GEOCOMmunicatie 24
over het
Kwartair,
methet
uitsterven vande mammoeten de familievan de
uitgestorven dodo,
wandelendepolen,
verdwijnende temperatuurdramatiek,
eenenormemodderstroom,
en eennogenormere waterstroom
A.J.+(Tom)
vanLoon*Inleiding
De laatste mammoeten in
Europa
In
Europa zijn
tal van mammoetrestengevonden,
maardateringen zijn betrekkelijk
schaars. VoorOost-Europa geldt
dat innog sterkere mate, maarook in Scandinaviëis het aantalgedateerde
mammoetenbeperkt
(7
vande 19 vondsten inNoorwegen;
5vande 30 vond-sten inZweden,
7vande 9 vondsten inFinland,
en 15van de 125 vondsten inDenemarken).
Voor West-Ruslanden de drie Baltische staten(Estland,
LetlandenLitouwen)
geldt
hetzelfde.Hetgevolg
is datvrij goed
bekendis hoehet uitstervenvande mammoet
plaatsvond
omstreeks degrensPleistoceen/Holoceen in watnu
gebieden zijn
met eengematigd klimaat,
maardaternog veel witteplekken
bestaanvoor de
gebieden
waarhet klimaat ookaanhet eindvande laatsteijstijd
nog
betrekkelijk
onaangenaam was.Het uitstervenvan een
diersoort,
dus ook dievandemam-moet,wordt in de
regel gedefinieerd
als hettijdstip
waarop
het
jongst
bekendefossieleexemplaar
leefde(of
beter: stierf). Dat maakt dedateringen
van mammoetvondstenDe aarde is
mijn
thuis. Voor wie zou dat beter kunnenopgaandanvoor een
geoloog.
Enzoben ook ikweeruit-gezworven, zoals diverse WTKG’ersdat vóór
mij
deden. Ik hebeen nieuw thuisgevonden
inSpanje,
aandeoost-kust,
maar eenpaarkilometer vanaf de kust zodat ik de toeristenhordes kanontlopen,
maarwel kangenieten
van debergen (tegen
een waarvan onshuis staat,met uitzichtop
zee),
’s Avonds op het terras- ook inde winter!- delichtjes
benedenje
in het dal zien aangaan,endesterrenboven
je
in steedsgrotere getale
zienoplichten,
het is haast temooiom waartezijn.
En haast ooktemooiomtijd
tebestedenaande
geologische
literatuur.Toch, temidden vanhetbij
onshuis vertikaal staandeMesozoïcum,komt soms(maar
niettevaak,
en niettelang!)
hetverlangen
weerop naardat
simpele
Kwartair inonsplatte
Neder-land. Vandaar ditmaaleen
aflevering
diegeheel
aanhetKwartair
gewijd
is.(Klein,
1Ö53)
Cepaea silvana silvana
AFZETTINGEN WTKG23 (4), 2002 79
ookzointeressant. Veel vondsten
blijken
metde hiervoorgehanteerde
14C-methode niettedateren:zezijn
teoud(d.w.z.
meerdanca.40.000jaar). Algemeen
wordtaange-nomendat die vondstenstammen uit het
Vroeg-Weich-selien,
toenhetlandijs
overNoord-Europa oprukte.
Een tweede groepdateringen geeft
waardenaan vanrondom30.000jaar. Sedimentologisch
onderzoekvanafzettingen
uit deze
tijd (Midden-Weichselien)
gevenaandatertoen inoostelijk Europa tijdelijk
eenijsvrij gebied
bestond.Voor het uitsterven van de mammoetis de derde groep
dateringen
vanbelang.
Dezedateringen wijzen
op eenuit-stervenrondca.10.000
jaar geleden (in
feiteeenpaarhon-derd
jaar eerder).
Erwasechter éénafwijkende datering;
die betrofeen
slagtand
dieopeenvindplaats
vanartefacten uit deMidden-Steentijd
(Mesolithicum)
was gevonden.Aan de
slagtand
werdlange tijd
eengelijke
ouderdomtoe-geschreven (9.780 BP).
Datmomentwerd dan ookalge-meen
aangehouden
als hetmomentvan uitstervenvandemammoetin Noord-en
Oost-Europa.
Dat beeld moest la-terworden herzientoendateringen
aangaven dat deslag-tandeenouderdom hadvan meerdan 38.000
jaar:
kenne-lijk
waren deprehistorische jagers
op deresten van een veel eerder overledenmammoetgestuit,
enhaddenzede kostbareslagtanden
meegenomen. Daarmee werd het uit-stervenvande mammoetweer verin detijd
teruggewor-pen.Een
groep Finse enEstse onderzoekers
heeft,
mede van-wegeenkele nieuwevondsten,
de bekende gegevens nog eensopeenrijtje
gezet,in hetbijzonder
voor Estlanden West-Rusland. Ze hebbendaarbij vijf kiezen,
vier stuk-kenvanslagtanden
en eenbotffagment (allemaal
nieuwe vondsten uitEstland,
maarwelvanverschillendelocaties)
gedateerd.
Zes monstersblekenteoudvoordatering
metC-14,
een vande kiezen dateerdevan de ‘bekende’tijd
van
31.000jaar geleden,
entweekiezenuit centraalEstlandgaveneenouderdomvan 10.000 BP. Daarmee
zijn
dat dejongste
mammoetresten die bekendzijn
uitnoordoost-Europa. Waarschijnlijk
vormden de dierenwaarvandeze restantenafkomstig zijn,
eengeïsoleerde,
laatste groep die de grensPleistoceen/Holoceennognetoverleefde.Referentie:
3Dodo
geeft geheim
van taxonomische posi-tieprijs
Hij
heefthet zo’n25miljoen jaar
wetenuittehou-den. Vooral omdat
hij
- iniedergeval gedurende
de laatstemiljoenen jaren
vanzijn
bestaan-geen
natuurlijke
vijanden
had. Toen de mens echter eenmaalzijn pad
kruiste, washet snelmethemgedaan:
dedodo,die alleen bekend was van het eilandMauritius, ging
zo’n vier-honderdjaar geleden
ten onderaandenaarvers vlees snak-kende zeevaarders uitWest-Europa.
De dodowas voor heneengemakkelijke prooi,
wantniet alleen konhij
nietvliegen,
maarookwashij
nietbang
voor demens. Datwaseen
gevolg
vanzijn geïsoleerde positie
op het eilandMauritius,
datca.7,3miljoen jaar geleden
ontstond.Hoeweler
goede beschrijvingen
vandedodobestaan(zijn
officiëlenaam wasoorspronkelijk
Didusinseptus
maarislater veranderd in
Raphus cucullatus),
erdiversetekenin-genen
schilderijen
van hemzijn,
en erzelfs opgezetteexemplaren
bestaan,waszijn
taxonomischepositie
totvoor kortonduidelijk.
Dat komt mede doorzijn merkwaardige
uiterlijk,
op basis waarvannauwelijks
of helemaalgeenverwantschap
metanderevogels
viel aftelezen. Eender-gelijke
‘vreemde’morfologie
isoverigens
nietongewoonvoor soorten diezich
lange tijd geïsoleerd
vanverwanten hebbenontwikkeld. In het verledenwasde dodo opgrond
van
nogal
vagemorfologische
criteria, en somsook min ofmeerintuïtief,door onderzoekersingedeeld bij
deloop-vogels (hoewel sommige
onderzoekers eenanderever-wantschap
meendenteonderkennen).
Pasvanafomstreeks1850 raakten veel onderzoekers ervan
overtuigd,
vooralop basis van
skeletkenmerken,
dat de dodoverwantwas aan dehuidige duivensoorten,
of anders toch tenminsteaan de
duifachtigen.
Onderzoekersvande UniversiteitvanOxford hebbennu,
samenmeteen
collega
vanhet MuseumvoorNatuurlijke
Historie inLonden,de taxonomische
positie
vande dodo weten vast testellen.Zededen dat- hoeanders?- aandehandvan DNA datzeverzamelden uit een bewaard ge-bleven
kop
en eenpoot.
De gegevens daarvanvergeleken
zemethet DNAvan37soorten -deels
uitgestorven
-dui-ven en
duifachtigen.
Eendergelijk
onderzoekwasnog niet eerderuitgevoerd. Op
basis daarvan konden de onderzoe-kers dan ook eensoort stamboommet de ‘meestwaar-schijnlijke verwantschappen’
vaststellen.Uit het onderzoek
blijkt
dat de dodo inderdaad directver-wantis metdeduiven.
Zijn
meest naasteverwant - voorzover
bij
ditonderzoekkonwordenvastgesteld
- is helaasinmiddels ook
uitgestorven;
hetgaatdaarbij
om eenduifvanhet
naburige
eilandRodrigues,
deRodrigues
solitaire. Demetde dodomeest verwantenog levendevogel blijkt
de Nicobarduif
(Caloenas
nicobarica).
Opvallend
is dateen
vogel
waarvandesnavel wel iets weg heeftvan die van eenklein formaatdodo,
endie ookzijn
naam(
Didun-culusstrigirostris)
ontleentaandeoorspronkelijke
naamvoor de
dodo,
mindernauwmethem isverwant.Referentie:
6Polen wandelden
door ijsbedekking
De
afwisseling
vanglacialen
eninterglacialen tijdens
het Pleistoceen had
gevolgen
voor deomwentelings-snelheidvan de aarde. Net zoals een
pirouette
van eenijsdanser
snellergaatnaarmatehij
zich smalleren lan-germaakt,
zoneemtdeomwentelingssnelheid
vande aarde toenaarmateer meer massabij
depolen
ziten minderbij
deevenaar.Omdat
tijdens
deglacialen
deijsbedekkingen
hetgrootst
warenin depoolstreken,
namde draaisnelheidvande aardetoendus toe.
Die fluctuaties in de
omwentelingssnelheid
hadden talvangevolgen.
Zo kan dediepe
aardmantel worden beschouwd alseen zeervisceuze vloeistof.Vanwege
diegroteviscosi-teit
reageert
het materiaal in dediepe
mantellangzaam
opveranderingen
in deomwentelingssnelheid (ook
het man-telmateriaalmoesttijdens
deglacialen
immers- maardus wel metvertraging
- een grotereomwentelingssnelheid
krijgen).
En dat hadweergevolgen
voordeprecieze
posi-tievandeaswaaromde aarde draait(die positie
zouvol-gensdemeestal
gehanteerde opvattingen
ookafhankelijk
zijn
vandesprongin de dichtheidvanhet mantelmateriaal op ongeveer670 kmdiep,
alsmedevan de dikteen de viscositeitvan delithosfeer),
endus voordepositie
van degeografische
Noord-enZuidpool. Tijdens
hetPleisto-ceen hebben de Noord- en
Zuidpool
daaromveel meer over hetaardoppervlak gewandeld
danvoor deijstijden
het
geval
was.Hoe verde
polen tijdens
het Pleistoceenwandelden,
isniet
precies
nategaan,wantdeverplaatsingen
waren re-latiefgering,
enbovendienbewegen
degeografische
po-leneigenlijk altijd.
Een anderprobleem bij
het vaststellenvan de
afgelegde
weg is dat het Pleistoceenzokort heeftgeduurd
daterheelweinig mogelijkheden
bestaanomdepositie
vandepolen
op basisvanpaleomagnetische
gege-vensgedetailleerd
in kaarttebrengen
als functievan detijd.
Een extramoeilijkheid
is dat debeweging
vandepolen
over hetaardoppervlak afhankelijk
is van diversefacto-ren (waarvande
belangrijkste
hierbovenzijn genoemd),
maardat de desbetreffende waarden nietprecies
bekendzijn.
Datgeldt bijv.
voor de viscositeit van debinnen-mantel. De
Japanner
Masoa Nakada(van
deKyushu
Uni-versiteit inFukuoka)
heeft daaromberekeningen
uitge-voerd op basisvan verschillendeaannames voor de niet
goed
bekendeparameters.
Eenvan
zijn
verrassende conclusies isdat,
als wordtuit-gegaanvande
redelijke veronderstelling
dat de lithosfeer zichgedraagt
alseenvisco-elastischemassa, de snelheid waarmee de
polen
zich overhetaardoppervlak
verplaat-sen,vooral
samenhangt
metde viscositeitvandebinnen-mantel,
maarnauwelijks
of niet - zoalsgewoonlijk
wel wordt aangenomen- vandedichtheidssprong
in de aard-mantel. Naarmate de lithosfeer dikkeris,
neemtdie snel-heideveneenstoe.Referentie:
4‘Dramatische
klimaatomslag’
wellicht min-der dramatischHet Pleistoceen heeft tal van min ofmeer
heftige
klimaatfluctuatiesgekend.
Een van de sterksteom-slagen
vondvolgens analyses
vankoolstof-enzuurstof-isotopen
uit marieneorganismen plaats
tussen ongeveer480.000en 380.000
jaar.
De als zeerkoud bekendeEls-ter-ijstijd ging
toenover in het als eenopvallend
warminterglaciaal
bekend staande Holsteinien. Die overgang van zeerkoudnaar(relatief)
zeer warmheeftklimatologen
altijd geïntrigeerd,
wantvolgens
de fameuze ‘curve van Milankovitch’(waarin
de astronomischeparameterszijn
samengevat
die deafwisseling
vankoudeen warmetij-den onder invloedvande
ontvangen
hoeveelheidzonne-straling verklaren)
zou erhelemaal niet zo’n dramatischeomslag
moeten hebbenplaatsgevonden.
De vraag is
natuurlijk
of de indirectbepaalde
sterkekli-maatomslag werkelijk
heeftplaatsgevonden,
ofdaterniet-representatieve
monsterszijn
genomenvoor deisoto-penbepaling,
of daterwellichtverkeerdemetingen zijn
gedaan,
of dat de gegevens verkeerdzijn geïnterpreteerd.
Onderzoekvan eenteamvan Russische enAmerikaanse
aardwetenschappers
lijkt
erop tewijzen
dat deomslag
minderdramatisch isgeweestdan totnutoewerd
aange-nomen.
De onderzoekers baseren hun conclusie opeen
analyse
vanskeletjes
uit bodemmonstersvan het Baikal-meer in Siberië. In datmeerhebbenzeboorkemen genomen dievolgens
heneenniet merkbaaronderbrokengeschiedenis
representerenvan ongeveer580.000-380.000
jaar
gele-den. In de boorkemen troffen ze deresten van talvan
temperatuurgevoelige
organismen
aan, in hetbijzonder
diatomeeën(kiezelwieren). Op
basis van de diatomeeënconcluderenze dat het
temperatuurverschil
tussen het ElsterienenHolsteinienhelemaalnietzogrootwas,min-der
uitgesproken
zelfs dan detemperatuurfluctuaties
die binnen decyclus
vanSaalien-Eemien-Weichselien-Holo-ceen
(130.000-10.000 jaar geleden optrad).
Deze
bevinding
is vanbelang
omdat de sedimentenvan het Baikal-meeralgemeen
worden beschouwd als zeerbelangrijk.
Hetgaatomdemeestuitgebreide
sedimentaire voorkomens uit het continentale binnenland diewe ken-nen,enbovendiengeeft
dekennelijk
ononderbroken sedi-mentaireopeenvolging
veel minder kansop foute
inter-pretaties
danmonsters dievan verschillendeplekken
op aarde op deeenof andere- indirecte-wijze
metelkaargecorreleerd
worden.De vraag
rijst
daaromwaaromhetnuverkregen
beeldzoafwijkt
vanheteerderbestaandebeeld,
datgrote
tempera-tuurveranderingen
interpreteerde
opbasis vanisotopen-verhoudingen
die lekentewijzen
opzeergrote wisselin-gen in de hoeveelheidlandijs.
Dieveranderingen
in deisotopenverhoudingen zijn
diverse malenbevestigd,
enhetlijkt
dan ookonwaarschijnlijk
datdaarbij
meetfoutenzijn
gemaakt.
Deinterpretatie
daarvan metbetrekking
tot de hoeveelheidlandijs lijkt
echter welvoor discussie vatbaar. Erzijn bijv. aanwijzingen
dat die veranderendeisotopen-verhoudingen
ookeengevolg
kunnenzijn
vantempera-tuurvariatiesvanhet oceanische
dieptewater.
De diatomeeënuit hetBaikal-meer
lijken
erin ieder ge-val op tewijzen
dat deMidden-Pleistoceneijstijden
in Siberië nietzouitgebreid
en zokoudwarenals de Laat-Pleistoceneijstijden.
81 AFZETTINGEN WTKG 23(4), 2002
Een modderstroomvan 10 km³
Op vulkaanhellingen
komen vaak modderstromenvoor. Vulkanische
uitbarstingen brengen namelijk
veeldeeltjes
in de atmosfeer die als condensatie-kemenfungeren,
zodat eenuitbarsting
vaakmetheftige
regenval
gepaard
gaat.Op
dehellingen
van de vulkaandringt
hetregenwaterdiep
in deverse asdoor,waardoor eenwaterverzadigde
massa ontstaatdie, bij
eenaardbe-ving
die met deuitbarsting gepaard gaat (of
doordatdehellingen
testeil wordendoor nieuweas-afzettingen),
van dehelling
kan afstromen. Eendergelijke
vulkanische modderstroom(lahar)
kan dramatischegevolgen
hebben; in 79n.Chr.verwoesttezo’n lahar de Romeinse stadHer-culaneum,
na eenuitbarsting
vande Vesuvius.In het iets verdere verleden moetenernogveel
grotere
lahars
zijn opgetreden.
Twee Mexicaanseaardwetenschap-penhebben onderzochtwater18.500
jaar geleden
gebeur-de op gebeur-deoostelijke helling
vande vulkaan Nevado de Coli-ma.Die vulkaanstortte inelkaar,
waarna eenafglijding
ontstondwaarvan deuitlopers
de Stille Zuidzee bereik-ten, 120 kmverderop.
Datgebeurde
in eenopeenvolging
van processen. Eerst ontstonder een massagesteente-blokken die zo’n20 km alseensoortsteenlawine
langs
dehelling
naarbenedentuimelden. Toenkruiste hun baan deloop
van eenrivier,
deNaranjo.
Die rivierliep
terplaatse
langs
eenrugvanresistentekalksteen uit hetKrijt,
deCerrola Carbonera. Door die barrière werd de steenlawine
ge-dwongen
om tebuigen,
en deloop
van de rivier verder naarbenedentevervolgen.
Dat deed desteenmassavoornogeenszo’n25
km,
voordathij
-alsgevolg
van eenveel minder steilehelling,
in het rivierdaltot rustkwam. In dat dal vormde desteenmassazelf ookweer een bar-rière. Hetmengsel
vangroteblokken,
zandenfijne
deel-tjes
was voorhet rivierwaterondoordringbaar,
zodat zich achter denatuurlijke
dameen meerbegon
tevormen.Dat meer,waarinooktypische meer-afzettingen
werdenge-vormd,
bevattenaverloop
vantijd
ongeveereenkubieke kilometerwater.Toenwashetwaterpeil
inmiddelszovergestegen
dat het waterplaatselijk
overde damvanpuin
begon
testromen,waarbij
sneleendiepe doorgang
werduitgeschuurd. Op
hethoogtepunt
vandeleegloop
vanhet meer(wat
al snelplaatsvond)
moetongeveer3,5 miljoen
kubieke meter water per seconde uit hetmeerzijn
ge-stroomd.Dieenormekolkendewatermassanamookweer allerleistenenenkleinere
deeltjes
mee, waardooreensoort modderstroomontstond.Ook dievolgde
debedding
van deNaranjo
verderstroomafwaarts, waarbij
steeds meer materiaal uit deondergrond
en van dezijkanten
werdmeegenomen.Daardoor
verzesvoudigde
het volumevan de modderstroom zichgeleidelijk
tot ongeveer 10 km3.Die enorme,verwoestendemassakwamniettot rust voor-dat de
monding
vande rivierwasbereikt.Referentie
1Smeltwater alseen zondvloed
In de laatste
jaren zijn
ersteedsmeerduidelijke
aan-wijzingen gevonden
dat het klimaat op aarde gedu-rendedeafwisseling
vanijstijden
entussenijstijden
(met
ook daarinweertallozetemperatuurfluctuaties)
een sterkewisselwerking
vertoondemethetpatroon
van zee-stromen, dat opzijn
beurtweerwerd beïnvloed doorver-anderingen
inzoutgehalte.
Datzoutgehalte
werd onder meerbeïnvloeddoorde afvoervanzoetwaternaarzee, dusook doorde mate waarin waterop hetland werd
opgesla-gen in devormvan
ijs,
ofwaarinjuist ijs
afsmoltom via smeltwaterstromen alszoetwaterinzeeterechttekomen. Degrootste ijskap gedurende
de laatsteijstijd besloeg
Noord-Amerika,
endeafvoervansmeltwatervandezeijs-kap blijkt grote
invloedtehebbengehad
ophetzoutgehalte
in deoceanen.
Bij
het afsmelten verdweenernamelijk
smeltwatervia de
Mississippi
naarde GolfvanMexico,
via de St. Lawrenceende Hudsonnaarhetnoordelijke
deelvandeAtlantische
Oceaan,
via deMackenzie naardeNoordelijke Ijszee,
envia de Hudson Straatnaarde Labra-dorzee. Degezamenlijke
hoeveelheid smeltwater die via deze rivieren dezeebereiktebedroeg
gemiddeld
zo’n100.000m3
perseconde,
waarbij hoge
afvoeren ongeveer tweemaal zoveelwaterinzee dedenstromenalsgeringe
afvoeren.Erwas
hierbij
echterweinig regelmaat
in hetafwaterings-patroonteontdekken. Doordat het
ijs
naar vorenschoofen zichweerterugtrok,
via steeds anderevormen vanhet ijs-front,waren de hoeveelhedensmeltwater die via de voor-noemde riviereneenbepaalde
zeebereikten,
aansterkewisselingen onderhevig.
Datwasechternogniet alles: hetoprukkende ijs
walstevaakoverdelaaggelegen gebieden
heen waarinzich,bij
mindervervooruitgeschoven ijs,
gro-teglaciale
merenontwikkelden(zoals
LakeAgassiz).
Dat wateruit diemerenkon dan nietmeergewoonafwateren.Trok het
ijs
zich laterweerterug,dan startte ook deafwate-ring
vanuit dezemerenweer, vaak op eencatastrofalewijze.
Dat kongedurende bepaalde tijden
eenverdrievou-diging (en gedurende
kortetijden
zelfs eenvervijfvou-diging) opleveren
van hetsmeltwater dat inzeeterecht-kwam.
Dergelijke
catastrofalestromenmoeten hetzoutge-halte in dezeesterk beïnvloed hebben. Gedurende de
Jonge
Dryas,
aanhet eindevande laatsteijstijd,
vonden zulke ca-tastrofalestromenplaats
doordatdetemperatuur
in luttelejaren
enkelegraden steeg,
waardoorenormehoeveelhedenijs
afsmolten. Soms kwam hetgrootste
deelvandatwater terechtin de GolfvanMexico,
somsin denoordelijke
At-lantischeOceaan.
Er komen steedsmeer
aanwijzingen
dattemperatuur-stijgingen
in deijstijden gepaard zijn
gegaanmetwisselin-genvanhet
zoutgehalte
in zee,enmethetcirculatiepatroon
van dezeestromen.Het is nog ergonduidelijk
hoe al die factorenprecies
metelkaarsamenhangen,
enhoezeelkaarprecies
hebbenbeïnvloed.Het zieterechter steedsmeer naaruit dateenmaal door afsmeltendijs
ingang
gezette
invloed hadden op versneld afsmeltenvan nogmeer
ijs.
Snel afsmelten leidde dus in feitetotinstabiele
ijskappen.
Dat verklaart wellichtwaaromtemperatuurfluctuaties
ge-durendehet Pleistoceen vaak veel snellerplaatsvonden
danop basisvande
huidige
klimaatmodellen isteverklaren.Referentie:
2Geraadpleegdeliteratuur
1
Capra,
L &Mad, J.L.,
2002. The cohesiveNaranjo
debris-flowdeposit (10
km3);
adam breakout flow de-rived from the Pleistocene debris-avalanchedeposit
of Nevado de Colima Volcano(México).
JournalofVol-canology
and Geothermal Research117,
p.213-235. 2 Colman, S.M.,2002. A fresh lookat
glacial
floods.Science
296,
p. 1251-1252.3
Löugas,
L.,Ukkonen,
P. &Hungner, H.,
2002.Daling
the extinction of
European
mammoths:newevidence from Estonia.Quatemary
Science Reviews21,
p. 1347-1354.4
Nakada, M.,
2002. Polar wander causedby
theQua-temary
glacial cycles
and fluid Love number. earth andPlanetary
Science Letters200,p. 159-166.5
Prokopenko, A.A., Williams, D.F., Kuzmin, M.I.,
Karabanov, E.B., Khursevich,
G.K. &Peck,
J.A.,2002. Muted climate variations in Continental Siberiaduring
the mid-Pleistocene
epoch.
Nature418,
p. 65-68. 6Shapiro, B., Sibthorpe, D., Rambaut,
A.,Austin, J.,
Wragg,
G.M.,Bininda-Emonds, O.R.P., Lee,
P.L.M. &Cooper,
A.,2002.Flight
of the dodo. Science295,
p. 1683.*Werk-adresvandeauteur: Geocom
B.V.,
Postbus336,
6860 AHOosterheek,
e-mail:tom.van.loon@wxs.nlNieuw
privé-adres:
Volle del Portet1 7bajo
E-03726 Benitachell