• No results found

De invloed van de SOx wetgeving op het gebruik van fraudetechnieken en de betrokkenheid van de CFO daarin bij

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van de SOx wetgeving op het gebruik van fraudetechnieken en de betrokkenheid van de CFO daarin bij "

Copied!
39
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De invloed van de SOx wetgeving op het gebruik van fraudetechnieken en de betrokkenheid van de CFO daarin bij

verslaggevingsfraude

Masterscriptie, MSc Accountancy & Controlling

Rijksuniversiteit Groningen, Faculteit Economie & Bedrijfskunde

18 maart 2015 J.J. Brouwer

S1765531

jor.brouwer@gmail.com

Begeleider: K.G.B. Linke Tweede begeleider: P. Klaassen

Samenvatting

Deze masterscriptie onderzoekt of de invoering van de Sarbanes-Oxley (SOx) wetgeving invloed heeft gehad op het gebruik van fraudetechnieken en de betrokkenheid van de CFO daarin bij financiële verslaggevingsfraude. Van de in totaal acht fraudetechnieken wordt per fraudetechniek bekeken of de hantering van de fraudetechniek is veranderd door de invoering van de SOx wetgeving. Daarnaast wordt gekeken of de CFO na de invoering van de SOx wetgeving andere fraudetechnieken is gaan gebruiken. Uit de testen komen significante resultaten voor de fraudetechnieken ‘Onjuist moment van opbrengstherkenning’ en ‘Liegen’.

Deze resultaten zijn echter het tegenovergestelde van hetgeen dat werd verwacht. Voor de andere fraudetechnieken en de betrokkenheid van de CFO werden geen significante resultaten gevonden.

Trefwoorden: Fraude, Verslaggevingsfraude, SOx wetgeving, Sarbanes-Oxley, CFO, Fraudetechnieken.

(2)

!

!

!

! ! !

Inhoudsopgave

1. Inleiding P1

2. Theoretisch kader P3

3. Onderzoeksopzet P14

4. Resultaten P18

5. Conclusie P24

6. Literatuurlijst P27

7. Bijlagen P31

(3)

Inleiding

De afgelopen twintig jaar zijn er al meerdere fraudezaken en zaken met betrekking tot verslaggevingsfraude aan het licht gekomen. Schandalen binnen Enron en Worldcom waren voor de Amerikaanse overheid reden tot ingrijpen. De financiële rapportage zou weer betrouwbaar moeten zijn en het afgenomen vertrouwen van de maatschappij in ondernemingen en accountants zou weer terug moeten komen.

Om het vertrouwen weer terug te laten komen en de betrouwbaarheid van financiële rapportage te borgen, is de Sarbanes-Oxley (SOx) wetgeving ingevoerd (Lobo & Zhou, 2006;

Linke, 2012). In de SOx wetgeving worden een aantal hoofdpunten aangehaald. Concreet betekent dat onder meer dat de onafhankelijkheid van de accountant beter gewaarborgd moet worden en dat de interne controles beter worden samengesteld en tevens werkzaam zijn.

Daarnaast hebben de CEO en CFO meer verantwoordelijkheden met betrekking tot de verslaggeving en moet de kwaliteit van verslaggeving hoger worden. Door middel van onder andere deze punten probeert de SOx wetgeving er voor te zorgen dat nieuwe fraudezaken niet meer voor komen.

Een aantal instanties hebben onderzoek naar fraude en verslaggevingsfraude gedaan. PwC (2014) heeft een onderzoek naar economische delicten uitgevoerd. Het onderzoek heeft fraude in het algemeen onderzocht en kwam tot vijf type fraudes. In 22% van de gevallen was er sprake van verslaggevingsfraude. De Association of Certified Fraud Examiners (ACFE) (2014) hebben een rapport gepubliceerd, waarin wordt vastgesteld dat slechts in 9 procent van alle fraudezaken er sprake is van verslaggevingsfraude. Hoewel het slechts een klein percentage betreft, heeft het de grootste financiële impact, met een gemiddeld verlies van 1 miljoen dollar. Fraude wordt tot op heden nog steeds gepleegd en blijft daarom relevant om te onderzoeken. Een onderzoek naar verslaggevingsfraude is relevant, aangezien er voor de samenleving, het bedrijfsleven, de accountants en de regelgevers voordelen zijn als verslaggevingsfraude preventief wordt gedetecteerd en voorkomen (Rezaee, 2005).

Alle ondernemingen die in de Verenigde Staten aan de beurs genoteerd staan, moeten in principe voldoen aan de SOx wetgeving. De gehele SOx wetgeving bestaat uit meerdere secties. Uit de selectie van 69 secties zijn er echter maar twee zeer van belang, sectie 302 en 404.

Sectie 302 schrijft voor dat hoofdzakelijk de CEO en CFO verantwoordelijk worden voor de financiële rapportage. Er moet namelijk een verklaring worden getekend, waarin staat dat de rapporten zijn nagekeken. Daarnaast moet de verstrekte financiële informatie in de rapporten betrouwbaar zijn en bevat het geen materiële fouten. Hierdoor kan er geen misleidend beeld bij externe personen ontstaan (Emanuels et al., 2004; Beneish et al., 2008). Daarnaast wordt de verantwoordelijkheid verhoogd, aangezien degene die de handtekening zet zichzelf verantwoordelijk maakt voor het interne beheersingssysteem. De interne controles zouden bestaan en werken. Tevens zouden er geen tekortkomingen in het interne beheersingssysteem bestaan.

Beasley et al. (1999 en 2010) hebben onderzoek gedaan naar de betrokkenheid van de CEO en CFO bij verslaggevingsfraude. Zij komen tot de conclusie dat in de periode 1998-2007, ten opzichte van de periode 1987-1997, de betrokkenheid van de CEO en CFO juist is toegenomen. De verwachting is dat de betrokkenheid juist na de invoering van de SOx wetgeving is afgenomen. Het is echter zo dat er maar weinig gevallen van financiële

(4)

verslaggevingsfraude, na de invoering van de SOx wetgeving, in het onderzoek van Beasley et al. (2010) zijn meegenomen. De effectiviteit van de SOx wetgeving is dus niet goed te meten met het onderzoek van Beasley et al. (2010). Daarnaast is betrokkenheid van de CEO en CFO bij verslaggevingsfraude opmerkelijk, aangezien de CEO en CFO een hoge boete van maximaal 5 miljoen dollar en een celstraf van maximaal 20 jaar riskeren (Lobo & Zhou, 2006). De verwachting is dat de CEO en CFO niet meer ofwel minder betrokken zijn.

Sectie 404 schrijft voor dat er een managementrapport over de interne beheersing moet worden opgenomen in de financiële verslaggeving. Het management geeft zodoende aan dat er binnen de onderneming sprake is van interne beheersingsmaatregelen en als er materiële zwakheden bestaan dat deze ook worden gerapporteerd (Raghunandan & Rama, 2006, Beneish et al., 2008). Verslaggevingsfraude kan voor komen als er tekortkomingen binnen de interne beheersing van een onderneming zijn. Sectie 404 probeert er echter voor te zorgen dat deze mogelijkheden worden beperkt, aangezien zwaktes binnen de interne beheersing ruimte bieden voor het plegen van fraude.

Reeds is er al wetenschappelijk onderzoek naar financiële verslaggevingsfraude geweest (Beasley et al. 1999, 2000 en 2010; Rezaee, 2005; Hogan et al. 2008). Aangezien fraude wordt gepleegd, zijn daar ook technieken voor. In de SOx wetgeving is daarom sectie 704 opgenomen. Deze sectie schrijft voor dat er over de vijf jaar voor de invoering van de SOx wetgeving een rapport moet worden opgesteld om gebruikte fraudetechnieken in kaart te brengen. De Securities and Exchange Commission (SEC) (2002) heeft dit rapport uiteindelijk gemaakt. Daarnaast zijn er een aantal onderzoeken geweest die zich op fraudetechnieken hebben gericht. Bonner et al. (1998) geven in hun onderzoek aan dat het voor accountants van belang is dat ze bewust zijn van fraudetechnieken. Hierdoor kan fraude worden waargenomen en zodoende actie wordt ondernomen. Beasley et al. (2000) laten zien welke categorieën fraudetechnieken er zijn en het gebruik van de technieken binnen sectoren. Relevant is om te weten welke fraudetechnieken worden gehanteerd, maar ook welke vaker en welke minder vaak worden toegepast. In voorgaande onderzoeken van Beasley et al. (1999 en 2010) komt naar voren dat onjuiste opbrengstverantwoording en onjuiste activa waardering de meest gehanteerde fraudetechnieken zijn.

Het meest recente onderzoek, zover bekend, over fraudetechnieken stamt uit 2010 (Beasley et al., 2010). Dat is een aantal jaar geleden. Er is nog relatief weinig onderzoek verricht naar fraudetechnieken na de invoering van de SOx wetgeving. Hier zijn dus nog gaten in de wetenschappelijke literatuur. De wetgeving is echter niet zo kort geleden ingevoerd dat onderzoek ernaar onmogelijk is. In dit onderzoek is de verwachting dat er na tien jaar kan worden gemeten of een gebeurtenis een significante invloed heeft. Zodoende wordt er, 13 jaar na invoering van de SOx wetgeving, met dit onderzoek geprobeerd een van de gaten op te vullen.

Het doel van deze scriptie is om weer te geven of er een verandering heeft plaatsgevonden in de gebruikte fraudetechnieken door invoering van de SOx wetgeving en wat de betrokkenheid van de CFO daarin is. Dat wordt bewerkstelligd door publieke data van de Securities and Exchange Commission (SEC) te onderzoeken. Hier worden zaken met betrekking tot verslaggevingsfraude openbaar gesteld. De fraudetechnieken staan hier ook vermeld.

(5)

De invloed van de SOx wetgeving wordt gemeten en beantwoord aan de hand van de volgende onderzoeksvraag:

Heeft de SOx wetgeving tot een verandering in de gebruikte fraudetechnieken bij verslaggevingsfraude geleid en wat is de betrokkenheid van de CFO daarin?

Theoretisch kader

Dit onderzoek gebruikt de fraudedriehoek. Deze fraudedriehoek is al meermaals behandeld in voorgaande onderzoeken (Bell en Carcello, 2000; Apostolou et al., 2001; Wilks en Zimbelman, 2004; Rezaee, 2005; Hernandez en Groot, 2007a). Daarnaast is de fraudedriehoek ook in het rapport van de AICPA (2002) gehanteerd. Dat maakt de fraudedriehoek een geschikt theoretisch model om in dit onderzoek te kunnen gebruiken. Om een goed beeld van de fraudedriehoek te krijgen, wordt de fraudedriehoek hieronder uitgewerkt. Vervolgens worden de relevante wetgeving, risicogebieden, fraudetechnieken en de betrokkenheid van de CFO besproken.

Fraudedriehoek

In het geval van fraude heeft Cressey (1950) een drietal aspecten, die aanwezig zijn bij het plegen van fraude, geïdentificeerd. Het betreft de volgende drie aspecten; druk, mogelijkheid en rationalisatie.

Ten eerste is er sprake van druk of een motief om fraude te plegen. Vervolgens moet er een mogelijkheid zijn om fraude te kunnen plegen. Dat kan omdat de interne beheersing niet naar behoren werkt of dat een manager sommige controls kan ontwijken. Daarna is er de rationalisatie of houding om de fraude daadwerkelijk te plegen (Hogan et al., 2008).

Het aspect druk is al in meerdere onderzoeken naar voren gekomen. Dechow et al. (1996) onderzoeken wat motivaties zijn om fraude te plegen. Zij concluderen dat het aantrekken van extern kapitaal tegen lage kosten een belangrijke motivatie/druk kan zijn. Hogan et al. (2008) laten in hun onderzoek zien dat er op meerdere manieren druk ontstaat. De voorspellingen van analisten moeten worden gehaald of er bestaat een noodzaak tot het aantrekken van extern kapitaal. Daarnaast kan druk ontstaan omdat het bedrijf slecht presteert of dat het beloningssysteem van de onderneming de druk in de hand werkt. Cox & Weirich (2002) benadrukken dat het voldoen aan de voorspellingen van analisten een grote druk op het management legt. Het niet voldoen aan de verwachtingen kan namelijk voor een grote daling van de marktwaarde zorgen en een mogelijk motief voor ondernemingen zijn om op financiële verslaggevingsfraude over te gaan. De realisatie hiervan kan door fraude te plegen met opbrengsten (Weld et al., 2004).

Een andere verklaring voor het aspect druk kan zijn dat het inkomen van de fraudeur in zijn geheel of gedeeltelijk afhankelijk is van de waarde van aandelen. Hierdoor wordt er mogelijk verslaggevingsfraude gepleegd om de waarde van de aandelen zo hoog mogelijk te hebben (Lie, 2005; Efendi et al., 2007). Een persoon heeft ook de mogelijkheid om druk uit te oefenen. Zo geven Feng et al. (2011) in hun onderzoek aan dat druklegging vanuit de CEO op de CFO een oorzaak kan zijn dat de CFO fraude pleegt.

Voorgaand onderzoek laat verschillende motieven zien om fraude te plegen. Volgens voorgaand onderzoek is er dan sprake van ofwel een financieel ofwel een persoonlijk motief.

Voor dit onderzoek is dat niet relevant. In dit onderzoek is niet de vraag waarom men verslaggevingsfraude pleegt, maar welke technieken worden gebruikt. Zodoende heeft het aspect druk geen relatie met de onderzoeksvraag en wordt het aspect druk in dit onderzoek niet meegenomen.

(6)

Rationalisatie houdt in dat de fraudeur de fraude aan zichzelf kan verantwoorden. De fraudeur weet dat er onjuist is gehandeld, maar probeert door middel van de fraude te rationaliseren, er geen slecht gevoel aan over te houden. Gillett & Uddin (2005) geven weer dat de houding van de CFO ten opzichte van frauduleuze verslaggeving een belangrijke factor is in het feit of er een intentie is om fraude te plegen.

Echter is het in dit onderzoek niet relevant hoe de houding van de fraudeur is ten opzichte van de fraude. Het gaat er in dit onderzoek niet om hoe iemand de fraude voor zichzelf verklaart, maar welke technieken de fraudeur heeft gehanteerd. Zover bekend, toont voorgaand onderzoek niet aan dat de houding of rationalisatie een verband heeft met de toepassing van bepaalde fraudetechnieken. Derhalve wordt ook het aspect rationalisatie niet in dit onderzoek behandeld.

Mogelijkheden tot het plegen van fraude kunnen bestaan als er zwakheden in de interne beheersingssystemen zijn. Deze systemen zijn ontwikkeld om potentiële fouten en fraude te voorkomen. Daarnaast hoort dit systeem er voor te zorgen dat men zich aan de wet- en regelgeving houdt (Rae & Subramaniam, 2008). Loebbecke et al. (1989) laten in hun onderzoek zien dat zowel beslissingen die hoofdzakelijk door het management worden genomen als een zwak intern beheersingssysteem, de grootste oorzaken voor de mogelijkheid tot fraude zijn.

Ashbaugh-Skaife et al. (2009) tonen aan dat gebreken in het interne beheersingssysteem ervoor kunnen zorgen dat mensen de kwaliteit van informatie van een bedrijf op twee manieren, zowel onbewust als bewust, kunnen beïnvloeden. Of iemand het opzettelijk doet of niet, de mogelijkheid ertoe is er.

Er kan daarnaast sprake zijn van specifieke risicofactoren die de mogelijkheid tot het plegen van fraude verhogen. Zo worden in het rapport van AICPA de volgende factoren genoemd;

het type bedrijf, ineffectief toezicht van het management, een organisatie met een complexe of instabiele structuur en gebrekkige componenten in het intern beheersingssysteem. Deze factoren kunnen de kans op de mogelijkheid om fraude te plegen verhogen (AICPA, 2002).

Het aspect mogelijkheid is relevant voor dit onderzoek. In het onderzoek wordt de SOx wetgeving meegenomen. Deze wetgeving heeft een directe relatie met mogelijkheid, omdat deze wetgeving de mogelijkheden tot het plegen van fraude probeert in te perken. Daarnaast bestaan er fraudetechnieken, omdat er mogelijkheden tot het plegen van fraude zijn. Zijn er tekortkomingen met betrekking tot sectie 404 van de SOx wetgeving, dan kunnen er mogelijkheden tot het plegen van de fraude zijn. Ook de CFO heeft mogelijkheden, bijvoorbeeld door middel van management override, om fraude te plegen.

Zodoende is er een duidelijke link tussen het aspect mogelijkheid en dit onderzoek. Daarom wordt het aspect mogelijkheid wel meegenomen.

Vanuit de fraudedriehoek valt te verklaren waarom verslaggevingsfraude bestaat. De Amerikaanse overheid probeert het bestaan van en de mogelijkheden tot verslaggevingsfraude echter tegen te gaan met wet- en regelgeving, mede door middel van de invoering van de SOx wetgeving.

Regelgeving

In 2002 is de SOx wetgeving in de Verenigde Staten ingevoerd. Deze wetgeving is bedoeld om schandalen en verslaggevingsfraude, zoals bijvoorbeeld Enron, niet meer voor te laten komen dan wel te beperken. Alle ondernemingen die aan de Amerikaanse beurs staan genoteerd, moeten aan de SOx wetgeving voldoen. Daarbij horen ook ondernemingen van buiten de Verenigde Staten die aan een Amerikaanse beurs staan genoteerd en ondernemingen

(7)

die zich graag aan de beurs willen laten noteren. Door de invoering van de SOx wetgeving is ook de verantwoordelijkheid van drie groepen, namelijk van de audit committee, het senior management en de accountant, vergroot (Foster et al., 2007).

De secties 302 en 404 zijn de onderdelen die de meeste aandacht hebben gekregen (Ge &

McVay, 2005; Raghunandan & Rama, 2006; Doyle et al., 2007; Beneish et al., 2008;

Hammersley et al., 2008; Hoitash et al., 2008; Rice & Weber, 2012). Dat betekent niet dat de andere secties niet relevant zijn. Zo schrijft sectie 201 een aantal verboden nevenactiviteiten voor de accountant voor en geeft sectie 203 aan dat er om de vijf jaar van accountant moet worden gewisseld (PCAOB, 2002). Dat zijn echter secties die voor dit onderzoek niet relevant zijn.

Met betrekking tot de secties 302 en 404 zijn er een groot aantal onderzoeken uitgevoerd.

Hier moet echter wel de kanttekening worden gemaakt dat sectie 404 pas later in werking is getreden dan 302. Zodoende hebben onderzoeken, die relatief snel na invoering van de SOx wetgeving hebben plaatsgevonden, vaak sectie 302 als alternatief voor sectie 404 genomen.

Een aantal onderzoeken worden in het kort besproken. Hammersley et al. (2008) onderzoeken of er een prijsverandering van de aandelen plaatsvindt nadat het management de SOx wetgeving naleeft. Zij vinden dat er een negatieve prijsreactie plaatsvindt. Raghunandan &

Rama (2006) hebben een onderzoek gedaan naar de relatie tussen de kosten voor een audit en de verslaggeving over de interne beheersing, zoals die hoort te zijn volgens sectie 404 van de SOx wetgeving. Zij komen tot de conclusie dat de kosten voor de audit in 2004 zijn gestegen ten opzichte van 2003. Hoitash et al. (2008) geven weer dat de kosten voor de audit veranderd zijn tijdens de periode dat de SOx wetgeving is ingevoerd. Ashbaugh-Skaife et al. (2009) geven in hun onderzoek aan dat ondernemingen die verslag doen over tekortkomingen in hun interne beheersingssysteem, hogere kapitaalkosten betalen. Van deze kosten zou worden verwacht dat men deze liever niet maakt. Deze onderzoeken geven weer dat de SOx wetgeving op meerdere vlakken voor de nodige veranderingen heeft gezorgd.

Om te voldoen aan sectie 404 van de SOx wetgeving moet er een managementrapport over de interne beheersing zijn. In het rapport staat welke interne beheersingsmaatregelen er zijn en of er materiële zwaktes zijn (Raghunandan & Rama, 2006, Beneish et al., 2008). In sectie 404 staat tevens dat een accountant het managementrapport over de interne beheersing moet controleren en de bevindingen rapporteert. Interne beheersing is namelijk belangrijk in het preventief voorkomen van fraude (Foster et al., 2007). Om echter aan sectie 404 te voldoen, zijn wel kosten verbonden. Zo concluderen Krishnan et al. (2008) dat er hoge kosten zijn verbonden aan het voldoen aan sectie 404, echter zou het op de lange termijn voordelen kunnen opleveren. De kans op fraude wordt daardoor namelijk ingedamd (Krishnan et al., 2008). Het probleem is dat de kosten direct en de voordelen pas op langere termijn merkbaar zijn.

In 2007 zijn een aantal aanpassingen aan de SOx wetgeving gedaan. Aan de hand van deze veranderingen heeft de SEC in 2009 een rapport uitgebracht. Deze veranderingen zijn doorgevoerd om de hoge kosten, die gemoeid gingen met het voldoen aan de eisen van sectie 404 van de SOx wetgeving, omlaag te krijgen. De effectiviteit van de nakoming van de eisen van de SOx wetgeving moest echter behouden blijven. Uit het rapport blijkt dat door de wijzigingen de kosten, om de eisen van sectie 404 na te komen, omlaag zijn gegaan.

Door deze invoering zou het kosten element een minder cruciale reden zijn om niet te voldoen aan sectie 404. Hierdoor is de verwachting dat meer ondernemingen aan sectie 404 voldoen.

Door invoering van sectie 302 van de SOx wetgeving wordt geprobeerd de verantwoordelijkheid van de CEO / CFO te verhogen. Lobo & Zhou (2006) hebben

(8)

onderzocht of de invoering van sectie 302 tot conservatievere verslaggeving heeft geleid. In hun onderzoek wordt bevestigd dat de SOx wetgeving en de hogere verantwoordelijkheid van de CEO / CFO, conservatievere verslaggeving als gevolg hebben. Alam & Petruska (2012) tonen in hun onderzoek aan dat conservatisme juist toeslaat op het moment dat de fraude door de SEC wordt onderzocht, maar dat het na deze periode weer minder conservatief wordt.

Tevens wordt er in dit onderzoek geconcludeerd dat het level van conservatisme bij ondernemingen met fraude niet alleen door de invoering van de SOx wetgeving is toegenomen. Sectie 302 heeft verandering teweeg gebracht, echter is niet duidelijk hoeveel effect sectie 302 daadwerkelijk heeft gehad. Sectie 302 probeert degenen die hebben getekend, verantwoordelijk te stellen en te straffen wanneer er grove fouten in de jaarrekening staan.

De SOx wetgeving probeert de mogelijkheden tot het plegen van verslaggevingsfraude in te perken. Het is echter de vraag of dat ook is bewerkstelligd. Zoals hierboven beschreven kunnen de kosten om te voldoen aan de SOx wetgeving hoog uitvallen. Daarnaast blijkt uit recent onderzoek dat de mogelijkheden tot verslaggevingsfraude blijven bestaan (Beasley et al., 2010; PwC, 2014; ACFE, 2014) en toont het dus aan dat er nog steeds sprake is van verslaggevingsfraude.

Risicogebieden

Aangezien verslaggevingsfraude nog steeds bestaat, is het van belang om te weten in welke gebieden er een kans op fraude bestaat. De Public Company Accounting Oversight Board (PCAOB) (2004) heeft hier een rapport over opgesteld waarin meerdere risicogebieden worden geïdentificeerd. Hier is de kans groot dat de fraude begint of gebieden waar fraude in het algemeen meer voorkomt. De belangrijkste gebieden die in het rapport staan vermeld, worden nu kort per punt besproken.

Opbrengstherkenning. Opbrengsten worden verzonnen, verkeerd weergegeven of op een verkeerd moment herkend. Dat zijn zaken die expres of per ongeluk kunnen gebeuren.

Significante of ongebruikelijke voorzieningen. Voorzieningen gaan over het algemeen gepaard met aannames. Daarnaast kan bewust het resultaat van de onderneming worden gestuurd.

Gerelateerde partijen. Transacties met gerelateerde partijen worden verborgen of onjuist weergegeven. De opbrengsten die voortkomen uit transacties met deze partijen kunnen foutief worden weergegeven.

Schattingen van de werkelijke waarden. Voor het schatten van de werkelijke waarde zijn meerdere methodes. Bij sommige methodes is er sprake van aannames, die gebaseerd zijn op niet-publiek beschikbare informatie. De exactheid en betrouwbaarheid van deze aannames is dus moeilijk vast te stellen.

Financiële informatie per kwartaal. De fraude begint vaak bij de manipulatie van de kwartaalcijfers. Om fraude vroegtijdig te ontdekken, is het van belang om de kwartaalcijfers grondig door te nemen.

Journaalposten. Journaalposten zijn er zodat alle activa, schulden, opbrengsten en kosten juist staan geregistreerd. Aangezien er ook ongebruikelijke of onjuiste journaalposten kunnen worden weergegeven, is het zaak om de journaalposten te controleren. Dat ter voorkoming van een onjuiste weergave van het resultaat van de onderneming (PCAOB, 2004).

Hierboven zijn risicogebieden genoemd waarin fraude eventueel plaats kan vinden. In deze gebieden zijn er mogelijkheden om met bepaalde fraudetechnieken te frauderen. Interessant is om te bekijken of voor de invoering van de SOx wetgeving andere fraudetechnieken zijn

(9)

gebruikt dan na de invoering van de SOx wetgeving. Zodoende worden hieronder de fraudetechnieken besproken.

Fraudetechnieken

In de hierboven beschreven gebieden is er een mogelijkheid tot fraude aanwezig. Om deze mogelijkheid om te zetten in het daadwerkelijk plegen van fraude, zijn er fraudetechnieken. In de SOx wetgeving is sectie 704 opgenomen. Hierin staat vermeld dat er een onderzoek moet plaatsvinden over de vijf jaar voorafgaand aan de invoering van de SOx wetgeving en dat hierin kritieke gebieden, waarin fraudes, ongebruikelijke manipulaties of ongebruikelijke winststuring kunnen worden gepleegd, worden weergegeven. Dit rapport is gemaakt door de SEC en hierin worden dus onder andere de mogelijke fraudegebieden weergegeven. Vanuit deze fraudegebieden is een overzicht gemaakt waarin wordt weergegeven door middel van welke fraudetechnieken er fraude kan worden gepleegd. De volgende basis fraudetechnieken worden in het rapport vermeld; 1. Onjuiste opbrengstverantwoording; 2. Onjuiste kostenverantwoording; 3. Onjuiste verslaggeving in verband met een vorm van bedrijfscombinatie; 4. Overige onjuiste verslaggevingszaken. Dat zijn vrij basale fraudetechnieken. Zodoende zijn in het rapport deze hoofdcategorieën nog eens in subcategorieën verdeeld. In voorgaande onderzoeken is er voornamelijk gebruik gemaakt van meerdere hoofdcategorieën. Voorgaande onderzoeken (Loebbecke et al., 1989; Bonner et al., 1998; Beasley et al., 1999, 2000 en 2010) hebben onjuiste opbrengstverantwoording en onjuiste kostenverantwoording als fraudetechnieken geïdentificeerd. In voorgaande onderzoeken zijn echter ook fraudetechnieken, die verschillen met het onderzoek van de SEC (2002), opgenomen. Loebbecke et al. (1989) maken specifiek een onderscheid voor activa en voor foutieve verslaggeving en onjuiste informatie verschaffing. In de onderzoeken van Beasley et al. (1999, 2000 en 2010) wordt dat onderscheid ook gemaakt. Bonner et al. (1998) hebben dat onderscheid ook gemaakt, maar benoemen onjuiste verslaggeving in verband met een vorm van bedrijfscombinatie daarnaast ook als specifieke fraudetechniek.

In dit onderzoek wordt, met betrekking tot de fraudetechnieken, het rapport van de SEC (2002) aangehouden, maar de hoofdcategorieën worden op basis van voorgaand onderzoek uitgebreid. Zo komen de volgende fraudetechnieken in dit onderzoek aan bod; 1. Onjuiste opbrengstverantwoording; 2. Onjuiste kostenverantwoording; 3. Onjuiste activawaardering; 4.

Onjuiste verslaggeving over een vorm van bedrijfscombinaties; 5. Gebrekkige verslaggeving en onjuist aanbod van informatie; 6. Liegen; 7. Overige fraudetechnieken. Deze verdeling komt overeen met de verdeling die is gehanteerd in het onderzoek van Linke (2012). De verdeling uit dat onderzoek is ook op het rapport van de SEC (2002) gebaseerd.

De fraudetechnieken onjuiste opbrengstverantwoording en onjuiste activaverantwoording zijn volgens voorgaand onderzoek de grootste fraudetechnieken (Loebbecke et al. 1989; Dechow et al., 1996; Bonner et al., 1998; Beasley et al., 1999 en 2010; Cox & Weirich, 2002). Hier moet echter wel een tweetal kanttekeningen worden gemaakt. Ten eerste, het gaat om relatief oude onderzoeken. Bij de meeste onderzoeken is daarom de invoering van SOx wetgeving nog niet meegenomen. Ten tweede, deze onderzoeken houden voor de indeling van de fraudetechnieken niet het rapport van de SEC als uitgangspunt aan. Dat is bij de meeste onderzoeken ook niet mogelijk aangezien het rapport van de SEC toen ook nog niet bestond.

Zodoende hebben deze onderzoeken onjuiste activaverantwoording als een van de grootste posten. Dat in tegenstelling tot het onderzoek van Linke (2012) die wel het rapport van de SEC als uitgangspunt neemt.

Drie mogelijke verklaringen voor het grootschalig gebruik van de fraudetechnieken onjuiste opbrengstverantwoording en onjuiste activawaardering worden in het onderzoek van Bonner et al. (1998) gevonden. Ten eerste, de fraude met opbrengsten en activa wordt opgemerkt, aangezien accountants scherp letten op de posten opbrengsten, debiteuren en voorraden.

(10)

Hierdoor zouden deze fraudes sneller aan het licht komen en lijkt het alsof dat veelgebruikte fraudetechnieken zijn. Ten tweede, de posten die betrokken zijn bij fraude zijn ook vaak gerelateerd aan opbrengsten of activa. Als laatste, de meeste fraudes worden gepleegd door winst en activa over te waarderen om deze tegenover onderwaarderingen te zetten.

Over voorgaand onderzoek moet wel de kanttekening worden gemaakt dat de classificatie van fraudetechnieken vrij verschillend is. Zodoende kunnen resultaten van voorgaand onderzoek niet per definitie met elkaar worden vergeleken. De resultaten van voorgaand onderzoek geven wel een goed beeld over de grootte van bepaalde fraudetechnieken.

Voor dit onderzoek zijn een tweetal onderzoeken (Beasley et al., 1999 en 2010) zeer van belang. Beasley et al. (1999) hebben een onderzoek naar verslaggevingsfraude over de periode 1987-1997 gedaan. In dit onderzoek zijn meerdere variabelen, waaronder fraudetechnieken, met betrekking tot verslaggevingsfraude aan bod gekomen. Er wordt gekeken in hoeveel procent van de gevallen gebruik is gemaakt van bepaalde fraudetechnieken over de desbetreffende periode. Beasley et al. (2010) hebben een soortgelijk onderzoek gedaan, maar dan over de periode 1998-2007. Hierdoor wordt een goed beeld over de ontwikkeling in de toepassing van fraudetechnieken verkregen. Bij het laatste onderzoek is de invoering van SOx wetgeving ook meegenomen, echter zijn er maar weinig gevallen van na de invoering van de SOx wetgeving meegenomen. De effectiviteit van de SOx wetgeving is hierdoor in dit onderzoek gering. Er wordt echter bij dit onderzoek wel vanuit gegaan dat het onderzoek van Beasley et al. (2010) wel een goede richting aan de ontwikkeling van bepaalde fraudetechnieken geeft.

Hieronder worden alle fraudetechnieken, die in dit onderzoek worden onderzocht, apart besproken.

Onjuiste opbrengstverantwoording

Zwakke interne beheersingssystemen geven managers de mogelijkheid om earnings management toe te passen. Als de opbrengstherkenning gebrekkig is binnen een onderneming, kan het principe earnings management door middel van onjuiste opbrengstherkenning mogelijk worden gemaakt (Ge & McVay, 2005).

Onjuiste opbrengstverantwoording kan worden onderverdeeld in onjuist moment van herkenning van opbrengsten, fictieve opbrengsten en onjuiste waardering van opbrengsten (SEC, 2002). In dit onderzoek wordt onjuiste opbrengstverantwoording opgesplitst in onjuist moment van herkenning van opbrengsten en, fictieve opbrengsten en onjuiste waardering.

Ge & McVay (2005) hebben onderzoek gedaan naar verslaggeving van materiele zwakheden, waaronder op het gebied van opbrengsten, in het interne beheersingssysteem na de invoering van de SOx wetgeving. Zij tonen in hun onderzoek aan dat 55 van de 261 onderzochte ondernemingen verslag doen, onder sectie 302 van de SOx wetgeving, over gebreken, met betrekking tot opbrengstherkenning, in hun interne beheersingssysteem. In deze gevallen kunnen er dus mogelijkheden zijn om fraude met betrekking tot opbrengsten te plegen. Het onderzoek van Ge & McVay (2005) is relatief snel na de SOx invoering uitgevoerd, waardoor sectie 404 nog niet volledig effectief was. Hierdoor heeft dat onderzoek sectie 302 als vervanging voor sectie 404 genomen. Hermanson et al. (2008) concluderen in hun onderzoek dat, zelfs na de invoering van de SOx wetgeving, ondernemingen nog steeds problemen hebben met opbrengstherkenning.

De voorgaande onderzoeken van Beasley et al. (1999 en 2010) tonen daarnaast ook aan dat de fraudetechniek ‘Onjuiste opbrengstverantwoording’ een veelgebruikte fraudetechniek is.

Beasley et al. (1999) geven weer dat in 50% van de gevallen met onjuiste opbrengstverantwoording wordt gefraudeerd. In het onderzoek uit 2010 van Beasley et al.

komt naar voren dat dit percentage zelfs tot 61% is gestegen.

(11)

Hierdoor wordt er verwacht dat na de invoering van de SOx wetgeving nog veelvuldig met onjuiste opbrengstverantwoording wordt gefraudeerd.

Onjuist moment van herkenning van opbrengsten

Volgens Schipper et al. (2009) vereisen de accounting principes dat opbrengsten alleen worden herkend als ze zowel verdiend als gerealiseerd zijn. Als dat het geval is, dan is er sprake van juiste opbrengstverantwoording. Als de opbrengsten al worden verantwoord voordat ze ofwel verdiend ofwel gerealiseerd zijn, dan is er sprake van onjuiste tijdsherkenning van opbrengsten. In de meeste gevallen komt het voor dat toekomstige opbrengsten in de huidige periode worden meegenomen (SEC, 2002). De mogelijkheden tot het plegen van fraude zijn hier zodoende aanwezig.

Bonner et al. (1998) geven weer dat in 33% van de gevallen er sprake is van onjuiste tijdsherkenning van opbrengsten. Beasley et al. (1999) geven aan dat onjuiste tijdsherkenning van opbrengsten in 24% van de gevallen het geval is. In het vergelijkbare onderzoek van Beasley et al. in 2010 wordt weergegeven dat dit percentage tot 35% is gestegen. Wanneer beide onderzoeken van Beasley et al. worden vergeleken, is het gebruik van deze fraudetechniek toegenomen. Gezien voorgaand onderzoek en de verwachting dat er nog steeds relatief veel wordt gefraudeerd met opbrengsten, aangezien het na invoering van de SOx wetgeving nog steeds mogelijk is, wordt er verwacht dat de toepassing van de fraudetechniek ‘Onjuist moment van herkenning van opbrengsten’ is toegenomen. Derhalve wordt er gesteld:

H1: Het gebruik van de fraudetechniek ‘onjuist moment van herkenning van opbrengsten’ is sinds de invoering van de SOx wetgeving toegenomen.

Fictieve en onjuiste waardering van opbrengsten

Cox & Weirich (2002) geven aan dat fictieve opbrengsten kunnen worden gerealiseerd door onechte journaalposten of door fictieve zendingen naar personen of warenhuizen. Vervalste verkoopdocumenten of afspraken met klanten, die buiten de boeken zijn gemaakt, kunnen ook oorzaken zijn (SEC, 2002). Een onjuiste waardering vindt plaats als er specifieke voorwaarden van een verkoop niet goed worden opgenomen, terwijl dat wel de waarde kan beïnvloeden (SEC, 2002). Ook hier zijn de mogelijkheden tot het plegen van fraude aanwezig.

In het onderzoek van Beasley et al. (1999) is in 26% van de gevallen sprake van fictieve opbrengsten en in 16% van de gevallen sprake van geen omschrijving of overgewaardeerde opbrengsten. Ter vergelijking, Beasley et al. (2010) geven weer dat fictieve opbrengsten zijn gestegen tot 48%, maar geen omschrijving of overgewaardeerde opbrengsten is afgenomen tot 2%. Er valt dus op te merken dat er niet zomaar verkeerde waardes worden gepresenteerd, maar dat er wel veel fictieve opbrengsten worden gemaakt. De daling en de toename zorgen er samen voor dat er alsnog een verwachting is dat deze fraudetechniek sinds de invoering van de SOx wetgeving is toegenomen. Ook gezien het vermoeden dat er nog steeds veel wordt gefraudeerd met opbrengsten, wordt er verwacht dat het gebruik van de fraudetechniek

‘Fictieve en onjuiste waardering van opbrengsten’ is toegenomen. Derhalve wordt er gesteld:

H2: Het gebruik van de fraudetechniek ‘fictieve en onjuiste waardering van opbrengsten’ is sinds de invoering van de SOx wetgeving toegenomen.

Onjuiste kostenverantwoording

Deze fraudetechniek houdt meestal in dat kosten worden ondergewaardeerd of dat kosten worden uitgesteld. Hierdoor kan de netto winst hoger uitvallen (SEC, 2002). Carpenter &

Reimers (2005) hebben in hun onderzoek gevonden dat de houding, voor het grootste gedeelte beïnvloed door de toon die vanuit het management wordt gezet, ten opzichte van het uitstellen van kosten een grote impact heeft. Onjuiste kostenverantwoording wordt in dit onderzoek

(12)

onderzocht door naar de winst en verliesrekening te kijken en of de manier van frauderen hier als kostenpost wordt opgenomen. Is dat het geval, dan is er sprake van onjuiste kostenverantwoording.

Dat er nog steeds sprake is van onjuiste kostenverantwoording blijkt uit het onderzoek van Turner en Weirich (2006). Hier komt naar voren dat in het jaar 2005, na invoering van de SOx wetgeving, de meeste aanpassingen worden gedaan aan de hand van onjuiste kostenverantwoording.

Loebbecke et al. (1989) geven in hun onderzoek weer dat in 24,4% van de gevallen er met de verantwoording over de kosten gefraudeerd wordt. In het onderzoek van Beasley et al. (1999) wordt weergegeven dat onjuiste kostenverantwoording in 18% het geval is. In het onderzoek uit 2010 van Beasley et al. is dit percentage tot 31% gestegen.

Aangezien de CFO veel invloed heeft op het kostengebied en er kan worden verwacht dat deze invloed door de secties 302 en 404 van de SOx wetgeving is verminderd, is de verwachting dat de SOx wetgeving voor een vermindering in het gebruik van de fraudetechniek heeft gezorgd.

Op basis van bovenstaande wordt er een afname in de toepassing van deze fraudetechniek verwacht. Derhalve wordt er gesteld:

H3: Het gebruik van de fraudetechniek ‘onjuiste kostenverantwoording’ is sinds de invoering van de SOx wetgeving afgenomen.

Onjuiste activawaardering

Activa kan op meerdere manieren onjuist worden gewaardeerd. Zo kan er sprake zijn van fictieve activa, overgewaardeerde activa of juist ondergewaardeerde activa (Bonner et al., 1998). Ondergewaardeerde activa kan een gevolg van conservatisme in verslaggeving zijn (Bonner et al., 1998). Beasley et al. (1999 en 2010) geven aan dat het verbergen van activa voor persoonlijke doelen een motivatie voor het frauderen met activa kan zijn.

Uit voorgaand onderzoek blijkt dat er regelmatig met activa is gefraudeerd. Zo geeft het onderzoek van Loebbecke et al. (1989) aan dat in 47.7% van de gevallen met activa wordt gefraudeerd. In het onderzoek van Beasley et al. (1999) is van overwaardering van activa in 50% van de gevallen sprake en in het onderzoek van 2010 is dat 51%. Verduistering van activa was in het onderzoek van 1999 in 18% het geval en 14% in het onderzoek van 2010 (Beasley et al., 1999 en 2010). Bonner et al. (1998) splitst het frauderen met activa op in twee verschillende technieken, fictieve activa en overgewaardeerde activa. Met fictieve activa is in 13% van de gevallen gefraudeerd en met overgewaardeerde activa 38%. Voorgaande onderzoeken geven dus aan dat er regelmatig met activa wordt gefraudeerd. Dat zijn echter onderzoeken die de indeling van de fraudetechnieken niet baseren op het rapport van de SEC.

Hierdoor is het gebruik van de fraudetechniek met betrekking tot activa relatief hoog als het wordt vergeleken met de fraudetechniek met betrekking tot kosten. In dit onderzoek wordt het rapport van de SEC wel als uitgangspunt voor de indeling van de fraudetechnieken genomen.

Zodoende worden voorgaande onderzoeken gebruikt om een beeld te vormen hoe de toepassing van de fraudetechniek met betrekking tot activa zich heeft veranderd. Voorgaande onderzoeken geven niet per definitie een goed beeld van de grootte van deze fraudetechniek.

De SOx wetgeving probeert de mogelijkheden van deze fraudetechniek tegen te gaan. Echter als de onderzoeken van Beasley (1999 en 2010) naast elkaar worden gelegd, valt er weinig verandering op te merken. In dit onderzoek wordt echter wel verwacht dat de SOx wetgeving ervoor heeft gezorgd dat de mogelijkheden minder zijn geworden. Zodoende is de verwachting dat het gebruik van deze fraudetechniek is afgenomen. Derhalve wordt er gesteld:

H4: Het gebruik van de fraudetechniek ‘onjuiste activawaardering’ is sinds de invoering van de SOx wetgeving afgenomen.

(13)

Onjuiste verslaggeving over een vorm van bedrijfscombinaties

Bij deze fraudetechniek moet worden gedacht aan het onjuist gebruiken van de fusiereserves, vroegtijdige herkenning van de fusie en geen verslag doen over de schulden die betrekking hebben op een bedrijfscombinatie (SEC, 2002). Linke (2012) geeft aan dat deze fraudetechniek in 2% van de gevallen wordt gehanteerd. Het gaat hier om een kleine fraudetechniek en de verwachting is dat de SOx wetgeving ook het gebruik van deze fraudetechniek probeert te beperken. Daarom wordt er in dit onderzoek verwacht dat door de invoering van de SOx wetgeving er een afname in de toepassing van deze fraudetechniek heeft plaatsgevonden. Derhalve wordt er gesteld:

H5: Het gebruik van de fraudetechniek ‘Onjuiste verslaggeving over een vorm van bedrijfscombinaties’ is sinds de invoering van de SOx wetgeving afgenomen.

Gebrekkige verslaggeving en onjuist aanbod van informatie

Deze fraudetechniek bestaat uit subcategorieën; niet of gebrekkig aan verslaggeving doen, een verkeerde manier van presenteren en onjuiste informatie aan belanghebbenden verstrekken. Redenen om geen verslag te doen, kunnen zijn dat iemand er persoonlijk beter van wordt of dat het om een transactie met een gerelateerde partij gaat (SEC, 2002). Henry et al. (2007) hebben onderzoek gedaan naar financiële verslaggevingsfraude en de rol van transacties met gerelateerde partijen. Zij geven in hun onderzoek aan dat transacties met gerelateerde partijen niet per se met fraude te maken hebben.

Voorgaand onderzoek geeft aan dat er wel met deze techniek wordt gefraudeerd. Zo geven Bonner et al. (1998) aan dat er in 20% van de gevallen geen sprake is van verslaggeving over transacties met gerelateerde partijen. Het rapport van de SEC (2002) geeft tevens weer dat het geen verslag doen van een transactie met een gerelateerde partij op zwaktes in het interne beheersingssysteem kan duiden. Dat kan ook het geval voor de twee andere manieren zijn. De SOx wetgeving probeert er voor te zorgen dat er geen zwaktes meer in de interne beheersingssystemen bestaan. Daarnaast probeert de SOx wetgeving er voor te zorgen dat het hogere management verantwoordelijk voor juiste informatievoorziening wordt en dat als er fouten zijn, dat deze ook worden gerapporteerd. Er wordt verwacht dat door invoering van de SOx wetgeving er een afname in het gebruik van deze fraudetechniek plaatsvindt. Derhalve wordt er gesteld:

H6: Het gebruik van de fraudetechniek ‘Gebrekkige verslaggeving en onjuist aanbod van informatie’ is sinds de invoering van de SOx wetgeving afgenomen.

Liegen

Deze fraudetechniek gaat om het liegen tegen een derde partij en dat de schuldige daar ook voor wordt veroordeeld. De belangrijkste categorie in liegen is het liegen tegenover de accountant, mondeling of door bewust verkeerde of geen stukken leveren. Er kan ook sprake zijn van een foutief SOx certificaat (Linke, 2012). In dat onderzoek komt naar voren dat er in 13% van de gevallen wordt gelogen. Of de SOx wetgeving verandering heeft kunnen brengen in het gebruik van de fraudetechniek liegen, is, zover bekend, nog niet onderzocht. Liegen is niet iets dat wordt beperkt door middel van wetgeving. Er wordt echter wel verwacht dat de SOx wetgeving een afname probeert te bewerkstelligen. Per persoon is het ook verschillend waarom iemand liegt en hoe het kan worden bestreden. De verwachting is daarom dat de toepassing van deze fraudetechniek is afgenomen. Derhalve wordt er gesteld:

H7: Het gebruik van de fraudetechniek ‘Liegen’ is sinds de invoering van de SOx wetgeving afgenomen.

(14)

Overige fraudetechnieken

Deze fraudetechniek is erg afhankelijk van het feit hoeveel fraudetechnieken er al specifiek worden onderzocht. Worden er al veel categorieën in het onderzoek meegenomen, zal de fraudetechniek ‘Overige fraudetechnieken’ minder groot zijn dan wanneer er minder categorieën worden meegenomen. In dit onderzoek worden al veel categorieën meegenomen, waardoor ‘overig’ een relatief kleine categorie is. Gezien de grootte van deze categorie, is de verwachting dat er nauwelijks verandering zichtbaar is. De SOx wetgeving zal het gebruik van sommige kleine fraudetechnieken hebben verminderd, maar andere kleine fraudetechnieken kunnen daar weer voor in de plaats zijn gekomen. De SOx wetgeving probeert echter ook deze fraudetechniek in te perken. Zodoende wordt er dus een afname in de toepassing van deze fraudetechniek verwacht. Derhalve wordt er gesteld:

H8: Het gebruik van de fraudetechniek ‘Overige fraudetechnieken’ is sinds de invoering van de SOx wetgeving afgenomen.

De SOx wetgeving probeert door middel van technische maatregelen verslaggevingsfraude in te dammen. Dat kan effect op de fraudetechnieken hebben. Dat hoeft echter niet per definitie invloed op de managers in een onderneming te hebben. De AICPA (2005) heeft een rapport naar buiten gebracht over management override. Management override houdt in dat hoewel interne controles goed zijn ontworpen en effectief zijn, dat de managers deze interne controles in bepaalde gevallen kunnen omzeilen. Zo kan het voor komen dat voor bepaalde werknemers deze interne controles effectief zijn, maar dat managers deze kunnen omzeilen en zodoende alsnog via die weg fraude kunnen plegen (AICPA, 2005).

Interessant is dus om te bekijken of de SOx wetgeving voor een vermindering van de betrokkenheid van het management, en in het geval van dit onderzoek de CFO, heeft geleid.

Zodoende wordt de betrokkenheid van de CFO hieronder besproken.

CFO en fraudetechnieken

Iedereen kan bij verslaggevingsfraude betrokken zijn. Echter in de meeste gevallen worden de CEO en CFO met fraude geassocieerd. Zo zijn er een drietal onderzoeken die goed aangeven in welke mate de CEO en CFO bij verslaggevingsfraude betrokken zijn. Uit het onderzoek van Tillman & Indergaard (2007) komt naar voren dat de betrokkenheid bij verslaggevingsfraude in het geval van de CEO 90% en van de CFO 78% bedraagt. Beasley et al. (1999) tonen aan dat de CEO in 72% en de CFO in 43% van de gevallen betrokken is. Ter vergelijking komt uit het onderzoek van Beasley et al. (2010) dat de betrokkenheid van de CEO gelijk is gebleven op 72%, maar de betrokkenheid van de CFO is toegenomen tot 65%.

De CFO is dus de tweede belangrijkste speler bij verslaggevingsfraude. Hierdoor kan de financiële afdeling ook betrokken zijn.

Voorgaand onderzoek gaat veelal over de betrokkenheid van de CEO bij verslaggevingsfraude (Bergstresser & Philippon, 2006; Anderson & Tirrell, 2004; Burns &

Kedia, 2006). De CFO is nog redelijk onderbelicht. Dat is opmerkelijk aangezien de CFO een zeer belangrijke speler in het financiële verslaggevingsproces is (Feng et al. 2011). Daarnaast heeft een CFO de mogelijkheid, gezien zijn functie, om fraude te plegen (Ge et al., 2011).

Door invoering van de SOx wetgeving is de verantwoordelijkheid, van de CFO, voor betrouwbare financiële informatie verhoogd. Daarnaast heeft de SOx wetgeving ervoor gezorgd dat als er bewust bewijs is vernietigd of gecreëerd om een federaal onderzoek of een faillissement te manipuleren, er een celstraf van maximaal 20 jaar kan worden gegeven (Rezaee, 2005). Tevens staat er in de SOx wetgeving dat er een geldboete van maximaal vijf miljoen dollar kan worden gegeven als er foute verklaringen worden gegeven of als financiële verslagen niet worden gecertificeerd (Lobo & Zhou, 2006). De verwachting is dan dat na

(15)

invoering van de SOx wetgeving de CFO minder of niet meer betrokken is bij verslaggevingsfraude. Dat valt echter, gezien voorgaande onderzoeken, te betwijfelen.

Geiger & North (2006) geven in hun onderzoek aan dat de CFO een significante invloed bij de financiële verslaggeving heeft. Tevens wordt in dat onderzoek aangegeven dat de CFO, onafhankelijk van andere personen, invloed op de financiële verslaggeving kan uitoefenen.

Mian (2001) voegt daaraan toe dat de CFO de hoogste verantwoordelijkheid over het management van de financiële systemen, waaronder het samenstellen van de financiële rapportages, heeft. Zodoende is het interessant om te bekijken of de SOx wetgeving daadwerkelijk voor een verandering van de betrokkenheid heeft gezorgd.

Nu is het echter nog onduidelijk waarom de CFO betrokken is bij verslaggevingsfraude. Feng et al. (2011) geven twee rollen weer waarom de CFO betrokken is; 1. De CFO is de aanstichter van de manipulaties in de financiële verslaggeving; 2. Er wordt druk vanuit de CEO op de CFO uitgeoefend.

Jiang et al. (2010) onderzoeken de beloningsstructuur van de CFO. Zij komen tot de conclusie dat de grootte van de voorzieningen en de mogelijkheid om de voorspellingen van analisten te verslaan van grotere invloed is op de beloning, die gerelateerd is aan de waarde van de aandelen, van de CFO dan op die van de CEO. Hierdoor kunnen CFOs een reden hebben om verslaggevingsfraude te plegen. Indjejikian & Matějka (2009) komen tot de conclusie dat ondernemingen het risico op verslaggevingsfraude willen verminderen door de bonussen van CFOs minder te laten afhangen van de prestaties van de onderneming. Merle et al. (2006) vinden in hun onderzoek juist geen bewijs dat de beloning, gebaseerd op aandelen, aan fraude is gerelateerd. Feng et al. (2011) geven aan dat het bij de CEO vooral gaat om meer macht en financiële voordelen. Dat hoeft niet specifiek voor de CFO gelden.

De betrokkenheid van de CFO, de reden waarom de CFO betrokken is en de verschillende fraudetechnieken zijn hierboven al besproken. Aangezien de CFO zich met de financiële aspecten van een onderneming bezighoudt, zal de CFO zelf ook van fraudetechnieken gebruik maken. Zodoende is het interessant om te bekijken of er een verandering in de hantering van fraudetechnieken door de CFO na invoering van de SOx wetgeving heeft plaatsgevonden. De verwachting is dat door de invoering van de SOx wetgeving de mogelijkheden tot het gebruik van fraudetechnieken worden ingeperkt. Er kan worden verwacht dat de CFO door de invoering van de SOx wetgeving minder met kosten fraudeert. Dat komt omdat er hogere straffen staan op frauderen en de audit kwaliteit beter zou moeten zijn. Dat heeft echter betrekking op de toepassing van alle fraudetechnieken. Hierdoor kan er verwacht worden dat de CFO van alle fraudetechnieken minder gebruik maakt. Echter is de betrokkenheid van de CFO, volgens voorgaand onderzoek (Beasley et al., 1999 en 2010), bij verslaggevingsfraude juist toegenomen. Hierdoor ontstaat de verwachting dat de CFO nog steeds fraude pleegt, maar op andere manieren. Zodoende wordt er verwacht dat de CFO andere fraudetechnieken is gaan hanteren. Derhalve wordt er gesteld:

H9: Na de invoering van de SOX wetgeving gebruikt de CFO andere manipulatietechnieken dan voor de invoering van de SOx wetgeving.

(16)

Onderzoeksopzet

Data

In dit onderzoek wordt van gearchiveerde data gebruik gemaakt. Aangezien voorgaand onderzoek met betrekking tot financiële verslaggevingsfraude (Beasley et al. 1999 en 2010;

Bonner et al. 1998) ook gebruik van databases met gearchiveerde data heeft gemaakt, zou deze data ook voor dit onderzoek geschikt moeten zijn. De data die wordt verzameld, is van de Verenigde Staten afkomstig. Aangezien de Verenigde Staten al hun data openbaar beschikbaar stelt, kan er genoeg data worden verzameld. Daarnaast is de SOx wetgeving hoofdzakelijk voor de Verenigde Staten bedoeld.

De SEC onderzoekt fraudegevallen en vastgestelde fraudezaken worden in een database beschikbaar gesteld. De desbetreffende database is de SEC litigation database (http://www.sec.gov/litigation/litreleases.shtml). De meeste voorgaande onderzoeken gebruiken de Accounting and Auditing Enforcement Releases (AAER) database. De reden waarom de AAER database in dit onderzoek niet wordt gehanteerd, ligt in het feit dat de AAER database niet volledig hoeft te zijn. De SEC stelt zelf op hun website dat de AAER database “… only highlights certain actions and is not meant to be a complete and exhaustive compilation of all of the actions that fall into this category”

(http://www.sec.gov/divisions/enforce/friactions.shtml). De data wordt handmatig uit deze database geselecteerd.

Het is mogelijk dat door het gebruik van deze database de data biased is. Hier kunnen meerdere redenen voor zijn. Het is namelijk mogelijk dat de SEC bepaalde strategieën in het opsporen van verslaggevingsfraude hanteert (Kedia & Rajgopal, 2011). Het kan dus zijn dat door de strategie van de SEC bepaalde fraudetechnieken meer dan andere fraudetechnieken voor komen. Echter geven Bonner et al. (1998) aan dat zij geen indicaties voor het bestaan van bepaalde specifieke strategieën vinden. Een andere reden kan zijn, dat het regelmatig voor komt dat de fraude door de onderneming of het individu zowel niet wordt toegegeven als ontkend (Beasley et al. 2010). Ondanks de beperkingen, geeft Linke (2012) aan dat de litigation database de best beschikbare database is om onderzoek naar financiële verslaggevingsfraude te doen.

Het onderzoek bevat verslaggevingsfraudezaken die zich in de Verenigde Staten hebben voorgedaan. Het is daardoor niet per definitie het geval dat de resultaten van dit onderzoek ook op andere landen betrekking hebben. Linke (2012) geeft echter aan dat er geen bewijs is gevonden voor het feit dat de aard van financiële verslaggevingsfraude zou verschillen tussen verschillende nationale markten. Zodoende gaat dat onderzoek er vanuit dat de resultaten, die betrekking hebben op de Verenigde Staten, uit het onderzoek ook relevant voor andere nationale markten kunnen zijn.

Aangezien de SEC niet alleen financiële verslaggevingsfraudezaken behandelt, is het van belang om een goede definitie van financiële verslaggevingsfraude te geven. De definitie die in dit onderzoek wordt gebruikt, is afkomstig uit het onderzoek van Beasley et al. (1999) en luidt: “… the intentional material misstatement of financial statements or financial disclosures or the perpetration of an illegal act that has a material direct effect on the financial statements or financial disclosures”.

De zaken die in dit onderzoek zijn meegenomen, hebben de regelgeving op de gebieden

“antifraud, recordkeeping, periodic reporting, and internal control provisions” overschreden.

(17)

Deze gebieden zijn in de secties 10(b), 13(a), en 13(b)(5) van de Securities Exchange Act (1934) en de sectie 17(a) van de Securities Act (1933) opgenomen (Linke, 2012).

Door ook rekening te houden met de definitie van Beasley et al. (1999) wordt voorkomen dat niet alle zaken, die bovenstaande wetgevingen overtreden, worden meegenomen. Alleen de zaken waar daadwerkelijk sprake is van financiële verslaggevingsfraude worden in het onderzoek onderzocht.

In dit onderzoek wordt gekeken of de SOx wetgeving voor een verandering in het gebruik van fraudetechnieken heeft gezorgd. Daarom is het van belang om zaken van zowel voor als na de invoering van de SOx wetgeving in de steekproef mee te nemen. Aangezien de SOx wetgeving in 2002 is ingevoerd, worden er gegevens over het jaar 2001 (voor de SOx wetgeving) en de jaren 2006 en 2007 (na de SOx wetgeving) verzameld. Bij deze jaren gaat het erom dat de fraude in dat jaar is geëindigd. Zo worden zaken die bijvoorbeeld een looptijd van 1999 tot en met 2001 hebben, meegenomen. Wordt de fraude alleen in 2001 gepleegd, wordt deze zaak ook in de steekproefomvang opgenomen. Is de fraude in de periode 2000- 2002 gepleegd, dan is deze zaak dus niet in 2001 geëindigd en wordt deze dus niet onderzocht. Deze criteria gelden ook voor de jaartallen 2006 en 2007.

Verder wordt er in dit onderzoek gekeken naar de invloed van de SOx wetgeving op de gebruikte fraudetechnieken. De fraudetechnieken worden in één van de in totaal acht categorieën ingedeeld. Eén fraudetechniek kan namelijk in meerdere categorieën worden geplaatst, aangezien er zowel debet als credit wordt geboekt. De fraudetechniek mag in zo’n geval echter maar in één van de acht categorieën worden geplaatst. Zodoende is bij dit onderzoek gewerkt met een schema, waarin staat uitgewerkt onder welke categorie een bepaalde fraude valt, zie hiervoor bijlage 1. Dit schema is op het schema in het onderzoek van Linke (2012) gebaseerd. In dit schema staan acht hoofdcategorieën met verschillende subcategorieën. Veel van de subcategorieën staan duidelijk in de zaak vermeld. Is er in één zaak sprake van meerdere subcategorieën die onder één hoofdcategorie vallen dan is de hoofdcategorie slechts eenmaal gescoord. Bij bepaalde zaken kan er sprake zijn van bijvoorbeeld zowel fictieve opbrengsten als liegen, dan valt de fraude in twee categorieën.

Dat komt aangezien frauderen met fictieve opbrengsten en liegen niet zowel debet als credit in dezelfde post worden geboekt. Zodoende betreft het hier twee fraudetechnieken in dezelfde zaak. Per zaak wordt gekeken welke categorie(en) van toepassing is/zijn. Is een fraudetechniek van toepassing krijgt deze een 1, is dat niet het geval dan krijgt deze een 0. Er wordt dus door middel van dummy codering gescoord.

Eén van de fraudetechnieken in dit onderzoek is liegen. De fraudetechniek liegen bestaat uit drie subcategorieën. Liegen tegen de accountant is met een 1 gescoord wanneer er bewust mondeling is gelogen of bewust verkeerde of geen stukken zijn geleverd. Een SOx certificatie fout is met een 1 gescoord wanneer bewust certificaten met betrekking tot de SOx wetgeving foutief zijn getekend. Bewust een valse eed afgeven, levert ook een 1 op voor de fraudetechniek liegen. Als er van bovenstaande geen sprake is, dan is er een 0 gescoord. Ook voor liegen geldt dat als meerdere subcategorieën binnen de fraudetechniek liegen een 1 scoren, dat de fraudetechniek liegen maar één keer met een 1 wordt gescoord.

Per zaak wordt gekeken of de CFO betrokken is bij het plegen van fraude met een bepaalde fraudetechniek. Zijn er meerdere technieken per zaak, dan wordt bekeken bij welke technieken de CFO wel en niet betrokken is. Als deze betrokken is, krijgt deze een 1 en is deze niet betrokken, krijgt deze een 0. Hier wordt dus wederom door middel van dummy codering gescoord.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bij deze druk gaven de buizen het water gelijkmatig af door een groot aantal kleine poriën.. De ingegraven poreuze buizen zijn voortdurend gevuld gehouden met

Omdat het doel van deze filetmonsters primair de vergelijking met de gehalten in de gehele sub- adulte vis was zijn alleen filet monsters geproduceerd voor soorten en

Uit deze test moet de conclusie worden getrokken dat de waargenomen symptomen zeer waarschijnlijk niet van parasitaire oorsprong zijn en zeker niet door een schimmel

This investigation of the phylogeny was indeed preliminary, as more samples and genes still need to be incorporated and the results interpreted in combination with the

Toelichting van begrippen • Arbeidsopbrengst ondernemer = de vergoeding voor de arbeid die de ondernemer levert inclusief leidinggeven en het door hem gedragen ondernemersrisico in

De FSMA verwacht dat de sector inspanningen levert om onder meer de duidelijkheid en de begrijpelijkheid van de KID’s te verbeteren, om zo de duidelijke doelstelling

Ook voor andere personen worden deze gegevens in de RNI bijgehouden, het is echter niet altijd duidelijk waar deze wijzigingen doorgegeven kunnen worden.. Oplossingen met

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun