• No results found

KIS & Ride: Kennisplatform van start

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "KIS & Ride: Kennisplatform van start"

Copied!
47
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Werkplan 2015 Kennisplatform Integratie en Samenleving

Verwey-Jonker Instituut en Movisie Financier:

Directie Integratie en Samenleving

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

29 november 2014

(2)

Inhoud

1. Inleiding ... 3

2. Coördinatie van het programma ... 4

3. De functies van het programma ... 5

3.1 Portaalfunctie ... 5

3.2 Signalerings- en agenderingsfunctie ... 6

3.3 Publieksfunctie ... 7

3.4 Onderzoeks- en analysefunctie ... 7

3.5 Praktijk- en implementatiefunctie ... 8

4. Thema’s en projecten ... 9

4.1 Thema 1 Nieuwe Migratie ... 9

4.2 Thema 2 Sociale Stabiliteit ... 16

4.3 Thema 3 Inclusie & Toegankelijkheid ... 24

4.4 Thema 4 Participatie ... 35

(3)

1. Inleiding

In de voorbereiding van dit eerste werkprogramma van het Kennisplatform Integratie en Sa- menleving realiseerden we ons de breedheid van het begrip integratie. Het is van toepassing op alle mogelijke beleidsterreinen en omvat een scala aan doelstellingen. In de zeer diverse 21

e

-eeuwse Nederlandse samenleving neemt integratie de betekenis aan van ‘samen leven’.

Nederland heeft inwoners met talloze etnische achtergronden, met vele religies en allerlei culturele kleuren. Hoe vormen we een coherente samenleving die gebaseerd is op verschillen?

Nederlanders zijn er in soorten, maten en kleuren. Dat is de nieuwe realiteit die in een aantal decennia gegroeid is.

Samen leven in diversiteit (etnisch, cultureel en religieus) gaat niet zonder proble- men. Het doet ons genoegen dat wij de gelegenheid hebben gekregen bij te dragen aan een optimale vormgeving daarvan. We maakten een programma dat verschillen wil respecteren, de dialoog daartussen bevorderen en vooral wil voorzien in objectiverende informatie over de problemen en de kansen. Zoals we in het meerjarenprogramma formuleerden: ‘Uitgangspunt van onderhavig programma is dat het wil bijdragen aan de rationalisering van het beleid [op basis van] de pijlers van de Nederlandse rechtsstaat …’.

Het meerjarenprogramma onderscheidde vier grote thema’s: nieuwe migratie; sociale stabiliteit; inclusie en toegankelijkheid; participatie. Voor elk thema werden drie centrale vraagstukken benoemd. Onderhavig programma voor 2015 is hiervan afgeleid, waarbij we prioriteiten stellen en keuzes maken. Ieder hoofdstuk opent met een korte schets van het thema, de drie centrale vraagstukken, en introduceert vervolgens de keuze voor de pro- jecten. De projecten staan stuk voor stuk kort beschreven; hun aantal telt op tot 27. Daarbij zij aangetekend dat het programma enige ruimte biedt voor nieuwe projecten.

De uitvoering van het programma krijgt een levendig karakter. Kennisontwikkeling willen we nadrukkelijk gepaard doen gaan aan dialoog, signalering, implementatie, benutting, debat en ontwikkeling. De samenleving moet er daadwerkelijk wat beter op worden, dat is de simpele, maar ambitieuze doelstelling achter dit programma. Om die reden is de inhoud van het pro- gramma gekoppeld aan een portaalfunctie tussen enerzijds het programma en anderzijds belanghebbenden (gemeenten, migrantenorganisaties, instellingen en professionals). Via een zogenoemde ‘publieksfunctie’ willen we bijdragen aan dialoog en debat.

Het programma voorziet ten slotte in een signalerings- en agenderingsfunctie. Welke

nieuwe vraagstukken doen zich voor? Welke onderwerpen verdienen meer aandacht in de

beleidsagenda’s van het rijk, gemeenten en instellingen? Waarover zou het maatschappelijk

debat moeten gaan? Tegen die achtergrond nemen we ons voor de belanghebbenden en be-

langstellenden op te zoeken, te bevragen en beluisteren. In het inhoudelijke programma zijn

de voornoemde functies verdisconteerd. We lichten aan het begin van het programma de

opzet van deze functie nog kort toe.

(4)

2. Coördinatie van het programma

Voor de coördinatie van het programma denken we in termen van een zogenoemde kennisnet- werkstructuur. Deze moet het mogelijk maken om aan samenhangende kennisontwikkeling voor het veld te doen, in wisselende samenstellingen en vanuit verschillende perspectieven.

Vragen vanuit zowel de praktijk als het beleid moeten gekoppeld kunnen worden aan weten- schappelijke en toegepaste kennis. Een kennisnetwerkstructuur biedt enkele voordelen: het vraagstuk staat centraal en niet de instituties zelf, en er is geen sprake van centrale ontwik- keling met decentrale implementatie. We kiezen ervoor om dicht op de problemen en in nauwe samenspraak met het veld (gemeenten en organisaties) te werken aan lerende praktij- ken en inhoudelijke innovatie. In een kennisnetwerkstructuur worden praktijkontwikkeling, toegepast onderzoek en fundamenteel onderzoek aan elkaar gekoppeld en toegankelijk ge- maakt voor de brede praktijk van overheid, instellingen en burger(initiatieven).

Ten behoeve van een brede kennisfunctie maken we onderscheid tussen wetenschappelijke productie, geaggregeerde vraagstukken en praktijkvragen. Door samenwerking tussen het Verwey-Jonker instituut, Movisie en een derde partij wordt flexibiliteit geboden in de exper- tise. Daarnaast is er de samenwerking met SCP en CBS, universiteiten en andere spelers, zoals maatschappelijke organisaties, zelforganisaties en gemeenten op het terrein. Uitgangspunt in de kennisproductie dient de kennisbehoefte te zijn. Dit vraagt om maatwerk waarin vanuit een vaste functie wordt gewerkt met een flexibele schil. Deze organisatievorm vraagt ook om een sterke coördinatie. Het Verwey-Jonker Instituut zal deze rol vervullen met Movisie als vaste partner en de expertise-unit Sociale Stabiliteit als samenwerkingspartner wat betreft de praktische ondersteuning aan gemeenten in de aanpak van radicalisering. Met elkaar moet een samenhangend programma rond migratie en integratie worden gerealiseerd.

Om de coördinatie te laten werken is een aantal overlegmomenten noodzakelijk. Deze zijn

beschreven in het document: Afspraken samenwerking i.h.k.v. Meerjarenprogramma kennis-

functie Integratie.

(5)

3. De functies van het programma

Het Ministerie van SZW heeft het Verwey-Jonker Instituut gevraagd om gezamenlijk met Movi- sie een kennisfunctie op het terrein van integratie te vervullen. Gekozen is voor het realise- ren van een Kennisplatform Integratie en Sameleving, waarin een breed palet van functies en projecten wordt geleverd. Voor het realiseren van een flexibele kennisfunctie gaan we binnen het programma actief op zoek naar de kennisbehoefte in het veld. Bij overheden, maatschap- pelijke organisaties, politiek en burgers bestaat behoefte aan kennis op het terrein van mi- gratie en integratie, en over de vraagstukken die daaruit voortkomen. Om deze uiteenlopen- de belanghebbende partijen te bedienen, zijn aan het programma verschillende functies toe- gekend. Hierin onderscheiden we de functie van onderzoek en analyse, een portaalfunctie, signalering en agendering, een praktijk- en implementatiefunctie en een publieksfunctie.

In dit hoofdstuk beschrijven we de verschillende functies en welke instrumenten wor- den opgezet.

3.1 Portaalfunctie

Om de diverse partijen en sectoren in de samenleving (gemeenten, professionals, politici en (zelf)organisaties) op maat, inhoudelijk en integrerend te kunnen bedienen, moet de kennis- infrastructuur anders worden ingericht. Een portaalfunctie biedt de mogelijkheid om te kun- nen bemiddelen tussen de kennisvragers en de kennisleveranciers. Het gaat hierbij om een website (www.kis.nl), maar ook om het onderhouden van relaties met relevante partijen. In het portaal moet verticaal geschakeld kunnen worden tussen vragen, vraagstukken en acade- mische programma’s. Ten aanzien van sociale spanningen in de wijk er is bijvoorbeeld be- hoefte aan informatie over de concrete problemen in wijken, aan een overzicht van best practices, inzicht in hun rendement en effectiviteit, maar ook in de betekenis ervan in het kader van de democratische rechtsstaat. Het portaal Kennisplatform Integratie en Samenle- ving heeft de volgende functies:

1. Het voorziet in objectiverende informatie ten behoeve van diagnose van de problematiek en mogelijke behandeling (toegepaste onderzoeksfunctie).

2. Kwalitatief biedt het zicht op nieuwe vormen en ontwikkelingen rond sociaal- economische integratie en sociaal-culturele integratie.

3. Kwantitatief biedt het cijfers in een context, bijvoorbeeld over het aantal nieuwe mi- granten in vergelijking met andere gemeenten of met andere groepen ten aanzien van onderwijs, ouderbetrokkenheid en huisvesting.

4. Het portaal ondersteunt vraagarticulatie en kan voorzien in opschaling van een kennis- vraag tot onderzoeksvraagstuk (en terug).

5. Het portaal volgt wat er gebeurt (beschrijving en analyse) en bevordert dat door terug- koppeling op maat het goede gebeurt (systeemverantwoordelijkheid departement).

Binnen de portaalfunctie is de vraag vanuit het veld (gemeenten, politiek, (zelf)organisaties)

leidend. Daartoe worden een vraagbaakfunctie, een databank ‘lessons learned’ en een inter-

actief platform ingericht voor werkers om hun kennis te delen. Het portaal zal starten door

middel van een website (zie werkplan 2014). Deze moet toegankelijk zijn voor het veld om

hun kennis- en informatievragen te kunnen stellen. De ervaring leert dat door de eigen net-

werken te gebruiken een redelijk bereik van het veld mogelijk is. Daarnaast zullen we vraag-

(6)

verkenningen doen onder mogelijke afnemers van de portaalfunctie (gemeenten, professio- nals of instellingen, zelforganisaties of bepaalde groeperingen in de samenleving). De behan- deling van deze vragen gaat via een intake en is gericht op maatwerk. Afhankelijk van de vraag wordt een voorstel gemaakt om gewenste kennis te leveren. Indien nodig moet er zeer snel gehandeld kunnen worden (bijvoorbeeld in geval van Kamervragen). Benadrukt zij dat het hier gaat om een ondersteunende functie; zij kan niet in de plaats komen van het werk van gemeenten en organisaties zelf.

Concrete producten in de portaalfunctie zijn:

Het portaal wordt gestart door middel van een website (zie werkplan 2014). Deze moet toegankelijk zijn voor het veld om hun kennis- en informatievragen te kunnen stellen.

 De ervaring leert dat door de eigen netwerken te gebruiken een redelijk bereik van het veld mogelijk is. Daarnaast zullen we een vraagverkenning doen onder mogelijke afnemers van de portaalfunctie (gemeenten, professionals of instellingen, zelforgani- saties of bepaalde groeperingen in de samenleving).

Binnen de begroting van het werkplan 2014 zullen we een interactief platform ont- wikkelen. We stellen een communicatiemedewerker aan die gaat reageren op de dis- cussies die op deze website gevoerd worden.

 Vraagbaakfunctie: Het bieden van objectiverende informatie ten behoeve van vragen die er leven bij de stakeholders. De behandeling van deze vragen gaat via een intake en is ge- richt op maatwerk. Afhankelijk van de vraag wordt een voorstel gemaakt om gewenste kennis te leveren, al dan niet in samenwerking met externe partijen.

 Realisatie van de databank lessons learned: De ervaringen en kennis die is opgedaan in het portaal zal weer toegankelijk gemaakt worden via de website.

Een team van deskundigen zal de portaalfunctie vorm en inhoud geven. Met name voor dit onderdeel geldt dat we willen uitgaan van de kracht van samenwerking. Hiervoor zullen we een team samenstellen uit medewerkers van beide instituten. Vanuit het Verwey-Jonker insti- tuut wordt een portaalcoördinator aangesteld die de functie van informatiemakelaar gaat vervullen. Daarnaast zal de aan te stellen communicatieadviseur hier een belangrijke rol gaan vervullen, aangevuld met een communicatiemedewerker en projectassistent. Vanuit Movisie wordt er een webredacteur aangesteld die zich vooral bezig gaat houden met de redactie en inhoud van de website.

3.2 Signalerings- en agenderingsfunctie

De werkwijze van het Verwey-Jonker Instituut en Movisie zal zo zijn dat de organisaties in

contact staan met diverse partijen en sectoren in de samenleving, om alert te kunnen zijn op

nieuwe ontwikkelingen. Het gaat erom alert te kunnen reageren op nieuwe ontwikkelingen en

open te staan voor signalen van buiten; in de jaarlijkse werkplannen zullen we ruimte reser-

veren voor nieuwe onderwerpen. Voor een accurate werkwijze koppelen we deze signale-

rings- en agenderingsfunctie aan de coördinatiefunctie. Onder andere vanuit het portaal –

maar ook vanuit andere functies - worden relevante contacten onderhouden en ontwikkelin-

gen gespot, die tot nadere verdieping aanleiding geven. Het kan hierbij ook gaan om het pro-

actief ‘ophalen’ van problemen die niet via het portaal zichtbaar worden. De analyse van ‘big

data’ is een mogelijk bron van signalering. Daartoe moet er ruimte binnen het programma

(7)

zijn, zodat we snel en alert kunnen reageren (flexibele schil). We kunnen signalen via een kennisnetwerk uitzetten en onderzoeken. Dit kan, afhankelijk van het onderwerp, de drie partijen binnen de kennisfunctie zelf betreffen, maar ook andere kennisorganisaties. Daar- naast is er een signalerende functie met betrekking tot de grotere kennisvragen.

Concrete producten in de portaalfunctie zijn:

 Jaarbericht: jaarlijks zal een essay geschreven worden op basis van de gezamenlijke in- formatie die uit de verschillende functies naar voren komt. In overleg met de gezamenlij- ke instellingen zullen we jaarlijks een thema vaststellen op basis van trends in de data, signalen uit het veld (gemeenten, instellingen, maatschappelijke organisatie). Dit essay heeft een duidelijke agendazettende functie.

 Dataverzameling en -ontsluiting: de bestaande data (big data)van SCP en CBS zal beschik- baar worden gesteld op een gebruikersvriendelijke wijze.

 Het produceren van korte, informatieve en toegankelijke webartikelen, opiniestukken, blogs en columns, en verspreiding via de website, social media, landelijke media e.a.

Daarnaast het onderhouden van contacten met het veld, verzorgen van presentaties en leveren van input in debatten.

3.3 Publieksfunctie

Het programma dient eerst en vooral veranderingen in de samenleving teweeg te brengen.

Via concrete praktijken, interventies en strategieën dienen daadwerkelijk verbeteringen voor de doelgroep(en) te worden gerealiseerd. De functie is onderdeel van het kennislemniscaat en beoogt het samen met de praktijk ontwikkelen en versterken van interventies. De precieze invulling van deze functie vindt plaats gedurende het jaar. In ieder geval zullen we in 2015 een aantal kennisateliers organiseren.

 Kennisateliers: deze kennisateliers hebben een tweeledige functie. Enerzijds kennis overdragen naar het veld en anderzijds kennis bij het veld te verzamelen ten behoeve van de kennisnetwerkstructuur. We zullen jaarlijks verschillende kennisateliers organi- seren voor de verschillende groepen en thema’s. Rond deze ateliers zullen persberich- ten, interviews en artikelen worden geproduceerd, en waar wenselijk en mogelijk zul- len we de pers benaderen voor extra media-aandacht. We zullen de thema’s voor de kennisateliers begin 2015 vaststellen.

3.4 Onderzoeks- en analysefunctie

De onderzoek- en analysefunctie biedt de wetenschappelijke onderbouwing van het integrale

kennisprogramma. Het onderzoek zal met name gericht zijn op de vraag welke kennis eviden-

ce-based en practice-based is die de basis kan vormen voor het nemen van initiatieven of het

(8)

ontwikkelen van (integratie)beleid. Daarnaast vormt onderzoek een informatiebron voor de maatschappelijke ontwikkelingen en ondersteunt het als zodanig de innovatie in beleid en uitvoering. Onderbouwing en innovatie ondersteunen een integraal kennisproces. Daarbij zij aangetekend dat de uitvoering van de projecten veelal plaatsvindt in nauwe samenspraak met betrokken partijen. In hoofdstuk vier staan de onderzoeksprojecten beschreven voor de vier hoofdthema’s.

3.5 Praktijk- en implementatiefunctie

Het programma dient eerst en vooral veranderingen in de samenleving teweeg te brengen.

Via concrete praktijken, interventies en strategieën dienen daadwerkelijk verbeteringen voor

de doelgroep(en) te worden gerealiseerd. De functie is onderdeel van het kennislemniscaat

en beoogt het samen met de praktijk ontwikkelen en versterken van interventies, door middel

van handreikingen, toolkits, best practices of anderszins. Deze functie krijgt nadere invulling

in hoofdstuk 4 van dit werkplan.

(9)

4. Thema’s en projecten

4.1 Thema 1 Nieuwe Migratie

De term ‘nieuwe migratie’ verwijst naar groepen mensen die in het recente verleden naar Nederland zijn gekomen om zich al dan niet tijdelijk te vestigen. Het gaat daarbij om vluch- telingen (bijvoorbeeld uit Syrië) en om arbeidsmigranten (met name uit Oost-Europa). Het aantal migranten afkomstig uit de lidstaten van de Europese Unie nam de afgelopen vijf jaar toe met 153.000 tot bijna 600.000 (Migrantenmonitor CBS 2013).

Hoewel de term nieuwe migranten betrekking heeft op een bredere groep van nieuw- komers, richten we ons in het werkplan 2015 specifiek op de EU-migranten. Vrij werknemers- verkeer is een van de belangrijkste pijlers van de EU. Eén Europa met open grenzen is belang- rijk voor Nederland. Nederland kent immers van oudsher een open, internationaal georiën- teerde economie. In het algemeen leveren arbeidsmigranten uit andere EU-landen een posi- tieve bijdrage aan onze economie. Daarnaast zijn er echter ook problemen ten aanzien van huisvesting en de registratie van arbeidsmigratie, en zijn er signalen dat arbeidsmigranten en hun kinderen onvoldoende aansluiting met de Nederlandse samenleving vinden. Er is echter nog weinig bekend over de gezinnen achter de migranten. Migratie lijkt te leiden tot nieuwe vormen van ongelijkheid en sociale problemen die zich vooral op lokaal niveau afspelen. Lo- kale overheden moeten op zoek naar geschikte instrumenten om de integratie van de nieuwe arbeidsmigranten in goede banen te leiden. Dat heeft ertoe geleid dat in het meerjarenpro- gramma de volgende drie programmalijnen centraal staan:

 Kerngegevens over de nieuwe migranten (arbeidsmigranten en vluchtelingen).

 De positie van nieuwe EU-migranten en hun kinderen.

 Geschikte instrumenten van gemeenten voor de integratie van nieuwe migranten.

Ten aanzien van de eerste vraag focussen we in het werkprogramma 2015 op de vraag welke informatiebehoefte er is bij gemeenten als het gaat om de stand van zaken met betrekking tot de nieuwe migranten in hun gemeenten. We gaan inventariseren of de gemeenten op de hoogte zijn van het aantal en de achtergrond van de aanwezige migranten. Hebben gemeen- ten meer behoefte aan kennis over de nieuwe (arbeids)migratiestromen, de vestigingspatro- nen van migranten en het aantal niet geregistreerde migranten? Hoe monitoren zij de leefsi- tuatie van nieuwe migranten? Door middel van een Quickscan onder gemeenten zullen we nagaan welk beleid de gemeenten voeren ten aanzien van de nieuwe migranten en welke instrumenten ze inzetten om knelpunten aan te pakken.

Ten aanzien van de tweede vraag zullen we een onderzoeksproject starten naar de leefsituatie van migranten. Dit onderzoek gaat na in hoeverre recente arbeidsmigratie geleid heeft tot problemen op het gebied van leefbaarheid en integratie. Welke instrumenten wor- den ingezet om deze problemen te voorkomen en tegen te gaan en wat is het effect van de inzet van deze instrumenten? Wat ervaart de doelgroep zelf als belangrijke en werkzame elementen van beleid of ondersteuning? Tevens kijkt het onderzoek specifiek naar de situatie van de kinderen van arbeidsmigranten. Wat leren we van de ervaringen van de oudere mi- granten om de leefsituatie van de kinderen van recente migranten te verbeteren?

Ten derde zullen we op basis van deze inventarisaties een dialoog starten tussen ge-

meenten, zelforganisaties van arbeidsmigranten en betrokken professionals over hoe het in-

tegratiebeleid beter kan aansluiten bij de behoefte van migranten. Welke lessen kunnen we

hieruit trekken?

(10)

4.1.1 Quickscan gemeenten nieuwe migranten (Verwey-Jonker Instituut)

1

De gemeenten spelen een belangrijke rol in de integratie van vluchtelingen en arbeidsmigran- ten in de Nederlandse samenleving. Veel knelpunten rondom bijvoorbeeld hun arbeidspositie, huisvesting en gezinssituatie vragen om een specifiek immigratiebeleid op lokaal niveau. Als het gaat om de aantallen nieuwe migranten en het gemeentelijke beleid zijn de verschillen tussen de gemeenten in Nederland groot. Daarom stellen we een Quickscan voor waarin voor een aantal thema’s geïnventariseerd wordt wat de stand van zaken is binnen de gemeenten.

Welk beleid voeren zij en welke kennisbehoefte is er?

Doelstelling

Doelstelling van de Quickscan nieuwe migranten is om meer informatie te krijgen over de stand van zaken met betrekking tot nieuwe migranten in gemeenten en eventuele knelpunten daarin. Aan de hand van een vragenlijst, uitgezet onder alle Nederlandse gemeenten, worden de volgende onderzoeksvragen beantwoord:

 Zijn gemeenten op de hoogte van het aantal en de achtergrond van de aanwezige migran- ten? Hebben gemeenten meer behoefte aan kennis over de nieuwe (ar-

beids)migratiestromen, de vestigingspatronen van migranten en het aantal niet geregi- streerde migranten?

 Welk beleid voeren de gemeenten ten aanzien van de nieuwe migranten, op welke terrei- nen? Welke middelen en preventiestrategieën zetten zij in om hun integratie in goede banen te leiden?

 Op welke wijze wordt de leefsituatie van (nieuwe) migranten gemonitord? Welke behoef- te is er aan kennis op het terrein van onderwijs, huisvesting, arbeid & inkomen, taal & in- burgering, gezondheid, maatschappelijke participatie, criminaliteit en discriminatie?

Aanpak

Onder alle gemeenten in Nederland zal een internetvragenlijst worden uitgezet, teneinde een representatief beeld te krijgen van het beleid dat gemeenten voeren en van de ervaren knel- punten. Het Verwey-Jonker Instituut heeft ervaring met een dergelijke grootschalige aanpak rondom armoede en kindermishandeling (bereik van ruim de helft van de 403 gemeenten).

Voor een goede respons is het van belang dat er een telefonische belronde plaatsvindt met de gemeenten die niet gereageerd hebben op het emailverzoek om de vragenlijst in te vullen.

Het kennis- en informatiecentrum Europese migranten Lize gaat in 2015 een onderzoek uit- voeren naar het netwerk van EU-migranten. Daarvoor willen zij ook gemeenten benaderen. In de Quickscan zullen een aantal vragen toegevoegd worden die betrekking hebben op de initia- tieven die gemeenten hebben genomen ten aanzien van het ondersteunen en initiëren van netwerken van EU-migranten.

Resultaten

Deze Quickscan vormt de basis voor een aantal vervolgtrajecten op dit thema.

6. Ten eerste een overzicht van de informatiebehoefte die gemeenten hebben. Welke in- formatie (data) op gemeentelijk en wijkniveau zijn wenselijk in de vorm van een toegan- kelijke monitor (zie ook voorstel in thema 4, centraal vraagstuk b ).

7. Inzicht in welke gemeenten een actief gemeentelijk beleid voeren en op welke terrein dat gericht is. Deze informatie vormt de basis voor een vervolgtraject waarin diepgaander

1

Achter de naam van elk project wordt de hoofduitvoerder genoemd.

(11)

onderzocht wordt wat de goede voorbeelden zijn van integratiebeleid en wat de oplossin- gen zijn voor mogelijke knelpunten (zie voorstel 4.1.2).

8. Rapportage over de stand van zaken van het integratiebeleid van gemeenten.

Samenwerkingspartners:

Het project zal in samenwerking met Lize en de VNG worden uitgevoerd.

Looptijd:

Januari tot en met april 2015.

4.1.2 Verdiepende studie naar de aard van de specifieke problemen die spelen bij ‘nieuwe arbeidsmigratie’ (Verwey-Jonker Instituut

)2

Er zal een verdiepende studie verricht worden onder EU-migranten naar wat de behoefte aan ondersteuning is van nieuwe EU-migranten vanuit de gemeenten en instellingen. De studie zal nagaan met welke problemen migranten geconfronteerd worden bij de integratie in de Neder- landse samenleving en welke oplossingen nodig zijn. In principe zijn deze migranten hier tij- delijk, maar de vraag is of dit voor iedereen opgaat en hoe tijdelijk ‘tijdelijk’ is. In onderzoek van het SCP (2011) geeft iets meer dan de helft van de ondervraagde arbeidsmigranten aan dat zij verwachten over een jaar nog in Nederland te zijn. Hoe kunnen gemeenten het beste inspelen op de wensen en behoeften van deze al dan niet tijdelijke arbeidsmigranten?

Lize zal in 2015 de netwerken van EU-migranten in kaart brengen. Op basis van deze inventarisatie zullen EU-migranten geworven worden om mee te werken aan deze verdiepen- de studie.

Doelstelling

Doel van deze verdiepende studie is om meer inzicht te krijgen in de mate waarin recente arbeidsmigratie geleid heeft tot problemen op het gebied van leefbaarheid en integratie.

Welke instrumenten worden ingezet om deze problemen te voorkomen en tegen te gaan en wat is het effect van de inzet van deze instrumenten? Wat ervaart de doelgroep zelf als be- langrijke en werkzame elementen van beleid of ondersteuning? Welke lessen kunnen hieruit worden getrokken?

Aanpak

Ten eerste zullen we een literatuurstudie verrichten naar wat er al bekend is over de ver- schillende groepen van migranten (Polen, Roemenen, Bulgaren, Grieken, Italianen, Spanjaar- den en Portugezen). Aanvullend daarop zullen de onderzoekers met de groepen waarover bepaalde kennis ontbreekt interviews houden.

Daarna gaan we met een aantal zelforganisaties of netwerken van arbeidsmigranten en migranten in focusgroepen in gesprek over welke problemen en knelpunten zij signaleren als het gaat om integratie en leefbaarheid. We zullen de arbeidsmigranten ook vragen welke oplossingen zij zien: mogelijke oplossingen binnen hun eigen familie, gemeenschap, de buurt waar ze wonen en dergelijke, en oplossingen die zij van de Nederlandse instanties, buren en dergelijke verwachten.

2

In 2015 focussen wij ons op de relatief nieuwe groep arbeidsmigranten, na 2015 (ook) op andere

groepen nieuwe migranten, zoals de recente Syrische vluchtelingen.

(12)

De keuze van de doelgroepen die geïnterviewd worden en deelnemen aan de focus- groepen zal mede bepaald worden op basis van de netwerkverkenning van Lize. De afspraak is dat Lize tijdens deze verkenning aan de (netwerken van) EU-migranten zal vragen of zij mee willen werken aan deze verdiepende studie.

Resultaten

Het project zal een rapportage opleveren die vooral gericht is op mogelijke oplossingen van- uit het perspectief van EU-migranten:

 Welke problemen ervaren EU-migranten in het integratieproces in de Nederlandse samen- leving?

 Welke instrumenten worden ingezet om deze problemen te voorkomen?

 Wat ervaart de doelgroep zelf als belangrijke werkzame elementen van beleid of ondersteuning?

 Op welke wijze kunnen de gemeenten het beste inspelen op de behoeften en mogelijkhe- den van de nieuwe EU-migranten?

Samenwerkingspartners

Het project zal in samenwerking met Lize en de VNG worden uitgevoerd.

Looptijd:

Maart tot en met oktober 2015.

4.1.3 Dialoog en belangenbehartiging (Movisie)

Voorgaande studies (project 1.1 en 1.2) zijn opgezet vanuit het perspectief van gemeenten, netwerkorganisaties van migranten en EU-migranten zelf. Daarbij komen verschillende vragen aan bod:

1. Gemeenten: wat is het staand beleid en welke instrumenten zetten zij in om de integra- tie van arbeidsmigranten te bevorderen?

2. Netwerkorganisaties van migranten: welke rol spelen zij in de brugfunctie naar informa- tie, voorzieningen voor EU-migranten? En wat hebben zij nodig om hun functie van inter- mediair goed te kunnen vervullen?

3. EU-migranten zelf: welke problemen ervaren zij en wat hebben zij nodig?

In dit project vergelijken en analyseren de onderzoekers de resultaten van deze studies. De centrale vraag daarbij is in hoeverre het integratiebeleid van de gemeenten aansluit op de behoefte van de migranten. De resultaten vormen de inzet van een dialoog met de betrokken partijen rondom het integratiebeleid.

Doel

 Het signaleren en agenderen van zorgpunten en problemen in de leefsituatie van ar- beidsmigranten bij beleidsmakers, professionals en migranten zelf.

 Een vertaalslag maken naar de praktijk van gemeenten, professionals en organisaties. Op welke domeinen sluiten het huidige integratiebeleid en de daarbij behorende initiatieven aan bij de behoefte van EU-migranten? Waar is verbetering mogelijk ten behoeve van de integratie van de migranten? Welke rol spelen de zelforganisaties, sleutelpersonen en in- termediairs?

 Ter gelegenheid van het EU-voorzitterschap van Nederland in 2016: het agenderen van

het thema wegtrekkende en inkomende migranten binnen de Europese Unie.

(13)

Aanpak

 Vergelijking en analyse van de Quickscan onder gemeenten, de netwerkstudie van Lize en de behoefteninventarisatie onder migranten).

 Drie dialoogbijeenkomsten met EU-migranten (deelnemers van de netwer-

ken/zelforganisaties), vertegenwoordigers van de lokale overheden en maatschappelijke organisaties die zich bezighouden met EU-arbeidsmigratie, op basis van de resultaten.

 Formulering van aandachtspunten voor beleidsmakers en professionals. Daarmee leggen de onderzoekers de basis om in co-creatie verdere acties voor te bereiden, gericht op de verbetering van de leefsituatie van migranten aan de hand van thema’s die zij zelf heb- ben geformuleerd. Dit resulteert in een gezamenlijke toekomstagenda.

We zullen de vorm van de dialoog nog nader bepalen in samenwerking met de netwerkorgani- saties van migranten en in afstemming met Lize. We sluiten in ieder geval aan bij de geplan- de thematische bijeenkomsten die Lize gaat organiseren eind 2015.

Daarnaast stellen we in overleg met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de agenda van het thema ‘wegtrekkende en inkomende migranten binnen de Europese Unie’ op.

Resultaat

 Bewustwording bij arbeidsmigranten, professionals en beleidsmakers over hun leefsituatie en mogelijkheden om deze te verbeteren.

 Agenda voor de toekomst (voor professionals, beleidsmakers en zelforganisaties van ar- beidsmigranten).

 Agendering van het thema ‘wegtrekkende en inkomende migranten binnen de Europese Unie’.

Samenwerkingspartners

Lize, de VNG, het Verwey–Jonker Instituut, werk- en zelforganisaties van EU-migranten.

Looptijd:

September tot en met december 2015.

4.1.4 Instrumenten voor het integratiebeleid (Verwey-Jonker Instituut)

Een vergelijkende studie naar een aantal vooroplopende gemeenten als het gaat om gemeen-

telijk beleid ten aanzien van arbeidsmigranten op lokaal niveau. Doel van het project is dat

gemeenten vooral van elkaar leren wat goede voorbeelden van integratiebeleid zijn. In vijf

gemeenten vindt er een verdiepende studie plaats naar wat daadwerkelijk het integratiebe-

leid van de gemeenten en instellingen is. Welke initiatieven, projecten en methoden zetten

organisaties in om de integratie van nieuwe arbeidsmigranten te bevorderen? De studie verge-

lijkt vijf gemeenten onderling om te leren hoe in andere steden succesvol lokaal beleid ge-

voerd wordt ten aanzien van de integratie van nieuwe migranten. Het project sluit af met een

manifestatie waarin de resultaten van het gehele project gepresenteerd worden en de ge-

meenten en betrokken zelf presenteren wat in hun opinie geschikte instrumenten zijn of ge-

schikt beleid is.

(14)

Doel

Het ontwikkelen van een stappenplan voor gemeenten om succesvolle voorbeelden van ge- meentelijk integratiebeleid toe te passen.

Aanpak

Op basis van de Quickscan en de vergelijkende studie selecteren we vijf steden die een actief integratiebeleid voeren. In deze vijf steden we een systematische beleidsanalyse van wat er binnen de gemeenten gebeurt op het terrein van integratie. Welke organisaties zijn actief, en welk aanbod bieden ze als het gaat om het bevorderen van de integratie van nieuwe migran- ten? Hoe verhoudt het lokale aanbod en beleid zich tot de landelijke ontwikkelingen, zoals de participatieverklaring of de arbeidsmarktmodule?

Van deze steden maken we een rapportage die het mogelijk maakt om de steden met elkaar te vergelijken. In de rapportages geven wij een beeld van de rijkdom aan activiteiten die in de desbetreffende gemeente ontplooid worden en van de publieke en private, professionele en vrijwilligersorganisaties die bij de beleidsvorming betrokken (kunnen) worden. Op basis van de conclusies bieden wij een beleidsadvies op maat.

Het Verwey-Jonker Instituut brengt door middel van documentanalyse, interviews, enquêtes en bijeenkomsten het integratiebeleid voor de afzonderlijke steden in kaart:

 De beschikbare kerngegevens over de nieuwe migranten in de gemeente.

 De visie en uitgangspunten van de desbetreffende gemeente op integratiebeleid.

 De inhoud van het gemeentelijk integratiebeleid.

 Concrete projecten over integratiebeleid in de gemeente.

 De visie van de migranten en hun zelforganisaties op het gemeentelijke integratiebeleid.

 De inzet van het lokale maatschappelijke middenveld (maatschappelijke organisaties, professionele organisaties en civil society) op het gebied van integratie.

 Partijen die samenwerken op dat gebied, het verloop van de samenwerking en mogelijke verbeterpunten voor de samenwerking.

Daarna organiseren we een aantal thema-ateliers waarin we concreet met publieke en private partijen aan de slag gaan om belemmeringen bij arbeidsmigratie weg te nemen. Bij de selec- tie van de stakeholders houden we rekening met het type arbeidsmigranten. Mogelijk zijn parallelle thema-ateliers nodig als de betrokken stakeholders sterk verschillen.

Resultaten

 Beschrijvingen van het integratiebeleid van de gemeenten en aanbevelingen ten aanzien van mogelijke verbeteringen van het beleid.

 De overkoepelende resultaten publiceren we in een slotrapport. Daarin maakt het insti- tuut de balans op over het geheel, gaan we nader in op de overeenkomsten en verschillen en geven we de gemeenten de gelegenheid om van elkaar te leren.

 Een manifestatie.

 De lokale thema-ateliers zijn gericht op het identificeren van werkzame elementen (voor de betreffende gemeente) en overdraagbare elementen.

 We maken tot slot op basis van de uitkomsten een stappenplan voor andere gemeenten.

Samenwerkingspartners De VNG en gemeenten.

Looptijd:

September 2015- september 2016.

(15)

4.1.5 Jonge kinderen van nieuwe migranten (Verwey-Jonker Instituut)

Dit project is een voorbeeld van snelle dienstverlening aan gemeenten en praktijkinstellingen op basis van een beknopte inventarisatie.

Uit recent verkennend onderzoek naar de gezondheid en leefsituatie van kinderen van nieuwe migranten van het SCP (2014) komt naar voren dat veel jonge kinderen zonder toe- zicht van volwassenen thuis zijn, vanwege de lange werkuren van (laagopgeleide) ouders, met alle (ontwikkelings)risico’s van dien. Nadere inventarisatie is nodig van de opvangproblemen en van mogelijkheden om deze te ondervangen. Daarbij kunnen we leren van de ervaringen met oudere migrantengroepen waar zich soortgelijke problemen hebben voorgedaan, zoals de Chinezen (bijvoorbeeld met betrekking tot conflicten met gastgezinnen en de tijdelijke te- rugkeer van kinderen naar familie in China).

Doel

Doel van het project is om bij te dragen aan de verbetering van de opvang van kinderen in situaties, waarin ouders en hun directe informele kring onvoldoende oplossingen vinden. Dit door middel van een factsheet met aandachtspunten voor beleid en praktijk, mede in te zet- ten voor lokale dialoog.

Aanpak

Onderdelen van dit project zijn:

1. Literatuurstudie (o.a. voortbouwend op de recente SCP-studie).

2. Gesprekken en focusgroepen met (ervarings)deskundigen en ouders uit de betrokken ge- meenschappen: wat speelt er, in welke omvang, welke oplossingen vindt men, welke voorzieningen gebruikt men/zou men willen gebruiken, wat zijn de knelpunten?

3. Het maken van een factsheet, inclusief aandachtspunten voor beleid en praktijk, voor beleidsmakers, professionals en belangenbehartigers die met opvangproblemen worden geconfronteerd, ook als instrument voor een lokale dialoog binnen gemeenschappen.

Resultaten

 Een factsheet over opvangproblematiek en mogelijkheden om deze te ondervangen.

Samenwerkingspartners

Sleutelfiguren/zelforganisaties van nieuwe migranten.

Looptijd

Januari – juli 2015.

(16)

4.2 Thema 2 Sociale Stabiliteit

Er zijn signalen dat er steeds meer parallelliteit ontstaat in de samenleving. Groepen migran- ten richten eigen voorzieningen op of trekken zich terug in eigen kring. Parallelliteit is poten- tieel een onwenselijke of zelfs gevaarlijke situatie. Er zijn echter voorbeelden waarbij sprake is van een constructieve ontwikkeling, bijvoorbeeld bij het doorbreken van isolement of het verbeteren van de aansluiting tussen migrantengroepen en reguliere ondersteuning (denk aan opvoedingsondersteuning). Het ontstaan van parallelle voorzieningen kan in bepaalde opzich- ten ook worden beschouwd als een teken van emancipatie.

Een ander vraagstuk binnen het thema sociale stabiliteit is dat van (religieuze) intole- rantie. Religieuze intolerantie heeft verschillende kanten, maar staat op zichzelf los van radi- calisering. In de kern gaat het om de spanning die er ligt tussen de democratische rechts- staat, die volop ruimte geeft aan de eigen cultuur, religie en identiteit en stromingen die intolerant zijn ten opzichte van andersdenkenden. Orthodoxie als zodanig is niet het vraag- punt, maar wel of het belemmerend of bevorderend werkt.

In de samenleving gaat – terecht – veel aandacht uit naar radicalisering. Daarbij ligt een grote nadruk op het moment dat het al zover is. Beleidsmatig is er echter ook veel be- hoefte aan kennis rond preventie en vroegsignalering. Het ministerie wil weten waar potenti- ele radicalisering zich voordoet en wie de kwetsbare jongeren zijn.

Binnen het thema sociale stabiliteit onderscheiden we – overeenkomstig het Meerja- renprogramma 2015-2018 - drie programmalijnen:

 Waardeontwikkeling binnen parallelle samenlevingen in relatie tot democratisch burger- schap.

 Verschijningsvormen van (religieuze) intolerantie.

 Radicaliseringsprocessen.

In het werkprogramma 2015 focussen we allereerst op de parallelle samenleving binnen het veld van opvoeding, opvang, educatie en ontwikkeling van kinderen. In de volgende jaren zullen we de focus verbreden naar andere velden.

Ten aanzien van religieuze intolerantie ligt de focus in het werkplan 2015 op de iden- titeitsontwikkeling van moslimjongeren. Gezien de ontwikkelingen rondom radicalisering en jihadisme is dit thans een zeer actueel thema. Een ander onderwerp is de gevoelstempera- tuur van migrantenjongeren. Voelen ze zich thuis in Nederland, worden ze gezien? Hoe erva- ren zij de subtiele vormen van discriminatie en racisme? Verder zullen we een bijdrage leve- ren aan het debat over samenleven en wederzijdse tolerantie in de rechtsstaat, daar waar in de multiculturele samenleving een conflict kan ontstaan over fundamentele waarden en op- vattingen over vrijheden.

Gezien de actualiteit rondom het thema radicalisering zijn in het werkplan 2015 meerdere projecten opgenomen gericht op het verbeteren van de aanpak rond radicalisering.

Hierbij zullen we afstemmen met de ontwikkelingen en initiatieven rond het nieuw op te rich- ten Expertisecentrum. Projecten in het werkplan 2015 zijn vroegsignalering van radicalise- ringsprocessen op wijk- en gemeenteniveau, op basis van het combineren van kwantitatieve en kwalitatieve (wijk)informatie; het ontsluiten van informatie ten behoeve van het voorko- men van spanningen op lokaal niveau voor gemeenten; de inventarisa-

tie/beschrijving/methodiekarticulatie/versterking/disseminatie van interventies gericht op

het voorkomen van radicalisering.

(17)

4.2.1 Parallelle pedagogische civil society van migranten (Verwey-Jonker Instituut) Migranten richten in toenemende mate eigen voorzieningen op. Vooral in de Turkse gemeen- schap springt deze beweging in het oog, maar er zijn tekenen dat ook andere groepen zich meer gaan manifesteren in het middenveld. Dit geldt zeker ook voor het veld van opvoeding, opvang, educatie en zorg voor de jeugd. Parallelliteit kan risico’s omvatten voor de opvoe- ding en ontwikkeling van kinderen (minder kansen op het opbouwen van cultureel en sociaal kapitaal t.b.v. aansluiting op de samenleving, de socialisatie van wantrouwen, polarisatie).

Het kan echter ook kansen in zich dragen (een aanvulling op bestaand aanbod, het doorbre- ken van isolement, betere aansluiting tussen migrantengroepen en reguliere voorzieningen).

Instellingen werken met de transformatie in het sociale domein steeds meer op wijkniveau.

Welk formele en informele aanbod ontwikkelt zich op dit niveau, waar liggen kansen en risi- co’s? Hoe kunnen we voorkomen dat parallelliteit negatief uitpakt, en bevorderen dat deze constructief is, bijvoorbeeld door verbindingen met formele mainstream voorzieningen?

Doel

Onderzoek naar parallelle pedagogische voorzieningen (opvoedondersteuning, opvang, onder- wijs, buitenschoolse educatie, jeugdwerk, zorg voor jeugd en gezin) onder verschillende min- derheidsgroepen, met als doel de ontwikkeling van handvatten voor preventie van risico’s en de bevordering van constructieve werkwijzen.

Aanpak

Het voorgestelde project kent de volgende onderdelen:

1. Verkenning van de (internationale) literatuur over parallelle voorzieningen in het jeugd- domein, daaraan verbonden risico’s en kansen en mogelijkheden om deze te voorkomen, respectievelijk bevorderen.

2. Individuele- en groepsgesprekken met sleutelfiguren en initiators van ‘eigen’ voorzienin- gen.

3. Nader kwalitatief onderzoek in enkele wijken die gekenmerkt worden door spanningen of juist constructieve werkwijzen, bijvoorbeeld samenwerking met mainstream voorzien- ingen.

4. PM (vervolg in 2016). Op basis van de resultaten van 1, 2 en 3: het opstellen van een handreiking voor professionals en beleidsambtenaren ten behoeve van de inschatting en preventie van risico’s en het bevorderen van constructieve werkwijzen.

5. PM (2016). Focusgroepen met sleutelfiguren, professionals en beleidsambtenaren ten behoeve van feedback op de handreiking.

6. PM (2016). Samenstelling van een definitieve versie van de handreiking.

7. Debatreeks in gemeenten in samenwerking met vertegenwoordigers van eigen voorzie- ningen.

Resultaten

 Een handreiking voor professionals en beleidsambtenaren in het jeugddomein ten behoeve van de preventie van risico’s en de bevordering van constructieve werkwijzen ten aanzien van eigen parallelle voorzieningen en de verbinding met mainstream voorzieningen.

 Een debatreeks voor het uitdragen van en een uitwisseling over de resultaten.

Samenwerkingspartners

We zullen samenwerken met sleutelfiguren/migrantenorganisaties uit het netwerk van de

onderzoekers.

(18)

Looptijd

April 2015 tot juni 2016.

4.2.2 Voorkomen van sociale spanningen (Verwey-Jonker Instituut)

Het domein waar sociale spanningen tussen bevolkingsgroepen het vaakst plaatsvinden is de publieke en semipublieke ruimte in multiculturele wijken: in de buurt, op straat en in/nabij het woonblok. Dit zijn de plekken waar bevolkingsgroepen elkaar tegenkomen, waar ze over- bruggende contacten opdoen, waar begrip en wederzijdse beeldvorming (positief of negatief) ontstaan maar ook overlast of conflicten tussen bevolkingsgroepen ontstaan. Het Verwey- Jonker Instituut heeft veel onderzoek verricht naar oorzaken en oplossingsrichtingen voor sociale spanningen in buurten. Er bestaat veel behoefte aan kennisdeling. Hoe kom je daar waar preventie van spanningen mogelijk is? Hoe benut je optimaal de kracht van burgers die zich (willen) inzetten voor binding met de samenleving en positief samenleven tussen bevol- kingsgroepen? Belangrijk is ook: hoe vergroot je de weerbaarheid van bewoners? Belangrijk bij het ontstaan van spanningen is namelijk het gevoel van machteloosheid bij burgers om effec- tief iets aan ongewenste situaties in de buurt te kunnen veranderen, kortom, een gebrek aan weerbaarheid. Er is behoefte aan kennis over weerbaarheid van wijken en burgers, evenals de mogelijkheden om deze te vergroten, te ontsluiten, te dissemineren en toepasbaar te maken voor de praktijk. Bij de aanpak van spanningen in veeleer een ‘acupuncturele aanpak’ vereist (precieze interventies op straat- en blokniveau) dan een wijkbrede aanpak, omdat conflicten en spanningen vaak ook plaatsvinden en/of een oorzaak hebben op straat- en blokniveau.

Forum heeft enkele jaren geleden een handleiding ‘Bouwstenen voor sociale stabiliteit’ ont- wikkeld. We bouwen voort op deze handleiding door de toevoeging van praktische informatie voor gemeenten over het vroegsignaleren (een combinatie van kwantitatieve data en kwalita- tieve data), voorkomen (aanpakken) en de-escaleren van sociale spanningen tussen bevol- kingsgroepen op lokaal niveau.

Doel

Doel van het project is een makkelijk bruikbare, up-to-date handleiding met praktische in- formatie voor gemeenten over het vroegsignaleren (een combinatie van kwantitatieve data en kwalitatieve data), voorkomen (aanpakken) en de-escaleren van sociale spanningen tussen bevolkingsgroepen op lokaal niveau.

Aanpak

Het voorgestelde project kent de volgende onderdelen:

 Een literatuur- en documentenstudie.

 Gesprekken met wijkprofessionals en experts.

 Onderzoek onder bewoners.

 Het opstellen van een handleiding.

Resultaat

Het project resulteert in een makkelijk bruikbare, up-to-date handleiding met praktische informatie voor gemeenten over het vroegsignaleren (een combinatie van kwantitatieve data en kwalitatieve data), voorkomen (aanpakken) en de-escaleren van sociale spanningen tussen bevolkingsgroepen op lokaal niveau.

Looptijd

Januari tot en met december 2015.

(19)

4.2.3 Identiteitsontwikkeling van jongeren uit verschillende etnische en religieuze groepen (Movisie)

Religie en etniciteit spelen een belangrijke rol in de identiteitsontwikkeling van jongeren.

Veel jongeren worstelen met hun identiteit in de Nederlandse samenleving. Door gevoelens van uitsluiting en ervaren discriminatie, bijvoorbeeld bij het vinden van een stageplek, be- staat het risico dat zij zich gaan afzetten tegen de samenleving en zich terugtrekken in hun eigen groep. Hiermee komen zij op gespannen voet te staan met de samenleving. Ook onder- linge verschillen tussen jongeren uit verschillende religieuze en etnische groepen dreigen sociale spanningen in de hand te werken.

De inzet van dit project is positief. We willen jongeren ondersteunen om met elkaar en de omringende samenleving in gesprek te gaan over vragen die zij zelf hebben rondom religie, afkomst en identiteit in de context van de Nederlandse samenleving. Daarnaast zetten wij in op een brede agendering en debat. Dit project loopt door in 2016 en 2017.

Doel

 Ruimte bieden aan jongeren om hun eigen identiteit te versterken zonder dat er een mismatch ontstaat met heersende normen en waarden in de Nederlandse samenleving.

 Religie en afkomst inzetten als middel voor participatie, integratie en burgerschap van deze jongeren.

 Jongeren weerbaar maken en leren omgaan met ervaren discriminatie.

 De preventie van sociale spanningen tussen groepen jongeren.

 Een brede agendering van het thema ‘religie, etniciteit, identiteit in de Nederlandse sa- menleving’, gericht op het creëren van begrip voor de problemen waar jongeren mee worstelen.

Aanpak

 In de aanpak is zowel in landelijke als lokale activiteiten voorzien. We zullen aansluiten bij de resultaten van een eerder door het Verwey-Jonker Instituut uitgevoerd onderzoek rond jongeren en islam. Ook zullen we onderzoeken welke kennis en informatie van Fo- rum en andere organisaties, zoals Islam en burgerschap en CMO’s, actueel en bruikbaar is.

 We gaan uit van een meerjarige en campagne-achtige aanpak. Als voorbeeld nemen we de werkwijze van de Campagne We Can Young, over seksuele en relationele weerbaarheid van jongeren. Deze gaat uit van de participatie en activering van jongeren en werkt met individuele, zogenoemde ‘changemakers’ en organisaties (coalitiepartners) zoals gemeen- ten, scholen, jongerencentra, buurt- en clubhuizen en andere maatschappelijke organisa- ties. Individuele changemakers ondernemen in hun vriendenkring, in de buurt, op school of op het werk acties om een positieve houding ten opzichte van het thema te stimule- ren. De coalitiepartners doen hetzelfde binnen hun eigen organisatie.

 De aftrap krijgt de vorm van een conferentie, waar wij jongeren uit verschillende reli- gieuze en etnische groepen zullen ondersteunen en faciliteren om antwoorden te geven op hun vragen rondom religie, etniciteit, identiteit en omgaan met ervaren discriminatie in de Nederlandse samenleving.

 Tegelijkertijd starten we met de campagne, waarbij we een (digitaal) netwerk creëren

waarin jongeren met elkaar in gesprek blijven en elkaar kunnen inspireren. Ook zetten we

stevig in op het stimuleren van lokale initiatieven door organisaties (coalitiepartners) en

jongeren zelf (changemakers) om de dialoog verder vorm te geven.

(20)

 We zetten vijf lokale pilots op waarin we jongeren faciliteren en ondersteunen om zelf activiteiten te ontwikkelen en uit te voeren. Deze zijn gericht op jongeren, professionals en maatschappelijke organisaties. De pilots lopen door in 2016.

 Op basis van de pilotervaringen rollen we de lokale activiteiten in 2016 verder uit. Ook gaan we dan door met de campagne, en creëren we een publiek debat via artikelen in kranten, social media, radio en tv.

 De door deze activiteiten verzamelde kennis zullen we in 2016 en 2017 borgen en omzet- ten in aanpakken, toolkits en methodieken.

Resultaten

 Het thema (religie, etniciteit en identiteit in de Nederlandse samenleving) zal zijn gea- gendeerd onder jongeren van verschillende etnische en religieuze groepen en breed in de Nederlandse samenleving; jongeren en organisaties zullen op hun eigen manier met el- kaar en met hun omgeving in gesprek zijn.

 Landelijk en lokaal zal het debat zijn gevoerd en zullen lokale initiatieven zijn ontstaan om over dit thema verder te discussiëren.

 De jongeren zullen meer zelfvertrouwen, inspiratie en concrete handvatten hebben om hun religie in de context van de Nederlandse samenleving vorm te geven en zullen een positieve bijdrage leveren aan de maatschappij.

 Jongeren zijn weerbaarder en weten beter hoe zij met ervaren discriminatie kunnen omgaan.

Samenwerkingspartners

Universiteiten (Religie & Samenleving, Islamstudies), de Hogeschool Utrecht, VMBO- en Mbo- scholen, Studentenverenigingen (bijvoorbeeld IQRA, Erasmus Rotterdam), Islamitische zelfor- ganisaties (landelijk en lokaal), moskeeën, politie, gemeenten, Marokko.nl, Habamam.nl, Indian Feelings, maatschappelijke (jongeren)organisaties, jeugdinrichtingen, de campagne We Can Young.

Looptijd

Januari tot en met december 2015. Het project loopt door in 2016.

4.2.4 Vroegsignalering van radicalisering (Verwey-Jonker Instituut)

Op grond van onderzoek is bekend welke factoren en voedingsbodems een rol spelen bij het

ontstaan van radicaliseringsprocessen. Over veel van deze factoren is enerzijds kwantitatieve

informatie bekend uit statistische registraties (zoals (jeugd)werkloosheid, vroegtijdige

schooluitval) en uit monitoringonderzoek (zoals ervaren discriminatie, ervaren ongelijkheid,

sociale spanningen). Ook is actuele (kwalitatieve) informatie beschikbaar via sleutelpersonen,

zoals wijkprofessionals en sleutelpersonen binnen relevante netwerken (een stad als Amster-

dam heeft een netwerk van honderden relevante actoren). We kunnen bestaande data op een

slimme manier combineren ten behoeve van een vroegsignaleringsinstrument (of thermome-

ter) radicalisering, dat inzicht geeft in prevalentie en trends van factoren en voedingsbodems

op wijk- en stadsniveau. Toepassing is ook mogelijk op landelijk niveau. Een dergelijk instru-

ment verenigt meerdere wensen: vroegsignalering, gebruik kunnen maken van big data, en

trendanalyse. Aangezien voedingsbodems deels lokaal bepaald zijn, heeft het meerwaarde om

het instrument ook op lokaal niveau in te zetten. We stellen voor om een haalbaarheidson-

derzoek uit te voeren in 2015 in de gemeente Amsterdam (in samenwerking met O&S). Indien

haalbaar, kunnen we het vroegsignaleringsinstrument toepassen in Amsterdam en kan uitrol

(21)

volgen in andere steden en/of op landelijk niveau. We zullen hierbij nadrukkelijk afstemmen en benutten wat in andere initiatieven aan informatie wordt ontwikkeld of verzameld (zoals in de co-ex online community of practices (Harchoui; ABF)).

Doel

Doel van het project is een haalbaarheidsonderzoek en een beschrijving van het prototype van een vroegsignaleringsinstrument c.q. thermometer radicalisering op basis van een combi- natie van bestaande kwantitatieve en kwalitatieve data.

Aanpak

Het voorgestelde project kent de volgende onderdelen:

1. In samenwerking met de gemeente Amsterdam / Onderzoek en Statistiek, een verkenning van de beschikbaarheid van gegevensbronnen binnen de gemeente, die informatie geven over de aanwezigheid van factoren en voedingsbodems die een rol bij spelen bij het ont- staan van radicaliseringsprocessen.

2. Haalbaarheidsonderzoek over de mogelijkheden om deze relevante gegevensbronnen te ontsluiten en te combineren tot inzichtelijke informatie en deze actueel te houden.

3. Beschrijving van een prototype voor een vroegsignaleringsinstrument.

De volgende activiteiten vinden plaats:

 Gesprekken met professionals en ambtenaren van de gemeente Amsterdam ten behoeve van gebruiksdoelen en beoogde opbrengsten van het vroegsignaleringsinstrument evenals aard en beschikbaarheid van relevante informatiebronnen.

 Gesprekken met professionals en ambtenaren binnen andere gemeenten over goede voor- beelden.

 Afstemming met en zo mogelijk benutting van wat in andere initiatieven (zoals co-ex online community of practices; ABF) aan informatie wordt ontwikkeld of verzameld.

 Een literatuurstudie over wat beschikbaar is / waarover geleerd kan worden vanuit het buitenland.

 Een documentenstudie.

 Een bestandsanalyse.

Resultaten

 Beschrijving van de haalbaarheid van een vroegsignaleringsinstrument/ thermometer ra- dicalisering op basis van een combinatie van bestaande data.

 Beschrijving van een prototype van een vroegsignaleringsinstrument/ thermometer radi- calisering. Dit prototype is de basis voor implementatie in Amsterdam in 2016 en uitrol naar andere steden.

Samenwerkingspartners

Gemeente Amsterdam / Onderzoek en Statistiek.

Looptijd

Januari tot en met december 2015.

(22)

4.2.5 Methodiekarticulatie radicalisering. Wat werkt? (Verwey-Jonker Instituut)

Welke aanpakken werken om radicalisering te voorkomen? De eerste stap is om interventies te beschrijven: methodiekarticulatie. Bij de zoektocht naar effectieve interventies is het risico dat men zich blindstaart op RCT-onderzoek. Belangrijker is om te starten bij de basis:

nadenken over de relaties tussen vraagstuk, doelen en aanpak. Bij de ontwikkeling en toepas- sing van interventies kan meer gebruik worden gemaakt van bestaande kennis. Dat ontbreekt in het sociale domein nogal eens en hier valt dan ook grote winst te behalen. Het is belangrijk om ook buiten de landsgrenzen te kijken en samen te werken in bijvoorbeeld Europees ver- band, want effectiviteitsonderzoek is kostbaar en er is internationaal al veel kennis ontwik- keld. Het Verwey-Jonker Instituut participeert in het internationale IMPACT Europe project, waarbinnen deze kennis beschikbaar is.

Doel

Veel concrete aanpakken van radicalisering hebben niet hun weg gevonden naar databanken met effectieve interventies. Die aanpakken zijn namelijk niet op papier gezet, wat een voor- waarde is voor opname in de databank. Hierover is meer kennis nodig. Het eerste doel van het project is daarom om concrete aanpakken van radicalisering die nog niet in de databank met effectieve interventies zijn opgenomen te inventariseren, te beschrijven en deze te dis- semineren onder gebruikers: methodiek-articulatie. We nemen hierin aanpakken en metho- dieken mee die op zichzelf niet direct zijn ontwikkeld voor het tegengaan van radicalisering, maar hieraan wel een belangrijke bijdrage kunnen leveren. Het tweede doel van het project is een verkenning van de haalbaarheid en wenselijkheid van een databank effectieve inter- venties tegen radicalisering (of alternatieven voor een databank) en hoe deze zou moeten worden georganiseerd.

Aanpak

Het project is een samenwerking tussen het Verwey-Jonker Instituut, Movisie en de Stichting Interculturele Participatie en Integratie (SIPI). Het project sluit aan op de kwaliteitsverbete- ring van interventies tegen radicalisering (Movisie). We stemmen tevens af met het nieuw op te zetten expertisecentrum.

De inventarisatie/beschrijving/methodiekarticulatie/disseminatie van interventies kent de volgende onderdelen:

 Een literatuur- en documentenstudie aangaande interventies.

 Gesprekken met eindgebruikers en experts.

 De beschrijving van interventies/methodiekarticulatie.

 Het dissemineren onder gebruikers.

Tevens inventariseren we bij gebruikers van interventies de wenselijkheid van een databank effectieve interventies tegen radicalisering (of heeft men juist behoefte aan alternatieven?), de haalbaarheid (in termen van draagvlak, planning en kosten) en hoe dit zou moeten worden georganiseerd.

Resultaten

 Het project resulteert in een inventarisa-

tie/beschrijving/methodiekarticulatie/disseminatie van interventies.

 Inzicht in de wenselijkheid van een databank effectieve interventies tegen radicalisering

(of alternatieven), de haalbaarheid (in termen van draagvlak, planning en kosten) en hoe

dit zou moeten worden georganiseerd.

(23)

Samenwerkingspartners Movisie en SIPI.

Looptijd

Januari tot en met december 2015.

4.2.6 Samenleven in de Rechtsstaat: opinie en debat (Movisie)

De basis van onze rechtsstaat is de Grondwet. Een aantal fundamentele normen en waarden zijn hierin verankerd, zoals 'gelijkheid tussen man en vrouw', 'privacy', 'godsdienstvrijheid' en de 'scheiding van kerk en staat'. In de praktijk van onze multiculturele samenleving komt een aantal van deze waarden soms met elkaar in conflict. Regelmatig is er discussie over hoe bij- voorbeeld onderwijsvrijheid, godsdienstvrijheid, het recht op privacy en de vrijheid van me- ningsuiting zich tot elkaar verhouden. Hierover verschillen de meningen, op grond van onder andere politieke, levensbeschouwelijke en culturele verschillen.

Doel

In gesprek blijven over politieke, levensbeschouwelijke en culturele verschillen. Met de acti- viteiten beogen we het debat over actuele issues aan te jagen en vanuit verschillende per- spectieven te voeden.

Aanpak

 Het organiseren van de Nacht van de Rechtsstaat, waarin conflicterende waarden in de multiculturele samenleving een belangrijk issue zal zijn. Deze debatten zijn gericht op verschillende doelgroepen. Dit kan in de vorm van een Lagerhuisdiscussie, ‘meet &

greets’, ‘social innovation lab’ of TED(x). Voorstellen voor thema’s in 2015 zijn: ‘het zelfbeschikkingsrecht van individuen in groepsgerichte gemeenschappen’ en ‘discrimina- tie op grond van afkomst, religie en huidskleur’.

 Een estafetteblog, waarin spraakmakende personen beurtelings hun visie geven op een actueel vraagstuk (onder andere in samenwerking met Sociale Vraagstukken.nl?).

 Het aanjagen en voeden van de discussie zodra zich actualiteiten voordoen op het thema, door middel van ingezonden brieven, opiniestukken, sociale media (Facebook, Twitter, LinkedIn), via websites en fora (bijvoorbeeld Marokko.nl, Habamam, Indian Feelings, Re- publiek Allochtonië).

 Interviews en artikelen in diverse media, voor verschillende doelgroepen, bijvoorbeeld Zorg & Welzijn, Binnenlands Bestuur, Gemeente.nu en lokale migrantenmedia.

Resultaat

 Een levendig maatschappelijk debat over actuele vraagstukken in de multiculturele sa- menleving.

 Opinie- en visievorming voor beleidsmakers, politici, maatschappelijke organisaties, et cetera, om weloverwogen (beleids)keuzes te kunnen maken.

Samenwerkingspartners

Diverse media (landelijke dagbladen, Binnenlands Bestuur, Gemeente.nu, Zorg & Welzijn, Sociale Vraagstukken.nl, et cetera) en diverse spraakmakende personen op dit thema; De Rode Hoed; Wereldjournalisten (via Mira-media), Marokko.nl, Hababam, Indian Feelings, FunX en dergelijke.

Looptijd

Januari t/m december 2015.

(24)

4.3 Thema 3 Inclusie &Toegankelijkheid

Een centraal doel van het integratiebeleid is het bevorderen van de participatie van nieuwe Nederlanders in de samenleving, in de kerninstituties van onderwijs, zorg en arbeidsmarkt, maar ook in de bredere civil society. Dit vergt werken van twee kanten. Aan de ene kant door het verbeteren van de toerusting van migranten en hun nazaten, zodat zij evenveel kans heb- ben om als autochtonen met succes te participeren. We werken dit thema verder uit in The- ma 4, Participatie. Anderzijds is er aandacht nodig voor inclusief werken door algemene voor- zieningen, voor het vergroten van hun openheid en kwaliteit, zodat zij het voor alle burgers, ongeacht hun afkomst, even goed doen. Dit betekent ook het tegengaan van uitsluiting en discriminatie.

Binnen dit thema onderscheiden we – overeenkomstig het Meerjarenprogramma 2015- 2018 - drie programmalijnen:

 De verbinding tussen formele en informele voorzieningen.

 Het verbeteren van de diversiteitskwaliteit van instellingen.

 Het bevorderen van een niet-vrijblijvend, inclusief beleid in het bedrijfsleven.

Er zijn binnen migrantengezinnen talloze informele initiatieven ontwikkeld op lokaal (of wijk)niveau ten aanzien van opvoeding, gehandicaptenzorg, ouderenzorg, mantelzorg, bege- leiding in de gezondheidszorg en dergelijke. De betreffende informele werkers hebben vaak een groot bereik onder groepen die op afstand staan van formele voorzieningen. Op dit in- formele aanbod bestaat nog vaak onvoldoende zicht. Ook is de afstand tussen deze informele voorzieningen en de reguliere voorzieningen vaak groot vergeleken met ‘autochtone’ informe- le initiatieven. Dit terwijl de verbinding van formele met informele voorzieningen, mede ge- richt op het aansluiten op en versterken van de kracht van informele netwerken, steeds be- langrijker wordt in het zorg- en welzijnsbeleid. Welke rol spelen nieuwe Nederlanders bij- voorbeeld in de wijk om bepaalde vraagstukken op te pakken? Hoe kan zodanig worden sa- mengewerkt, dat de civil society rondom jeugd, gezinnen, zorgbehoevenden en ouderen wordt versterkt, en dat het bereik en de toegankelijkheid van reguliere voorzieningen verbe- tert? Wat is er bekend over valkuilen en knelpunten, en welke conclusies zijn hieruit te trek- ken voor beleid en praktijk? Binnen het meerjarenprogramma vormt de verbinding tussen informele en formele voorzieningen een belangrijk aandachtspunt. De komende jaren zullen we programmatisch werken aan de opbouw van kennis en handvatten voor beleid en praktijk, aan de hand van onderzoek naar verschillende subthema’s. In 2015 staat de verbinding cen- traal tussen formeel en informeel in het kader van de transformatie in de zorg rondom jeugd en gezin, evenals in het kader van mantelzorg.

Instellingen zijn vaak nog erg gericht op een autochtoon publiek, zoals bijvoorbeeld in

de culturele- of zorgsector. Zij slagen er onvoldoende in om ook nieuwe Nederlanders te be-

reiken en binden. Voor beter maatwerk moet diversiteitsbeleid en ‘divers handelen’ structu-

reel ingebed zijn. Dat voorkomt dat succesvolle praktijken afhankelijk blijven van incidentele

budgetten of gemotiveerde individuen, die - inclusief de opgebouwde aandacht en expertise -

weer kunnen verdwijnen. Voor het slagen van diversiteitsbeleid is bovendien een gelaagde

aanpak nodig. Het gaat daarbij om sturing vanuit gemeentelijk beleid, bestuurlijk commit-

ment bij instellingen, aanpassing van hun (personeels)beleid, het diversiteitgevoeliger maken

van opleidingen voor professionals, maar ook om sensitiviteit voor de zienswijze en kracht van

mensen en hun informele netwerken. In de komende jaren zullen we structureel (verder)

werken aan de verbetering van inclusief werken door algemene voorzieningen. In 2015 richt

(25)

de aandacht zich op de ontwikkeling van een systeem van benchmarking, aan de hand waar- van instellingen in de zorgsector hun ‘diversiteitskwaliteit’ inzichtelijk kunnen maken.

Rond thema’s als uitsluiting en discriminatie wordt vaak lippendienst bewezen aan de inclu- sieve samenleving, maar in de praktijk blijken er tal van problemen op dit punt te zijn. In 2015 brengen we interventies in beeld, gericht op de preventie van discriminatie, en stimule- ren we het gebruik van effectieve interventies door gemeenten, professionals en maatschap- pelijke instellingen. Daarnaast zullen we een kennisfunctie vervullen rondom de participatie van Roma en Sinti, groepen die vaak nog niet goed in beeld zijn, en die kwetsbaar zijn voor discriminatie en uitsluiting.

Aan instellingen die aan de overheid gerelateerd zijn kunnen meer eisen worden ge- steld dan aan het bedrijfsleven als het gaat om diversiteit(sbeleid). In Nederland is er terug- houdendheid om wettelijke maatregelen te treffen, terwijl de kansen op de arbeidsmarkt voor (jonge) nieuwe Nederlanders niet gelijk zijn. Hoe zorgen we dat inclusief (perso- neels)beleid in Nederland niet facultatief is? Het voorkomen van discriminatie op de arbeids- markt en het bevorderen van inclusief beleid, en het ontwikkelen en delen van daartoe be- hulpzame handvatten, staat in de meerjarenprogrammering hoog in het vaandel. In 2015 zul- len we daartoe werken aan de ontwikkeling van een self-auditsysteem voor het bedrijfsleven.

Ook zullen we ons richten op kennisdeling over ‘wat werkt’ bij ‘sociale firma’s’, die werkne- mers in dienst hebben die minder kans hebben op een baan, waaronder nieuwe Nederlanders.

4.3.1 Verbinding tussen formele en informele zorg rondom jeugd en gezin (Verwey-Jonker Instituut)

In veel wijken en buurten bieden burgerinitiatieven en vrijwilligersorganisaties informele steun aan gezinnen en jeugdigen, en organiseren en katalyseren ze onderlinge steun. De ver- binding van formele voorzieningen, zoals wijkteams jeugd, met initiatieven van ‘autochtonen’

werkt daarbij beter dan de verbinding met initiatieven genomen door migranten. De laatste zijn kwetsbaarder en soms is er zelfs sprake van concurrentie. In het kader van de transfor- matie van het jeugdbeleid is het vraagstuk van het op elkaar betrekken van de civil society rondom jeugd en gezin en het netwerk van formele voorzieningen nog urgenter geworden.

Doel

De voorgestelde onderzoeks- en implementatielijn is gericht op de systematische ontwikkeling

van profielen van informele werkers (vrijwilligers uit o.a. migrantenzelforganisaties) in nauwe

samenspraak met wijkteams jeugd en betrokken professionals. Het werk van informele wer-

kers is te zien als een vorm van in de wijk aanwezige ‘eigen kracht’. Het ontwikkelen van een

betere verbinding tussen formele en informele zorg draagt bij aan een versterking van de

eigen kracht van burgers en hun initiatieven. Ook kan dit bijdragen aan een betere aansluiting

tussen wijkteams en de buurt. De profielen geven de professionals in wijkteams jeugd concre-

te handvatten voor mogelijke samenwerkingsvormen met vrijwilligers en burgerinitiatieven

ten behoeve van de ondersteuning van jeugdigen en gezinnen. De profielen bouwen voort op

eerder wetenschappelijk onderzoek van de Kenniswerkplaats Tienplus (VU, promotieonder-

zoek van Elena Ponzoni). Het onderzoek heeft aangetoond dat de visies en werkwijzen van

informele werkers zeer relevante aanknopingspunten bieden voor verbinding met het gedach-

tegoed dat onderliggend is aan de transformatie.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wij zijn dus in geweten overtuigd, dat onze politieke keuze niet in strijd is met enigerlei katholiek beginsel, en dat de vrijheid om deze keuze te kunnen doen, in deze tijd voor land

Uit de gesprekken zijn wel een aantal competenties naar voren gekomen die de professionals vandaag de dag belangrijk vinden en waar volgens de professionals aandacht voor nodig als

Slotman (Eds.), Een beroep op kennis: op weg naar de professionele praktijk van 2023 Stichting Innovatie Alliantie..

Voor Küng be- tekent dat dat hij de echte, gruwelijke dood van Jezus als ontwijfelbaar uitgangspunt neemt, aansluiting zoekt bij de oervragen van het onder- zoek naar

De vrijwilliger is aansprakelijk voor schade die door het ziekenhuis en/of haar patiënten wordt geleden, doordat de vrijwilliger niet de waarheid heeft gesproken over

Wanneer u het uitvoerend kader, staf- en ondersteunende diensten buiten beschouwing laat, welke opleidingen en trainingen zullen dan volgens u de komende jaren belangrijk worden..

In Module 16, opgave 16.4, zijn de parameters berekend voor het geval dat f een eerste- of tweedegraads polynoom is.. Via de biblio- theek CurveFitting hebben we ook de beschikking

Het initiatief hiervoor was genomen door de vorige Levende Talenvoorzitter, Toon van der Ven, na de beëindiging van de bijzondere leer- stoel namens Levende Talen,