• No results found

ELECTRICITEITSTARIEVEN EN VERVANGINGSWAARDE

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "ELECTRICITEITSTARIEVEN EN VERVANGINGSWAARDE"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

E L E C T R IC IT E IT S T A R IE V E N E N V E R V A N G IN G S W A A R D E (S lot)

door T . K oopm an Electriciteitsnota.

N a deze beschouw ing over de economische constellatie der electrici- teitsbedrijven kunnen wij de strekking der electriciteitsnota beoordelen.

D a t de gevaren van de geschetste mogelijke ontw ikkeling onderkend zijn en d at men deze risico’s van een dusdanige belangrijkheid acht, d at m aatregelen ter voorkoming van een verdere ontw ikkeling in die richting nodig w aren, blijkt wel uit de inhoud van de aan de T w eede Kam er voor­ gelegde N o ta nr. 2300.

W ij kunnen gevoeglijk aannem en, d a t tegen de in deze N o ta ver­ w erkte opvattingen en m aatregelen grote w eerstanden gerezen zijn. W ij menen, d at de eiectriciteitsbedrijven de M inister dankbaar m oeten zijn, d at de w eg ter verandering van, in een funeste richting dw ingende, fac­ toren met de aangekondigde m aatregelen is geopend. Bij aandachtige lezing der N o ta is het opvallend, d at in ruim e m ate aan d ach t is besteed aan de dreigende financieringsm oeilijkheden. W ij m enen echter te mogen veronderstellen, dat deze desalniettem in als van secundaire a a rd b e­ schouw d zijn. Bij een vorige gelegenheid zegt de M inister, d at de kost­ prijs theoretisch steeds op de vervangingsw aarde m oet w orden gebaseerd, terwijl wij in de N o ta de opm erking vinden: „d a t de electriciteitstarieven als geheel op een zowel bedrijfseconom isch als nationaaleconom isch op­ zicht verantw oord niveau w orden gebracht; hetgeen betekent, d a t de tarieven zodanig zullen m oeten w orden verhoogd, d at de electriciteits- productie- en distributiebedrijven een voldoende opbrengst ontvangen om d aaru it te kunnen bestrijden de afschrijvingskosten, gebaseerd op een norm ale afschrijvingsperiode van de kapitaalgoederen op basis van de ver­ vangingsw aarde, terw ijl daarboven een redelijk rendem ent op het in deze bedrijven geïnvesteerde kapitaal dient te w orden verk reg en ”.

H ieruit trekken wij de conclusie, d at de principiële bedrijfseconom isch juiste kostprijsopbouw als achterg ro n d voor de electriciteitsnota verre prevaleert boven bestaan d e en verw achte financieringsm oeilijkheden. W ij kunnen gevoeglijk onderschrijven, d at uit een oogpunt van natio n aal­ economische belangen ook and ere dan bedrijfseconom ische factoren bij het bepalen van het overheidsstandpunt van doorslaggevende a a rd kunnen zijn.

W a n n e e r dan echter het complex van verschillende belangen toestaat een principieel juist stan d p u n t in te nemen, dan kan het in de kringen der bedrijfseconom en niet an d ers dan verheuging w ekken, w anneer deze M inister zich principieel op h et stan d p u n t stelt, d at een juiste kostprijs­ berekening gebaseerd dient te zijn op de vervangingsw aarde. M en dient echter wel onder ogen te zien, d at de constellatie van de zeer kapitaal­ intensieve eiectriciteitsbedrijven met een gedeeltelijk zeer elastische om zet bij uitstek geschikt is als object ter dem onstratie, tot w elk een funeste ontw ikkeling een tariefscalculatie, die niet gebaseerd is op vervangings­ w aarde, kan voeren.

(2)

electriciteitsbedrijven deze m aatregelen tijdig geannonceerd zijn, of ze volledig en afdoende zijn en of de m otivering der m aatregelen in het alge­ m een als juist w o rd t aa nvaard.

Bezien wij deze v rag en th an s vanuit bedrijfseconom isch standpunt, dan m oeten wij tot de volgende beantw oording komen.

In onze beschouw ingen over de ontw ikkeling van de om zet na 1945 zijn wij to t de conclusie gekomen, d a t in het algem een van belangrijke overbezetting sprake is. H e t is afhankelijk van de m ate w aarin de omzet reageert op tariefsverhoging, of het aanw ezige en bestelde en in aanbouw zijnde productie- en distributiepotentieel de eerste jare n norm aal bezet zal zijn, of d a t een onderbezetting zal ontstaan. D e m ate echter, w aarin de om zet reageert, is w eer afhankelijk van de tariefstelling zelf. H e t is voor de leiding d er electriciteitsbedrijven wel bijzonder moeilijk te beoor­ delen, bij w elke tariefstelling een norm ale b ezettingsgraad w o rd t bereikt en of deze tariefstelling dan voldoet aan de door de M inister gestelde eisen. D e commerciële beoordeling van tarieven en m arkt en de berekening van een optim ale opbrengst spelen in de tariefsbeoordeling een grote rol en het is met het oog hierop d a t in de R ichtlijnen van de D irecteur- G eneraal van de E nergievoorziening, w elke op grond van de Electrici- teitsnota zijn verstrekt, ruim te is opengelaten om ten aanzien van de tariefsvaststelling ook aan an d e re overw egingen dan kostprijsoverw egin­ gen invloed toe te kennen. R ekening houdend met het feit, d a t deze moei­ lijkheden zeker bij het intreden d er om zetstijging van kleinere om vang w aren dan thans, m oeten wij to t de conclusie komen, d at v anuit een bedrijfseconom isch en bedrijfsleidingsstandpunt bezien, de aangekondigde m aatregelen beter in d e jaren 1948 resp. 1949 had d en kunnen komen.

T e n aanzien van de vraag, of de aangekondigde m aatregelen een vol­ ledige doorberekening van de v ervangingsw aarde toelaten, dienen wij in de eerste plaats te verw ijzen n aa r de beperking, w elke in de E lectriciteits- n o ta is gesteld ten aanzien van de verhoging der tarieven voor klein­ verbruikers.

In de op de E lectriciteitsnota gevolgde prijzenbeschikking lezen wij: ,,D e prijs, welke voor het leveren van electrische energie aan kleinver­ bruikers, per periode, liggende tussen tw ee opeenvolgende m eteropne- m ingen, ten hoogste in rekening mag w orden gebracht, is die, w elke de som is van de navolgende onderdelen:

a. voor vergoedingen: de bedragen, w elke voor een soortgelijke leve­ ring aan de betrokken kleinverbruiker op 15 O ctober 1951 hoogst toe­ laatb a ar w aren of zouden zijn gew eest, verm eerderd met 25 % ; b. voor het prim aire verbruik: per k W h de prijs, w elke voor een soort­

gelijke levering aan de betrokken kleinverbruiker op 15 O ctober 1951 hoogst to elaatbaar w as of zou zijn gew eest, m et dien verstande, dat, indien aan de betrokken kleinverbruiker voor electrische energie voor w oningverlichting en huishoudelijke doeleinden, ongeacht de prijs voor het prim aire verbruik, verschillende prijzen in rekening w orden ge­ bracht, de hoeveelheid k W h prim air verbruik in m indering moet w or­ den gebracht van de hoeveelheid k W h van de hoogste prijs en, voor zover de la atste hoeveelheid m inder is dan de hoeveelheid k W h pri­ m air verbruik, van de hoeveelheid k W h van de n aa st lagere prijs, en zo vervolgens:

(3)

W ij mogen aannem en, dat deze begrenzing om sociale redenen is ge­ schied, doch wij zouden ons in de verdere beschouw ing kunnen afvragen of de commercieel als to elaatbaar beoordeelde tarieven boven deze 25 % - grens liggen. H e t is te betreuren, d at n aa st het invoeren van een begren­

zing van de tarieven op commerciële overw egingen, de uitw erking van het vraagstuk der in de kostprijs op te nem en ren te niet voldoet aan de be­ drijfseconom isch te stellen norm en (zie blz. 331). Indien en voor zover dit veroorzaakt is door een streven tot begrenzing der verhoging is hier een zelfs volkomen overbodige complicatie ontstaan, d aa r de reeds ge­ noem de „an d ere overw egingen” voldoende begrenzingsm ogelijkheid heb­ ben opengelaten. A fgezien van de bijzondere bepaling, d at 240 k W h tegen het volgens de voorheen geldende prijsbeheersingsnorm en toelaat­ b are tarief m oesten w orden verkocht en dus bleven buiten de verzw aring ten gevolge van de overgang van historische kostprijscalculatie n aa r ver- vangingsprijscalculatie, zijn de geannonceerde m aatregelen door het be­ perkende voorschrift van 25 % en het openlaten van de m ogelijkheden tot beperking op andere overw egingen, v erre van volledig.

W ij m enen te m ogen veronderstellen, d at gem iddeld niet meer dan 50 % der kostprijsverhoging door de nieuwe tarieven w ordt opgebracht.

T e n aanzien van de derde vraag of de motivering der m aatregelen in het algem een is aanvaard, kunnen wij slechts wijzen op de reacties in pers en apenbare vergaderingen, welke er wel op wijzen, dat in het algem een gesproken de vervangingsw aarde-theorie als basis voor de kostprijs, zijn­ de het bij de ruil gebrachte offer, niet w ordt begrepen. Ingang heeft slechts gevonden in een w ijdere kring dan die der bedrijfseconom en, het h anteren der vervangingsw aarde uit financieringsoogpunt, w aarbij dan bestreden w ordt, d at het hanteren der vervangingsw aarde uit een finan­ cieringsoogpunt voor de geconcessioneerde (m onopolie-) bedrijven nood­ zakelijk zou zijn. U it een meer algem een economisch oogpunt bezien aa n v aard t men eveneens de achtergrond der N o ta als een financierings­ v raag stu k en m en b etre u rt het, d at de huidige generatie de verm ogens moet sam enbrengen, w elke nodig zijn voor toekom stige investeringen. W ij m enen wel te m ogen aannem en, d at men hierm ede meer het oog heeft op uitbreidingen dan op de vervanging van het voor de huidige productie slijtende actief. H e t inzicht, d at de versleten productiecapaciteit datgene w a ard is, w at bij een doorg aan d e productie voor de noodzakelijke a a n ­ vulling moet w orden betaald, ontbreekt of w o rd t achtergesteld bij het belang der financieringsm oeilijkheden. D a a rn a a st w ordt veelal niet door­ zién, d at aanw ending van vrijgekom en afschrijvingsm iddelen voor uitbrei- dingsfinanciering slechts een tijdsverschuiving voor de vraag op de kapi­ taalm arkt betekent.

D e aanw ijzingen, w elke in de N o ta w orden gegeven voor de kostprijs­ berekening, zijn zeker geen uitputtende richtlijnen, doch betreffen slechts de punten, w aar afwijking w ordt gew enst van de tot nu toe gevolgde m ethode. D eze zijn:

a. kapitaalslasten en afschrijving n a a r vervangingsw aarde van de du u r­ zaam slijtende productiem iddelen:

b. ren te op het in de bedrijven geïnvesteerde kapitaal tegen een norm van 5 % .

H et is op deze punten, dat in de R ichtlijnen van de D irecteur-G eneraal een nadere instructie w o rd t uitgew erkt.

(4)

„1. A fschrijvingen.

A fschrijving n aa r vervangingsw aarde wil zeggen, d at de afschrijvin­ gen, voor de kostprijscalculatie, m oeten w orden gebaseerd op de op het ogenblik van het m aken van de calculatie geldende aanschaffingsw aarde van een productie- en distributieapparaat, dat, als h et nieuw m oest w o r­ den gem aakt, op de meest economische wijze de diensten zou kunnen bewijzen, die w orden verlangd, d.w.z. geschikt zou zijn voor de distributie en aflevering, c.q. ook productie, van de in het voorzieningsgebied beno­ digde electrische energie. D it theoretische a p p a ra a t kan min of m eer afw ij­ ken van het w erkelijk bestaande, is er aanleiding te verw achten, dat tussen de kosten van beiden op basis van de huidige prijzen, een belan g ­ rijk verschil zal bestaan, dan kan de berekening w orden gebaseerd op theoretische, norm atieve cijfers in plaats van op een herw aardering van het w erkelijk bestaan d e app araat. O ok bij herw aardering van de w e r­ kelijk aanw ezige bedrijfsm iddelen zal echter rekening m oeten w orden gehouden met de positieve en negatieve correcties, die eventueel nodig zijn w egens b estaan d e verschillen tussen hetgeen aanw ezig is en hetgeen vereist zou zijn (ontbreken van reserves, historisch gegroeide, m aar in beginsel m inder economische inrichting enz.). A angetekend zij nog, d at de voor de kostprijscalculatie vereiste berekening onafhankelijk is van de om standigheid, hoe ver de werkelijk aanw ezige productie- en distributie­ m iddelen reeds zijn afgeschreven.

D e wens, de afschrijvingen te baseren op norm ale afschrijvingsterm ij­ nen, houdt in, d a t de term ijnen in genoegzam e m ate rekening dienen te houden met zowel de technische slijtage als het risico van economische veroudering.

In den regel zullen de to t dusverre algem een gebruikelijke term ijnen aan deze eis voldoen.

2. R ente.

A ls bedrag, w aarover de rente, n a a r een rentevoet van 5 % , w o rd t berekend, kan w orden genom en h et gem iddelde bedrag over het be­ schouw de ja a r van de in totaal geleende, nog niet afgeloste gelden, v er­ m eerderd met het eventuele aandelenkapitaal, gew aardeerd tegen emissie- koers (d a t zal hier in den regel zijn de nom inale w a ard e) en de eventueel aan de financiering van het bedrijf deelnem ende reserves. D e rente w ordt dus niet berekend n aa r het w erkelijk uitgegeven bedrag aan ren te en dividend, doch op basis van 5 % over de som van de genoem de finan­ cieringsm iddelen” .

A fschrijvingen.

(5)

de richtlijnen overeen met hetgeen nodig is voor de berekening van de norm atieve kostprijs.

D e werkwijze, volgens w elke de met deze om vang overeenkom ende bedragen w orden vastgesteld kan verschillend zijn. D e m ogelijkheid be­ sta a t om de bestaande activa via prijsindices te herleiden tot een bepaald jaar en deze eveneens met prijsindices om te rekenen n aa r de huidige vervangingsw aarde. E veneens is het mogelijk gelijksoortige eenheden te com bineren tot totalen van een gelijk karakter. V ooral voor de distributie­ netten, w a ar men dan het net per km van een bepaalde capaciteit en constructie in één keer kan om rekenen tegen de huidige aanleg kosten, is dit een logische werkwijze.

E en derde mogelijkheid w ordt geschapen door het gebruik van norm a­ tieve investeringscijfers per capaciteiteenheid. O fschoon voor de produc­ tiebedrijven bruikbaar, liggen deze cijfers voor de distributienetten, af­ hankelijk van de regionale om standigheden, zo ver uiteen, d at het voor het berekenen van de w aard e der transportcapaciteit niet de aangew ezen weg moet w orden genoemd.

D e bovengeschetste wijze van bepalen van de om vang van het aan de productie inhaerente vermogen, de wijze w aarop de waarde van de aldus vastgestelde om vang w ordt bepaald, geeft de bedrijfseconoom de vol­ doening, d at hierm ede een juiste toepassing der theorie is nagestreefd. G ecom bineerd met het voorschrift, d at de hoogte der afschrijvingen moet w orden bepaald aan de hand van de technisch-economisChe levens­ duur en rekening houdend met het feit, d at voor de verbindingen op zeer hoge spanning (25 en 50 k V ), de economische levensduur kort kan zijn, zien wij een sam enstel van richtlijnen voor de bepaling van de lasten van het slijtende, aan de productie deelnem ende actief, d a t overeenkom t met hetgeen nodig en gew enst moet w orden geacht.

R ente.

D e richtlijnen voor de tw eede com ponent, bij het bepalen van de kapi- taalslasten, h et rentebestanddeel voor de kostprijs, kan ons echter m inder bekoren. Z o ooit een bewijs moet w orden gezocht, d at een sam enstel van goedbedoelde m aatregelen tot ontsporing kan leiden, dan kan de toekom stige bedrijfseconoom met succes grijpen n aa r de wijze, w aarop thans voor de tariefcalculatie der electriciteitsbedrijven de rentekw estie is geregeld. In d e E lectriciteitsnota stelt de M inister dat opgenom en moet w orden:

,,een redelijk rendem ent op het in deze bedrijven geïnvesteerde kapi­ ta a l” .

V oor de rentevoet w ordt dan zonder differentiatie 5 % bepaald. D e uitw erking van dit vraagstuk is aan de han d van het voorschrift uit de N ota, d at de technische bijzonderheden in overleg tussen het D irectoraat- G eneraal voor de Energievoorziening en de electriciteitsbedrijven in de z.g. richtlijnen zullen w orden geregeld, vastgelegd op de wijze zoals op bladz. 334 reeds is aangehaald. D a a r in de N o ta reeds een niet gedifferen­ tieerde rentevoet is vastgelegd, beperkt het vraag stu k zich tot de bepa­ ling van de om vang van het kapitaal en de tijdsduur, w aarop deze ren te­ voet dient te w orden toegepast.

(6)

taalgoederen van verschillende aard, is bij de E lectriciteitsnota voor de bepaling van de „om vang” verband gelegd met de creditzijde van de balans. V a n een bedrijfseconom isch stan d p u n t bezien, h ad verw acht m ogen w orden, d a t verband gezocht zou zijn m et de debetzijde van de balans. H e t is immers de debetzijde (in verband m et eventuele corrige­ rende posten uit de creditzijde) w elke de specificatie aan g eeft van de aan de productie m edew erkende kapitaalgoederen, terw ijl men aan de creditzijde verm eld vindt de bronnen, w aaru it het verm ogen eenm aal in het verleden is geput. D a t dit verleden niet meer overeen behoeft te komen met de w erkelijke stan d van zaken ■—■ t.w. d a t nog bronverm eldin­ gen kunnen bestaan, terw ijl het daarm ede overeenkom ende verm ogen verdw enen kan zijn—■ is wel duidelijk. D e b an d van de ren te met het actief bepaalt tevens de functie en het al of niet duurzam e k arak ter van de investering, terw ijl de ban d met de aanduiding van de bron slechts de duurzaam heid van het ter beschikking stellen aangeeft. W ij w illen niet n alaten ons te beroepen op een schrijver van naam en citeren uit het bekende boek van P rof. H . J. van der Schroef: „D e leer van de kost­ prijs” het volgende:

„T erech t stelde Limperg echter v ast d a t de re n te niet als een zelf­ standige kostencategorie kan w orden beschouw d. D e rentekosten staan niet n aast de overige categorieën, zijn oorzakelijk met de kostensoorten verbonden en m aken deel d aarvan u it” . R eeds in het voorgaande w ezen wij er op, d at de kosten niet alleen gevolgd w orden door de offers, welke voor de vervanging van de bij de voortbrenging verbruikte productie­ capaciteit m oeten w orden gebracht, m aar m ede door de offers voor het beslag op het verm ogen, d at in die productiem iddelen is opgesloten” .

D a a r de tekst van de richtlijnen (zie bladz. 334) verw ijst n aa r „even­ tueel aan de financiering aan het bedrijf deelnem ende reserves” w ordt een nieuw e moeilijkheid geopend door de introductie van het begrip „financiering” in dit verband. E en nad ere uitleg introduceerde wederom een nieuw begrip, namelijk: de rentevoet w ordt berekend over de ge­ leende bedragen, voor zover deze nog niet zijn afgelost, over het even­ tuele aandelenkapitaal, over hetgeen meer is afgeschreven dan afgelost en dergelijke, w erkelijke aan het bedrijf toegevoegde m iddelen. H e t is m aar een kleine stap om de toevoeging: „w erkelijk aan het bedrijf toe­ gevoegde m iddelen" te beschouw en als een nad ere definiëring van „finan­ ciering” en daarm ede w o rd t w ederom een stap gezet op het hellende vlak dat ons ten aanzien van de ren te als kostprijsbestanddeel steeds verder afvoert van hetgeen de bedrijfseconom ie leert.

H et behoeft n aa r mijn mening geen betoog, dat, zoals in bedoelde uitleg is geschied, het niet juist is te zeggen, d at van financiering slechts sprake kan zijn, indien daarvoor m iddelen zijn toegevloeid en zeer zeker niet w anneer het g aa t om bepaling van de aan de financiering deelnem ende reserves. Evenm in behoeft het betoog, d at juridische veranderingen als afstem peling van aandelenkapitaal of herkapitalisatie aanleiding mogen zijn tot verandering van de om vang van het verm ogen, w aarover rente in de kostprijs moet w orden opgenom en. D e gevolgde beperking van de reserves voor de vaststelling van de om vang van dit verm ogen, leidt to t de consequentie d at juridische veranderingen bij de gegeven constructie wel verandering brengen.

(7)

D e herw aarderingsreserve als zichtbaar gem aakte tegenpost van het w aarde-accrès d er activa vertegenw oordigt een zeer reële en in bedrijf aanw ezige w aarde. D esalniettem in zijn voor deze w aarde geen m iddelen aan het bedrijf toegevloeid. O p het moment, dat de w a ard e aanw ezig is in het bedrijf w o rd t hierover dus geen ren te in de kostprijsberekening opgenom en. D e toekom stige afschrijvingen der geherw aardeerde activa komen ten laste van de verlies- en w instrekening. Zij zijn gedekt uit de opbrengst en men kan dus stellen, dat hiervoor m iddelen aan het bedrijf zijn toegevloeid. D eze afschrijvingen bestaan uit tw ee gedeelten en wel: a. een gedeelte toe te rekenen aan de historische kostprijs;

b. een gedeelte toe te rekenen aan het verschil tussen vervangingsw aarde en aanschaffingsw aarde.

N a zouden wij kunnen verw achten, d at voor de op de balans voor­ kom ende rekeningen, afschrijving en afschrijvingsherw aardering, rente w o rd t opgenom en, met een verwijzing n aa r het feit, d at m iddelen aan het bedrijf zijn toegevloeid.

W ie echter dit verdedigt, betoogt in wezen, dat geen ren te mag w orden opgenom en, indien d e waarde reëel in het bedrijf aanw ezig is en voor de productie is geblokkeerd, doch d at wel ren te berekend moet w orden voor d at gedeelte, d at uit het bedrijf verdw enen is en in de productie is op­ gegaan.

T och w o rd t aangevoeld, d at renteberekening over de balansrekening „norm ale afschrijving” niet juist is en men beperkt zich tot rentebereke­ ning over de balansrekening „afschrijving h erw aard erin g ”.

D e vraag of de vrijgekom en m iddelen in het bedrijf een functionele ta a k hebben gekregen en of deze m iddelen duurzaam of niet duurzaam zijn vastgelegd, w ordt niet onder ogen gezien.

N a a st de h erw aardering van oude activa kan men aa n treffen een depreciatiereserve, vertegenw oordigende de balanscorrectie van een te duur aangeschaft actief. D eze reserverekening is een boeking van een verlies of een anticipatie op een verlies.

Indien zij ten laste van de verlies- en w instrekening gecreëerd is, zijn er m iddelen aan het bedrijf toegevloeid, m en g a a t nu de rente in de kost­ prijs opnem en over verliezen of verliesanticipaties, w elke met een norm a­ tieve productie geen enkel verband hebben.

N a a st deze bezw aren tegen de gegeven form uleringen —- en de boven­ staan d e redeneringen zijn geen fantasiën ■—- kom t nog d at m en over bedragen w aarvan het financieringskarakter van korte duur is, een re n te­ voet in rekening b re n g t die slechts p ast bij verm ogen van perm anent of langdurig tijdelijk k arakter.

H e t is ten zeerste te b etreuren d a t de richtlijnen ten aanzien van de rente als kostprijsfactor niet aansluiten bij d e bedrijfseconom ische o pvat­ tingen. R est ons slechts de hoop, d a t deze ontsporing op grond van zake­ lijke en reële argum enten van and ere a a rd te verdedigen is gew eest.

(8)

heeft het financieringsargum ent voor de toepassing d er vervangings­ w aarde meer ingang gevonden, terwijl h et toch uit de aa rd der zaak op reële wijze voor bestrijding v atb aa r is.

D e ontw ikkeling bij de electriciteitsbedrijven en de prognose voor de verdere ontw ikkeling w aren aanleiding tot nieuw e prijsvoorschriften.

U it de aa rd der zaak zijn de electriciteitsbedrijven als bijzonder kapi­ taalintensief, met een zeer elastische omzet en m et een zeer variabele bezetting het m eest geëigend om de gevolgen van een calculatie op basis van historische kostprijs, w anneer zich grote verschillen in het prijs­ niveau hebben voorgedaan, tot uiting te brengen.

M oge het inzicht groeien, d at dezelfde factoren in het gehele bedrijfs­ leven w erkzaam zijn, ook al zijn d aa r de sym ptom en van de slepende ziekte die wij calculatie op aa n schaffingsw aarde zouden kunnen noem en, m inder w aarneem baar.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Kant – en – klare oplossingen zijn er niet – of toch niet als u op zoek bent naar een oplossing die écht werkt en dit op lange termijn. .. Wat mag u van

– Danku Koor & Stem, danku alle koren voor het aanbod – Video expertise nodig (Adobe Premiere Pro, …).. “KOORZINGEN IS SAMEN-ZINGEN”. • Geen enkele digitale oplossing komt

We hebben ons niet kunnen voorstellen dat er zó veel genuanceerde, maar vooral stevige reacties zouden volgen op de brief die wij op 21 december 2020 stuurden aan het

[5] Want als wij met Hem één plant zijn geworden, gelijkgemaakt aan Hem in Zijn dood, dan zullen wij ook aan Hem gelijk zijn in Zijn opstanding.. Lied: Gezang 53 : 1

- Een opening van de voorziening voor luchtverversing moet zijn gelegen op een afstand van ten minste 2 m van de perceelsgrens, gemeten loodrecht op de uitwendige

Het bevestigen van een offerte kan door digitale of schriftelijke ondertekening of per e-mail. Een bevestigde offerte vervangt alle eerdere voorstellen, afspraken

De plannen kunnen door de koper gewijzigd worden in samenspraak met de bouwheer, de aannemer en de architect voor zover dit technisch mogelijk is.. Aanpassingen van welke aard

Die liggen in de werkplaats omdat Henri ( PapB) alles in auto’s kan maken. De kleine stukjes kabel liggen dan op de grond en kan Woef er mee spelen. Dit is ook leuk voor de klanten