertaken, maar bieden tegelijk voldoende systematische begeleiding rekening houdend met individuele mogelijkheden en behoeften van elke leerling.

Men moet de navigatie langzamerhand overlaten aan de leerling. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm zoals het IOP nu toegepast gaat worden.

Sturen en begeleiden van het leerproces is een geïntegreerde taak van de school en

stageplaats en gebeurt door verschillende actoren. (K. Deconinck et al, 2001 ) Dat betekent dat in het begin van een leerproces veel sturing wordt gegeven en dat deze geleidelijk aan, wanneer de stagiair daaraan toe is, meer wordt verwacht en meer ruimte wordt geboden voor zelfsturing door de stagiair. (P.R.J. Simons, 1999)

Dit komt overeen met de begeleidingsfases die Pleincollege Praktijkschool Eindhoven hanteert. Hierin heeft de docent een duidelijke begeleidende rol, maar krijgt de leerling voldoende ruimte voor zelfstandigheid en individuele ontwikkelmogelijkheden. Kan Pleincollege Praktijkschool Eindhoven voor alle leerlingen deze ruimte bieden voor de individuele ontwikkelmogelijkheden van de leerlingen? In de volgende paragraaf leest u hier meer over.

GERELATEERDE DOCUMENTEN