• No results found

Naipauls India

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Naipauls India"

Copied!
111
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Matthijs Sorgdrager

Naipauls India

(2)
(3)

Inhoudsopgave

Inleiding 4

Hoofdstuk 1 - Theorie 9

Hoofdstuk 2 - Methodologie 28

Hoofdstuk 3 - An Area of Darkness 37

Hoofdstuk 4 - India: A Wounded Civilization 58

Hoofdstuk 5 - India: A Million Mutinies Now 75

Conclusie 95

(4)

Inleiding

Inleiding op de schrijver

Het non-fictiewerk van de schrijver Naipaul is vaak onderwerp van hevig debat. Onder andere de schrijver Salman Rushdie en theater- en filmmaker Girish Karnad

beschuldigden hem ervan een té negatief beeld te schetsen van zijn ervaringen in India.1

Deze kritiek is het gevolg van Naipauls keuze om te schrijven over onderwerpen die gevoelig liggen en van zijn behandeling van deze onderwerpen. Het oeuvre van V.S. Naipaul kenmerkt zich door een sterke focus op de rassenproblematiek, de cultuur en de inwoners van de postkoloniale wereld. Zijn romans en non-fictie werken gaan over India, het Carraïbisch gebied en Afrika. En bijna altijd focust Naipaul op de worstelingen van een land om zelfstandig te worden en te ontkomen aan zijn problemen. Bij de behandeling van deze onderwerpen speelt de onderbuik van de schrijver een grote rol.

Philip Gourevitch schrijft in Naipaul's World:

'Unafraid of the politically-incorrect word “primitive,” Naipaul portrayed the post-colonials as people without a guiding sense of history, who had passed from millennia in the bush, through centuries of colonial humiliation, to emerge at the dawn of independence with barely a clue as to how to conduit themselves in the contemporary world.'2

Deze passage en de rest van het artikel vergoelijken de uitspraken van Naipaul door te wijzen op de missie die de schrijver zich heeft opgelegd. Echter, de typeringen van Naipaul gaan vaak verder dan enkel het adjectief “primitief”. Naipaul heeft de neiging mensen te vergelijken met dieren of hen dierlijke eigenschappen toe dichten. Een bekende passage is één uit The Middle Passage, zijn eerste non-fictie werk.

'Like monkeys pleading for evolution, each claiming to be whiter than the other, Indians and Negroes appeal to the unacknowledged white audience to see how much they despise one another.'3

Uit bovenstaande passage blijkt Naipauls sterke focus op de sociale en raciale problemen van, in dit geval, Trinidad. Naipaul probeert zijn emoties niet te verbergen en veroordeelt de inwoners van Trinidad in scherpe bewoordingen.

Naipauls obsessie met cultuur en afkomst kan voor een groot deel verklaard worden vanuit zijn eigen geschiedenis. Tot zijn 18e woonde hij in een Indiase gemeenschap in Trinidad om op zijn 18e te verhuizen naar Oxford om daar te studeren. Dit verklaart nog een ander belangrijk thema in zijn werk, namelijk, wat een redacteur van de Literature Online Biography noemt: homelessness. Dit komt volgens deze biografie het best tot uiting in zijn werk: A House for Mr. Biswas. In deze roman beschrijft Naipaul het leven van Mr. Biswas en diens zoektocht naar een eigen huis.

1 Karnad, Girish. "Why Has Naipaul Been Honoured?."Outlook India, november 2, 2012. http:// www.outlookindia.com/article.aspx?282853 (accessed September 20, 2013).

(5)

Ook in zijn trilogie over India is dit verlangen van Naipaul terug te vinden. In zijn eerste boek over India: An Area of Darkness, beschrijft Naipaul zijn eerste reis door India. Het land waar hij verwachtte zijn roots te vinden stelt hem teleur. India lijkt nergens op de geïdealiseerde versie van het land zoals hij die kende uit de verhalen. De sterke verwijzing in de titel naar Joseph Conrads werk Heart of Darkness zet de toon voor het verhaal: een schrikreactie van een reiziger die hoopt op verlichting en in plaats daarvan waanzin en chaos aantreft.4

Deze schok verwoordt Naipaul fel. In zijn eerste twee werken over India (An Area of

Darkness en India: A Wounded Civilization) trekt de schrijver van leer tegen zijn

moederland. Zijn derde non-fictiewerk, getiteld India: A Million Mutinies Now is milder. De schrijver begint mogelijkheden te zien in de minirevoluties die op alle gebieden lijken plaats te vinden, het land lijkt zich te herpakken.

Inleiding op de theorie

In deze scriptie onderzoek ik wat de invloed is van de vorm die Naipaul kiest op zijn representatie van India. Daarnaast ben ik benieuwd wat Naipauls werk toevoegt aan alle teksten die er al over het onderwerp geschreven waren.

Ik onderzoek én de tekst zelf, én de verhouding van de tekst tot de context waarin hij ontstond. Hiervoor gebruik ik handvaten uit twee stromingen in de literatuurwetenschap. De eerste is die van de retorische narratologie. Wetenschappers uit deze richting

onderzoeken de manier waarop een auteur zijn verhaal op de lezer overbrengt. Ik

onderzoek dit vanuit een invalshoek die ik ontleen aan een andere stroming, namelijk New Historicism. Onderzoek van New Historicists zoals Stephen Greenblatt richt zich niet op de latente inhoud van een tekst maar onderzoekt de zeggingskracht van deze tekst in een bredere, culturele context. Mijn onderzoeksvraag luidt:

Hoe weet V.S. Naipaul, met de diversiteit aan vormen die de literaire journalistiek mogelijk maakt, zijn visie op India te representeren representeren en wat betekent deze

representatie in een bredere historische context?

In deze inleiding probeer ik allereerst Naipaul te typeren als literair journalist. Dit doe ik aan de hand van de opvattingen van enkele media- en literatuurwetenschappers, namelijk John Hartsock, Thomas B. Connery, Markku Lehtimäki, David Eason, Elizabeth S. Bird en Robert W. Dardenne. In het volgende hoofdstuk geef ik een korte introductie op New Historicism. Ik gebruik de theorieën uit deze stroming van de geesteswetenschappen om de India-Trilogie van Naipaul in een historische context te plaatsen. Daarna ga ik in op de retoriek als stroming in de literatuurwetenschap. Ik schets kort de geschiedenis van de stroming en bespreek enkele wetenschappers die deze denkbeelden inzetten ter

bestudering van non-fictie. Ten slotte licht ik de combinatie van deze denkstromingen toe. Naipaul als literair journalist

Ondanks (of vanwege?) de Nobelprijs voor de Literatuur die hij in 2001 ontving, wordt Naipaul nooit genoemd als auteur die deel uitmaakt van de literair-journalistieke traditie. Reden hiervoor kan zijn dat hij voornamelijk wordt geassocieerd met zijn literaire werken zoals A House for Mr. Biswas en Miguel Street.

(6)

De Amerikaanse auteur John Hartsock noemt een andere reden. In de inleiding van zijn boek: A History of American Literary Journalism stelt Hartsock dat het moeilijk is om op theoretische gronden reisliteratuur te onderscheiden van literaire journalistiek. Echter, ‘their sheer volume can overwhelm other topical narrative literary journalism’.5 Het

onderscheid dat Hartsock maakt is dus ingegeven door praktische overwegingen. In deze paragraaf probeer ik aan te tonen dat het werk van V.S. Naipaul goed past binnen de traditie van de literaire journalistiek.

In een hoofdstuk, getiteld ‘Narrative Literary Journalism’s Resistance to objectified News’ gaat Hartsock in op de opkomst van de literaire journalistiek aan het eind van de

negentiende eeuw. Deze opkomst is te verklaren aan de hand van twee redenen die, volgens Hartsock, nog steeds de reden vormen voor de populariteit van literaire journalistiek.6

Ten eerste ontstond toentertijd het besef dat het onmogelijk was een eenduidig en volledig wereldbeeld op te roepen via de (journalistieke) tekst. Deze overtuiging leidde ertoe dat sommige auteurs dit streven lieten varen en een andere manier zochten om de

werkelijkheid te vertellen.

Daarnaast gaven de literair-journalistieke auteurs een reactie op de pretenties van “gewone journalisten” dat zij een neutraal en niet-subjectief verhaal zouden kunnen vertellen over de werkelijkheid. Het objectieve journalistieke genre ontkende elke

subjectiviteit en pretendeerde een transparant doorkijkje te bieden naar de werkelijkheid. Dit was volgens sommigen onmogelijk.7

Naipauls non-fictiewerk past goed in deze traditie die zich afzet tegen de schijnbaar neutrale journalistiek die schrijft over een objectief kenbare wereld. De auteur is duidelijk aanwezig in zijn werk. De lezer hoort het verhaal van hem en vooral via hem. Naipaul schrijft een boek en probeert niet de illusie te wekken dat hij De Waarheid vertelt. Hij schrijft overduidelijk zijn interpretatie van de waarheid op.

De Amerikaanse wetenschapper Thomas B. Connery schrijft over deze aanwezigheid van de auteur van literaire journalistiek als interpretator van de werkelijkheid. Volgens Connery is literaire journalistiek een derde manier (naast fictie en journalistiek) om het verhaal te vertellen. Een belangrijk kenmerk van de literaire journalistiek is de sterke aanwezigheid van de auteur. Hij is een mediator tussen de werkelijkheid zoals hij deze ervoer en de tekst waarin deze werkelijkheid in een tekstuele vorm wordt gegoten.8

‘Such writing attempted to go beyond journalism’s facts but stopped short of fiction’s creations and sought a fusion of the role of observer and maker into a literary journalism that presented a third way to depict reality’9

5 Hartsock, John, A History of American Literary Journalism: The Emergence of a Modern Narrative Form. (New Baskerville: Sheridan Books, 2000), 13

6 Ibid, 42 7 Ibid

8 Connery, Thomas B. A Third Way to Tell the Story: American Literary Journalism at the Turn of the Century: Literary Journalism in the Twentieth Century. Edited by Norman Sims. 1. (Oxford: Oxford University Press, 1990), 6

(7)

De aanwezigheid van de auteur is in de werken van Naipaul onmiskenbaar. De manier waarop Naipaul vorm geeft aan de werkelijkheid lijkt niet in het minst op de manieren waarop de reguliere journalistiek dit doet. Waar de laatste de aanwezigheid van de schrijver zoveel mogelijk probeert uit te vlakken en pretendeert een ongefilterd verslag te geven van de werkelijkheid, doet Naipaul dit absoluut niet. Door te vertellen vanuit de eerste persoon enkelvoud, maar ook door expliciet te vertellen waar hij heen gaat, met wie hij praat en waarom hij dit doet, is hij duidelijk aanwezig als bemiddelaar tussen zijn

ervaringen en de tekst, een van de mogelijkheden van de literaire journalist.

Een goede typering van de mogelijkheden van de literaire journalist wordt gegeven door Markku Lehtimäki. Volgens de Finse wetenschapper onderscheidt literaire journalistiek zich van fictie door de plicht zijn werkwijze te verantwoorden. Een literaire journalist kan niet steunen op de verzekering dat hij in een krant schrijft en dus “de waarheid” vertelt. Hij moet het publiek zélf overtuigen. De literaire journalist kan dit doen door zijn verhaal zo vorm te geven dat lezers het geloven. Hiervoor heeft hij verschillende technieken voor handen die de reguliere journalistiek niet heeft. Zo kan hij gebruik maken van stijlmiddelen die je eerder zou verwachten in een roman. Verderop in de tekst ga ik hier dieper op in. Een typering van de stijl

De Amerikaanse journalist David Eason maakt een begin met het typeren van de manier waarop literair journalisten de werkelijkheid vormgeven. In zijn artikel ‘The New Journalism and the Image-World’ beschrijft hij twee soorten literair-journalisten: de modernist en de realist.10Eason stelt dat er drie punten zijn waarop de groepen van elkaar verschillen.

De realisten zien de tekst en het verhaal als een natuurlijke manier om vorm te geven aan de werkelijkheid. De modernisten, echter, veronderstellen dat de werkelijkheid en

ervaring onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn en door elkaar heen lopen. Een verhaal over een werkelijkheid die te beschrijven is als een objectief fenomeen dat te scheiden is van de subjectieve ervaringen is volgens hen onmogelijk.11

Een tweede punt ligt in de verschillende werkmethoden. De realisten gebruiken volgens Eason de “reguliere” journalistieke methoden van observatie en verwerken hun ervaringen in een artikel. Dat wil zeggen dat ze afstand houden van dat waar ze over schrijven. De modernisten, echter, bevragen deze methoden. Waar de eerste groep een “journalistieke” afstand bewaart om het onderwerp te bestuderen, bestuderen de modernisten juist de observatie en hun betrokkenheid bij het onderwerp als een onderwerp op zich.12

De manier waarop de schrijvers hun ervaringen verwerken is het derde punt. Volgens de realisten is de weergave van de werkelijkheid goed mogelijk in de traditionele

verhaalvorm. De modernisten bevragen echter de schijnbare natuurlijkheid van deze vorm en experimenteren met manieren om het verhaal te presenteren.13

Het is moeilijk om Naipaul in één van beide groepen te plaatsen. Naipaul is absoluut geen experimenteel schrijver maar neigt op alle drie de punten toch naar de modernistische stroming. De persoonlijkheid van de schrijver is een belangrijk thema in de trilogie en met

10 Eason, David. The New Journalism and the Image-World. Literary Journalism in the Twentieth Century. Norman Sims. 1. Oxford: Oxford University Press, 1990. 192.

11 Ibid, 193 - 195 12 Ibid, 195 - 199

(8)

name het eerste deel, An Area of Darkness. Naipaul schrijft veel over zijn eigen gevoelens jegens India. Ook op het derde punt neigt Naipaul naar een modernistische houding. Met de gefragmenteerde opbouw van India: A Million Mutinies Now het derde deel van de trilogie vertelt hij meer dan alleen enkele losse verhalen. Met de opbouw die Naipaul koos, laat hij zien dat India een complex geheel is van kleine, persoonlijke verhalen tegen de achtergrond van de volwassenwording van een land dat zo lang gekoloniseerd is geweest. In het geval van Naipaul en de literaire journalistiek in het algemeen is het belangrijk kort in te gaan op theorie over “storytelling”. In hun tekst ‘Rethinking News and Myth as Storytelling’ gaan S. Elizabeth Bird en Robert W. Dardenne in op het idee dat nieuwsartikelen tekstuele constructies zijn van de werkelijkheid.14

Een bewijs hierin vinden ze onder ander in de literaire journalistiek van Leon Dash. Zijn verhaal over een Afro-Amerikaanse familie in Washington ging, net als veel andere verhalen over de problematiek onder zwarte Amerikanen in achterstandswijken. De insteek van Dash, echter, toonde de menselijke kant van de problematiek in deze wijken. Door een tijd lang met een familie op te trekken kon hij laten zien hoe het leven er daar uitzag. Zowel Dash, als de andere journalisten schreven over de armoede in Washington, maar Dash wist hier een ander, menselijk verhaal over te vertellen.15

Bird en Dardenne kennen een belangrijke rol toe aan literaire journalistiek in het bieden van alternatieve verhalen. Hierover stellen zij:

‘These reporters use narrative journalism to tell stories of

consequence that otherwise go untold and that resist government- and corporate-provided terms and themes.’16

Ook Naipaul vertelt, in zijn India-trilogie alternatieve verhalen over de werkelijkheid. Hij neemt, net als Dash, de vrijheid om af te wijken van de gangbare verhalen over India zoals deze verschenen in veel media. Zo vertelt hij bijvoorbeeld in het derde deel van zijn trilogie over de levens van individuele Indiërs. Aan de hand van deze individuele verhalen weet hij de ontwikkeling van India te laten zien aan de hand van kleine verhalen.

In deze scriptie hoop ik mijn vinger te leggen op de vorm waarin Naipaul zijn ervaringen en analyses beschikbaar maakt voor het publiek. Het is belangrijk om onderzoek te doen naar de vorm waarin literaire journalisten werken en de verhalen die ze vertellen over hun ervaringen. Omdat deze vorm een groot verschil markeert met andere vormen van non-fictie zoals wetenschappelijke en journalistieke teksten, zit hierin een belangrijk deel van het “wezen” van de literaire journalistiek.

14 Elizabeth S. Bird and Robert W. Dardenne, “Rethinking News and Myth as Storytelling,” in The Handbook of Journalism Studies, ed. Karin Wahl-Jorgensen and Thomas Hanitzsch (New York / Oxford: Routledge, 2009), 207

(9)

Hoofdstuk 1 - Theorie

In dit hoofdstuk zet ik uiteen op welke ideeën dit onderzoek is gestoeld. Ik geef hiervan een korte uiteenzetting en een historische inbedding. Vervolgens geef ik aan hoe deze ideeën samenkomen in mijn onderzoek en hoe ik ze zou kunnen toepassen. Het volgende hoofdstuk biedt een concrete operationalisering van deze theorieën.

Ik begin met een inleiding op New Historicism. Deze theorie staat in de afzonderlijke analyses wat op de achtergrond maar bepaalt wél de insteek van mijn onderzoek. In navolging van wetenschappers als Stephen Jay Greenblatt en Louis Montrose probeer ik de betekenis van Naipauls teksten te reconstrueren. Deze betekenis vind je, volgens de New Historicists door jezelf te vragen: wat een tekst “zegt” in reactie op andere teksten die onderdeel uitmaken van eenzelfde cultuurhistorische context.

Vervolgens geef ik een korte inleiding op de retoriek. Aan de hand van ideeën van concepten van narratologen uit de tweede helft van de twintigste eeuw en van de Amerikaan James Phelan, onderzoek ik de manier waarop Naipaul India beschrijft. De verbinding van de retoriek en New Historicism vind ik in de wetenschappers Daniel Lehman en Lehtimäki. Zij besteden veel aandacht aan de manier waarop

non-fictieschrijvers de werkelijkheid verwoorden en benadrukken hierbij het belang van de cultuurhistorische context waarin de teksten worden geschreven én gelezen.

Het New Historicism

Het is moeilijk een heldere definitie te geven van New Historicism. In zijn boek Learning to

Curse stelt Greenblatt, het boegbeeld van de beweging, New Historicism voor als ‘a

practice rather then a doctrine’.17 Hij doelt hiermee op het ongrijpbare karakter van de

stroming die in de jaren tachtig zijn intrede deed in de geesteswetenschappen. Dit ongrijpbare karakter toont zich al in de verschillende takken van de

geesteswetenschappen waarin de stroming aansluiting vond. Deze waren, volgens Greenblatt, zeer divers en varieerden van politicologie tot literatuurwetenschap.18

Waar dit ongrijpbare karakter zich ook in uit is de moeite die het kost enkele ondubbelzinnige uitgangspunten en een heldere methodologie op te stellen. Elke onderzoeker binnen New Historicism hanteert een andere benadering en stelt andere vragen aan de tekst(en) die hij of zij bestudeert. In dit hoofdstuk probeer ik een kort overzicht te geven van enkele begrippen en thema’s die, wat mij betreft, essentieel zijn voor een globaal begrip van New Historicism. Ik baseer mij hier sterk op Stephen Greenblatt maar beschrijf ook ideeën van andere wetenschappers zoals de Vlaamse literatuurwetenschapper Jürgen Pieters en de Amerikaan Terry Eagleton.

Net als andere literatuurwetenschappers kijken ook de New Historicists naar de betekenis van een tekst. Waar veel wetenschappers deze betekenis vinden in de tekst zelf en de interne samenhang hiervan, gaan de New Historicists een stap verder. Onderzoek vanuit het NH kenmerkt zich door een sterke aandacht op de wereld buiten de tekst. Zo

17 Greenblatt, Stephen. ‘Towards a Poetics of Culture’ in Learning to Curse, th ed., ed. Stephen Greenblatt (New York: Routledge, 1990), 146.

(10)

onderzoekt Jane Tompkins de representatie van de slavernij in ‘Uncle Tom’s Cabin’19 en

kijkt Marjorie Garber naar de manier waarop in het toneelstuk ‘The Roaring Girl’ uit de 17e eeuw wordt gespeeld met seksualiteit en gender20.

Door onderzoek naar dit engagement van de teksten, proberen de kunstkritieken van New Historicists, deze te laten spreken zoals zij gesproken hebben ten tijde van de publicatie. De “betekenis” van teksten moet, volgens hen, worden gezien als de dialoog die deze teksten voeren met de context waarbinnen ze zijn ontstaan. De overtuiging dat teksten pas betekenis krijgen als ze worden beschouwd als onderdeel van een geschiedenis die slechts begrepen kan worden als een complex van teksten, brengt Greenblatt tot de stelling dat: ‘there is no escape from contingency’21. Hij zoekt de essentie van een tekst

niet binnen de tekst zelf, maar in de wisselwerkingen tussen tekst en context.

Deze “contingency” betekent de afbreuk van de begrenzingen van het kunstwerk. Het kunstwerk verkrijgt zijn waarde en betekenis niet meer door bijvoorbeeld de interne structuur en samenhang van zijn elementen. Het wordt daarentegen opengebroken en gezien als een spreker in een bredere culturele dialoog. New Historicism lijkt er, echter, nooit op uit te zijn om het kunstwerk af te doen als onbelangrijk of waardeloos omdat het toch pas betekenis krijgt als je het bekijkt buiten de grenzen van het werk. Jürgen Pieters noemt New Historicism een “reading practice” die zowel kijkt naar de context die, volgens hem, aan de basis ligt van het werk (‘circumstances that have produced it and for which, in time it has come to stand’) én de uniciteit van het werk (‘its autonomy as a formal,

aesthetic structure’). 22

‘It needs to keep an eye both on the singularity of a work of art (on what it is in and of itself) and on the way(s) in which it serves as an illustration of something that lies outside it.’23

Deze nadruk op, aan de ene kant, de autonomie van het werk, en, aan de andere kant, de afhankelijkheid van de context, leidt tot een opvatting van de tekst als een plek waarin ideologieën en moraal tot uiting komen, als een tekstuele weergave van een discussie. De New Historicists proberen deze ideologieën te ontrafelen.

Tekst en geschiedenis

Deze nadruk van de New Historicists op de geschiedenis als complex van verschillende stemmen die vorm hebben gekregen in “teksten”, ontlokte de Groningse wetenschapsters Mary Kemperink en Leonieke Vermeer de stelling dat New Historicism een verzamelbegrip is ‘voor alle onderzoek dat (en onderzoekers die) uitgaan van de historiciteit van de tekst en de tekstualiteit van de geschiedenis’24.

19 Tompkins, Jane. ‘Sentimental Power: Uncle Tom’s Cabin and the politics of Literary History’ in The New Historicism Reader. 1th ed., ed. Aram Veeser. (New York: Routledge, 1994) 206 - 229.

20 Garber, Marjorie. ‘The Logic of the Transvestite’ in The New Historicism Reader. 1th ed., ed. Aram Veeser. (New York: Routledge, 1994)

21 Greenblatt, Stephen. ‘The Circulation of Social Energy’. in Shakespearean Negotiations. 1th ed., ed. Stephen Greenblatt. (Oxford: Clarendon Press, 1988), 4

22 Pieters, Jürgen. "New Historicism: Postmodern Historiography between Narrativism and Heterology." History and Theory. no. 1 (2000), 37

23 Ibid

(11)

Deze notie van de tekstualiteit van de geschiedenis werkt Greenblatt uit in zijn boek:

Practicing New Historicism. Greenblatt probeert dit uitgangspunt in de praktijk te brengen

door niet zozeer naar de essentie van het literaire werk te kijken als naar de grenzen ervan. ‘To try to track what can only be glimpsed, as it were, at the margins of the text.’25

Alleen op deze manier is de wisselwerking tussen tekst en ideologie te zien. Jürgen Pieters analyseert de ideeën van Greenblatt en stelt dat deze op twee verschillende manieren te typeren zijn als “dialogical”.

‘It considers history in terms of a dialogue within the past (every moment in the past is characterized by a conflict of voices, all of which the historian needs to make heard), and in terms of a dialogue

with the past (as Gadamer already emphasized, historians cannot

exclude themselves from their investigation: while speaking about the past, they also talk to it).’26

De methoden om een literair werk “open te breken” zijn zeer divers. De Amerikaanse wetenschapper Louis Adrian Montrose probeert in zijn artikel ‘Eliza, Queene of

Shepheardes, and the Pastoral of Power’ een analyse te maken van de wisselwerking tussen de geschiedenis en “pastoralen” (volkse gedichten/gezangen) over Koningin Elizabeth. Anders dan Greenblatt neemt Montrose niet één werk als het middelpunt van zijn onderzoek maar analyseert hij meerdere werken. Ook ligt in het onderzoek van Montrose het primaat niet bij het literaire werk, maar juist bij de ontstaanscontext hiervan.

'Changes in the nature and location of power are inseperable from changes in the structure and function of the symbolic forms (de kunstwerken red.) in which power and authority are expressed, controlled and enhanced.'27

Waar Montrose de nadruk legt op de ontstaanscontext van het werk, kijkt Greenblatt meer naar de manier waarop de kunstenaar (meestal Shakespeare) deze context vorm geeft in zijn werk.

De “counterhistory” en de “anecdote”

Een andere manier om aan te tonen dat verhalen het product zijn van de ideologisch geladen historische context, vinden de New Historicists in de “counterhistory” en de

anekdote. De counterhistory (contrageschiedenis) is een term die niet exclusief toebehoort aan de New Historicists maar al langer deel uitmaakt van de gereedschapskist van

historici. Een contrageschiedenis fungeert als aanval op de macht van grote verhalen door een tegengeluid te bieden.

Door afwijkende geluiden te plaatsen tegenover de grote verhalen uit de geschiedenis, doorbreken de New Historicists niet alleen deze verhalen maar laten zij ook zien dat deze ideologisch geladen zijn. Immers, deze processen van in- en uitsluiting (de reden dat de tegengeluid niet is opgenomen in de historische canon) komen voort uit een bepaalde ideologie.

25 Greenblatt, Introduction, 4

(12)

De anekdote is een klein verhaal dat waarschijnlijk nooit is opgenomen in de

geschiedenisboeken omdat het niet past binnen het grote verhaal van de geschiedenis. De anekdote onderscheidt zich, volgens de New Historicists van het literaire werk in zijn “puurheid”. Gallagher ziet in de anekdote een manier om de kleine, marginale stemmen in de geschiedenis te laten horen. Op deze manier verbreken de New Historicists het

eenduidige verhaal van de geschiedenis. Greenblatt stelt: ‘As if whole cultures possessed their shared emotions, stories, and dreams only because a professional caste invented them and parceled them out’28. Terry Eagleton ziet dit idee weerspiegeld in al het werk van

de New Historicists. Hij besteedt in het nawoord van zijn overzichtswerk ‘Literary Theory: An Introduction’, kort aandacht aan New Historicism. Volgens Eagleton zien de New Historicists de geschiedenis als een ‘random, contingent field of forces, in which causes and effects were to be constructed by the observer rather than taken as given’.29 De

contrageschiedenis bewijst volgens de New Historicists de onmogelijkheid om de geschiedenis te vatten in grote verhalen.

Een onderliggend doel van veel onderzoek binnen het New Historicism, is om dit “contingent field of forces” bloot te leggen. Via verschillende teksten proberen de

onderzoekers achter de redenen te komen van de grote verhalen van de geschiedenis. Vooral onderzoek van Greenblatt focust sterk op obscure teksten die desondanks veel invloed hebben gehad in de tijd waarin ze verschenen. In bijvoorbeeld zijn artikel

‘Shakespeare and the Exorcists’ haalt hij een document aan uit de kerk waarvan volgens hem bekend is dat Shakespeare dit las tijdens het schrijven van King Lear. Op deze manier stelt Greenblatt de geschiedenis voor als een veld waarin verschillende ideologieën bewegen waar literaire en, bijvoorbeeld, religieuze teksten op hun eigen manier uit putten en waaruit deze teksten hun zeggingskracht verkregen.

In het artikel ‘De denkbeeldige tegenwoordigheid: naar een New Historicism in de lage landen’ stelt Pieters dat, binnen New Historicism de nadruk wordt gelegd op de “polyfone structuur” van de tekst, een begrip dat hij leent van de Russische wetenschapper Mikhael Bakhtin. Volgens Pieters is deze polyfone structuur van de tekst een essentieel

uitgangspunt voor een “New Historicistische” lezing van de tekst. Met de stelling dat een tekst polyfoon is, doelt Pieters op ‘Het feit dat een tekst zich als ideologisch gegeven niet zomaar laat herleiden tot het product van één duidelijk af te bakenen stem’. Hij stelt dat een tekst een verzamelpunt is van (tegenstrijdige) ideologieën rondom bepaalde kwesties in een bepaalde “cultuur”.30

Sociale energie

Hiermee kom ik op een ander belangrijk begrip voor de New Historicists, namelijk de sociale energie. Het begrip “sociale energie” is belangrijk in het werk van Stephen

Greenblatt omdat de kunstwerken hiermee hun status en hun zeggingskracht terugkrijgen. Greenblatt stelt:

‘The life that literary works seem to possess long after both the death of the author and the death of the culture for which the author wrote is the historical consequence, however transformed and refashioned, of the social energy encoded in those works.’31

28 Greenblatt, The Circulation of Social Energy, 4

29 Eagleton, Terry. Literary Theory: An Introduction. 3. (Minneapolis: Minnesota Press, 2008), 197 30 Pieters, Jürgen. "In denkbeeldige tegenwoordigheid: Naar een New Historicism in de Lage Landen?." Spiegel der Letteren. no. 3 (2005), 253 - 256

(13)

Volgens Greenblatt “activeert” de tekst sociale energie (‘collective physical and mental experiences’) via de ‘capacity of certain verbal, aural and visual traces’. Een kunstwerk geeft vorm aan de eerder genoemde ideologieën. Over de plek waar de sociale energie zich moet bevinden is Greenblatt niet helder. Is het binnen de tekst, of is het juist buiten de tekst en zijn in de tekst slechts “fossielen” van deze energie te vinden? Pieters lijkt het fenomeen tussen de tekst en zijn context te situeren en stelt:

‘The concept of social energy is meant to explain how and to what extent certain cultural objects and practices call forth in a group of people at a certain point in time a similar response.’32

In zijn tekst ‘The Circulation of Social Energy’, bespreekt Greenblatt hoe deze sociale energie aangesproken kan worden door een toneelstuk. Hij stelt dat de “textual traces” in Shakespeares werk het gevolg zijn van de incorporatie in het werk van bepaalde

fenomenen ín het werk. Voorbeelden van dergelijke fenomenen vindt Greenblatt bijvoorbeeld in de verbeelding van ceremoniën, spreektaal of kleding.33

Een voorbeeld van een zoektocht naar dergelijke traces is het onderzoek van Jane Tompkins. In ‘Uncle Tom’s Cabin’ zoekt zij naar de representatie van de slavernij in Amerika. Tompkins verbeeldt de tijd zoals die na de slavernij zal zijn, als een nieuwe, mooie tijd:

‘Man-made institutions - church, the courts of law, the legislatures, the economic system - are nowhere in sight. The home is the center of all meaningful activity; women perform the most important tasks; work is carried on in a spirit of mutual cooperation; and the whole is guided by a Christian woman who, through the influence of her “loving words,” “gentle maralities,” and “motherly loving kindness,” rules the world from her rocking chair.’34

Even later stelt Tompkins dat deze vrouw God in een menselijke vorm is. De oplossing van de slavernij verbeeldt Harriet Beecher Stowe, de schrijfster van het boek, als een

oplossing die moet worden gevonden in “vrouwelijke” ideologieën zoals liefde, compassie en mededogen. Op deze manier geeft Beecher Stowe, volgens Tompkins, de ideologieën wat betreft het beëindigen van de slavernij vorm, ‘more disruptive and far-reaching in its potential consequences than even the starting of a war of the freeing of slaves’35.

De voedingsbodem voor het New Historicism

Net als andere stromingen in de (literatuur)wetenschap en de filosofie staat New Historicism niet op zichzelf. In deze paragraaf beschrijf ik hoe ontwikkelingen in de literatuurwetenschap hebben geleid tot New Historicism.

New Historicism is onmiskenbaar een product is van de jaren 60 en 70. In deze periode ontwikkelde de menswetenschap een volledig nieuwe kijk op kunst en, specifieker, op de

32 Pieters, New Historicism: Postmodern Historiography between Narrativism and Heterology, 33 33 Greenblatt, The Circulation of Social Energy, 7

(14)

literatuur. De opkomst van het structuralisme en, later, het poststructuralisme is essentieel geweest voor de ontwikkeling van het NH.

Ontwikkelingen in de jaren 60 en 70

In zijn populaire werk: Literary Theory: An Introduction schrijft de Britse wetenschapper Terry Eagleton de ontwikkelingen in de academische wereld uit deze periode toe aan drie maatschappelijke ontwikkelingen. Ten eerste groeide het wantrouwen jegens autoriteiten. Ten tweede veranderde de samenstelling van universiteiten drastisch. In de jaren zestig en zeventig werden universiteiten toegankelijk voor een breder publiek dan voorheen het geval was. De derde reden vindt Eagleton in de opkomst van de popcultuur en, in de kunstwetenschappen, het structuralisme. Deze stroming toonde interesse in zowel hoge als lage cultuur.36

Deze ontwikkelingen mondden uit in het poststructuralisme. Academici begonnen

vraagtekens te stellen bij de literaire canon en bij begrippen als “literatuur”. De Literatuur werd van haar voetstuk gestoten. Iemand die hier een belangrijke rol in speelde is de Fransman Jacques Derrida. Dit was een belangrijke denker in het poststructuralisme. In de tekst ‘Parergon’ schrijft Derrida over de neiging van de kunstfilosofie om grenzen op te stellen tussen kunst en niet-kunst. Door dergelijke statements sluiten de critici bepaalde werken dus buiten de kunstgeschiedenis. In ‘Parergon’ (letterlijk: buiten het werk) pleit Derrida volgens Van den Braembussche, onder meer voor een sterkere reflectie op de veronderstellingen op basis waarvan dergelijke selectieprocedures plaatsvinden. De criteria op basis waarvan objecten worden verheven tot goede kunst zijn sterk onderhevig aan ideologie.37

Wetenschappers uit het poststructuralisme beschouwden teksten als, aan de ene kant, een logisch gevolg van maatschappelijke normen en conventies, en, aan de andere kant, een bevestiging van deze normen. Deze normen vinden namelijk bevestiging in de teksten die erdoor gevormd worden. Hierin worden deze normen “genaturaliseerd”, dat wil zeggen dat ze niet in twijfel worden getrokken maar juist achteloos worden ingezet.38 Stromingen

als het feminisme bouwden hierop voort en onderzochten de representatie van gender in bijvoorbeeld de literatuur.39

Deze visies op de maatschappij en de teksten die hierin circuleren heeft een grote weerslag gehad op New Historicism. Deze, echter, lieten de activistische hoek waarin vooral de feministen zich bevonden voor wat hij was. Eagleton schrijft hierover: 'As the 1980s wore on, then, Michel Foucault rapidly overtook Karl Marx'40. De New Historicists

lieten hun oordeel achterwege. In plaats van kritisch te kijken naar de actuele cultuur, richtten veel onderzoekers uit deze stroming zich op het onderzoek naar oude teksten. Echter, het idee dat teksten aan de ene kant worden geproduceerd door hun context, en tegelijkertijd deze context bevestigen, hield stand.

Typerend voor New Historicism is de nadruk die gelegd wordt op de meerstemmigheid van de geschiedenis. Dat wil zeggen dat de New Historicists, net als de poststructuralisten,

36 Eagleton, Literary Theory: An Introduction,191

37 Van den Braembussche, A.A.  Denken Over Kunst: Een inleiding in de kunstfilosofie. 4. (Bussum: Uitgeverij Coutinho, 2007), 314 - 321

38 Eagleton, Literary Theory: An Introduction,124 39 Ibid,128 - 130

(15)

niet op zoek waren naar eenduidige, alles bepalende antwoorden. Waar de

poststructuralisten en de feministen uit waren op respectievelijk de ontmanteling van conventies en het blootleggen van onderdrukkende machtsstructuren, lieten de New Historicists zien dat deze machtsstructuren weliswaar bestonden maar dat de

geschiedenis veel meer is dan een eenduidige, allesbepalende macht. De geschiedenis was juist meerstemmig en divers.41

De Thick Description van Clifford Geertz

Een andere zeer belangrijke denker die aan de wieg stond van de stroming is Clifford Geertz. In 1973 publiceerde deze Amerikaanse antropoloog een bundel met essays, getiteld The Interpretation of Cultures. Een belangrijk essay hierin is: ‘Thick Description Toward an Interpretive Theory of Culture’. Greenblatt stelt dat dit essay van grote invloed is geweest op zijn theorievorming.42

In de tekst beschrijft Geertz een gebeurtenis als meer dan enkel “het gebeurde”. Hij vertelt het verhaal over een diefstal van enkele schapen in Marokko aan het begin van de

twintigste eeuw. Een belangrijk onderdeel van dit verhaal zijn de machtsstructuren die daar in die tijd heersen en die de interacties tussen de betrokken partijen een diepere lading geeft. Zo’n beschrijving noemt Geertz een “Thick Description”.43

In de tekst probeert Geertz vat te krijgen op een gebeurtenissen. Door de intenties van drie groepen (Joden, Berbers en Fransen) in het verhaal aan bod te laten komen,

beschrijft Geertz niet enkel de gebeurtenissen. Hij geeft deze betekenis aan de hand van “structures of signification” in een tijd- en plaatsgebonden context.44

De aantrekkingskracht van Geertz voor de New Historicists ligt in het gegeven dat deze, in zijn essay, gebruikt maakt van de ‘interpretative strategies’ van de

literatuurwetenschappers ‘for understanding the complex symbolic systems and life patterns that anthropologists studied’.45 Begrip hiervan stelt zowel de antropoloog, als de

onderzoeker in staat hun onderzoeksobjecten te laten “spreken”. Geertz verwoordt dit als volgt:

‘Trying to rescue the “said” of such discourse from its perishing occasions and fix it in persuable terms.’46

En later:

‘The whole point of a semiotic approach to culture is, as I have said, to aid us in gaining acces to the conceptual world in which our subjects live so that we can in some extended sense of the term, converse with them.’47

41 Pieters, In denkbeeldige tegenwoordigheid: Naar een New Historicism in de Lage Landen?, 253 - 256 42 Galagher, Catherine. ‘The Touch of the Real’, in Practicing New Historicism. 1th ed., ed. Stephen Greenblatt & Catherine Galagher. (Chicago: The University of Chicago Press, 2000), 20

43 Clifford, Geerts. "Thick Description: Toward an Interpretive Theory of Culture 1973.." Last modified okt 12, 2012. Accessed September 20, 2013. http://people.ucsc.edu/~ktellez/geertz1973.pdf.

44 Ibid

45 Gallagher, The Touch of the Real, 21

(16)

En Greenblatt stelt:

‘I began with the desire to speak with the death.’48

Beide wetenschappers stellen dat het doel van hun analyses is om de lezer de

geschiedenis te laten ervaren. Beide wetenschappelijke stromingen proberen de lezer ín de geschiedenis te trekken door de geschiedenis zelf aan het woord te laten. Geertz door een, door hem opgetekend, verhaal dat hij hoorde van een herder en de New Historicists door het opvoeren van obscure contextgebonden teksten.49

In het artikel ‘The Touch of the Real’ stelt Stephen Greenblatt dat de New Historicists veel aan Geertz' gedachtegoed te danken hebben. Gallagher roemt voornamelijk de

“zeggingskracht” die Geertz terugvond in oude verhalen. De schapendiefstal is immers meer dan dat. Het is een daad die pas tot zijn volle betekenis komt en pas echt te begrijpen is, in een cultuurhistorische context.50

New Historicism en Naipaul.

Net als de New Historicists bekijk ik de India-trilogie niet als drie autonome boeken die betekenis krijgen dankzij hun interne structuur en samenhang. Ik beschouw de trilogie daarentegen als drie boeken die onderdeel uitmaken van een groot complex waarin ideologieën uiting vinden via tekstuele verbeeldingen waarin deze ideologieën aan een bepaald onderwerp worden verbonden. Dit kan op allerlei manieren. Ik kijk in dit

onderzoek naar de manier waarop deze ideologieën tot uiting komen in de tekstuele vorm die Naipaul kiest om India weer te geven.

Wat ik in deze scriptie onderzoek, is de sociale energie die Naipaul weet te verbinden aan India en de rol die het genre, literaire journalistiek, dat hij beoefent daarin speelt. Tompkins kijkt naar de verbeelding van de “ondergang” van de slavernij in Uncle Tom’s Cabin. Zij vindt het antwoord in de samensmelting van de oplossing van de slavernij met

“vrouwelijke”, christelijke idealen, tegenover mannelijke idealen die zich eerder afspelen op het terrein van oorlog en regelgeving. Net als Clifford Geertz probeer ik niet enkel de schapendiefstal te beschrijven, maar ook de situatie die hier achter schuilgaat en

waardoor de diefstal zijn betekenis krijgt. Eenzelfde vraag is te stellen aan de India-trilogie van Naipaul. Ik onderzoek niet enkel het beeld dat hij schetst van India maar probeer ook de vinger te leggen op de context waarin hij dit beeld schetst en de betekenis van dit beeld in deze context.

Hoe verbeeldt Naipaul India en de problematiek van het land en wat zegt deze

verbeelding als je hem bekijkt in de context van de andere verbeeldingen van India? Ik kijk naar het “gesprek” tussen Naipaul, wetenschappers en journalisten. Wat “zegt” de tekst van Naipaul als je de dialoog reconstrueert die zijn boeken voerden met de journalistieke en wetenschappelijke teksten?

Zoals ik in mijn inleiding al stelde, onderkent de Finse wetenschapper Lehtimäki het belang van deze benadering van literaire journalistiek. Lehtimäki maakt hiervoor onder andere gebruik van concepten van James Phelan. Hieronder zal ik ingaan op de

48 Greenblatt, The Circulation of Social Energy, 1

(17)

theoretische voedingsbodem van James Phelan en werk ik enkele concepten, zoals de geïmpliceerde auteur, kort uit.

De ideologische retoriek

De New Historicists stellen geregeld de betekenis van het werk niet te zoeken in de interne samenhang, maar juist in de grenzen van het werk en de manier waarop het werk buiten deze grenzen treedt. Misschien verklaart dit waarom er geen teksten bestaan waarin wordt gesproken over een methode om een tekst op “New Historicistische wijze” te analyseren. Om toch een methodologie te vinden, grijp ik naar “rhetorical ethics”, een leesmethode die onderzoekt welk ideologisch standpunt de lezer wordt uitgenodigd in te nemen door de tekst. Voortaan noem ik deze stroming “ideologische retoriek”.

Omdat ideologische retoriek mijn methode is en New Historicism mijn theoretische uitgangspunt zal ik in de methode verder uitweiden over ideologische retoriek en mijn toepassing ervan. In dit hoofdstuk biedt ik een korte korte beschrijving van de

uitgangspunten en geschiedenis van ideologische retoriek.

De retoriek

De retoriek kent een lange geschiedenis. De term heeft zijn wortels in teksten van klassieke denkers als Aristoteles en Cicero die schreven over de overtuigingskracht van redenaars of schrijvers, maar wordt ook gebruikt in de literatuurwetenschap in de jaren zestig. Het gaat in de retoriek altijd om de overdracht en de verpakking van informatie. Tegenwoordig gaat de retoriek in de literatuurwetenschappen vooral over de manier waarop een schrijver een verhaal vertelt aan zijn lezerspubliek.

Hieronder biedt ik een beschrijving van de retorische ethiek, een stroming binnen de retoriek, en de theoretische voedingsbodem hiervoor. Ik beschrijf de structuralistische narratologie. Daarna geef ik aan op welke manier de retorische ethiek ideeën en concepten uit deze theorieën heeft gebruikt en verwerkt in haar eigen theorieën. Vervolgens bespreek ik enkele wetenschappers die de retoriek inzetten om te bestuderen hoe auteurs van non-fictie een verhaal vertellen over de werkelijkheid aan hun lezerspubliek.

Het structuralisme

Een belangrijke filosofische voedingsbodem voor de retoriek is het structuralisme. In 1916 bundelden en publiceerden academici de college-aantekeningen van de Zwitserse

taalwetenschapper Ferdinand de Saussure in een boek, getiteld: Cours de linguistique

générale. Hieruit vloeit, door toedoen van de Praagse Linguïstische Kring, het

structuralisme voort.51/52 Het structuralisme is een wetenschap die zich voornamelijk richt

op het gebruik van “taal”. De stroming kwam tot bloei in de taalwetenschap. (Het begrip “taal” moet hier ruim opgevat worden en behelst eigenlijk alle communicatiemiddelen.)

Twee belangrijke elementen uit de theorieën van Saussure zijn de arbitrariteit van de betekenis van taaltekens (woorden) en de abstracte structuur die ten grondslag ligt aan elke talige uiting.

51 Het ontstaan van het Tsjechoslowaakse structuralisme ligt natuurlijk complexer en vindt onder andere zijn wortels in het formalistische idee dat de betekenis van de tekst ín de structuur en samenhang van de tekst gezocht moest worden. Dit echter, voert te ver voor deze scriptie.

(18)

In de jaren zestig vonden de ideeën van de structuralisten aanhang in de West-Europese literatuurkritiek. Structuralistische literatuurwetenschap die zich bezighield met verhalende teksten ging zich al snel narratologie noemen.53 Herman en Vervaeck beschrijven de

narratologie als ‘de studie van het vertellen’54. In Het leven van Teksten noemt Ann Rigney

de narratologie een ‘wetenschap die zich bezighoudt met de vormen en functies van verhalen’.55

Narratologie hield zich voornamelijk bezig met de structuur van een tekst en niet zozeer met de betekenis hiervan. Eagleton geeft voorbeelden van wetenschappers als Greimas en Genette. Deze wetenschappers onderzoeken de structuren die ten grondslag liggen aan de betekenis van de tekst. Een belangrijk onderscheid dat gemaakt werd is het onderscheid tussen het verhaal en de vertelling.56 Het verhaal duidt op de gebeurtenis die wordt verteld

en de vertelling gaat over de manier waarop dit wordt verteld. Wetenschappers als Wayne C. Booth, Seymour Chatman en en James Phelan ontwikkelden handvaten om dit

vertelproces te onderzoeken.

Booth

In The Rhetoric of Fiction introduceert Wayne C. Booth één van de belangrijkste termen uit de retorische literatuurwetenschap, namelijk de geïmpliceerde auteur. Het concept van de geïmpliceerde auteur lijkt te zijn ontstaan vanuit, aan de ene kant, de overtuiging dat de betekenis van het werk te vinden is in zijn interne structuur, en, aan de andere kant, het verlangen naar een “bedoeling” ín het werk. Booth stelt:

‘[....] the reader’s need to know where, in the world of values, he stands-that is, to know where the author wants him to stand.’57

De geïmpliceerde auteur wordt door veel literatuurwetenschappers gezien als een

afgeleide van de werkelijke auteur. Deze afgeleide verschilt per boek en is volgens Booth te herleiden uit het werk als ‘the sum of his own choices’58. Herman en Vervaeck hebben een

scherpere definitie en stellen dat de geïmpliceerde auteur te beschrijven is als ‘de bron van het geheel van normen en opvattingen dat de ideologie van een tekst vormt’59.Met de

geïmpliceerde auteur stelt Booth zichzelf en wetenschappers na hem, in staat iets te zeggen over het doel van het werk. Dit zit, volgens Booth, via de geïmpliceerde auteur, verweven in de tekst.

‘It includes, in short, the intuitive apprehension of a completed artistic whole; the chief value to which this implied author is committed, regardless of what party his creator belongs to in real life, is that which is expressed by the total form.’60

Ik gebruik het concept van de geïmpliceerde auteur in combinatie met enkele theorieën van James Phelan. Dit zal ik in dit hoofdstuk en, nog uitgebreider, in het volgende hoofdstuk uiteenzetten.

53 Eagleton, Literary Theory: An Introduction, 90

54 Herman, Luc, en Vervaeck Bart. Vertelduivels Handboek Verhaalanalyse. 3. (Antwerpen: VUBPRESS VANTILT, 2005), 9

55 Rigney, Ann. Het leven van Teksten. (Amsterdam: Amsterdam University Press, 2009), 159 56 Eagleton, Literary Theory: An Introduction, 91-92

57 Booth, Wayne C. The Rhetoric of Fiction. 2. (Chicago: The University of Chicago Press, 1983), 73 58 Ibid, 75

(19)

Phelan

Het onderzoek van de Amerikaanse wetenschapper James Phelan is, volgens Herman en Vervaeck, te scharen onder de “postklassieke ethische verhaalstudies”. Waar de

structuralistische literatuurwetenschap zich concentreert op de tekst als autonoom object, richt het onderzoek van onder andere Phelan zich volgens Herman en Vervaeck juist op de interactie tussen tekst en lezer.61 Anders dan zijn structuralistische voorgangers zoekt

Phelan de betekenis van de tekst niet enkel in de interne samenhang van de tekst maar richt hij zijn blik ook op het publiek dat de tekst aanspreekt.62

Phelan’s standpunt lijkt deels op dat van Wayne Booth. Immers, ook Booth maakte het “doel” van de tekst een belangrijk onderdeel van zijn theorie over de geïmpliceerde auteur. Echter, Phelans ideeën over de tekst als communicatief medium veronderstellen een onderzoek naar de interactie tussen de tekst en de lezer. Herman en Vervaeck stellen dat Phelan zich, door deze focus op de tekst als doelmatig communicatiemiddel, schaart onder de retorici en de pragmatici. De retoriek en de pragmatiek houden zich

respectievelijk bezig met de overtuigingskracht van het verhaal en het communicatieve proces dat plaatsvindt tijdens het lezen van de tekst.63

Een bijzondere tekst van Phelan is een artikel uit 2011 met de titel: ‘Rhetoric, Ethics, and Narrative Communication: Or, from Story and Discourse to Authors, Resources, and Audiences’. In dit artikel rekent Phelan af met de klassieke scheiding tussen “story” en “discourse” zoals deze werd opgesteld door de Amerikaanse literatuurwetenschapper Seymour Chatman.64 Deze schrijft over dit onderwerp in zijn boek Story and Discourse. Narrative Structure in fiction and Film. Chatman stelt: ‘the story is the what in a narrative

that is depicted, discourse the how’65. Phelan heeft moeite met het model omdat het geen

rekening houdt met het gebruik van personages in de tekst. Als deze een deel van het verhaal aan de lezer vertellen zijn ze op hetzelfde moment onderdeel van het “discourse” én van de “story”.

Phelan stelt dat:

‘The standard model, with its omission of characters, distorts our perception of the narrative communication here and in countless other scenes of dialogue. Consequently, the model needs - at a minimum - a substantial overhaul.’66

Het resultaat van deze herziening van Chatmans model is Phelans IRA-model67. In dit

model stelt Phelan dat de tekst in feite een boodschap is van de geïmpliceerde auteur naar de lezer. Deze geïmpliceerde auteur kan gebruik maken van verschillende bronnen

61 Herman & Vervaeck, Vertelduivels Handboek Verhaalanalyse, 126

62 Phelan, James. "Rhetorical Literary Ethics and Lyric Narrative: Robert Frost's "Home Burial"." Poetics Today. no. 4 (2004), 631

63 Herman & Vervaeck, Vertelduivels Handboek Verhaalanalyse, 126 - 127

64 Phelan, James. "RHETORIC, ETHICS, AND NARRATIVE COMMUNICATION: Or, from Story and Discourse to Authors, Resources, and Audiences." Soundings. (2011), 57

65 Chatman, 19

66 Phelan, RHETORIC, ETHICS, AND NARRATIVE COMMUNICATION: Or, from Story and Discourse to Authors, Resources, and Audiences, 64

(20)

om het verhaal te vertellen.68 Ook bronnen die traditioneel tot het niveau van de story

zouden worden gerekend zoals “character narration”. Phelan hint al naar een dergelijk model in het begin van zijn artikel:

‘Thus, no one element of literature — language, character, event, structure — is the key to its potential power; instead, each element is a resource that an author can draw upon in order to accomplish her communicative purposes.’69

Hoewel Phelan voornamelijk spreekt over fictie, is het niet onmogelijk zijn en Booths theorieën toe te passen op non-fictie. Hiervoor leun ik voornamelijk op theorieën van Daniel Lehman en Markku Lehtimäki.

De ideologische retoriek en nonfictie

Deze wetenschappers doen veel onderzoek naar de vormgeving van de werkelijkheid in non-fictie teksten en ontlenen veel ideeën hierover aan de Amerikaanse wetenschapster Phyllis Frus. Lehman en Lehtimäki verwijzen vaak naar haar boek: The Politics and

Poetics of Journalistic Narrative: The Timely and the Timeless. Ze bespreken hun eigen

onderzoek aan de hand van concepten uit dit boek. Hieronder bespreek ik in het kort enkele ideeën van Frus, daarna laat ik zien hoe Lehman en Lehtimäki hierop

voortbouwen.

Frus’ “reflexive reading”

In haar inleiding, getiteld ‘What Isn’t Literature’ bespreekt Frus de problemen die optreden als de onderzoeker een onderscheid wil maken tussen literatuur en “other kinds of

discourse”70. Frus bespreekt hier enkele hybride vormen zoals literaire journalistiek en

nieuwsprogramma’s die beelden in scène zetten. Dergelijke fenomenen zorgen dat de grens tussen ‘news and novels’ opnieuw moet worden bekeken.

Ook hedendaagse literaire theorie problematiseert volgens Frus deze grens. ‘That makes the fiction-nonfiction distinction the locus of many issues, among them the nature of realism or the relation between language and reality, and the problem of the status of the subject as well as of the text.’71

Frus haalt vervolgens de wetenschapper Roland Barthes aan en stelt, in navolging van hem, dat de boodschap van non-fictieve teksten voornamelijk ligt in de overtuiging dat ‘this has happened’72. Frus stelt een benadering van teksten voor waarin de criticus zowel de

illusionaire wereld die de tekst oproept, als de manier waarop deze wereld, via de tekst, tot stand wordt gebracht in ogenschouw neemt. Deze praktijk noemt zij “reflexive reading”.73

Frus wil onderzoeken op welke manier de inhoud van een tekst wordt vormgegeven.

68 Phelan, RHETORIC, ETHICS, AND NARRATIVE COMMUNICATION: Or, from Story and Discourse to Authors, Resources, and Audiences, 68

69 Phelan, RHETORIC, ETHICS, AND NARRATIVE COMMUNICATION: Or, from Story and Discourse to Authors, Resources, and Audiences, 56

70 Frus, Phyllis. The politics and poetics of journalistic narrative: the timely and the timeless. 1. (Cambridge: Cambridge University Press, 1994), 1

(21)

‘I will argue that as readers we produce what we call “literature” when we read to discover how a text, through its style, “makes” reality, that is, when we read its content through its form.’74

Daniel Lehman beschrijft reflexive reading als volgt:

‘Frus urges critics of nonfiction to read reflexively, to “expose the construction of the objective or factual, so that the tension between referential and reflexive levels becomes palpable”’75

Een dergelijke lezing is niet enkel voorbehouden aan literaire teksten, maar is juist ook bestemd voor teksten die doorgaans niet als zodanig worden beschouwd.

Lehman als Lehtimäki erkennen allebei het belang van deze methode. Ook zij

onderzoeken de manier waarop de werkelijkheid wordt vormgegeven in de tekst. Echter, deze wetenschappers willen de non-fictieve tekst een bredere betekenis geven. Waar Frus voornamelijk kijkt naar het literaire werk zelf kijken Lehman en Lehtimäki naar de

relevantie van non-fictieve teksten buiten de literatuur.

Lehmans reading over the edge

Het is volgens Lehman belangrijk dat non-fictie teksten niet worden onderzocht als

autonome fenomenen. Het is juist belangrijk om onderzoek te doen naar de relevantie van een non-fictie tekst, buiten de literatuur. Het belang voor dergelijk onderzoek bewijst hij door in te gaan op een artikel dat hij schreef over de zelfmoord van een bankier. Hij beschrijft de heftige reactie van de dochter van de bankier die sterk was geraakt door het artikel.

‘I as a writer, the woman as a reader, her father as the subject of the narrative - each one of us was implicated materially and historically by the words on the page.’76

Even later stelt Lehman:

‘[...] paying specific attention to specific types of assertions and

nonfictional narrative power relationships can teach us about the way truth matters, about the similarities and differences between Lolita and an actual pedophile’s diary as well as the differing responses that authors, subjects, and readers might have to those texts.’77

Waar Frus een reflexive reading voorstelt die puur naar de tekst kijkt, probeert Lehman over de grenzen van de tekst heen te kijken: “reading over the edge”.

74 Frus, The politics and poetics of journalistic narrative: the timely and the timeless, 5

75 Lehman, Daniel W. Matters of Fact. Reading Nonfiction over the Edge. (Columbus: Ohio State University Press, 1997), 4

76 Ibid, 1-2

(22)

‘Reading over the edge is alive to the complications inherent in the matrix of inside and outside forces at work and at play in the text.’78

Lehman wil kijken naar de interactie tussen het narratief en de werkelijkheid en vooral de ideologieën die deze interactie tekenen. Waarom wordt de werkelijkheid verbeeld zoals hij verbeeld wordt en waarom roept dit bepaalde emoties op? Lehtimäki stelt dat Lehmans leesmethode de lezer en de tekst in een veld van “actual cultural and human experience” plaatst.79De tekst wordt gelezen binnen een maatschappelijke context en de lezer neemt

ideologieën en vooronderstellingen uit deze context mee bij de lezing van de tekst. Zowel de lezer, als deze ideologieën en vooronderstellingen, worden onderdeel van de non-fictieve tekst.

Lehman hecht veel belang aan de concrete historische gebeurtenissen die onderdeel zijn van de non-fictietekst. Immers, deze werkelijkheid is de drager van de ideologieën en vooronderstellingen die worden geactiveerd als de lezer een non-fictie tekst “over de grens” leest. Dit leidt hem ertoe te pleiten voor een uitbreiding van Phelans opvattingen over de tekst als een communicatie

‘I want to propose that for most forms of nonfiction, the trio of au­ thor, text, and reader that Phelan admits into the rhetorical framework must be expanded to admit a fourth player: the actual living or lived beings that make up the subjects of nonfictional narrative.’80

Deze personen die ook buiten het boek bestaan maken volgens Lehman een belangrijk onderdeel uit van non-fictie. Het wezen daarvan is immers dat het “waargebeurde” verhalen vertelt.

Phelan en Lehtimäki

De Finse wetenschapper Markku Lehtimäki gaat verder op deze weg. Lehtimäki gebruikt veel concepten uit de retoriek in zijn onderzoek naar het werk van Norman Mailer.

Lehtimäki beschrijft de retoriek als volgt:

'The rhetorical theory of narrative looks at the importance of complex relationships between authors, readers, narrators, audiences, and subject matters, and attempts a close analysis of how particular narratives are told to particular audiences in particular ways.’81

Lehtimäki bouwt voort op de theorieën van Phelan met het doel deze beter te kunnen toepassen op non-fictie. Deze stroming in de literatuur verschilt wezenlijk van de veelal fictieve teksten die Phelan onderzoekt. Het gaat hier immers niet om een representatie van een virtuele verhaalwereld maar om een representatie van een werkelijkheid die ook bestaat buiten de tekst.

78 Lehman, Matters of Fact. Reading Nonfiction over the Edge, 3

79 Lehtimäki, Markku. The Poetics of Norman Mailer's Nonfiction: Self-Reflexity, Literary Form, and the Rhetoric of Narrative. 1. (Tampere: Tampere University Press, 2005), 316

80 Lehman, Matters of Fact. Reading Nonfiction over thé Edge, 23

(23)

Volgens Lehtimäki is het, juist in het geval van non-fictie, belangrijk te kijken op welke manier de auteur zijn of haar visie op een algemeen bekend onderwerp presenteert aan de lezer.82 Omdat deze onderwerpen “algemeen bekend” zijn (zoals de moord op J.F.

Kenedy), neemt de lezer niet alleen ethische vooronderstellingen mee bij de lezing van het verhaal, maar wordt algemene kennis ook een onderdeel van het leesproces.83 Hier zit

volgens Lehtimäki de kracht van non-fictie. Door een reconstructie te maken van de wereld waarin het lezerspubliek leeft, appelleert de auteur aan de gevoelens van zijn of haar publiek.84

Net als Frus en Lehman kijkt Lehtimäki naar de vormkenmerken van de tekst. Echter, waar Frus niet buiten de tekst wil kijken maar enkel naar de tekst zelf en de wereld die hierin wordt opgeroepen, doen Lehman en Lehtimäki dit wel. Deze vormkenmerken bepalen de vorm waarin Lehmans “lived reality” wordt gegoten en wordt voorgeschoteld aan de lezer. Lehtimäki kiest het midden tussen Frus’ en Lehmans theorieën. In een voetnoot stelt Lehtimäki de waarde te zien van Lehmans focus op de manier waarop de maatschappij geïmpliceerd is in de tekst. Echter, deze focus houdt volgens Lehtimäki te weinig rekening met de formalistische kenmerken die veel non-fictie werken bezitten (en zeker het werk van Norman Mailer dat centraal staat in zijn onderzoek). In een voetnoot verduidelijkt hij het verschil tussen zijn en Lehmans ideeën:

‘I try to combine the most valuable parts from each theory of nonfictional narrative, in this case Frus’s concern with “formalism” and Lehman’s with “ethics”.’85

Deze sterke aandacht voor de stijlkenmerken van de tekst zijn, in mijn ogen, belangrijk voor een goede beschouwing van Naipauls India-trilogie. Een belangrijk kenmerk van deze trilogie ligt in de grote stilistische verschillen tussen de drie teksten. Lehtimäki’s aandacht hiervoor stelt mij in staat deze verschillen beter en uitgebreider te beschrijven. In het volgende hoofdstuk ga ik dieper in op de manier waarop ik Lehtimäki’s ideeën zal toepassen op de teksten die ik onderzoek.

Retoriek, non-fictie en New Historicism

Een minpunt van New Historicism is dat de beoefenaars hebben nagelaten een vaste methodologie te formuleren. Dit leidt tot een groot aantal verschillende interpretaties en methodes die allen de nadruk leggen op de representatie ín en maatschappelijke context ván teksten. Elke auteur onderzoekt iets anders en doet dit op zijn of haar eigen manier. Ook de gebruikte methoden worden niet of nauwelijks toegelicht. Zelfs in een boek met de titel Practicing New Historicism laten de auteurs (Stephen Greenblatt en Catherine

Gallagher) na een duidelijke en eenduidige methodiek voor de analyse van teksten te verschaffen. Daarmee blijft New Historicism hangen op een hoog niveau van abstractie en is het meer een theorie dan een toepasbare vorm van tekstanalyse.

82 Lehtimäki, The Poetics of Norman Mailer’s Nonfiction: Self-Reflexity, Literary Form, and thé Rhetoric of Narrative, 16

83 Lehtimäki, Markku. The Rhetoric of Literary Nonfiction: The Example of Norman Mailer. Real Stories, Imagined Realities: Fictionality and Non-fictionality in Literary Constructs and Historical Contexts. Edited by Markku Lehtimäki, Simo Leisti, Marja Rytkönen. (Tampere: Tampere University Press, 2007), 40-41

84 Lehtimäki, The Rhetoric of Literary Nonfiction: The Example of Norman Mailer, 40-41

(24)

Ik geef invulling aan deze theorie op basis van de ideeën van Lehtimäki, Lehman en Phelan. Net als de New Historicists focussen deze zich op de representatie. Echter, waar de New Historicists ingaan op de representatie in verband met de ontstaanscontext van de tekst, focussen Phelan en Lehtimäki zich vooral op het proces van de representatie. Door theorieën van New Historicism te combineren met ideologische retoriek hoop ik een beeld te krijgen van de mogelijkheden die de vertelstijl van Naipaul de auteur biedt om,

enerzijds, een verhaal te vertellen en, anderzijds, een rol te spelen in het maatschappelijke debat.

De combinatie van twee of meer verschillende denkstromingen in een onderzoek is altijd gevaarlijk. Kans bestaat dat resultaten, verkregen met behulp van de ene denkwijze, onverenigbaar blijken met de andere denkwijze. Echter, de combinatie van ideeën uit New Historicism en ideeën van Lehman en Lehtimäki is goed mogelijk.

Een eerste reden hiervoor ligt in de weerstand van de New Historicists tegen een

eenduidige theorie. New Historicism is expliciet geen dogmatische beweging en biedt veel ruimte voor alternatieve interpretaties. Dit uit zich op verschillende vlakken, onder andere op het vlak van de methodiek. Er bestaat onder de New Historicists nauwelijks

overeenstemming over de vorm van de vraagstelling en de benadering hiervan. New Historicism laat een behoorlijk gat vallen tussen de tamelijk abstracte visies van de beweging en de praktijk.

Ideologische retoriek, aan de andere kant, bieden een praktische handleiding voor het kijken naar de representatie van ethiek in de literatuur. Anders dan de New Historicists poneren wetenschappers als Phelan en Lehtimäki geen grote ideeën over de

geschiedenis. De theorieën van New Historicism zijn, in andere woorden, vaak zo abstract dat een combinatie met andere onderzoeksmethoden geen problemen hoeft op te leveren.

Twee belangrijke overeenkomsten

De ideeën van Lehman en Lehtimäki en New Historicism vertonen op twee fundamentele punten sterke overeenkomsten. Beide denkrichtingen zijn overtuigd van de historische inbedding van de tekst en de mogelijkheid van een tekst een reactie op te roepen bij het publiek.

De contingentie van de tekst

Het gaat de New Historicists om de “contingentie” tussen de context van de tekst en de tekst zelf. Een tekst is een constructie van ideologieën en normen die leven in de

maatschappij, gevat in taal. De grenzen van de tekst worden in deze zienswijze minder en minder belangrijk. Immers, als de bouwstenen van de tekst enkel bestaan bij de gratie van hun eerdere bestaan in de maatschappij, is het niet duidelijk waar de tekst eindigt en waar de context begint.86

Gevolg van deze opvattingen is dat de ontstaanscontext het fundament vormt van het boek en in die zin onderdeel uit maakt van de tekst. Immers, ook als een tekst slechts één kant van de zaak belicht, zit de andere kant er, in contrast, toch in. Beecher Stowes

weergave van de beëindiging van de slavernij als een vrouwenzaak, impliceert (in contrast) de alternatieve, tegenstrijdige weergave van de slavernij als een mannenzaak. Deze weergave is, aanwezig door zijn afwezigheid.87 De tekst wordt op deze manier een

(25)

plek waarin verschillende ideologieën naast elkaar bestaan. De auteur bepaalt welke de overhand krijgt. Greenblatt stelt in dit verband:

‘Collective actions, ritual gestures, paradigms of relationship, and shared images of authority penetrate the work of art and shape it from within, while conversely the socially overdetermined work of art, along woth a multitude of other institutions and utterances,

contributes to the formation, realignment and transmision of social practices.’88

Lehmans visie komt sterk overeen met die van de New Historicists. Ook Lehman

benadrukt de contingentie van de non-fictietekst. Lehman focust hier voornamelijk op de manier waarop dit tot uiting komt in de retoriek. Volgens Lehman zijn de auteur en de lezers “implicated” in de tekst:

‘[...] its writers, and its readers are implicated by experience off the page.’89

Deze ervaringen buiten de tekst maken een belangrijk onderdeel uit van de consumptie en de productie van een tekst. De kennis van de auteur en van de lezers over een onderwerp buiten de tekst, is een onderdeel van de tekst in die zin dat het zowel ten grondslag ligt aan de productie, als de receptie. Door te stellen dat de lezer en de auteur onderdeel uitmaken van de tekst vanwege de gedeelde ervaringen buiten het boek, verbreekt ook Lehman de grens tussen non-fictieliteratuur en de maatschappelijke context.

Ook Lehtimäki’s ideeën lijken op die van de New Historicists. De kracht van (in dit geval Norman Mailers) non-fictie zit volgens Lehtimäki in het feit dat het verhaal appelleert aan het collectieve geheugen. De auteur maakt een reconstructie (een van de vele) van een gebeurtenis waarvan zowel hij-/zijzelf, als het publiek kennis hebben. De tekst neemt daarom een positie in, in het veld van teksten die over dit onderwerp gaan en ‘potentially always faces a critical, competent, and perhaps even resistant reader familiar with other texts treating the same case.’90

Lehtimäki stelt in het begin van zijn artikel:

‘Nonfiction is not a fiction-like “closed” system of intratextual signs and links (that is not a “self-contained” structure in the new critical sense) but more likely and “open” fields for rhetorical communication, negotiation, and sometimes resistance’91

Zowel de New Historicists als Lehman en Lehtimäki benadrukken het belang van de context in de productie en receptie van een (non-fictie) tekst. Deze context maakt volgens de New Historicists deel uit van de tekst door ideologieën en normen die de tekst zijn zeggingskracht geven. Lehman en Lehtimäki kijken voornamelijk naar de interactie tussen de lezer en de auteur die optreedt zodra een alternatieve, tekstuele versie van een alom bekende gebeurtenis of situatie in “gesprek” treedt met andere, bij de lezer reeds bekende

88 Greenblatt, The Cultivation of Anxiety, 89

89 Lehman, Matters of Fact. Reading Nonfiction over thé Edge, 5

(26)

versies. In deze interactie legt Lehman meer de nadruk op de interactie tussen de tekst en de maatschappij. Lehtimäki kijkt vooral naar de artistieke representatie van de tekst.

De potentie om het publiek te bewegen

Zowel Lehman en Lehtimäki als Greenblatt hechten veel waarde aan de manier waarop een kunstwerk het publiek bij de tekst betrekt en op die manier actief deel laat uitmaken van het kunstwerk. Greenblatt spreekt dan over “sociale energie”, Lehman en Lehtimäki over de manier waarop de lezer “implicated” is in het narratief. Beide theorieën zien de lezer als een subject dat sterk is ingebed in de geschiedenis. De tekst én de lezer zijn het product van een historische context.

Met de term sociale energie doelt Greenblatt op de mogelijkheid van de tekst om de historische context aan te spreken die de tekst deelt met zijn lezer. Het wijst op de mogelijkheid van een boek om woede op te roepen of een polemiek te starten of, in

mildere gevallen, engagement te tonen. De lezer kan worden geraakt door het boek omdat hij deelt in de historische context van het boek. Het is aan de historicus om deze sociale energie te herkennen en te reconstrueren. Waarom verbeeldt de kunstenaar bepaalde zaken wel of niet, waarom spreekt hij er op een bepaalde manier over en, waarom heeft hij deze keuzes gemaakt. Pieters stelt dat de sociale energie aanduidt in welke mate

bepaalde, in de tekst gerepresenteerde objecten, in een bepaalde tijd een bepaalde reactie oproepen.92

Deze reactie wordt veroorzaakt door ideologieën die, via bepaalde elementen de tekst in worden gevoerd. Greenblatt geeft hier als voorbeeld de bisschopsmijter93. Door de mijter

te verwerken in de tekst, kan de auteur de ideologieën die verbonden zijn aan die mijter (het katholicisme) tot onderdeel maken van de tekst. Een personage dat opkomt met een mijter op zijn hoofd, wordt, door het publiek, gezien als een onderdeel van de katholieke kerk waaraan veel sterke ideologieën kleven die verschillen per periode. Als de auteur een vrouwelijk personage met een mijter op haar hoofd opvoert is de kunstenaar in staat deze ideologie aan de kaak te stellen. Met het begrip van de sociale energie probeert

Greenblatt de vinger te leggen op de mogelijkheid van teksten om ideologieën tastbaar en vormbaar te maken door deze te esthetiseren. Door ze een vorm te geven in het

esthetisch object kan de kunstenaar met deze ideologieën spelen en ze zichtbaar maken voor het publiek dat snapt wat ermee bedoeld wordt omdat het zelf een onderdeel is van de geschiedenis waaruit deze ideologieën voortkomen.94

De lezer als historisch gedetermineerd subject krijgt een belangrijke rol in de ideeën van Lehman en Lehtimäki. Deze historische determinatie speelt bij non-fictie een veel sterkere rol dan bij fictie. De lezer wordt direct geconfronteerd met een alternatieve versie van, in het geval van Lehtimäki, de moord op John F. Kenedy, een verhaal dat hij zeer goed kent door alle media-aandacht die deze gebeurtenis heeft gekregen.

Dit gaat ook op in het geval van Naipauls verhalen over India. De Engelse lezer moet behoorlijk goed op de hoogte zijn geweest van de gebeurtenissen aldaar, aangezien de kranten er veel over schreven. Naipaul alternatieve, meer literaire, versie van de

werkelijkheid moet hier sterk mee hebben gecontrasteerd.

92 Pieters, New Historicism: Postmodern Historiography between Narrativism and Heterology, 33 93 Greenblatt, The Circulation of Social Energy, 8

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze kenmerken zijn zo over- duidelijk in Kazanga, 61 dat het festival gezien moet worden als bemiddeling niet slechts tussen plaatselijke gemeenschap en de staat, maar ook tussen

However, the effects showed that for people with a high understanding of the advertisement, there was an indirect effect of type of advertisement (congruent, incongruent CMC)

Ook is duidelijk geworden dat er binnen de journalistiek steeds meer storytelling wordt toegepast, waardoor de literaire verhaaltechnieken ook in sommige journalistieke genres terug

5 In vormen van literaire journalistiek (teksten waarin journalistieke informatie door middel van technieken uit de literatuur overgebracht worden), waaronder ook

Op grond van de zeer hoge waarden voor Calluna en het voorkomen van Carpinus pol- len in beide monsters van de grafheuvel uit Alphen, lijkt deze heuvel jonger dan de eveneens in

Het virus drijft niet alleen boeren tot wanhoop maar ook de uitbaters van het Duitse ski- oord?. Die zijn bang dat toeristen wegblijven en eisen een naamsverandering van

Hoewel ook bij de gewichten Ethrel het hoogste scoort ten aanzien van de goed rijpe en het laagste scoort ten aanzien van de onrijpe vruchten, zijn deze verschillen ten aanzien van

In spoor 41, dat niet te situeren is in het verbrande niveau, werden onderaan de gracht verschillende wandscherven aangetroffen van handgevormd aardewerk, alle behorend tot