• No results found

Homans' plaats in de sociologie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Homans' plaats in de sociologie "

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Reinhard Wippier

Enkele biografische gegevens

Homans werd 1910 in Boston geboren uit een welgesteld gezin. Na zijn schooltijd studeerde hij Engelse letterkunde aan de Harvard University met het oog op een loopbaan als journa- list. Door de economische crisis begin van de jaren dertig lukte het echter niet een baan te krijgen. Van sociologie wist hij toen nog niets af, maar hij had wel de Traité de Sociologie Générale van de socioloog en econoom Vilfredo Pareto gelezen. Toen een hoogleraar van Harvard voor een seminar over Pareto een assistent zocht, kreeg Homans via kennissen deze baan, en daarmee begon zijn carrière als socioloog.

Homans raakte meer vertrouwd met de sociologie door het werk van Pareto in het Engels te vertalen en door vanaf 1934 op basis van een Harvard Junior Fellowship aan seminars deel te nemen. Zijn mede fellows waren sociologen, antropologen, psychologen en logici. Ook ontmoette hij daar sociologen als Pitrim Sorokin, Talcott Parsons en Robert Merton die later de ontwikkeling van de sociologie in sterke mate zouden beïnvloeden. Pas in 1939 kreeg hij aan de universiteit een baan als docent.

Gemotiveerd door wat hij via zijn omgang met antropologen had geleerd - dat alle aspecten van een samenleving op de een of andere manier met èlkaar in verband staan --en als inge- zetene van 'New England' op zoek naar zijn voorvaderen, deed hij onderzoek naar de Engel- se plattelandssamenleving in de dertiende eeuw; hij bracht daarvan 1941 verslag uit in zijn boek English Villagers of the Thirteenth Century. In zijn later werk profileerde hij zich met name als theoreticus waarbij hij een scherp oog had voor bevindingen van empirisch onder- zoek.

In 1941 verliet hij de universiteit om onderzoek te doen onder werkloze staalarbeiders in New Castle, Pennsylvania. Door de oorlog moest hij echter het onderzoek afbreken en diende als kapitein van een mijnenveger. Na de oorlog kreeg hij een benoeming als hoogleraar sociolo- gie in het toen net opgerichte interdisciplinaire Department of Social Relations van de Har- vard University. Homans bleef daar tot zijn emeritaat en overleed in 1989.

Homans' intellectuele biografie

Homans heeft de drijfveer van zijn intellectuele ontwikkeling zelf teruggevoerd op zijn belang- stelling voor en plezier in "bringing order out of chaos" (Homans 1969). Zijn publicaties leg- gen getuigenis af van de consistente wijze waarop dit zijn wetenschappelijke ontwikkeling heeft bepaald. Deze ontwikkeling begon met de vertaling van het werk van Pareto in het Engels (Homans & Curtis 1934). Homans vond dat Pareto zijn ideeën soms tamelijk chao- tisch had opgeschreven en hij wilde de centrale gezichtspunten in diens werk zodanig orde- nen dat intelligente lezers door Pareto's argumenten tot nieuwe inzichten zouden komen.

In een tweede fase van zijn ontwikkeling stelde hij zich tot doel het omvangrijke (maar ook onvolledige) bronnen- en archiefmateriaal over de middeleeuwse plattelandssamenleving in England te reconstrueren en te ordenen (Homans 1941). Hij wilde daarbij niet alleen recht

(2)

doen aan de rijkdom van aspecten in het materiaal maar ook de verbanden tussen afzonder- lijke feiten zichtbaar maken zoals het verband tussen de organisatievorm van de landbouw en de aard van het erfrecht. Door niet alleen historische feiten te beschrijven maar ook ver- banden tussen die feiten aan te tonen, streefde hij naar een vorm van synthese die moest voorkomen dat de lezer 'door de bomen het bos niet ziet'. Door deze studie kwam Homans tot het inzicht dat disciplinaire verschillen in werkwijze onbelangrijk worden zodra men de oplossing van een probleem centraal stelt: "The problem, not the approach, is in control."

(Homans 1969)

Met zijn boek The Human Group (1950) belandde Homans in de derde fase van zijn intellec- tuele ontwikkeling. In deze studie probeert hij als theoreticus orde te scheppen in door ande- ren verzamelde empirische gegevens via een conceptueel schema met behulp waarvan de grote verscheidenheid van observaties teruggebracht kan worden tot enkele algemene di- mensies van sociale verschijnselen. Zijn conceptueel schema gaat uit van vier hoofdklassen van waarnemingen: 'activity' (gedrag dat invloed uitoefent op de fysieke omgeving), 'interacti- on' (gedrag dat door een andere persoon uitgelokt is of een andere persoon beïnvloedt) , 'sentiment' (fysieke en psychische toestanden van het menselijk lichaam zoals angst, hon- ger, voorkeuren voor bepaalde personen en waardering voor hun gedrag) en 'norms' (ideeën van leden van een groep die aangeven welk gedrag onder bepaalde omstandigheden ver- wacht wordt). Homans gebruikt voor het uitwerken en verduidelijken van zijn schema een vijftal studies over sociale processen in kleine groepen: een groep arbeiders in een modern Amerikaans bedrijf, een groep jongeren die een 'gang' vormen, een stam op een van de eilanden in de Pacific, een kleine desintegrerende stad, en een bedrijf in elektrische appara- ten. Hij ontwikkelt tenslotte hypothesen over social gedrag in kleine groepen.

De laatste en beslissende stap in zijn intellectuele ontwikkeling zette Homans met zijn theo- retisch hoofdwerk Social Behavior: lts Elementary Farms (1961, herziene uitgave 1974). Hij wist dat alleen een conceptueel schema nog geen verklaring van waargenomen verschijnse- len en empirisch aangetoonde verbanden tussen deze verschijnselen kan leveren. Daartoe zijn algemene proposities met empirisch gehalte nodig waaruit- in combinatie met bijkomen- de veronderstellingen - de waargenomen verschijnselen en verbanden afgeleid kunnen worden. Zulke deductieve stelsels ter verklaring van sociale verschijnselen 'theorieën' in strikt wetenschapstheoretische zin - kon Homans in de sociologische literatuur niet vinden.

Hij zocht naar algemene beginselen die het mogelijk zouden moeten maken een grote ver- scheidenheid van empirische bevindingen te verklaren door deze beginselen toe te passen onder verschillende gegeven omstandigheden. Hij kwam tot de conclusie dat deze algeme- ne, niet van plaats en tijd afhankelijke beginselen alleen in de menselijke natuur te vinden zijn. Omdat de menselijke natuur met name door psychologen bestudeerd wordt, ontleende hij de meest algemene proposities voor de verklaring van sociale verschijnselen aan de psy- chologie (Homans 1970). Met deze stap werd de theoretische taakstelling in de sociologie verplaatst van het ontdekken van algemene proposities naar het systematisch toepassen van reeds in de psychologie uitgewerkte en beproefde proposities om tot verklaringen van sociale verschijnselen te komen.

Het stelsel van basisproposities dat in Social Behavior gepresenteerd wordt heeft Homans stapsgewijs ontwikkeld. In de eerste editie van 1961 formuleert hij een aantal hypothesen en wijst daarbij op overeenkomsten met proposities van de micro-economische theorie. Voor- beelden van deze hypothesen zijn (vertaling ontleend aan Arts 1974):

-Wanneer de frequentie van interactie tussen twee of meer personen toeneemt, zal ook de mate waarin men elkaar sympathiek vindt toenemen, en omgekeerd.

- Personen wier sympathiegevoelens voor elkaar toenemen zullen deze gevoelens uiten in toegenomen handelingen, en omgekeerd.

(3)

- Hoe frequenter de interactie is tussen personen, des te meer zullen hun handelingen en gevoelens in bepaalde opzichten overeenstemmen.

- Hoe hoger de rang van een persoon binnen een groep is, des te sterker zullen zijn hande- lingen met de normen van de groep overeenstemmen.

- Hoe hoger iemands sociale rang is, des te groter zal het bereik van zijn interactie zijn.

- Naarmate de onderlinge interactie tussen personen frequenter is en wanneer de een niet aanzienlijk frequenter interactie opwekt dan de ander, dan zullen de wederzijdse positieve gevoelens en het zich vrij voelen in elkaars aanwezigheid sterker worden.

Vervolgens presenteert Homans in een publicatie uit 1967 (Homans 1967b) vijf nauwkeuriger geformuleerde basisproposities die steunen op de behavioristische leertheorie en op overwe- gingen betreffende ruil en rechtvaardigheid. Deze proposities over elementair sociaal gedrag zijn (vertaling ontleend aan Arts 1974):

- Als in het verleden het voorkomen van een bepaalde stimulussituatie de gelegenheid is geweest waarbij iemands handeling is beloond, dan zal, hoe meer overeenkomst de tegen- woordige stimulussituatie vertoont met die in het verleden, het des te waarschijnlijker zijn dat hij deze handeling, of een overeenkomstige handeling, nu zal verrichten (de zogenaamde succes-propositie).

- Hoe vaker, binnen een bepaalde tijdsperiode, iemands handeling de handeling van een ander beloont, des te vaker zal de ander die handeling verrichten (de stimulus propositie).

- Hoe waardevoller voor iemand de eenheid van handeling is die een ander ten opzichte van hem verricht, des te vaker zal hij handelingen verrichten, die beloond waren door de hande- ling van de ander (de waarde-propositie).

- Hoe vaker iemand in het recente verleden een belonende handeling van een ander ont- ving, des te minder waardevol wordt voor hem iedere verdere eenheid van die handeling (de verlies-verzadigings-propositie).

-Als iemands handeling niet de beloning ontvangt die hij verwacht, of als iemand bestraffing ondergaat die hij niet verwacht, zal hij verontwaardigd zijn, en in een toestand van veront- waardiging, worden de resultaten van agressief gedrag als lonend ervaren (de frustratie- aggressie-propositie).

Tenslotte voegt Homans in de herziene editie van Social Behaviornog een nieuwe propositie toe, de rationaliteits-propositie:

Indien geplaatst voor een keuze tussen alternatieve handelingen zal een persoon die han- deling kiezen voor welke de waarde van het resultaat, zoals door hem op dat moment ver- wacht, vermenigvuldigd met de waarschijnlijkheid dat hij het resultaat verkrijgt, groter is.

Met deze in 197 4 toegevoegde propositie slaat Homans een brug naar een theoretische traditie die, evenals Homans, streeft naar micro-fundering van theorieën van macro-ver- schijnselen, echter niet, zoals Homans doet, op basis van een behavioristiscre leertheorie maar op de grondslag van een theorie van rationeel keuzegedrag van individuen. Social Behavior is Homans' meest invloedrijk- maar ook meest omstreden - boek: invloedrijk om- dat de basisproposities voor het verklaren van sociale verschijnselen expliciet geformuleerd zijn en controversieel door het psychologisch reductionisme dat er aan ten grondslag ligt.

De drijfveer achter Homans wetenschappelijk werk - "bringing order out of chaos" - heeft aldus tot een consequente intellectuele ontwikkeling geleid die hij in een autobiografisch artikel (1969) als "a life of synthesis" omschrijft: van een synthese van data in English Villa- gers of the Thirteenth Century via een conceptuele synthese in The Human Group naar een theoretische synthese in Social Behavior.

(4)

Homans' plaats in de sociologie

De wens een bijdrage te leveren aan de oplossing van maatschappelijke problemen is voor velen de belangrijkste reden om sociologie als studievak te kiezen. Homans was in de eerste plaats geïnteresseerd in de aard van de sociale wetenschappen: "what never failed to inte- rest me was nat sociology as an agent of change or as a menas of understanding my imme- diale environment but sociology as a generalizing science" (Homans 1983).

Het ideaalbeeld van een wetenschap was voor hem de natuurkunde met Newton als haar baanbrekende representant. Als sociologie een wetenschap is dan moet zij ''take seriously one of the jobs of any science, which is that of providing explanations for the empirica! relati- ons it discovers. An explanation is a theory, and it takes the form of a deductive system"

(Homans 1964b). Maar het verklarend vermogen van de theoretische natuurkunde stond wel in erg groot contrast met de stand van theorievorming in de sociologie. Homans wijt dit mede aan het feit dat sociologen veelal niet eens weten hoe een wetenschappelijke theorie (of verklaring) er uit ziet. Met name de opvatting dat een theorie een stelsel van logisch verbon- den algemene begrippen is roept zijn kritiek op. Hoewel begrippen en hun definitie deel uit- maken van een theorie, is van een theorie (een verklaring) pas sprake wanneer proposities omtrent empirische relaties tussen verschijnselen geformuleerd zijn: "a theory is a deductive system, and no deductions can be made from concepts alone" (Homans 1964a). Als voor- beeld van dit soort verwarring kritiseert Homans met name de meest vooraanstaande theo- reticus in de sociologie van zijn tijd, Talcott Parsons, representant van een hele generatie van sociologen en collega van Homans aan de Harvard University. Naar het oordeel van Homans bestaat Parsons' sociologische theorie slechts uit begrippen en hun definities: "it provides the dictionary of a language that possesses na sentences" (ibidem).

Homans' kritiek wat betreft ondeugdelijke theorievorming richt zich tevens op een theoreti- sche traditie die in de dertiger jaren en in de decennia na de tweede wereldoorlog een promi- nente plaats in de Amerikaanse sociologie innam: het functionalisme. Uitgaand van de argu- menten van wetenschapsfilosofen als Braithwaite, Nagel en Hempel laat hij zien dat theorieën over het functioneren van sociale systemen die het bestaan van bepaalde institu- ties 'verklaren' door naar hun noodzakelijkheid voor het voortbestaan van deze systemen te verwijzen, niet voldoen aan de criteria voor wetenschappelijke verklaringen. Homans' kritiek op deze versies van het functionalisme is tweeledig. Enerzijds betreft zijn kritiek de logische structuur van functionalistische verklaringen, die het bestaan van een sociaal verschijnsel causaal afhankelijk stellen van een nog te bereiken doel, te weten een veronderstelde sys- teemvereiste (bijvoorbeeld het verzekeren van het voortbestaan van het systeem); men karakteriseert dergelijke verklaringen ook als teleologisch. Anderzijds heeft zijn kritiek betrek- king op de aard van de algemene proposities (uitspraken over wetmatigheden) die de kern vormen van deductieve verklaringen. Wanneer, zoals bij functionalistische redeneringen, uitspraken over relaties tussen systeemkenmerken de kern van verklaringen vormen, ont- breekt de micro-fundering van theorieën van macro-verschijnselen. En zonder micro-funde- ring blijft in het midden welke mechanismen aangeven hoe bijvoorbeeld sociale instituties ontstaan of hoe sociale instituties systeem-behoudende effecten teweegbrengen.

Homans was overigens niet de enige socioloog die deductieve (dat wil zeggen, weten- schapstheoretisch adequate) theorievorming nastreefde. Met name zijn collega van de Co- lumbia University in New Vork, Peter Blau, streefde hetzelfde doel na. Blau hield daarbij echter vast aan een regel voor theorievorming die de Franse socioloog Emile Durkheim in Les Règles de la Méthode Sociologique in 1985 geformuleerd had: de verklaring van sociale feiten dient gezocht te worden in sociale en niet in individuele oorzaken. Hoe langer Homans over deze regel nadacht hoe meer absurd hij ze vond want hoe kan sociaal gedrag verklaard

(5)

worden zonder verwijzing naar algemene wetmatigheden waaraan menselijk doen en laten onderworpen is? Hier eindigt het gemeenschappelijke streven van Homans en Blau. Voor Homans wordt in de sociologie de theoretische kern van verklaringen gevormd door een algemene gedragstheorie die aan de psychologie ontleend kan worden, voor Blau daarente- gen door proposities die verbanden postuleren tussen verschijnselen op collectief niveau. Of Blau geslaagd is sociologische verklaringen te ontwerpen waarin elke gedragstheoretische veronderstelling ontbreekt valt te betwijfelen. Zo blijkt bij een kritische analyse van zijn deduc- tief opgezette theorie van sociale structuren (Biau 1977) al gauw dat gedragtheoretische assumpties weliswaar niet als axioma's of theorema's expliciet ingevoerd worden maar wél in de verbindende teksten naar voren komen.

De vraag of de theoretische kern van sociologische verklaringen gevormd wordt door propo- sities op individueel niveau (wetmatigheden van de menselijke natuur die over tijd en plaats heen tamelijk constant zijn) of door proposities op collectief niveau (structuur- en systeem- wetmatigheden) verdeelt die sociologie in twee kampen. Vanberg (1975) spreekt van 'twee sociologieën': een individualistische die zich in haar herkomst op de socaal-wetenschappelij- ke ideeën van de Schotse moraalfilosofen van de achttiende eeuw (onder andere David Hume, Adam Smith, Adam Ferguson) beroept en een collectivistische die met name naar Durkheim's programma van een autonome sociologie verwijst.

Homans is in de decennia na de tweede wereldoorlog de meest invloedrijke representant van een individualistische sociologie geweest. Zijn overtuiging dat in de sociologie de theorie- vorming stagneert omdat een micro-fundering voor macro-proposities ontbreekt heeft niet alleen tot een nieuw theoretisch programma geleid dat bekend staat onder de naam 'gedragstheoretische sociologie' of 'ruiltheoretische benadering' (Homans 1958). Door in de sociologie aan handelende personen weer, zoals bij de Schotse moraalfilosofen, een plaats te geven ("bringing men back in") en de aandacht te vestigen op algemene, in de menselijke natuur verankerde gedragsbeginselen heeft hij tevens de weg bereid voor de integratie van afzonderlijke disciplines zoals sociologie, politicologie, antropologie, economie en (sociale) psychologie. Er is immers maar één menselijke natuur en daarmee zullen alle sociaal-weten- schappelijke disciplines rekening moeten houden, ook al betekent dit dat zij daarmee een deel van hun theoretische autonomie opgeven. ''The general propositions of all the social sciences are the same, and all are psychological", stelt Homans (1969).

Samenwerking met zijn collega-hoogleraar psychologie aan de Harvard University, B.F.

Skinner, leidde er toe dat Homans voortbouwde op Skinner's theorie van instrumenteel leren, een theorie op behavioristische grondslag. De centrale gedachte van deze theorie is dat gedragsuitingen met een voor de actor gunstig gevolg herhaald worden. In het geval van sociaal gedrag zijn de gedragsuitingen van andere personen de positieve dan wel negatieve versterkers. Sociale interactie bestaat dan uit gedragsuitingen die telkens belonend dan wel straffend werken voor de ander. Wanneer gedragsuitingen met beloning of bestraffing beant- woord worden is er sprake van sociale ruil.

Kritiek op Homans

Met de nadruk op gedragsregulering via positieve en negatieve reacties van interactiepart- ners beperkt Homans ongewild de toepasbaarheid van zijn theoretische aanpak. Deze leent zich meer voor het verklaren van sociale processen in kleine groepen waar sprake is van 'face-to-face' interacties dan voor het verklaren van gedragskeuzes in situaties waar beslis- singen anoniem genomen worden, beslissingen die vaak belangrijke consequenties voor verschijnselen op collectief niveau teweegbrengen. Een aanschouwelijk voorbeeld van zulke

(6)

beslissingen is de wijze waarop individuen met hun belastingaangifte omgaan en de mede daardoor bepaalde omvang van de belastingopbrengst van een land.

De vraag welke individualistische proposities de theoretische kern van sociologische verkla- ringen zouden moeten vormen is vanuit een methodologisch-individualistische positie her- haaldelijk onderwerp van discussie geweest. Kritiek op Homans' keuze voor de behavioristi- sche leertheorie is met name naar voren gebracht door sociologen uit de traditie van de 'rational choice' benadering. Homans had, zoals gezegd, zelf al met de rationaliteitspropositie een stap in deze richting gezet. Hij was echter van mening dat "rational-choice theory or utilitarianism ... a first approximation to, or a simplification of, behaviaral psychology" is dan wel een "stripped-down version of behaviorism" (Homans 1986; ook Homans 1990). Inder- daad is de theorie van rationeel keuzegedrag veel eenvoudiger van structuur en beperkter wat het aantal assumpties betreft, maar dit is eerder als voordeel dan als nadeel te beschou- wen. Er bestaat immers een verschil tussen sociologie en psychologie wat betreft de ver- schijnselen die verklaard worden: in de sociologie staan sociale en in de psychologie indivi- duele verschijnselen in het centrum van de belangstelling (daar ligt telkens wat men zou kunnen noemen het analytisch primaa~. terwijl in beide disciplines de theoretische kern van hun verklaringen gevormd wordt door proposities over individueel gedrag (daar ligt het theo- retisch primaa~. Hier bestaat een belangrijk verschil tussen de gedragswetenschappen (on- der andere functieleer, klinische- en ontwikkelingspsychologie) en de maatschappijweten- schappen (onder andere sociologie, antropologie, politicologie, economie en geschiedenis- wetenschap). In de gedragswetenschappen ligt zowel het analytisch als het theoretisch pri- maat op het niveau van individuen, terwijl in de maatschappijwetenschappen het analytisch primaat ligt bij collectieve verschijnselen maar het theoretisch primaat op het niveau van individuen. In de sociologie lijkt derhalve een modelmatig vereenvoudigde handelingstheorie (een "stripped-down version of behaviorism") beter op zijn plaats dan een complexe psycho- logische gedragstheorie aangezien individueel gedrag op zich niet in het centrum van de belangstelling staat maar de menselijke natuur alleen als constant gegeven theoretisch van belang is. Een modelmatig vereenvoudigde handelingstheorie vergemakkelijkt de gedetail- leerde bestudering van collectieve verschijnselen die door hun historische bepaaldheid vaak zelf zeer complex zijn (Wippler & Lindenberg 1987).

Met deze kritische opmerkingen is tevens een andere beperking van Homans' werk aange- geven, één waar hij trouwens zelf van bewust is. Terecht heeft Homans gesteld dat het ver- klaren van sociale verschijnselen aandacht voor algemene gedragsbeginselen op individueel niveau vereist, en hij heeft daarmee een belangrijke bijdrage geleverd aan de verklaring van verschijnselen op het micro-niveau. Maar de sociologie heeft ook, of zelfs vooral, de taak verschijnselen op macro-niveau te verklaren. En deze taak veronderstelt een oplossing voor het- in de woorden van Homans- "central problem of social science ... : How does the beha- vior of individuals ereale the characteristics of groups? That is, the central problem is not analysis but synthesis" (Homans 1967a). Homans zelf heeft niet aan dit probleem van "syn- thesis of individual behaviors" gewerkt, maar hij heeft er op vertrouwd dat een jongere, tech- nisch beter getrainde generatie van sociologen (met name James Coleman) dit zouden

doen. Zijn verwachting is inderdaad uitgekomen, getuige het werk van onder andere Soudon

(1977) en Coleman (1990b) waarin echter van een theorie van rationeel keuzegedrag wordt uitgegaan in plaats van een behavioristische leertheorie.

Coleman (1987) heeft het probleem van de relatie van individueel en collectief niveau (het micro-macro-probleem) aanschouwelijk beschreven. Enigszins vereenvoudigd onderscheidt hij twee typen eenheden: eenheden op individueel niveau en eenheden op collectief niveau.

Rekening houdend met gerichte relaties tussen kenmerken leidt dit tot vier typen relaties:

(7)

Type relatie Onafhankelijke variabele Afhankelijke variabele

Type 1 individueel niveau individueel niveau

Type2 collectief niveau individueel niveau

Type3 individueel niveau collectief niveau

Type4 collectief niveau collectief niveau

De aard van deze typen relaties kan verduidelijkt worden in een schema waarin het boven- niveau sociale eenheden (zoals samenlevingen, organisaties) representeert en het beneden- niveau individuen:

type4 collectief niveau

\

/ type3

type 2

individueel niveau type 1

De uitspraken van een descriptieve macro-sociologie zijn van het type 4. Individualistische theorieên hebben betrekking op type 1 relaties (bijvoorbeeld motivatietheorieën). Daarnaast zijn er theorieën die betrekking hebben op type 1 en type 2 relaties

Aangezien belangrijke maatschappij-wetenschappelijke verklaringsproblemen te maken hebben met het ontstaan, de continuering en de verandering van maatschappelijke toestan- den, verwijzen belangrijke theorieën in deze wetenschappen niet alleen naar type 1 en 2, maar ook naar type 3 relaties. Een voorbeeld is Webers theorie over het ontstaan van het kapitalisme. De uitspraken van deze theorie hebben betrekking op:

type 2 relaties: het effect van een in een samenleving wijd verbreide religieuze doctrine (het protestantisme) op de waarden die individuen in die samenleving aanhangen (onder andere, 'innerwellliche Askese')

type 1 relaties: het effect dat deze waarden-oriëntatie bij een individu heeft op zijn econo- misch handelen (onder andere werk- en spaargedrag)

type 3 relaties: de wijze waarop het economisch handelen van verschillende typen van acto- ren (onder andere ondernemers, werknemers, consumenten) een bepaalde maatschappelij- ke orde (het kapitalistische stelsel) voortbrengt

Deze relaties in Webers theorie over het ontstaan van het kapitalisme kunnen weer aan de hand van een schema verduidelijkt worden:

collectief niveau

individueel niveau

protestantisme wijd verbreid

kapitalistisch economisch stelsel

~2

----'---~· 1

y

individuele waarden wijze van economisch (werken en sparen) handelen

(8)

De type 3 relatie in deze theorie is de meest interessante omdat we daardoor iets te weten komen over hoe individuele handelingen de te verklaren maatschappelijke verschijnselen doen ontstaan (dat maatschappelijke verschijnselen het- vaak onbedoelde- product van menselijke activiteiten zijn is uiteraard bekend). Coleman verbindt aan zijn analyse van ma- cro-sociale theorieën de conclusie dat het uitwerken van type 3 relaties het centrale pro- bleem van sociologische theorievorming is.

Verschillende versies van de 'rational choice theory' vormen tegenwoordig de theoretische kern van verklaringen in de economie en in toenemende mate ook in de sociologie, de politi- cologie, de culturele antropologie en de geschiedeniswetenschappen. De toepassing van 'rational choice' modellen op steeds meer terreinen van de sociale wetenschappen kan dan ook als een veelbelovende ontwikkeling beschouwd worden die de realisatie van het pro- gramma van een geïntegreerde sociale wetenschap dichter bij brengt.

Literatuur over Homans

Er bestaat een omvangrijke secundaire literatuur over het werk van Homans. Ik beperk me tot enkele verwijzingen. Een heldere nederlandstalige en goed toegankelijke bespreking van Homans' werk en betekenis voor de sociologie is te vinden in de bijdrage van Arts aan de aula-pocket Hoofdfiguren uit de Sociologie (Arts 1974). Onder een theoretisch en methodolo- gisch gezichtspunt is Verhalten und lnteraktion van de Poolse socioloog Andrzej Malewski (1967) van belang. Hij werkt daarin de gedragstheoretische strategie van Homans systema- tisch uit en laat zien dat deductieve theorievorming gebruikt kan worden om het geldigheids- bereik van theoretische proposities te bepalen.

Vanberg (1975 en 1983) heeft theoretische strategieën van de 'individualistische sociologie' (waaronder Homans gedragstheoretische aanpak en die van een antireductionistische han- delingstheorie) met strategieën van de 'collectivistische sociologie' (waaronder functionalisti- sche systeemtheorie en marxistische sociologie) met elkaar vergeleken en op hun deugde- lijkheid beoordeeld. Hij komt tot de conclusie dat de collectivistische strategieën op niet houd- bare argumenten berusten en daarmee een vruchtbare ontwikkeling van de sociologie eer- der remmen dan bevorderen. Op een soortgelijke wijze maar meer specifiek vergelijkt Ekeh (1974) twee tradities in de theorie van sociale ruil, een individualistische oriëntatie en een collectivistische oriëntatie.

Opp was in de zestiger en zeventiger jaren de meest prominente representant van de ge- dragstheoretische sociologie in Europa (Opp 1970). Hij heeft talrijke gedragstheoretische verklaringen uitgewerkt en vooral ook bestaande theorieën van afwijkend gedrag theoretisch gereconstrueerd (Opp 1974). Bovendien heeft hij voor het gebied van de rechtspraak de relevantie van de gedragstheoretische sociologie voor het oplossen van praktische proble- men aangetoond (Opp 1973).

De relevantie van Homans voor de rechtssociologie

De betekenis van Homans voor de rechtssociologie in het algemeen is in het Nederlandse taalgebied door Griffiths onderstreept (Tekst 1 ). Recentelijk heeft ook Gras beargumenteerd dat Homans één van de wegbereiders voor de sociaal-wetenschappelijke bestudering van het recht is (Gras 1994).

(9)

Homans bijdrage aan de rechtssociologie heeft voornamelijk betrekking op processen van sociale controle in situaties waar van directe sociale interactie sprake is. De naleving van sociale normen waaronder wettelijke en gewoonterechtlijke voorschriften wordt bevor- derd door interne en externe sanctionering. In het geval van interne sanctionering worden via opvoeding en andere vormen van socialisatie bepaalde normen geïnternaliseerd met het gevolg dat het conformeren aan hetgeen sociaal wenselijk is als individueel nastrevenswaar- dig wordt ervaren. Als sanctionerende instantie in geval van norm-afwijking fungeert dan het geweten.

Veel sociale normen worden echter niet gesocialiseerd, hetzij omdat zij in eigen kring niet als legitiem worden ervaren ot omdat men, zoals bij een groot aantal wettelijke voorschriften, van hun bestaan gewoon geen kennis heeft (Homans 1950). Onder deze omstandigheden speelt externe sanctionering via sociale controle een rol. Sociale controle kent daarbij zeer uiteenlopende verschijningsvormen, variërend van afkeurende blikken bij tactloos optreden tot oplegging van een gevangenisstraf bij een ernstig misdtijf.

Homans analyse van processen van sociale controle beslaat het hele spectrum van sociale normen en sancties, van expliciet geformuleerde en door wettelijke instanties afgedwongen voorschriften tot gewoonten waarvan het niet nakomen informele sancties tot gevolg heeft (Hom 1950). De rechtssociologie is dan ook voor Homans van betekenis als één van de maatschappelijke deelterreinen waarop zijn theorie van sociale interactles toegepast kan worden.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

zwelscheuren (2x), fijn (4x), grove kronen (2x), dof (3x), iets zwakke kroon, kurkrand, glans, doorkleuring minder, grauwe kleur vrucht, vruchtvorm divers, dikke trossteel,

D e « konservatieven », de « klassieken » zouden willen doen gelooven dat deze eeuw, namelijk op gebied van openbare financiën, het begin der wijsheid, en dan ook het begin van

Deze groep omvat ongetwijfeld de werkzoekenden in de zin van het IAB, maar is gezien zijn omvang nog veel uitgebreider (zoals eerder vermeld, was het aandeel werkzoekenden in

De volgende probleemstelling zal daarover beantwoord worden: 'Welke sociologen hebben grote invloed gehad op de ontwikkeling van de Nederlandse sociologie gemeten aan het aantal van

Wijkener Door gez ander id woningc zonnepa groeit he   4. Facilit Vrijwillig Waar bu belang (b coaching In de not Daarnaa Nu moet diepe te in kaart t begeleid potentie

Dit nu is in hoge mate het t::reval: vervuilin&r van de ~ceanen en de atmosfeer, en uitputting van de wereldvoorraden niet-vervangbare hulnbronnen is niet

Deze literatuur heeft wel al veel resultaten opgeleverd voor specifieke spel- len op specifieke netwerken, maar meer algemene wiskundige resultaten zijn zeker nog welkom..