• No results found

Een scenariostudie voor Nederland in 2040: Bestendigheid van de Welvaart & leefomgeving (WLO) scenario s

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Een scenariostudie voor Nederland in 2040: Bestendigheid van de Welvaart & leefomgeving (WLO) scenario s"

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een scenariostudie voor Nederland in 2040:

Bestendigheid van de Welvaart & leefomgeving (WLO) scenario’s

De ontwikkelingen in demografie, economie en mobiliteit vertonen de laatste tien jaar grote schommelingen. Daarmee rees de vraag of de door de planbureaus in 2006 ontwikkelde toekomstscenario’s nog bruikbaar zijn als basis voor het huidige ruimtelijke beleid van de rijksoverheid. Het Centraal Planbureau, het Milieu- en Natuurplanbureau en het Ruimtelijk Planbureau brachten in 2006 de zogenaamde Welvaart- en Leefomgeving scenariostudie uit om de belangrijkste onzekere factoren voor wat betreft de toekomst van Nederland integraal in kaart te brengen. De centrale vraag was: Hoe verandert Nederland en welke krachten beïnvloeden die ontwikkeling het meest? Deze veranderingen zijn doorvertaald naar implicaties voor de fysieke leefomgeving in Nederland en informatie voor beleidsmakers.

Het doel was om inzicht te geven in hoe beleid in de komende decennia een bijdrage kan leveren aan de groei van de maatschappelijke welvaart van Nederland. Er is onderscheid gemaakt tussen de volgende thema’s: wonen, werken, mobiliteit, landbouw, energie, milieu, natuur en water. Eind 2010 constateerde het planbureau PBL dat de empirische trends geen aanleiding geven om de WLO-scenario’s als gepasseerd station te beschouwen: “De

bandbreedte van de WLO-cijfers is nog

afdoende om de robuustheid van beleid

aan te toetsen.” Met deze trendalert

worden de belangrijkste conclusies voor

de Nederlandse watersector samengevat.

(2)

De Scenario's

In 2006 hebben Het Centraal Planbureau (CPB), het Milieu- en Natuurplanbureau en het Ruimtelijk Planbureau (Nu: Planbureau voor de leefomgeving) vier scenario’s voor Nederland ontwikkeld. Deze scenario’s bouwen voort op de in 2003 uitgebrachte CPB studie ‘Four futures of Europe’. Als richtjaar voor de toekomstverkenning is 2040 gekozen. Een tijdshorizon van meer dan dertig jaar in de toekomst maakt de effecten van langzamere processen, zoals demografische trends, zichtbaar. Hiernaast is er besloten met kwantitatieve modellen te werken en deze aan elkaar te koppelen om ‘realistische combinaties’ van trends te moduleren. Het samenspel van een lange termijn tijdshorizon en kwantitatieve projecties voor diverse aspecten van de leefomgeving maakt de grote onzekerheid van de toekomst duidelijk. Vier scenario’s worden gebruikt om het speelveld tussen de verschillende onzekerheidsbanden te verkennen.

Twee sleutelonzekerheden bepalen de uiterste hoeken van dit speelveld:

 de mate waarin landen bereid en in staat zijn internationaal samen te werken (denk aan de Europese Unie, milieubeleid, en handelsliberalisatie)

 de verdeling tussen publieke en private verantwoordelijkheden (of men voor meer of voor minder sturing door de overheid kiest)

Naast deze twee sleutelonzekerheden is aangenomen dat de economische groei en de bevolkingstoename invloedrijke determinanten zijn voor de ontwikkeling van de fysieke omgeving. Verder veronderstellen alle scenario’s dat het huidige restrictieve ruimtelijke ordeningsbeleid (2006) trendmatig tot 2020 wordt voorgezet. Dit om de beoogde doelgroep, de beleidsmakers, een referentiekader te bieden. De scenario’s zijn verrijkt met kwantitatieve projecties van andere trends en ontwikkelingen. Het resultaat is vier kwantitatieve scenario’s voor Nederland: Global Economy, Strong Europe, Transatlantic Market, Regional Communities.

Op de website www.welvaartenleefomgeving.nl is het uitgebreide hoofddocument (239 p), achtergronddocument (519 p.) en een samenvatting (16p.) beschikbaar. In Figuur 1 en in Appendix 1 zijn de voornaamste kenmerken van deze scenario’s samengevat.

Figuur 1: De kenmerken van de scenario's

(3)

De implicaties

De uitkomsten van de scenarioverkenningen zijn in het hoofddocument rondom acht beleidsthema’s geordend: wonen, werken, mobiliteit, landbouw, energie, milieu, natuur en waterveiligheid. In het achtergronddocument worden de kwantitatieve projecties per thema uitgebreid uitgelegd. De thematische ontwikkelingen en conclusies worden vervolgens integraal naar de ruimtelijke schaal van ‘de grote steden’ en ‘het landelijk gebied’ vertaald. Omdat deze trendalert de belangrijkste conclusies voor de Nederlandse watersector beschrijft gaan we vooral in op de thema ‘natuur en waterveiligheid’.

In alle scenario’s blijkt de invloed van water op de kwaliteit van de fysieke omgeving groter te worden dan nu het geval is. Dit komt voornamelijk door klimaatverandering en bodemdaling die er voor zorgen dat de kans op wateroverlast (inclusief een grootschalige overstroming) toeneemt. De meest relevante resultaten zijn als volgt:

 de P-emissie daalt in alle 4 scenario’s

 emissies van RWZI zullen afnemen (als gevolg van de huidige investeringen)

 de gewenste ecologische kwaliteit wordt in de toekomst nog vaak niet gehaald

 uitspoeling van nutriënten naar oppervlaktewater zal nog lang plaatsvinden

 verdroging blijft een probleem

 door klimaatverandering zal de kans op overstromingen en wateroverlast toenemen

 geen uitbreiding van de waterweg infrastructuur voor goederenvervoer wordt voorzien

Demografische ontwikkelingen

Vergrijzing en de omvang en samenstelling van de immigratie bepalen voor een groot deel hoe de bevolking van Nederland zich in de toekomst zal ontwikkelen. De vergrijzing staat relatief vast dus het immigratiebeleid in Nederland en Europa en de relatieve welvaartsontwikkelingen in Nederland en de herkomstlanden zijn de belangrijkste drijvers. In de scenario’s met een hoge mate van immigratie, groeit de bevolking van de grote steden met ongeveer 20 procent tot 2040.

Rond de helft van de bevolking van deze steden is dan niet-westerse allochtoon. In de scenario’s met een relatief lage immigratie stabiliseert de bevolking op het huidige niveau en neemt het aandeel niet-westerse allochtonen toe tot rond 40 procent.

Gemiddeld gezien wordt tot 2040 een afvlakking van bevolkingsgroei aangenomen ten opzichte van de periode 1971-2001. Ondermeer de milieudruk neemt hierdoor af. Op basis van deze aannames wordt er ook gewaarschuwd voor onrendabele toekomstige investeringen in infrastructuur. Ontwikkeling van de woningmarkt hangt ook sterk samen met demografische ontwikkelingen. De woningvraag neemt in de meeste scenario’s fors toe, behalve in de Regional Communities scenario, die schetst een toename van leegstaande gebouwen in de landelijke gebieden. In alle scenario’s vergrijst de bevolking. Bevolkingskrimp als gevolg van vergrijzing treedt als eerst op wanneer immigratie wordt beperkt. Regionaal kan deze ‘krimp’

zich al eerder manifesteren. Ook het arbeidsaanbod en de werkgelegenheid dalen in de meeste scenario’s na 2020. Aan de andere kant kan de ruimtevraag na 2020 afnemen. Gezien de lange voorbereidingstijd en de lange levensduur van investeringen in infrastructuur voor de

watersector dienen we rekening te houden met een mogelijk dalende watervraag.

(4)

Landbouw

De grootste implicatie van landbouwontwikkelingen voor de watersector is dat landbouw zal blijven botsen met andere gebruikswensen zoals natuur, landschap en drinkwater. In hoe verre dit gebeurd hangt van het scenario af. Effecten van sommige trend zijn überhaupt pas laat merkbaar. Nutriënten zullen bijvoorbeeld blijven uitspoelen naar het oppervlaktewater door overbemesting van landbouwgebieden in het verleden. Aan de andere kant zal het huidige investeringsprogramma in rioolwaterzuiveringsinstallaties (2006) tot gevolg hebben dat emissies afnemen.

Het grondgebruik voor landbouw zal volgens het planbureau verder afnemen. Liberalisering van de landbouw leidt tot minder en grotere bedrijven. Aan de andere kant zal het areaal glastuinbouw waarschijnlijk blijven groeien. Door intensievere en grootschaligere landbouw zal de biodiversiteit, met name weidevogels, in het agrarisch gebied steeds verder achteruitgaan.

Alleen op landelijk niveau, als het nationale milieubeleid trendmatig wordt voortgezet, zal de biodiversiteit in het zoete oppervlaktewater gemiddeld gezien toenemen. Akkerbouw, melkveehouderij, en de milieudruk door stikstof en zure depositie worden de komende jaren voornamelijk beïnvloed door Europees milieubeleid.

Natuur

De gewenste ecologische kwaliteit wordt naar verwachting niet gehaald. Maar vraag naar recreatiegroen blijft groeien, vooral in de Randstad. In geen van de scenario’s wordt een significante verbetering van de natuur verwacht, vooral omdat landbouw een dominante rol blijft spelen. Verdroging blijft waarschijnlijk een groot probleem dat door klimaatverandering wordt versterkt. Het grondwaterpeil kan plaatselijk worden verhoogd als kleine stukken natuur worden gebundeld in grotere natuurgebieden, maar met name in de private scenario’s zal er sprake zijn van vergaande intensivering van landbouw met negatieve gevolgen voor natuur die van de grondwaterspiegel afhankelijk is.

(Inter)nationaal milieubeleid is in alle scenario’s van groot belang voor de natuur. Bij een krachtig milieubeleid kunnen technische maatregelen en volumeontwikkelingen in de landbouw resulteren in vermindering van depositie van bijvoorbeeld stikstof. Het Milieu- en Natuurplanbureau MNP4-doel voor stikstofdepositie kan dan rond 2020 gehaald worden. Voor de zure depositie geldt min of meer hetzelfde. Bij effectief milieubeleid worden de MNP4 doelen in 2020 gehaald. Terugdringing van de intensieve veehouderij en gebiedsgericht beleid (bijv.

Reconstructiewet en de Wet Ammoniak en Veehouderij) kan er ook voor zorgen dat de ammoniakdepositie afneemt voor een beperkt aantal natuurgebieden door vergroting van de afstand tot veehouderijbedrijven. Als het milieubeleid niet wordt voortgezet dan blijven de deposities hoog en zullen de emissies na 2020 weer stijgen, vooral bij een groei van de melkveehouderij. In dat geval is de achteruitgang van veel soorten niet te stoppen.

Waterkwantiteit

Door de verwachte klimaatverandering zal de kans op overstromingen en wateroverlast door zeespiegelstijging, verhoogde rivierafvoeren, en meer extreme neerslag toenemen. Het laagste deel van Nederland, dat het dichtstbevolkt is en het meest zal verstedelijken, is hierbij het meest kwetsbaar. Deze problemen worden versterkt door de groei van verhard oppervlakte,

(5)

door nieuwe woningbouw, bedrijventerreinen, stallen en kassen. De verstedelijking neemt in de meeste scenario’s toe. Verstedelijking treedt voornamelijk op in het westen, tot maximaal 35 procent van de oppervlakte in Zuid-Holland. Een toename aan de behoefte aan waterberging wordt daarom verwacht, vooral in nieuwbouwlocaties. Vernieuwing van waterkeringen, voornamelijk voor kustverdediging, wordt ook verwacht op termijn.

In alle scenario’s worden overstromingskansen van rivieren gebaseerd op rivierafvoeren die stijgen tot maximaal 16.500 kubieke meter per seconde bij Lobith in 2040 (Eijgenraam, 2005).

De mogelijke schade en het aantal potentiële slachtoffers neemt ook toe in alle scenario’s:

vooral wanneer de bevolking en de economie sterk groeien. De uitwerking van veiligheidsmaatregelen na 2015 verschilt per scenario en de daarin te maken politieke keuzes.

Deze politieke keuzes kennen in principe twee beginselen: ‘economische rationaliteit’ en ‘gelijke bescherming tegen overstromingen’. Een rationeel veiligheidsbeleid maakt een differentiatie in beschermingsniveaus: dichtbevolkte dijkringen met veel economische activiteiten krijgen meer bescherming. Deze differentiatie botst met het principe ‘gelijke bescherming tegen overstromingen’ voor alle burgers. In figuur 2 worden de ruimtelijke reserveringen voor waterberging in termen van de hoeveelheid benodigd areaal weergegeven voor de vier scenario’s.

Figuur 2: Areaal waterberging in nieuwbouwlocaties 2002-2040

Waterkwaliteit

De kwaliteitseisen die de Kaderrichtlijn Water (KRW) voorschrijft voor water in Nederland waren nog onbekend tijdens het maken van deze studie. Maatregelen die gekoppeld zijn aan de uitvoering van de KRW zijn hierdoor niet meegenomen. De invulling van internationaal beleid hangt sterk van het scenario af, maar het nationale beleid blijft constant. In alle scenario’s wordt ervan uitgegaan dat het huidige nationale milieubeleid trendmatig wordt voortgezet tot 2020. Dit is een interessante aanname in het licht van het nieuwe kabinet Rutte I.

In alle scenario’s worden weersextremen versterkt door klimaatverandering wat tot problemen voor de waterkwaliteit kan leiden. Voorbeelden zijn verhoogde concentraties van stoffen tijdens droge periodes of het overstromen van rioolwater. Zonder verdergaande maatregelen wordt alsnog een lichte verbetering van de waterkwaliteit verwacht, met een afname van de totale emissies tussen de 10 en 15 procent. Deze reducties zijn echter onvoldoende om overal aan de huidige Maximaal Toelaatbaar Risiconiveau (MTR) normen te voldoen. Veel regionale wateren

(6)

hebben nu al een fosforconcentratie ver boven de norm. Verbeteringen in de bestaande rioolwaterzuiveringsinstallaties zullen de emissies reduceren, wat nodig is om overal aan de Stedelijke Afvalwaterrichtlijn te voldoen. Maar door bevolkingsgroei kunnen deze emissies later weer toenemen. Uitvoering van het Nederlandse mestbeleid zal leiden tot daling van de uitspoeling van stikstof naar het grondwater waardoor het doel van de Nitraatrichtlijn, een concentratie lager dan 50 mg/l in het grondwater, binnen bereik komt. Wat duidelijk blijkt uit deze studie is dat het nationale milieubeleid zeer belangrijk is voor de toekomstige waterkwaliteit in Nederland.

Bestendigheid van de WLO-scenario’s

Door de economische crisis van de afgelopen jaren ziet de werkelijkheid en mogelijk ook de toekomst er anders uit dan lange tijd aannemelijk leek. Eind 2010 heeft het PBL de bestendigheid van de WLO-scenario’s tegen het licht gehouden. Bekeken is of de feitelijke ontwikkelingen in de demografie, mobiliteit en economie afwijken van de WLO-scenario’s.

Geconstateerd is dat de ontwikkelingen van de bevolking en de economie weliswaar grote schommelingen vertonen, maar nog binnen de bandbreedtes van de scenario’s vallen. De schommelingen zijn echter dusdanig groot dat het ook niet verstandig is om de bandbreedte te versmallen. De regionale verschillen zijn wat groter uitgekomen dan in de WLO-scenario’s voorzien. De toename van de mobiliteit was gemiddeld, maar de congestie is sterker toegenomen dan ook in de hoogste groeiscenario’s was verwacht.

Er kan geconcludeerd worden dat de WLO-scenario’s nog steeds bruikbaar zijn voor het ruimtelijk beleid op de lange termijn.

Meer informatie

Deze trendalert is opgesteld in mei 2011.

Het rapport PBL (2010) Bestendigheid van WLO-scenario’s is hier te downloaden.

Op de website www.welvaartenleefomgeving.nl wordt het uitgebreide hoofddocument (239 p), achtergronddocument (519 p.) en een samenvatting (16p.) beschikbaar gemaakt.

W: www.dwsi.nl E: dwsi@kwrwater.nl

(7)

Appendix 1: Scenario samenvattingen

Individuele DWSI partners die ervaring hebben met scenariodenken zouden hun eigen visies en strategieën kunnen toetsen aan de WLO scenario’s voor Nederland om de robuustheid van hun eigen plannen te testen. Om dit te vergemakkelijken zijn de samenvattingen van de vier scenario’s uit het Achtergronddocument hieronder letterlijk overgenomen. Hiernaast zijn de uitgebreide kwantitatieve scenario’s online beschikbaar ( www.welvaartenleefomgeving.nl ).

Het Global Economy scenario

Global Economy is het scenario met veruit de hoogste nationale bevolkingsgroei. De bevolking van Nederland neemt met 3,5 miljoen inwoners toe van 16,2 miljoen eind 2002 naar 19,7 miljoen eind 2040. Grofweg 1,5 miljoen daarvan is natuurlijke aanwas en 2 miljoen zijn buitenlandse migranten. Iets meer dan de helft daarvan bestaat uit goed opgeleide werkmigranten en een derde deel uit gezinsmigranten. De overige 10% zijn asielmigranten.

Door de vergrijzing komt de stijging van de potentiële beroepsbevolking beduidend lager uit.

Maar omdat de arbeidsparticipatie verder oploopt, met name bij vrouwen boven de 35 en bij mannen boven de 55 blijft de groei van het feitelijk arbeidsaanbod en van de werkgelegenheid weinig achter bij de bevolkingsgroei. De werkloosheid daalt. In Global Economy is de toestroom van buitenlandse migranten hoog. Echter de samenstelling ervan verandert in vergelijking met het verleden. In plaats van jonge, laaggeschoolde gezinsmigranten, komen nu voor het merendeel goed opgeleide werkmigranten naar Nederland.

Deze nieuwkomers komen de dreigende tekorten op de arbeidsmarkt opvangen. Die doen zich door de vergrijzing overal in het land voor. De nieuwkomers zullen zich daardoor niet langer, zoals in het verleden, voornamelijk in de Randstad vestigen, maar zich veel gelijkmatiger over het land verspreiden. De Overgangszone als de regio met een sterke werkgelegenheidsgroei is zelfs extra aantrekkelijk voor werkmigranten. De natuurlijke aanwas van de bevolking zal zich

(8)

relatief het sterkst manifesteren in de Overgangszone, die een relatief jonge bevolking heeft. De uitschuif van de bevolking vanuit de Randstad zet zich voort gegeven de aanhoudende bevolkingsdruk en mede gevoed door een sterke inkomensgroei. Tussen landsdelen blijft er een gestage overloop van de Randstad naar de Overgangszone plaatsvinden. Ook in delen van Overig Nederland is de groei door natuurlijke aanwas relatief hoog ten opzichte van het verleden en de overige scenario’s. Aanvankelijk vindt er nog wat toestroom vanuit die gebieden richting de Overgangszone plaats. Een deel van de binnenlandse migratie vanuit de Randstad schuift echter op termijn verder de aangrenzende COROP-regio’s van Overig Nederland in.

Het resultaat is dat in Global Economy de nationale bevolkingsgroei net als in het verleden vooral in de Overgangszone wordt opgevangen. De bevolkingsgroei in de Overgangszone ligt 8%-punt boven het landelijk gemiddelde. Maar ook de Randstad doet het in vergelijking met het verleden relatief goed dankzij een nog altijd gestage instroom van zowel gezins- als werkmigranten en een relatieve groei van de natuurlijke aanwas. De bevolkingsgroei in de Randstad ligt slechts 3%-punt onder het landelijk gemiddelde, vergelijkbaar met Overig Nederland. De nationale trend van stijgende arbeidsparticipatie zal zich in alle regio’s in vergelijkbare mate voordoen. Maar door de relatief jonge leeftijdsopbouw zal het (potentiële) arbeidsaanbod in de Overgangszone relatief meer toenemen. Dat vertaalt zich ook in extra werkgelegenheidsgroei en een kleine stijging van de pendelstroom richting Randstad. De werkloosheidsverschillen tussen de landsdelen blijven klein.

Het Strong Europe-scenario

Ook in het Strong Europe-scenario is nog sprake van een aanzienlijke bevolkingsgroei. De bevolkingomvang eind 2040 bedraagt 18,9 miljoen, 2,7 miljoen hoger dan eind 2002. Daarvan is 1,2 miljoen natuurlijke aanwas en 1,5 miljoen buitenlandse migratie. In tegenstelling tot Global Economy zijn in Strong Europe de buitenlandse migranten bijna allemaal gezinsmigranten. De potentiële beroepsbevolking neemt in Strong Europe nauwelijks meer toe en ook de gemiddelde arbeidsparticipatie stabiliseert. De hogere arbeidsdeelname van vrouwen wordt tenietgedaan door ongunstige samenstellingeffecten naar leeftijd en etniciteit. Feitelijk arbeidsaanbod en werkgelegenheid nemen dan ook nauwelijks meer toe. De werkloosheid loopt wat op.

In Strong Europe komen bijna uitsluitend gezinsmigranten naar Nederland. Migratie blijft daardoor net als in het verleden sterk op de grote steden in de Randstad gericht. De gemiddelde leeftijd in de Randstad daalt daardoor iets in vergelijking met de overige landsdelen en de groei door natuurlijke aanwas zal zich relatief ook wat meer in de Randstad manifesteren.

De nieuwkomers in de Randstad zijn echter voornamelijk laag opgeleide personen, vaak met taalachterstand en een sterke band met het land van herkomst. Hun arbeidsmarktpositie is zwak en zolang die niet verandert, is hun mobiliteit beperkt en blijven ze in de Randstad. De uitschuif van de overige bevolking vanuit de Randstad is geringer, temeer ook omdat het inkomensniveau in Strong Europe minder stijgt in vergelijking met Global Economy.

In Strong Europe wordt de nationale bevolkingsgroei dus voor een groot deel in de Randstad opgevangen. Voor de Randstad betekent dat een min of meer vergelijkbare bevolkingsomvang

(9)

als in Global Economy. De samenstelling naar leeftijd en etniciteit verschilt echter wel aanzienlijk. Voor de Overgangszone en de perifere regio’s betekent dit een aanmerkelijk lagere bevolkingsgroei dan in Global Economy. De bevolkingsgroei in de Randstad ligt in Strong Europe ongeveer 1,5 % boven het landelijk gemiddelde, even hoog als in de Overgangszone.

Door de toestroom van jonge buitenlandse migranten neemt de potentiële beroepsbevolking in de Randstad zelfs meer toe dan in de Overgangszone, maar dat wordt bijna volledig gecompenseerd door een lagere participatie onder de nieuwkomers. In Overig Nederland zijn de samenstellingeffecten relatief gunstig voor de gemiddelde arbeidsparticipatie. De verschillen in groei tussen de landsdelen van zowel de beroepsbevolking als van de werkgelegenheid worden daardoor aanzienlijk kleiner. In alle landsdelen neemt het werkgelegenheidsniveau toe en ligt de werkloosheid aan het eind wat hoger. De netto pendelinstroom naar de Randstad neemt echter af.

Het Transatlantic Market-scenario

In Transatlantic Market stabiliseert de bevolkingomvang zich tussen 2020 en 2040 op een niveau van net boven de 17 miljoen inwoners. Er blijven ook in Transatlantic Market gestaag buitenlandse migranten naar Nederland komen, in totaal nog altijd zo’n 0,8 miljoen. Daarvan bestaat de helft uit werkmigranten en zo’n 10% uit asielmigranten. De totale bijdrage van de natuurlijke aanwas aan de bevolkingsgroei komt daardoor veel lager uit. Aanvankelijk overtreft het aantal geboorten nog wel het aantal sterfgevallen, maar na 2020 wordt het saldo negatief.

De bevolking begint dan sterker te vergrijzen. De omvang van de potentiële beroepsbevolking daalt. In het begin kan dat net als in Global Economy gecompenseerd worden via een stijging van de arbeidsparticipatie, op termijn niet meer. Na 2020 krimpt zowel het beschikbare arbeidsaanbod als de werkgelegenheid met bijna ½% per jaar. De werkloosheid blijft laag.

In het Transatlantic Market-scenario is dus sprake van een aanzienlijk lagere bevolkingsgroei.

Wel wordt deze gecombineerd met een hoge inkomensgroei. Net als in Global Economy zullen de buitenlandse migranten zich gelijkmatiger dan in het verleden over het land verspreiden, maar het effect op de regionale bevolkingsgroei is aanzienlijk kleiner. Door de lagere migrantenstroom verjongt de Randstad niet langer en daalt de bijdrage van de natuurlijke aanwas. De bevolkingsgroei in dit landsdeel komt daardoor fors lager uit dan in Global Economy en Strong Europe en bedraagt nog maar zo’n 3% ten opzichte van 2002. De hoge inkomensgroei leidt nog wel tot enige uitschuif van de bevolking naar de Overgangszone. De nationale bevolkingsgroei wordt weer vooral in de Overgangszone opgevangen, waar de bevolkingsgroei de nationale groei met 6% punt overtreft. Niettemin zal ook daar de potentiële beroepsbevolking afnemen, maar wel minder sterk dan in de overige landsdelen. De stijging van de arbeidsparticipatie biedt alleen in de Overgangszone voldoende compensatie om het arbeidsaanbod nog te laten groeien. In Overig Nederland stabiliseert het feitelijk arbeidsaanbod, maar in de Randstad daalt het. Op landsdeelniveau leidt dit tot per saldo wat grotere pendelstromen de Randstad in. De werkloosheid loopt in alle regio’s wat op.

(10)

Het Regional Communities-scenario

In Regional Communities stabiliseert de bevolkingsomvang zich tussen 2010 en 2020 op een niveau van ongeveer 16,5 miljoen en begint daarna geleidelijk te dalen. Uiteindelijk zal Nederland eind 2040 dan 15,8 miljoen inwoners tellen, 0,4 miljoen minder dan eind 2002. Er is nog wel sprake van een constante, zij het bescheiden, jaarlijkse netto toestroom van buitenlandse migranten van in totaal 0,2 miljoen, voornamelijk gezinsmigranten. Bij de werkmigranten is de uitstroom echter groter dan de instroom. De bijdrage van de natuurlijke aanwas wordt daardoor na 2020 sterk negatief. In dit scenario vergrijst de bevolking dan ook het sterkst. De potentiële beroepsbevolking daalt zonder dat daar nog een stijging van de arbeidsparticipatie tegenover staat. Arbeidsaanbod en werkgelegenheid nemen fors af. De werkloosheid loopt relatief op.

In het Regional Communities-scenario vergrijst de bevolking het sterkst. Het vruchtbaarheidscijfer ligt in Regional Communities op ongeveer het huidige niveau; de levensverwachting neemt verder toe, maar wat minder dan in Transatlantic Market. Het vruchtbaarheidscijfer valt het meest terug. De levensverwachting voor zowel mannen als vrouwen neemt minder toe. In alle landsdelen verandert een aanvankelijke bevolkingstoename in een bevolkingsafname. Buitenlandse migranten zullen zich gedurende de hele periode weer iets meer vestigen in de Randstad, maar de verschillen tussen de landsdelen zijn klein. Netto binnenlandse migratie valt op termijn helemaal stil. Natuurlijke aanwas is relatief het hoogst in de Overgangszone, maar wordt ook daar op termijn negatief. Alleen in dit landsdeel blijft de bevolkingsomvang op peil, zowel in de Randstad als de Overig Nederland daalt zij uiteindelijk met in totaal zo’n 4%. In alle landsdelen daalt het arbeidsaanbod fors, maar door samenstellingseffecten relatief iets minder in Overig Nederland. Daardoor daalt ook de werkgelegenheid in dit landsdeel iets minder en vindt er wat meer uitgaande pendel plaats. De werkloosheid neemt in alle landsdelen toe.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze boog werd verstevigd door een zware steunbeer, spoor 2, die tegen en onder de fundering werd aangebouwd en eveneens gemetseld werd met bakstenen en een witte kalkmortel net

[r]

Behoudens uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt,

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Uit het onderhavige onderzoek blijkt dat veel organisaties in de quartaire sector brieven registreren (van 51% in het onderwijs tot 100% of bijna 100% in iedere sector in het

Het spreekt voor zich dat bestuurlijke ontwikkeling ‘van onderop’ moeilijk of niet vorm kan krijgen zonder een overkoepelend, niet vrijblijvend en op den duur over en weer

Ook de regio’s waarmee de Noordvleugel concurreert op financiële en zakelijke dienstverlening kenmerken zich vooral door een hoge score op innovatie, maar Noord-Holland

data.europa.eu/en/data/dataset/THxx7DsyDr6j4CZsA03g (21 februari 2014); De gegevens voor de drie steden in de Vlaamse Ruit zijn voor de periode 2007-2009; Het aandeel ‘overig’