• No results found

GEOCOMmunicatie 24 over het Kwartair, met het uitsterven van de mammoet en de familie van de uitgestorven dodo, wandelende polen, verdwijnende temperatuurdramatiek, een enorme modderstroom, en een nog enormere waterstroom

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "GEOCOMmunicatie 24 over het Kwartair, met het uitsterven van de mammoet en de familie van de uitgestorven dodo, wandelende polen, verdwijnende temperatuurdramatiek, een enorme modderstroom, en een nog enormere waterstroom"

Copied!
5
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

GEOCOMmunicatie 24

over het

Kwartair,

met

het

uitsterven van

de mammoeten de familievan de

uitgestorven dodo,

wandelende

polen,

verdwijnende temperatuurdramatiek,

eenenorme

modderstroom,

en een

nogenormere waterstroom

A.J.+(Tom)

vanLoon*

Inleiding

De laatste mammoeten in

Europa

In

Europa zijn

tal van mammoetresten

gevonden,

maar

dateringen zijn betrekkelijk

schaars. Voor

Oost-Europa geldt

dat innog sterkere mate, maarook in Scandinaviëis het aantal

gedateerde

mammoeten

beperkt

(7

vande 19 vondsten in

Noorwegen;

5vande 30 vond-sten in

Zweden,

7vande 9 vondsten in

Finland,

en 15van de 125 vondsten in

Denemarken).

Voor West-Ruslanden de drie Baltische staten

(Estland,

Letlanden

Litouwen)

geldt

hetzelfde.Het

gevolg

is dat

vrij goed

bekendis hoe

het uitstervenvande mammoet

plaatsvond

omstreeks de

grensPleistoceen/Holoceen in watnu

gebieden zijn

met een

gematigd klimaat,

maardaternog veel witte

plekken

bestaanvoor de

gebieden

waarhet klimaat ookaanhet eindvande laatste

ijstijd

nog

betrekkelijk

onaangenaam was.

Het uitstervenvan een

diersoort,

dus ook dievande

mam-moet,wordt in de

regel gedefinieerd

als het

tijdstip

waarop

het

jongst

bekendefossiele

exemplaar

leefde

(of

beter: stierf). Dat maakt de

dateringen

van mammoetvondsten

De aarde is

mijn

thuis. Voor wie zou dat beter kunnen

opgaandanvoor een

geoloog.

Enzoben ook ikweer

uit-gezworven, zoals diverse WTKG’ersdat vóór

mij

deden. Ik hebeen nieuw thuis

gevonden

in

Spanje,

aande

oost-kust,

maar eenpaarkilometer vanaf de kust zodat ik de toeristenhordes kan

ontlopen,

maarwel kan

genieten

van de

bergen (tegen

een waarvan onshuis staat,met uitzicht

op

zee),

’s Avonds op het terras- ook inde winter!- de

lichtjes

beneden

je

in het dal zien aangaan,endesterren

boven

je

in steeds

grotere getale

zien

oplichten,

het is haast temooiom waarte

zijn.

En haast ooktemooiom

tijd

te

bestedenaande

geologische

literatuur.Toch, temidden vanhet

bij

onshuis vertikaal staandeMesozoïcum,komt soms

(maar

niette

vaak,

en niette

lang!)

het

verlangen

weerop naardat

simpele

Kwartair inons

platte

Neder-land. Vandaar ditmaaleen

aflevering

die

geheel

aanhet

Kwartair

gewijd

is.

(Klein,

1Ö53)

Cepaea silvana silvana

(2)

AFZETTINGEN WTKG23 (4), 2002 79

ookzointeressant. Veel vondsten

blijken

metde hiervoor

gehanteerde

14C-methode niettedateren:ze

zijn

teoud

(d.w.z.

meerdanca.

40.000jaar). Algemeen

wordt

aange-nomendat die vondstenstammen uit het

Vroeg-Weich-selien,

toenhet

landijs

over

Noord-Europa oprukte.

Een tweede groep

dateringen geeft

waardenaan vanrondom

30.000jaar. Sedimentologisch

onderzoekvan

afzettingen

uit deze

tijd (Midden-Weichselien)

gevenaandatertoen in

oostelijk Europa tijdelijk

een

ijsvrij gebied

bestond.

Voor het uitsterven van de mammoetis de derde groep

dateringen

van

belang.

Deze

dateringen wijzen

op een

uit-stervenrondca.10.000

jaar geleden (in

feiteeenpaar

hon-derd

jaar eerder).

Erwasechter één

afwijkende datering;

die betrofeen

slagtand

dieopeen

vindplaats

vanartefacten uit de

Midden-Steentijd

(Mesolithicum)

was gevonden.

Aan de

slagtand

werd

lange tijd

een

gelijke

ouderdom

toe-geschreven (9.780 BP).

Datmomentwerd dan ook

alge-meen

aangehouden

als hetmomentvan uitstervenvande

mammoetin Noord-en

Oost-Europa.

Dat beeld moest la-terworden herzientoen

dateringen

aangaven dat de

slag-tandeenouderdom hadvan meerdan 38.000

jaar:

kenne-lijk

waren de

prehistorische jagers

op deresten van een veel eerder overledenmammoet

gestuit,

enhaddenzede kostbare

slagtanden

meegenomen. Daarmee werd het uit-stervenvande mammoetweer verin de

tijd

teruggewor-pen.

Een

groep Finse enEstse onderzoekers

heeft,

mede van-wegeenkele nieuwe

vondsten,

de bekende gegevens nog eensopeen

rijtje

gezet,in het

bijzonder

voor Estlanden West-Rusland. Ze hebben

daarbij vijf kiezen,

vier stuk-kenvan

slagtanden

en een

botffagment (allemaal

nieuwe vondsten uit

Estland,

maarwelvanverschillende

locaties)

gedateerd.

Zes monstersblekenteoudvoor

datering

met

C-14,

een vande kiezen dateerdevan de ‘bekende’

tijd

van

31.000jaar geleden,

entweekiezenuit centraalEstland

gaveneenouderdomvan 10.000 BP. Daarmee

zijn

dat de

jongste

mammoetresten die bekend

zijn

uit

noordoost-Europa. Waarschijnlijk

vormden de dierenwaarvandeze restanten

afkomstig zijn,

een

geïsoleerde,

laatste groep die de grensPleistoceen/Holoceennognetoverleefde.

Referentie:

3

Dodo

geeft geheim

van taxonomische

posi-tie

prijs

Hij

heefthet zo’n25

miljoen jaar

wetenuitte

hou-den. Vooral omdat

hij

- inieder

geval gedurende

de laatste

miljoenen jaren

van

zijn

bestaan

-geen

natuurlijke

vijanden

had. Toen de mens echter eenmaal

zijn pad

kruiste, washet snelmethem

gedaan:

dedodo,die alleen bekend was van het eiland

Mauritius, ging

zo’n vier-honderd

jaar geleden

ten onderaandenaarvers vlees snak-kende zeevaarders uit

West-Europa.

De dodowas voor heneen

gemakkelijke prooi,

wantniet alleen kon

hij

niet

vliegen,

maarookwas

hij

niet

bang

voor demens. Dat

waseen

gevolg

van

zijn geïsoleerde positie

op het eiland

Mauritius,

datca.7,3

miljoen jaar geleden

ontstond.

Hoeweler

goede beschrijvingen

vandedodobestaan

(zijn

officiëlenaam was

oorspronkelijk

Didus

inseptus

maaris

later veranderd in

Raphus cucullatus),

erdiverse

tekenin-genen

schilderijen

van hem

zijn,

en erzelfs opgezette

exemplaren

bestaan,was

zijn

taxonomische

positie

totvoor kort

onduidelijk.

Dat komt mede door

zijn merkwaardige

uiterlijk,

op basis waarvan

nauwelijks

of helemaalgeen

verwantschap

metandere

vogels

viel aftelezen. Een

der-gelijke

‘vreemde’

morfologie

is

overigens

nietongewoon

voor soorten diezich

lange tijd geïsoleerd

vanverwanten hebbenontwikkeld. In het verledenwasde dodo op

grond

van

nogal

vage

morfologische

criteria, en somsook min ofmeerintuïtief,door onderzoekers

ingedeeld bij

de

loop-vogels (hoewel sommige

onderzoekers eenandere

ver-wantschap

meendente

onderkennen).

Pasvanafomstreeks

1850 raakten veel onderzoekers ervan

overtuigd,

vooral

op basis van

skeletkenmerken,

dat de dodoverwantwas aan de

huidige duivensoorten,

of anders toch tenminste

aan de

duifachtigen.

Onderzoekersvande UniversiteitvanOxford hebbennu,

samenmeteen

collega

vanhet Museumvoor

Natuurlijke

Historie inLonden,de taxonomische

positie

vande dodo weten vast testellen.Zededen dat- hoeanders?- aande

handvan DNA datzeverzamelden uit een bewaard ge-bleven

kop

en een

poot.

De gegevens daarvan

vergeleken

zemethet DNAvan37soorten -deels

uitgestorven

-

dui-ven en

duifachtigen.

Een

dergelijk

onderzoekwasnog niet eerder

uitgevoerd. Op

basis daarvan konden de onderzoe-kers dan ook eensoort stamboommet de ‘meest

waar-schijnlijke verwantschappen’

vaststellen.

Uit het onderzoek

blijkt

dat de dodo inderdaad direct

ver-wantis metdeduiven.

Zijn

meest naasteverwant - voor

zover

bij

ditonderzoekkonworden

vastgesteld

- is helaas

inmiddels ook

uitgestorven;

hetgaat

daarbij

om eenduif

vanhet

naburige

eiland

Rodrigues,

de

Rodrigues

solitaire. Demetde dodomeest verwantenog levende

vogel blijkt

de Nicobarduif

(Caloenas

nicobarica).

Opvallend

is dat

een

vogel

waarvandesnavel wel iets weg heeftvan die van eenklein formaat

dodo,

endie ook

zijn

naam

(

Didun-culus

strigirostris)

ontleentaande

oorspronkelijke

naam

voor de

dodo,

mindernauwmethem isverwant.

Referentie:

6

Polen wandelden

door ijsbedekking

De

afwisseling

van

glacialen

en

interglacialen tijdens

het Pleistoceen had

gevolgen

voor de

omwentelings-snelheidvan de aarde. Net zoals een

pirouette

van een

ijsdanser

snellergaatnaarmate

hij

zich smalleren lan-ger

maakt,

zoneemtde

omwentelingssnelheid

vande aarde toenaarmateer meer massa

bij

de

polen

ziten minder

bij

deevenaar.Omdat

tijdens

de

glacialen

de

ijsbedekkingen

het

grootst

warenin de

poolstreken,

namde draaisnelheid

(3)

vande aardetoendus toe.

Die fluctuaties in de

omwentelingssnelheid

hadden talvan

gevolgen.

Zo kan de

diepe

aardmantel worden beschouwd alseen zeervisceuze vloeistof.

Vanwege

diegrote

viscosi-teit

reageert

het materiaal in de

diepe

mantel

langzaam

op

veranderingen

in de

omwentelingssnelheid (ook

het man-telmateriaalmoest

tijdens

de

glacialen

immers- maardus wel met

vertraging

- een grotere

omwentelingssnelheid

krijgen).

En dat hadweer

gevolgen

voorde

precieze

posi-tievandeaswaaromde aarde draait

(die positie

zou

vol-gensdemeestal

gehanteerde opvattingen

ook

afhankelijk

zijn

vandesprongin de dichtheidvanhet mantelmateriaal op ongeveer670 km

diep,

alsmedevan de dikteen de viscositeitvan de

lithosfeer),

endus voorde

positie

van de

geografische

Noord-en

Zuidpool. Tijdens

het

Pleisto-ceen hebben de Noord- en

Zuidpool

daaromveel meer over het

aardoppervlak gewandeld

danvoor de

ijstijden

het

geval

was.

Hoe verde

polen tijdens

het Pleistoceen

wandelden,

is

niet

precies

nategaan,wantde

verplaatsingen

waren re-latief

gering,

enbovendien

bewegen

de

geografische

po-len

eigenlijk altijd.

Een ander

probleem bij

het vaststellen

van de

afgelegde

weg is dat het Pleistoceenzokort heeft

geduurd

daterheel

weinig mogelijkheden

bestaanomde

positie

vande

polen

op basisvan

paleomagnetische

gege-vens

gedetailleerd

in kaartte

brengen

als functievan de

tijd.

Een extra

moeilijkheid

is dat de

beweging

vande

polen

over het

aardoppervlak afhankelijk

is van diverse

facto-ren (waarvande

belangrijkste

hierboven

zijn genoemd),

maardat de desbetreffende waarden niet

precies

bekend

zijn.

Dat

geldt bijv.

voor de viscositeit van de

binnen-mantel. De

Japanner

Masoa Nakada

(van

de

Kyushu

Uni-versiteit in

Fukuoka)

heeft daarom

berekeningen

uitge-voerd op basisvan verschillendeaannames voor de niet

goed

bekende

parameters.

Eenvan

zijn

verrassende conclusies is

dat,

als wordt

uit-gegaanvande

redelijke veronderstelling

dat de lithosfeer zich

gedraagt

alseenvisco-elastische

massa, de snelheid waarmee de

polen

zich overhet

aardoppervlak

verplaat-sen,vooral

samenhangt

metde viscositeitvande

binnen-mantel,

maar

nauwelijks

of niet - zoals

gewoonlijk

wel wordt aangenomen- vande

dichtheidssprong

in de aard-mantel. Naarmate de lithosfeer dikker

is,

neemtdie snel-heideveneenstoe.

Referentie:

4

‘Dramatische

klimaatomslag’

wellicht min-der dramatisch

Het Pleistoceen heeft tal van min ofmeer

heftige

klimaatfluctuaties

gekend.

Een van de sterkste

om-slagen

vond

volgens analyses

vankoolstof-en

zuurstof-isotopen

uit mariene

organismen plaats

tussen ongeveer

480.000en 380.000

jaar.

De als zeerkoud bekende

Els-ter-ijstijd ging

toenover in het als een

opvallend

warm

interglaciaal

bekend staande Holsteinien. Die overgang van zeerkoudnaar

(relatief)

zeer warmheeft

klimatologen

altijd geïntrigeerd,

want

volgens

de fameuze ‘curve van Milankovitch’

(waarin

de astronomischeparameters

zijn

samengevat

die de

afwisseling

vankoudeen warme

tij-den onder invloedvande

ontvangen

hoeveelheid

zonne-straling verklaren)

zou erhelemaal niet zo’n dramatische

omslag

moeten hebben

plaatsgevonden.

De vraag is

natuurlijk

of de indirect

bepaalde

sterke

kli-maatomslag werkelijk

heeft

plaatsgevonden,

ofdater

niet-representatieve

monsters

zijn

genomenvoor de

isoto-penbepaling,

of daterwellichtverkeerde

metingen zijn

gedaan,

of dat de gegevens verkeerd

zijn geïnterpreteerd.

Onderzoekvan eenteamvan Russische enAmerikaanse

aardwetenschappers

lijkt

erop te

wijzen

dat de

omslag

minderdramatisch isgeweestdan totnutoewerd

aange-nomen.

De onderzoekers baseren hun conclusie opeen

analyse

van

skeletjes

uit bodemmonstersvan het Baikal-meer in Siberië. In datmeerhebbenzeboorkemen genomen die

volgens

heneenniet merkbaaronderbroken

geschiedenis

representerenvan ongeveer580.000-380.000

jaar

gele-den. In de boorkemen troffen ze deresten van talvan

temperatuurgevoelige

organismen

aan, in het

bijzonder

diatomeeën

(kiezelwieren). Op

basis van de diatomeeën

concluderenze dat het

temperatuurverschil

tussen het ElsterienenHolsteinienhelemaalnietzogrootwas,

min-der

uitgesproken

zelfs dan de

temperatuurfluctuaties

die binnen de

cyclus

van

Saalien-Eemien-Weichselien-Holo-ceen

(130.000-10.000 jaar geleden optrad).

Deze

bevinding

is van

belang

omdat de sedimentenvan het Baikal-meer

algemeen

worden beschouwd als zeer

belangrijk.

Hetgaatomdemeest

uitgebreide

sedimentaire voorkomens uit het continentale binnenland diewe ken-nen,enbovendien

geeft

de

kennelijk

ononderbroken sedi-mentaire

opeenvolging

veel minder kans

op foute

inter-pretaties

danmonsters dievan verschillende

plekken

op aarde op deeenof andere- indirecte-

wijze

metelkaar

gecorreleerd

worden.

De vraag

rijst

daaromwaaromhetnu

verkregen

beeldzo

afwijkt

vanheteerderbestaande

beeld,

dat

grote

tempera-tuurveranderingen

interpreteerde

opbasis van

isotopen-verhoudingen

die lekente

wijzen

opzeergrote wisselin-gen in de hoeveelheid

landijs.

Die

veranderingen

in de

isotopenverhoudingen zijn

diverse malen

bevestigd,

enhet

lijkt

dan ook

onwaarschijnlijk

dat

daarbij

meetfouten

zijn

gemaakt.

De

interpretatie

daarvan met

betrekking

tot de hoeveelheid

landijs lijkt

echter welvoor discussie vatbaar. Er

zijn bijv. aanwijzingen

dat die veranderende

isotopen-verhoudingen

ookeen

gevolg

kunnen

zijn

van

tempera-tuurvariatiesvanhet oceanische

dieptewater.

De diatomeeënuit hetBaikal-meer

lijken

erin ieder ge-val op te

wijzen

dat deMidden-Pleistocene

ijstijden

in Siberië nietzo

uitgebreid

en zokoudwarenals de Laat-Pleistocene

ijstijden.

(4)

81 AFZETTINGEN WTKG 23(4), 2002

Een modderstroomvan 10 km³

Op vulkaanhellingen

komen vaak modderstromen

voor. Vulkanische

uitbarstingen brengen namelijk

veel

deeltjes

in de atmosfeer die als condensatie-kemen

fungeren,

zodat een

uitbarsting

vaakmet

heftige

regenval

gepaard

gaat.

Op

de

hellingen

van de vulkaan

dringt

hetregenwater

diep

in deverse asdoor,waardoor een

waterverzadigde

massa ontstaat

die, bij

een

aardbe-ving

die met de

uitbarsting gepaard gaat (of

doordatde

hellingen

testeil wordendoor nieuwe

as-afzettingen),

van de

helling

kan afstromen. Een

dergelijke

vulkanische modderstroom

(lahar)

kan dramatische

gevolgen

hebben; in 79n.Chr.verwoesttezo’n lahar de Romeinse stad

Her-culaneum,

na een

uitbarsting

vande Vesuvius.

In het iets verdere verleden moetenernogveel

grotere

lahars

zijn opgetreden.

Twee Mexicaanse

aardwetenschap-penhebben onderzochtwater18.500

jaar geleden

gebeur-de op gebeur-de

oostelijke helling

vande vulkaan Nevado de Coli-ma.Die vulkaanstortte in

elkaar,

waarna een

afglijding

ontstondwaarvan de

uitlopers

de Stille Zuidzee bereik-ten, 120 km

verderop.

Dat

gebeurde

in een

opeenvolging

van processen. Eerst ontstonder een massa

gesteente-blokken die zo’n20 km alseensoortsteenlawine

langs

de

helling

naarbenedentuimelden. Toenkruiste hun baan de

loop

van een

rivier,

de

Naranjo.

Die rivier

liep

ter

plaatse

langs

eenrugvanresistentekalksteen uit het

Krijt,

deCerro

la Carbonera. Door die barrière werd de steenlawine

ge-dwongen

om te

buigen,

en de

loop

van de rivier verder naarbenedente

vervolgen.

Dat deed desteenmassavoor

nogeenszo’n25

km,

voordat

hij

-als

gevolg

van eenveel minder steile

helling,

in het rivierdaltot rustkwam. In dat dal vormde desteenmassazelf ookweer een bar-rière. Het

mengsel

vangrote

blokken,

zanden

fijne

deel-tjes

was voorhet rivierwater

ondoordringbaar,

zodat zich achter de

natuurlijke

dameen meer

begon

tevormen.Dat meer,waarinook

typische meer-afzettingen

werden

ge-vormd,

bevattena

verloop

van

tijd

ongeveereenkubieke kilometerwater.Toenwashet

waterpeil

inmiddelszover

gestegen

dat het water

plaatselijk

overde damvan

puin

begon

testromen,

waarbij

sneleen

diepe doorgang

werd

uitgeschuurd. Op

het

hoogtepunt

vande

leegloop

vanhet meer

(wat

al snel

plaatsvond)

moetongeveer

3,5 miljoen

kubieke meter water per seconde uit hetmeer

zijn

ge-stroomd.Dieenormekolkendewatermassanamookweer allerleistenenenkleinere

deeltjes

mee, waardooreensoort modderstroomontstond.Ook die

volgde

de

bedding

van de

Naranjo

verder

stroomafwaarts, waarbij

steeds meer materiaal uit de

ondergrond

en van de

zijkanten

werd

meegenomen.Daardoor

verzesvoudigde

het volumevan de modderstroom zich

geleidelijk

tot ongeveer 10 km3.

Die enorme,verwoestendemassakwamniettot rust voor-dat de

monding

vande rivierwasbereikt.

Referentie

1

Smeltwater alseen zondvloed

In de laatste

jaren zijn

ersteedsmeer

duidelijke

aan-wijzingen gevonden

dat het klimaat op aarde

gedu-rendede

afwisseling

van

ijstijden

en

tussenijstijden

(met

ook daarinweertalloze

temperatuurfluctuaties)

een sterke

wisselwerking

vertoondemethet

patroon

van zee-stromen, dat op

zijn

beurtweerwerd beïnvloed door

ver-anderingen

in

zoutgehalte.

Dat

zoutgehalte

werd onder meerbeïnvloeddoorde afvoervanzoetwaternaarzee, dus

ook doorde mate waarin waterop hetland werd

opgesla-gen in devormvan

ijs,

ofwaarin

juist ijs

afsmoltom via smeltwaterstromen alszoetwaterinzeeterechttekomen. De

grootste ijskap gedurende

de laatste

ijstijd besloeg

Noord-Amerika,

endeafvoervansmeltwatervandeze

ijs-kap blijkt grote

invloedtehebben

gehad

ophet

zoutgehalte

in deoceanen.

Bij

het afsmelten verdweener

namelijk

smeltwatervia de

Mississippi

naarde Golfvan

Mexico,

via de St. Lawrenceende Hudsonnaarhet

noordelijke

deel

vandeAtlantische

Oceaan,

via deMackenzie naarde

Noordelijke Ijszee,

envia de Hudson Straatnaarde Labra-dorzee. De

gezamenlijke

hoeveelheid smeltwater die via deze rivieren dezeebereikte

bedroeg

gemiddeld

zo’n

100.000m3

perseconde,

waarbij hoge

afvoeren ongeveer tweemaal zoveelwaterinzee dedenstromenals

geringe

afvoeren.

Erwas

hierbij

echter

weinig regelmaat

in het

afwaterings-patroonteontdekken. Doordat het

ijs

naar vorenschoofen zichweer

terugtrok,

via steeds anderevormen vanhet

ijs-front,waren de hoeveelhedensmeltwater die via de voor-noemde riviereneen

bepaalde

zee

bereikten,

aansterke

wisselingen onderhevig.

Datwasechternogniet alles: het

oprukkende ijs

walstevaakoverde

laaggelegen gebieden

heen waarinzich,

bij

minderver

vooruitgeschoven ijs,

gro-te

glaciale

merenontwikkelden

(zoals

Lake

Agassiz).

Dat wateruit diemerenkon dan nietmeergewoonafwateren.

Trok het

ijs

zich laterweerterug,dan startte ook de

afwate-ring

vanuit dezemerenweer, vaak op eencatastrofale

wijze.

Dat kon

gedurende bepaalde tijden

een

verdrievou-diging (en gedurende

korte

tijden

zelfs een

vervijfvou-diging) opleveren

van hetsmeltwater dat inzee

terecht-kwam.

Dergelijke

catastrofalestromenmoeten het

zoutge-halte in dezeesterk beïnvloed hebben. Gedurende de

Jonge

Dryas,

aanhet eindevande laatste

ijstijd,

vonden zulke ca-tastrofalestromen

plaats

doordatde

temperatuur

in luttele

jaren

enkele

graden steeg,

waardoorenormehoeveelheden

ijs

afsmolten. Soms kwam het

grootste

deelvandatwater terechtin de Golfvan

Mexico,

somsin de

noordelijke

At-lantischeOceaan.

Er komen steedsmeer

aanwijzingen

dat

temperatuur-stijgingen

in de

ijstijden gepaard zijn

gegaanmet

wisselin-genvanhet

zoutgehalte

in zee,enmethet

circulatiepatroon

van dezeestromen.Het is nog erg

onduidelijk

hoe al die factoren

precies

metelkaar

samenhangen,

enhoezeelkaar

precies

hebbenbeïnvloed.Het zieterechter steedsmeer naaruit dateenmaal door afsmeltend

ijs

in

gang

gezette

(5)

invloed hadden op versneld afsmeltenvan nogmeer

ijs.

Snel afsmelten leidde dus in feitetotinstabiele

ijskappen.

Dat verklaart wellichtwaarom

temperatuurfluctuaties

ge-durendehet Pleistoceen vaak veel sneller

plaatsvonden

dan

op basisvande

huidige

klimaatmodellen isteverklaren.

Referentie:

2

Geraadpleegdeliteratuur

1

Capra,

L &

Mad, J.L.,

2002. The cohesive

Naranjo

debris-flow

deposit (10

km3

);

adam breakout flow de-rived from the Pleistocene debris-avalanche

deposit

of Nevado de Colima Volcano

(México).

Journalof

Vol-canology

and Geothermal Research

117,

p.213-235. 2 Colman, S.M.,2002. A fresh lookat

glacial

floods.

Science

296,

p. 1251-1252.

3

Löugas,

L.,

Ukkonen,

P. &

Hungner, H.,

2002.

Daling

the extinction of

European

mammoths:newevidence from Estonia.

Quatemary

Science Reviews

21,

p. 1347-1354.

4

Nakada, M.,

2002. Polar wander caused

by

the

Qua-temary

glacial cycles

and fluid Love number. earth and

Planetary

Science Letters200,p. 159-166.

5

Prokopenko, A.A., Williams, D.F., Kuzmin, M.I.,

Karabanov, E.B., Khursevich,

G.K. &

Peck,

J.A.,2002. Muted climate variations in Continental Siberia

during

the mid-Pleistocene

epoch.

Nature

418,

p. 65-68. 6

Shapiro, B., Sibthorpe, D., Rambaut,

A.,

Austin, J.,

Wragg,

G.M.,

Bininda-Emonds, O.R.P., Lee,

P.L.M. &

Cooper,

A.,2002.

Flight

of the dodo. Science

295,

p. 1683.

*Werk-adresvandeauteur: Geocom

B.V.,

Postbus

336,

6860 AH

Oosterheek,

e-mail:tom.van.loon@wxs.nl

Nieuw

privé-adres:

Volle del Portet1 7

bajo

E-03726 Benitachell

(Alicante)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

– het verschil tussen percelen met lage en hoge opbrengsten is groot (5 ton ds/ha per jaar); – in 2003 levert het perceel met intensieve beweiding en 1 keer maaien de

De gesprekstechniek is natuurlijk enkel een leidraad. De vrijwilliger mag hieraan zijn eigen draai geven. Wanneer de vrijwilliger bijvoorbeeld verschillende huisbezoeken wil

Although it is possible to estimate the number of true positives and negatives and the number of false positives and negatives for every rejection level using microarray data

Het onderzoek van Filip Dewallens naar het statuut van de ziekenhuisarts kon niet op een beter moment komen. Het statuut bestaat nu bijna 30 jaar, maar grondig juridisch onderzoek

Method Result type Parameter type Belongs to class To be used by object. getNrOfEggsHatched () none

c) When calculating the average, type cast the variable for the total number of eggs found to a double (a decimal value).. d) Test your method. Pay careful attention to eggs in

Dat gedrag vervulde de ouden met grote zorg: zij vonden juist dat Cyrano zich moest ontwikkelen tot een ‘goeie’ club, die een springplank kon zijn voor de carriere..

financiële middelen te zoeken om op de kortst mogelijke termijn barakken voor de militairen te bouwen. Men wist uit het verleden dat huisvesting bij de burgers snel tot onrust