• No results found

Gheraert Leeu, Dialogus Creaturarum dat is Twispraec der creaturen · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Gheraert Leeu, Dialogus Creaturarum dat is Twispraec der creaturen · dbnl"

Copied!
268
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

creaturen

Gheraert Leeu

editie Hans Rijns

bron

Gheraert Leeu, Dialogus Creaturarum dat is Twispraec der creaturen (ed. Hans Rijns). z.n., z.p.

2015

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/leeu002diag02_01/colofon.php

© 2015 dbnl

(2)

De Dialogus creaturarum moralisatus was een van de bestsellers van Gheraert Leeu.

1

Tussen 1480 en 1491 bracht hij maar liefst acht drukken uit, vijf Latijnse, twee Nederlandse vertalingen en een Franse vertaling.

2

De Nederlandse vertaling uit 1481, Dialogus Creaturarum dat is Twispraec der creaturen (voortaan de Twispraec), wordt hier gepubliceerd als diplomatische tekst. Ik heb gebruik gemaakt van de druk die berust in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag.

3

De Twispraec bestaat uit een proloog, een uitgebreide inhoudsopgave en 122 dialogen met een moraliserende strekking. Het boek wordt afgesloten met een vijfregelige colofon. Per dialoog vindt een (twist)gesprek plaats tussen twee schepselen Gods (creaturen): planeten, metalen, stenen, planten, bomen, dieren en mensen. Niet alle 122 dialogen bevatten een tweegesprek. Ook komen er enkele

1 Zie voor een uitgebreide biografie ‘Gheraert Leeu, drukker van fabels’, in: Gheraert Leeu, Dye hystorien ende fabulen van Esopus, DBNL, 2013, diplomatische editie bezorgd door Hans Rijns:http://www.dbnl.org/tekst/leeu002hyst02_01/leeu002hyst02_01_0002.php 2 Latijn: 1480, 1481, 1482 (Gouda); 1486, 1491 (Antwerpen). Nederlandse vertalingen in

1481, 1482 (Gouda). Franse vertaling 1482 (Gouda). Ina Kok, Woodcuts in Incunabula Printed in the Low Countries, vier delen, Houten, 2013., vol. I, p. 159.

3 Dialogus Creaturarum dat is Twispraec der creaturen, Gheraert Leeu, Gouda 4 april 1481;

KB Den Haag, signatuur: 170 E 26 [2]. De Twispraec is in een convoluut samengebonden

met het Boec vanden leuen der heiligher vaderen inder woestinen hoer leuen leydende, Leeu,

3 december 1480.

(3)

Van dit boek bestaat nog geen editie. Deze diplomatische transcriptie wil dit gebrek opheffen, zodat dit bijzondere en interessante boek meer bekend wordt bij een breder publiek en een handig, toegankelijk naslagwerk kan zijn voor verdere studie.

De proloog

De Twispraec opent met een proloog waarin aangegeven wordt dat de dialogen de mens op een aangename en stichtelijke wijze kennis laat maken met Gods schepping.

Isidorus van Sevilla en Augustinus worden aangehaald. Zij wijzen op de schoonheid van de schepping die ons leert ons leven te beteren en God beter te kennen en lief te hebben. Door de schepselen pratend op te voeren hoopt de auteur dat wij de boodschap al lezend of luisterend beter onthouden. Hij gebruikt daarbij fabels en, net zoals Jezus, parabelen en gelijkenissen om de waarheid te leren kennen. De auteur hoopt hiermee de gebreken van de mens uit te roeien en de deugden in hem te planten opdat eenvoudige mensen zich aangetrokken gaan voelen tot een deugdzaam leven. Hij haalt hier Thomas van Aquino aan. Ter geruststelling wordt Johannes de evangelist erbij gehaald. Hij zou gezegd hebben, toen een jongeman er aanstoot aannam dat hij met zijn leerlingen vrolijk en ontspannen zat uit te rusten, dat de boog niet altijd gespannen kon zijn om te voorkomen dat de spankracht zou verslappen. Dit geldt ook voor de mens als hij zich bij tijd en wijle niet ontspant. Ook Aristoteles en Sint Ambrosius geven aan dat men zich zo nu en dan moet ontspannen, als dit maar op een deugdzame wijze gebeurt. De proloog besluit met nogmaals te wijzen dat de lezer op een aangename manier leert een deugdzaam leven te leiden opdat men na dit leven het eeuwige leven zal verkrijgen.

De inhoudsopgave

In de inhoudsopgave, die zonder onderbreking direct na de proloog volgt, worden per dialoog de protagonisten alsmede de les, die te leren valt, aangegeven. De dialogen zijn genummerd van 1 t/m 122. Deze lessen zijn te beschouwen als promythia

4

die in de Twispraec ontbreken. Als voorbeeld volgt hier de titel van de eerste dialoog:

‘Dat I dyalogus van die son ende die maen daer wi in warden ge | leert hoe dat die houaerdige menschen dicwijl vernedert warden.’ De inhoudsopgave kan ook beschouwd worden als een resumé van de Twispraec, een handig overzicht voor een predikant die op zoek is naar een passend exempel om zijn preken onderhoudender te maken. In de Latijnse drukken komen twee inhoudsopgaven voor: de eerste bevat de namen van de protagonisten in de dialogen, de tweede inhoudsopgave geeft aan wat de les per dialoog is.

5

Omdat de Nederlandse druk uit 1481, in tegenstelling tot de Latijnse drukken, geen of weinig bronvermeldingen heeft, gaat men ervan uit dat die druk voor leken is bedoeld die wel zelf kunnen lezen, maar voor wie de Latijnse

4 De moraal of de zedenles van een fabel of exempel, in ons geval van een dialoog, die vooraf gaat aan de tekst, wordt verwoord in het promythium. Staat die uitleg aan het slot dan spreekt men van een epimythium. Hendrik van Gorp, Rita Ghesquiere en Dirk Delabastita, Lexicon van literaire termen, Groningen, 1998, p. 142.

5 http://gallica.bnf.fr/ark:/12148/bpt6k71406t/f5.image.r=.langEN

(4)

De dialogen

De hoofdtekst is als volgt ingedeeld: er zijn 12 groepen van elk 10 dialogen. Het boek wordt afgesloten met twee extra dialogen die over de mens gaan. Er zijn dus in totaal 122 dialogen. Daarnaast valt een tweede indeling te onderscheiden in zes onderdelen. De tekst volgt namelijk het verhaal van de zesdaagse schepping

7

op de voet:

1. de dialogen 1 t/m 12 behandelen de hemellichamen te beginnen met de zon en de maan, dan de planeten, de sterren, de regenboog, de elementen en eindigt met de berg en het dal;

2. 13 t/m 24 gaan over de levenloze schepping; 13 t/m 18 edelstenen, 19 t/m 24 metalen;

3. 25 t/m 36 gaan over de planten en bomen;

4. in 37 t/m 48 komen de vissen aan bod;

5. 49 t/m 84 gaan over de vogels en alles wat vliegen kan, waaronder bv. ook pluimvee en bijen;

6. 85 t/m 120 gaan over de zoogdieren. De mens rondt in dialoog 121 (de kuise man die door een onreine vrouw bedrogen wordt) en 122 (de levende mens en de dood) de 122 dialogen af.

De opbouw van de dialogen

De dialogen zijn steeds volgens een vast patroon samengesteld. Aan elke dialoog gaat een hoofdstuktitel en een houtsnede vooraf. Vaak wordt de dialoog geopend met een explicatie over één van de protagonisten, bijvoorbeeld: ‘Taxus is een dier also groot als een vossche die veel haers ende ruychs op sijn vel heeft.’ (Twispraec, dialoog 117, de aap en de taxus (das)). Deze explicaties zijn terug te vinden in middeleeuwse encyclopedieën en bestiaria, maar ook in de Bijbel.

8

Vaak vullen oude en middeleeuwse (heidense en christelijke) bronnen in dezelfde explicatie elkaar

6 Zie voor een uitgebreide bespreking van de verschillen en overeenkomsten tussen de Latijnse, Nederlandse en Franse versies: Anda Schippers, ‘Dit boeck hoort toe...’: bezitters en lezers van de ‘Dialogus creaturarum’ en de ‘Twispraec der creaturen’, in: Een drukker zoekt publiek.

Gheraert Leeu te Gouda 1477-1484, redactie: Koen Goudriaan, Paul Abels, Nico Habermehl, Bart Rosier, Delft, 1993, p. 175-179. Paul Wackers, ‘Gheraert Leeu as printer of fables and animal stories’, in: Reinardus. Yearbook of the International Reynard Society, Annuaire de la Société Internationale Renardienne, Amsterdam/Philadelphia 2007/2008 (Volume 20), p. 134-145.

7 Genesis 1, 1-28.

8 Zie voor een uitgebreide bespreking van de middeleeuwse encyclopedieën en bestiaria die

gebruikt zijn voor deze explicaties, Gert-Jan van Dijk ‘An Amalgam of Old and New: The

Dialogus creaturarum and its Place in the Aesopic Tradition’, in: Ad Litteras, Latin Studies

in Honour of J.H. Brouwers, edited by A.P. Orbán and M.G.M. van der Poel, Nijmegen,

2001, p. 314-315.

(5)

mooiste, de grootste, de sterkste, de wijste, de slimste, de nuttigste, enzovoort is.

Vaak krijgt het twistgesprek de vorm van een amusante anekdote.

De dialogen worden afgerond met een conclusie in een tweeregelig rijm,

uitgesproken door een van de twee protagonisten. Hierna volgen dan moralistische beschouwingen die Van Dijk uitgebreide epimythia noemt.

10

In deze epimythia zijn citaten terug te vinden uit de Bijbel en uitspraken van klassieke en middeleeuwse autoriteiten. Onder deze geciteerde autoriteiten bevinden zich o.a. Aristoteles, Augustinus, Bernardus van Clairvaux, paus Gregorius de Grote, Hieronymus, Seneca, Socrates en Valerius Maximus, om de meest aangehaalde auteurs maar te noemen.

Citaten komen ook uit geschiedenisboeken, legenden, anekdotes en

fabelverzamelingen.

11

De esopische fabels hebben onmiskenbaar invloed gehad op de fabels in de Twispraec zowel in de dialogen als in de epimythia. De fabels zijn weliswaar bewerkt, maar de ontlening is duidelijk.

12

In de epimythia komen vaak een positieve en een negatieve benadering van het onderwerp aan bod om de les, volgens Van Dijk, in een dialoog beter tot zijn recht te laten komen.

13

Als voorbeeld hoe een dialoog opgebouwd is, volgt hier een parafrae van de dertigste dialoog waarin de wolf en de vos een weddenschap met elkaar aangaan.

Het is een van de humoristische dialogen. De dialoog wordt in de inhoudsopgave als volgt aangekondigd: ‘dat xxx van verbena ende den wolf dat ons leert dat wij nyet voerwaer segghen en sellen dat ons onseker is.’ (In de dertigste dialoog over de verbena en de wolf wordt geleerd dat men niet iets voor waar moet aannemen als men er niet zeker van is.)

In het boek over de krachten van de kruiden staat dat iemand die een zieke bezoekt, terwijl hij het kruid verbena bij zich draagt, aan de zieke moet vragen hoe het met hem gaat.

14

Als de zieke antwoordt dat het goed met hem gaat, dat hij dan zal genezen, maar geeft hij als antwoord dat het slecht met hem gaat, dan zal hij sterven.

Een wolf beweerde dat hij met verbena een zieke kon genezen. De vos was het daar niet mee eens. De vos bezocht de zieke en vroeg hoe het met hem ging. De zieke antwoordde dat hij er slecht aan toe was. Nu wist de vos zeker dat hij op sterven lag en hij ging naar de wolf, die nog steeds geloofde dat de zieke zou genezen met behulp van verbena. Zij kregen daar ruzie over, waar veel mensen bij waren. De vos en de wolf sloten een weddenschap af. Toen de zieke na acht dagen overleed, verloor de wolf de weddenschap en zei: ‘Van onsekere dingen wedden om pande is onwijsheit ende dicwijl grote schande.’ Socrates en een andere niet nader genoemde filosoof worden er bijgehaald. Men wordt voorgehouden dat je geen weddenschappen moet afsluiten over zaken waarvan je niet zeker bent, om te voorkomen dat je bedrogen

9 Van Dijk noemt als voorbeeld Plinius de Oudere (circa 23-79 na Christus), Solinus (circa derde eeuw na Christus), de Bijbel en Hugo van Pisa († 1210). Van Dijk, a.w., p 317.

10 Van Dijk a.w., p. 317.

11 Zie voor een inleiding over fabelverzamelingen mijn artikel ‘Fabelverzamelingen’ in: Gheraert Leeu, Dye hystorien ende fabulen van Esopus, DBNL 2013, diplomatische editie bezorgd door Hans Rijns:http://www.dbnl.org/tekst/leeu002hyst02_01/leeu002hyst02_01_0007.php 12 Van Dijk a.w., p. 311-312.

13 Van Dijk, a.w., p. 312.

14 Aan de wilde verbena, een kruid, schreef men vroeger zowel geneeskrachtig als voorspellende

eigenschappen toe.

(6)

een veld dat vlak is alsof het geschoren is.

15

Haar man zegt dat het veld niet geschoren maar gemaaid is. Hierover krijgen ze grote ruzie. De man straft zijn vrouw door haar de tong af te snijden, maar zij blijft met gebaren aangeven dat het veld geschoren en niet gemaaid is. In het tweede verhaal zegt een vrouw tegen haar buren dat haar man onder de luizen zit. Hij slaat haar daarom en als zij ondanks het pak slaag dat ze krijgt, maar niet zwijgt, dompelt hij haar, in het bijzijn van de buren, onder water.

Om toch haar gelijk te halen, geeft zij met haar duimen en nagels boven water aan dat zij luizen bij haar man had gevonden en gedood. De dialoog eindigt met een uitspraak van ‘die wise man’: ‘Veel mensen zijn met zwaarden verslagen, maar niet zo veel als er door tongen verloren zijn gebleven’

De twee anekdotes over de altijd kijvende vrouwen tonen aan dat het niet altijd verstandig is om de waarheid te zeggen, zelfs als je wel iets zeker weet. Wat opvalt in deze dialoog is de vrouwonvriendelijkheid. Dit komt men ook tegen in andere dialogen, maar ook in andere werken, en is heel normaal in de middeleeuwen. In het leven en de fabels van Esopus bijvoorbeeld komen opvallend veel

vrouwonvriendelijke passages voor.

16

De epimythia sluiten vaak af met een wijze uitspraak, een spreekwoord of een gezegde. De opbouw van de dialogen is hieronder in een tabel weergegeven:

• hoofdstuktitel

• houtsnede

• explicatie over de protagonist(en)

• dialoog

• rijmspreuk

• epimythium

• rijmspreuk, spreekwoord of gezegde

De auteur(s)

De tekst is in de veertiende eeuw in Noord-Italië ontstaan. Dit baseert men o.a. op locale referenties zoals de rivier de Po en het Gardameer.

17

Er zijn enkele vroege Latijnse handschriften overgeleverd, Echelmeyer telde er zeven, geschreven eind veertiende eeuw – eerste helft vijftiende eeuw.

18

De handschriften waren aanvankelijk

15 Gedacht moet hierbij worden aan de benaming van een bewerking van laken, scheren, de door het rouwen omhoog gekomen haartjes op gelijke lengte afsnijden. MNW, s.v. ‘scheren I: 2.http://gtb.inl.nl/iWDB/search?actie=article&wdb=MNW&id=49411&lemma=scheren 16 Zie mijn transcriptie van Dye hystorien ende fabulen van Esopus, Leeu 1485:

http://www.dbnl.org/tekst/leeu002hyst02_01/

17 Lotte Hellinga, ‘Dialogus creaturarum moralisatus. Gouda: Gheraert Leeu, 31 augustus 1482’, in: Vision of a collector. The Lessing J. Rosenwald collection in the Library of Congress, Washington 1991, p. 91.

18 (1) Ambrosiaanse Codex, perkament eind 14

e

begin 15

e

eeuw, 69 bladen, 39 bladen Dialogus;

(2) Cremoneser hs., papier, bevat naast de Dialogus ook de Esopus: een uitgave in disticha

van de Anonymus Neveleti, eind 14

e

begin 15

e

eeuw; (3 en 4) twee hss. in Parijs signatuur

8507 en 8512 (Grässe in het nawoord van zijn Dialogus-editie 1880. (Johan Georg Theodor

Grässe, Die beiden ältesten Lateinischen Fabelbücher des Mittelalters, Tubingen, 1880)).

(7)

geschreven zijn door de Milanese medicus Nicolaus Pergamenus. Hij wordt genoemd in het Parijse hs. 8507.

20

De andere auteur zou volgens Pio Rajna op basis van het Cremoneser handschrift de Milanees Maynus de Mayneriis (ca. 1290-1370) kunnen zijn.

21

Gregory Kratzmann en Elizabeth Gee twijfelen aan de authenticiteit van beide auteurs.

22

De dialogen zijn nagenoeg allemaal nieuw en vindingen van de onbekende auteur.

De tekst was in Noord-Europa nauwelijks bekend. Wie de vertaler van de Twispraec was, is onbekend. Echelmeyer neemt aan dat de tekst voor 1450 in het Nederlands vertaald is. De Nederlandse vertaling, zo veronderstelt hij, hoort thuis in Gouda. De vertaling was zeker in Gouda toen de Twispraec daar gedrukt werd. Deze vertaling is in het bezit van Leeu geweest. Hij had toegang tot bestaande bibliotheken in Gouda.

De bibliotheek van de Collatiebroeders in Gouda en de Augustijnerkoorheren in Emmaus in Steyn bij Gouda komen daarvoor in aanmerking. In beide huizen woonden tertiarissen.

23

De vertaler kan gezocht worden bij de tertiarissen die een Contemptus

Het eerste hs. is niet volledig, eind 14

e

begin 15

e

eeuw; het tweede hs. is wel volledig overgeleverd. (5) Codex in Vaticaanse bibliotheek, klein formaat perkament, zorgvuldige tekst, breekt af op pag. 55 met het 52

ste

hoofdstuk, ontstaan vóór Parijse codex signatuur 8507 (dus voor eind eind 14

e

begin 15

e

eeuw). (6) Papier hs. in Turijn, Nationale bibliotheek.

De tekst gaat tot het 118

e

hoofdstuk, de rest ontbreekt. (7) Toledaanse codex, fragmentarisch overgeleverde hs, papier. De zeven hss. stammen onderling niet van elkaar af. Wel zijn bij de hss. uit Turijn en Toledo enige verbanden aan te wijzen. Beide zijn in Noord-Italiaans klooster geschreven volgens Rajna. Het Toledaanse hs. zou dan een afschrift van het Turijnse hs. zijn. Heinz Echelmeyer, Der ‘Dialogus Creaturarum’ und seine Bedeutung für die mittelniederdeutsche Literatur, Münster, 1956. (niet gepubliceerd), p. 13-15. Met dank aan Paul Wackers die zijn exemplaar ter beschikking stelde.

19 Schippers, a.w., p. 163.

20 Dialogus creaturarum; Contemptus sublimitatis; Destructorium vitiorum, Parijs, Bibliothèque Nationale, ms. 8512: Prologus in libro qui dicitur Pergaminus en Expliciunt fabulae magistri Nicole qui dicebatur Pergaminus, qui fuit homo valde expertus in curiis magnatum. Lotte Hellinga, 1991, a.w., p. 91 en p. 94, voetnoten 1 en 2.

21 Volgens Pio Rajna (Pio Rajna, ‘Intorno al cosiddetto Dialogus creaturarum ed al suo autore’, in: Giornale storico della letteratura italiana 10 (1887), p.75-113) is de Contemptus (= de latere Dialogus creaturarum moralizatus) het werk van een leek en wel de arts Magnus de Magneris (Maynus de Mayneriis of Maynus Mediolanesis, ca. 1290-1370) uit Milaan. Hoewel op grond van enkele dialogen, die gericht zijn op monniken, men kan aantonen dat de Contemptus geschreven is door en voor een monnik, meent Rajna dat dit boek voor een breder publiek geschreven dan alleen voor een kloostergemeenschap. Weliswaar is dit boek in een diep religieuze geest geschreven, toch lijkt het boek bedoeld voor leken. De samensteller kent de wereld goed. Grote en kleine vorsten komen aan bod, zij worden vermaand en berispt op grond van eigen ervaring. Echelmeyer, a.w. p. 113-115. The Incunabula Short Title Catalogue nr.: id00159550.

22 ‘The identity of the Dialogus author cannot be established with any certainty, although Pio Rajna makes an interesting claim for the Milanese physician scholar Mayno de Mayneri.’

Gregory C. Kratzmann en Elizabeth. Gee, The Dialoges of Creatures Moralysed. A Critical Edition, Leiden/New York/Kopenhagen/Keulen, 1988, p. 10. Schippers, a.w., p. 163 en p.

180, voetnoot 1. Van Dijk, a.w., p. 309 voetnoot 9.

23 Kloosterlingen behorende tot kloostergemeenschappen die zich ontwikkeld hebben uit de

zg. Derde Orde. Onder de Derde Orde worden verstaan: religieuze groeperingen die geen

kloostergelofte afleggen en door werk in hun levensonderhoud voorzien, maar zich geestelijk

wel met een bepaalde orde verbonden voelen.

(8)

De houtsneden

Het succes was waarschijnlijk mede het gevolg van de 122 houtsneden (waarvan vier herhalingen

26

) die al bij de eerste (Latijnse) druk in 1480 waren gevoegd. Met het grote drukkersmerk van Leeu op q8r bevat de Twispreaec 123 houtsneden. Ze zijn toegeschreven aan een Goudse vakman. De houtsneden zijn speciaal voor de Latijnse druk van 1480 gesneden. Het is niet bekend of deze houtsneden origineel zijn of dat de houtsnijder kopieën maakte van afbeeldingen uit een geïllustreerd handschrift.

27

De eerste twee illustraties, een sierrand bestaande uit takken en bloemen en een initiaal van 12 regels hoog zonder zichtbare representant, met penwerk op b1r (begin van de dialogen), zijn volgens Echelmeyer ontleend aan de Fasciculus temporum uitgeven door Johan Veldener in 1480.

28

Ook het drukkersmerk van Leeu wijst op ontlening aan houtsnijwerk van Veldener uit Utrecht. De houtsnijder bij Leeu zou een leerling kunnen zijn van Veldener, maar Ina Kok is daar niet zo zeker van en wijst o.a. op de stijlverschillen tussen de beide initialen. Hooguit heeft de Goudse houtsnijder zich door Veldener laten inspireren.

29

De houtsnijder maakte per dialoog een houtsnede. Zij worden in het algemeen door de onderzoekers gewaardeerd en als origineel omschreven. Ook worden zij sierlijk en levendig genoemd en geven zij goed het onderwerp weer.

30

Maar in vergelijking met contemporaine houtsneden (zie bijvoorbeeld de houtsneden in Esopus van Heinrich Steinhöwel 1476/77 en Leeu 1485

31

) zijn de afbeeldingen eenvoudig en onbeholpen. Het perspectief klopt vaak niet (zie bijvoorbeeld dialoog 15 ‘de saffier en de goudsmid’). Alle dieren zijn en profiel getekend, met uitzondering van de leeuw, de adelaar, de aap en de uil. De afgebeelde mensen zijn in halfprofiel

24 Echelmeyer, a.w., p. 122-128. Schippers, a.w., p. 165-166.

25 Wackers, a.w., p. 137.

26 9

e

dialoog: vuur en water (c1v) en 10

e

dialoog: water en vuur (c2v) (een set van twee houtsneden die als eerste vuur en dan water afbeeldt, en bij de 10

e

dialoog eerst de afbeelding met water en dan met vuur.); 19

e

dialoog: goud en lood (d3v) en 20

ste

dialoog: goud en zilver (d4v) en 21

ste

dialoog: zilver en ijzer (d5r); 96

ste

dialoog: van de akkerman en de ossen (n1v) en 112

ste

dialoog: van de ezel en de ossen (p2r). In Dialogus Creaturarum moralisatus, Gouda 1480 staat bij 112ste dialoog: de ezel en de ossen een aparte houtsnede, niet in de Twispraec, Gouda 1481.http://gallica.bnf.fr/ark:/12148/bpt6k71406t/f160.image.r=.langEN (geraadpleegd is de Latijnse druk uit 1481). Echelmeyer, a.w., p. 18. Kok, a.w., vol. I, p.

159-160 en vol. II, p. 393-421.

27 Kok, a.w., vol. I, p. 159-160.

28 Een kroniek van de geschiedenis van de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden vanaf de schepping tot 1474, geschreven door de kartuizer monnik Werner Rolewinck (ca. 1425-1502) en uitgebracht in Keulen in 1474, vertaald en uitgegeven in 1480 in het Nederlands door Johan Velderner.

http://www.kb.nl/en/themes/book-history/more-special-books/fasciculus-temporum.

29 Echelmeyer, a.w. p. 19-20. Kok, a.w., vol. I, p. 157-158.

30 Echelmeyer, a.w., p. 18-19. Wackers a.w., p. 137.

31 Heinrich Steinhöwel, Aesopus: Vita et Fabulae, Johann Zainer, Ulm,

1476:http://daten.digitale-sammlungen.de/~db/0002/bsb00024825/images/index.html?id=00024825&fip=qrseayaxdsydensdasfsdrewqxdsydeayaw&no=9&seite=93 en mijn transcriptie van Dye hystorien ende fabulen van Esopus, Leeu 1485:

http://www.dbnl.org/tekst/leeu002hyst02_01/

(9)

leeuw zijn kop naar de kijker heeft gedraaid en de adelaar en face wordt afgebeeld.

32

De aap heeft een bijzondere betrekking met de mens, vandaar de weergave in halfprofiel. De manier waarop de uil werd gesneden was waarschijnlijk de enige manier waarop de houtsnijder hem kon afbeelden. De contourvoorstellingen volgen de traditie van de blokdrukken. Het was de bedoeling dat de houtsneden later ingekleurd zouden worden. Het snijden van afbeeldingen met alleen lijnen (contouren) is het vooral bekend van de houtsnijders in Utrecht en de eerste Goudse houtsnijders.

33

In de door mij geraadpleegde Twispraec van 1481 zijn de eerste houtsneden in de eerste vier katernen tot en met folium d8v ingekleurd (25 houtsneden). Vanaf q3r zijn de drie laatste houtsneden weer ingekleurd. De niet ingekleurde houtsneden zien er in vergelijking met de wel ingekleurde houtsneden leeg uit.

Leeu gebruikte voor zijn acht drukken steeds dezelfde houtsneden. Ook Christaen Snellaert, Peter van Os en Hendrik Eckert namen, op enkele uitzonderingen na, de hele serie houtsneden op in hun edities.

34

Beschrijving van de bron

35

32 De arend wordt slechts een maal en face afgebeeld (i1v).

33 Echelmeyer a.w. p. 18-20.

34 Christaen Snellaert, Dialogus creaturarum moralisatus (Ned.), Delft 1488; Peter van Os Dialogus creaturarum moralisatus (Ned.), Zwolle 1499 en Hendrik Eckert Dialogus creaturarum moralisatus (Ned.), Antwerpen 1500. Kok, a.w., vol. I, p. 158-159.

35 Het boek werd op 19 maart 2015 ingezien.

(10)

250 pagina's, katernen a6, b8-q8. Maximaal 37 regels. Type 2

D

108 G.

36

123 houtsneden (waarvan 4 herhalingen).

De Twispraec is samengebonden met het Boec vanden leuen der heiligher vaderen inder woestinen hoer leuen leydende, Leeu, Gouda, 3 december 1480 (voortaan Boec vanden leuen der heiligher vaderen). De beide boeken zijn gevat in een

vijftiende-eeuwse band, donkerbruin leer over houten platten; op de rug zijn drie ovale, witte stickers aangebracht waarop de signatuur staat gedrukt ([170] [E] [26]);

onder de bovenste sticker zit een groene, rechthoekige sticker met het getal 88; er zijn resten van twee sloten. De band heeft een nieuwe rug, zodat niet met zekerheid kan worden vastgesteld of de Twispraec al in de vijftiende eeuw samengebonden was met het Boec vanden leuen der heiligher vaderen. Bij aankoop door de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag in 1867 vormden beide boeken al wel een convoluut. Er is bij de aankoop geen restauratierapport gemaakt.

37

Voor en achter

36 Wytze and Lotte Hellinga: The Fifteenth-Century Printing Types of the Low Countries.

Amsterdam 1966, 2 delen, vol. II, p. 416-417.

37 Bij de beschrijving van de bron werd gebruik gemaakt van de beschrijving door Anda

Schippers, a.w., p. 169-170.

(11)

aangebracht. Op de versozijde van het schutblad voorin is een ouder perkamenten folium gelijmd, dat blijkens de bezittersaantekeningen een oorspronkelijk schutblad is van een van beide boeken. Het gebruikte lettertype en de sierrand op de eerste bladzijde van de beide boeken zijn identiek.

In een veilingcatalogus van Frans Koerten uit 1668 worden beide boeken nog apart aangeboden onder de nummers 251 (Dialogus Creaturarum, Duyts. Gouda, 1481) en 263 (Het leven der heylige Vaderen in de woestijne, door Ieronymus, waerby achter aen gevoeght is, een continuatie met de handt geschreven. Gouda, 1480.).

38

Als dit dezelfde boeken zijn, wat volgens mij in hoge mate aannemelijk is, dan kan worden vastgesteld dat de beide boeken in 1668 nog niet samengebonden waren.

Boec vanden leuen der heiligher vaderen

In dit boek wordt in vijf boeken door Hiëronymus het leven van de woestijnvaders beschreven. Elk boek wordt voorafgegaan door een proloog en een inhoudsopgave en bevat een aantal hoofdstukken, variërend van 19 hoofdstukken in boek 4 tot 79 in boek 2. Ook de lengte van de hoofdstukken is zeer wisselend. Het boek telt 398 pagina’s, twee kolommen per bladzijde.

39

Er komen geen afbeeldingen in voor, wel een ingekleurde initiaal van 9 regels hoog en een niet ingekleurde sierrand van takken en bladeren op a2r, en het kleine drukkersmerk van Gheraert Leeu op 95r. Het boek is digitaal te raadplegen.

40

Deze beschrijving beperkt zich verder tot de Twispraec.

Dialogus Creaturarum dat is Twispraec der creaturen

[incipit] a1v: Hier begint dat prologus dat is voerspraec int boec dat gehieten | is dyalogus creaturarum dat is twispraec der creaturen datmen na den |geesteliken sin in vroliker ende stichtiger manieren appliceren mach | tot allen materien daer die mensch in gheleert mach warden.

[explicit] q8r: Hier is voleyndet bider gracien goods een boec ghehieten dy | alogus creaturarum Dat vol is van ghenoechlike fabulen Die | oeck profitelic sijn tot leringhe der menschen Ende is volmaeckt | ter goude in hollant bi mi gheraert leeu prenter ter goude opten | vierden dach van april Int iaer MCCCClxxxi.

Inhoud: a1r: blanco pagina (een titelpagina ontbreekt); a1v-a2v3: proloog;

a2v4-a6v: genummerde inhoudsopgave; b1r-q8r2: 122 dialogen; q8r3: het drukkersmerk met daaronder het colofon; q8v: blanco pagina.

38 Bert van Selm, ‘The auction cataloque of Frans Koerten's books (1668)’, in: Theatrum orbis librorum. Liber Amicorum presented to Nico Israel on the occasion of his seventieth birthday, edited by Ton Croiset van Uchelen, Koert van der Horst and Günter Schilder, Utrecht, 1989, p. 477-491. Aan zijn artikel heeft Van Selm op pagina 484 een kopie van twee pagina's toegevoegd uit de catalogus van 1668, waarop de twee boeken worden vermeld.

39 a7 (boek begint op a2r), b8-i8, k6, l8-m8, n6, nn8-z8, ұ6, 96; j, u, w ontbreken, na n6 volgt nn1-8 = totaal 1 katern met 14 pagina’s, 21 katernen met 16 pagina’s en 4 katernen met 12 pagina’s, laatste twee pagina's zijn blanco.

40 https://archive.org/stream/ned-kbn-all-00001917-001#page/n0/mode/2up

(12)

van een katern zijn op de rectozijden voorzien van in romeinse cijfers genummerde katernsignaturen; katern a heeft 3 signaturen. Elk hoofdstuk begint op enkele uitzonderingen na met een initiaal van 3 regels hoog. De initialen evenals de paragraaftekens zijn afwisselend in blauw en rood gerubriceerd. Gewone hoofdletters zijn met rode inkt voorzien van een verticale streep. De titels van de dialogen en soms de namen van auteurs uit de oudheid en middeleeuwen zijn met rode inkt onderstreept. De grote initiaal van de eerste dialoog is met de hand ingekleurd. De Twispraec bevat 123 houtsneden en deze zijn van dialoog 1-25 en van dialoog 120-122 met de hand ingekleurd.

Gebruiks- en Bezitterssporen

Op het perkamenten dekblad voorin, linksboven, potlood: 170 | E26 | streep met daaronder 2-2 | 1) CA 937 | 2) CA 565 |

Op het tweede (oudere) schutblad voor in het convoluut staat op de rectozijde een ronde, paarse stempelafdruk: ‘

KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK

’; de letters staan rond een wapen waarop een klauwende leeuw is afgebeeld; op het wapen staat een kroon.

Op de versozijde van ditzelfde blad staan bovenaan aantekeningen in inkt geschreven: Ex auctione Enschedeane Harlemi habite in Dec | 1867, n

o

788. fl. 176,

| Het eerste werk is dubbel met n

o

416 van | de catalogus van 1856 |

42

. Het betreft hier aantekeningen van een negentiende-eeuwse KB-medewerker.

43

Met potlood zijn cijfers aangebracht: 61

0

en 1-2, het eerste getal 61

0

is doorgestreept. De signatuur staat in potlood nogmaals aangegeven: 170 | E. 26. Daaronder staat in inkt de oude bezittersaantekening: Dit boeck hoert toe den susteren van den | xi dusent machden binnen amstelredam | ende is ghecomen van dieue aelberte | petmoey die

44

ghestoruen is int | iaer ons heren dusent vijfhondert | ende xxx. daechs na sente ians onthou

45

| dinghes dach. De eerste vier woorden zijn van een andere (oudere) hand en het vervolg van deze bezittersaantekening is geschreven over weggekrabde tekst.

Onder de tekst staat een tweede, ronde stempelafdruk met daarin de tekst ‘

KONINKL

.

|

BIBLIOTHEEK

|

TE

S HAGE

’; ‘

BIBLIOTHEEK

’ is slecht leesbaar.

41 a6, b8-q8; j ontbreekt = 1 katern met 12 pagina's, 10 katernen met 16 pagina's.

42 Het convoluut werd ter verkoop aangeboden op een veiling op 9 december 1867 in ‘La mainson-Enschedé’ in Haarlem. De beschrijving van het convoluut is terug te vinden onder nr. 788 in Catalogue de la bibliothèque (Manuscrits/ Ouvrages xylographiques/ Incunables/

Ouvrages d'estampes/ Livres curieux et rares) formée pendant de 18e siècle par messieurs Izaak, Johannes et le D

r

Johannes Enschedé, Imprimeurs-Libraires à Haarlem. [...] sous la direction de Frederik Muller en Martinus Nijhof Librairis à Amsterdan et à la Haye, Amsterdam/Den Haag, 1876, p. 95. In de prijsopgave, een apart boekje, wordt voor nr. 788 fl. 160,00 gevraagd: Notice des prix de la Bibliothèque [etc.], Amsterdam, la Haye 1867, p.

9.

43 Met dank aan Ad Leerintveld, conservator namiddeleeuwse handschriften bij de afdeling bijzondere collecties van de KB in Den Haag, die mij hielp bij de transcriptie van deze gebruikssporen.

44 Voor die staat een doorgehaald woord, een verschrijving van die.

45 Slecht leesbaar. Wellicht staat er ‘sente ians onthouedinghes’ (Sint Jans Onthoofding). De

herdenking van Sint Jans onthoofding is op 29 augustus. Als dit klopt, is zij gestorven op 30

augustus 1530.

(13)

het colofon ‘op sinte Barbaren auont’.

Op q8r van de Twispraec staat onder het grote drukkersmerk van Gheraert Leeu dezelfde ronde stempelafdruk als op het tweede schutblad, verso. De afdruk is hier goed leesbaar.

Op het onbedrukte q8v staan aantekeningen in inkt, geschreven door o.a. Frans Koerten (zijn achternaam wordt verschillend geschreven: Koerten, Coerten of Courten). Linksboven staat het jaartal 1480, het jaar waarin het Boec vanden leuen der heiligher vaderen werd uitgegeven. Daaronder het getal 178, een horizontale streep en het getal 1658. Het betreft hier een optelling van jaren. Na 178 jaar is het boek in het bezit gekomen van Frans Koerten. Dan volgt een wens van zijn hand:

Wie sal niet beschamt / zijn siende dit boeck op / huiden noch soo schoon / die geen sorge dragen / voor har Rara juweelen / en soo laten omslingren / beplecken bemorsen / en schuren verheugede / mij dat jck dit soo vondt / het welck mij dit duer deede / koopen en tot mijn leeuens ent / hoop te bewaren doet oock soo / die het sou moogen krijgen / Vit liefde van de out / heidt bij mij Frans Coerten.

46

Onder deze wens staat weer een optelling: 1658, daaronder 205, onder dit getal een horizontale streep en het getal 1863. Na 205 jaar is het boek in de collectie van Johan Enschedé te Haarlem terechtgekomen, getuige de tekst die aansluit op het getal 1863: berustende in de Biblioth van Ens(chede) te Haarlem.// Tot dus ver is deze wensch van Frans Coerten / vervuld gebleven. Moge het dus ook verder zijn! Onder het tekstje staat een onleesbaar, onderstreept woord, waarschijnlijk een paraaf. Naast de wens staat ter hoogte van de tweede regel een fragment van dezelfde hand: Waer is mijns ghelijck / dat darf jck beroeuen.

Referenties

HC 6135; GW 422277; CA 565; ILC 708; IDL 1508; ISTC id00159550; houtsneden:

Kok 2013: vol. I, p. 154-161; vol. II, p. 393-421, eerste keer afgedrukt in Dialogus creaturarum moralisatus, Gheraert Leeu, Gouda 1480; watermerken: WILC (Leeu 4 april 1481).

47

46 Met dank aan Noor Versélewel de Witt Hamer, die de voor mij slecht leesbare tekst heeft getranscribeerd.

47 HC = Hain & Copinger: Ludovicus Hain, Repertorium bibliographicum, in quo libri omnes ab arte typographica inventa usque ad annum MD. (...), opera Ludovici Hain. Stuttgart, 1827. Twee delen, in vier boeken. [1,2]; W.A. Copinger, Supplement to Hain's Repertorium Bibliographicum or Collections towards a new edition of that work, with addenda and index by Konrad Burger, London: 1895-1902, 2 delen in 3 boeken, [1,1].

GW = Gesamtkatalog der Wiegendrucke, hrsg. von der Deutschen Staatsbibliothek zu Berlin, Stuttgart (etc.): Hiersemann (etc.), 1978 - in ontwikkeling.

http://www.gesamtkatalogderwiegendrucke.de/docs/M22277.htm

CA = M.F.A.G. Campbell, Annales de la typographie Néerlandaise au XVe siècle, Den Haag, 1874.

ILC = C. van Thienen en J. Goldfinch, Incunabula printed in the Low Countries, Nieuwkoop, 1999.

IDL = Gerard van Thienen, Incunabula in Dutch Libraries. A Census of Fifteenth-Century books in Dutch Public Collections. 2 dln., vol. I: ‘cataloque’, Nieuwkoop, 1983.

ISTC = The Incunabula Short Title

Catalogue.http://istc.bl.uk/search/search.html?operation=record&rsid=191084&q=0

(14)

De tekst van Dialogus Creaturarum dat is Twispraec der creaturen is diplomatisch getranscribeerd. Dit betekent dat de tekst integraal uit de incunabel is overgenomen, inclusief fouten en inconsequenties. In voetnoten worden deze fouten en

inconsequenties toegelicht. De afkortingen zijn opgelost en cursief weergegeven.

Aan het begin van elk hoofdstuk is ruimte opengelaten voor het aanbrengen van met afwisselend blauwe en rode inkt ingetekende initialen. Deze initialen worden in deze transcriptie vet weergegeven. Het aantal vet gedrukte letters volgend op de initiaal geeft de regelhoogte van de initiaal aan. In bijna alle gevallen zijn de representanten zichtbaar. Het al dan niet zichtbaar zijn van een representant wordt met een voetnoot aangegeven. In de tekst zijn ruimtes uitgespaard. In deze witplaatsen zijn later door een rubricator afwisselend met blauwe en rode inkt paragraaftekens aangebracht. De paragraaftekens zijn in deze editie aangeven met: ¶. Soms worden die witplaatsen niet ingevuld met een paragraafteken, dit wordt in de tekst weergegeven met drie spaties. De interpunctie is zoals aangetroffen in de bron weergegeven. Vaak staan de punten aan het eind van een zin tussen spaties of juist geen spaties geplaatst. Dit is niet overgenomen omdat deze punten geen invloed hebben op het juiste begrip van de tekst. De letters u, v, ij, i en j zijn weergegeven zoals zij in de bron voorkomen.

De kapitalen I en J hebben slechts één letter, namelijk de kapitaal I. Dit geldt ook voor de kapitalen V en U die door de kapitaal V worden weergegeven. De lange of stok-s is weergegeven als een s. Alle drukfouten zijn zondermeer overgenomen. In voetnoten worden verbeteringen voorgesteld. Aaneenschrijvingen zijn steeds weergeven. Bij twijfel over kennelijke drukfouten werd het Middelnederlands Woordenboek (MNW) geraadpleegd: (http://gtb.inl.nl/?owner=WNT). Indien het woord of zijn variant(en) niet in het MNW voorkwam, wordt dit in een voetnoot verantwoord. Het boek is voorzien van katernsignaturen. De katernsignaturen zijn overgenomen. In deze editie is aangegeven naar welk foliumnummer van een katern verwezen wordt en of het om de rectozijde of versozijde gaat. Er komen geen custodes in de tekst voor. Soms ontbreken de afbreektekens in de bron. De regeleinden worden met een verticale streep ( | ) aangegeven. Per pagina is per vijf regels een

regelnummering aangebracht. De nummering van de dialogen 1 t/m 122 is overgenomen uit de druk. Alle 123 houtsneden zijn opgenomen in deze digitale transcriptie. De houtsneden zijn door medewerkers van de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag gescand en ter beschikking gesteld.

Hans Rijns, Leiden, maart 2015

Inhoudsopgave

[a1v]

Proloog

[a2v-a6v]

Inhoudsopgave

[b1r]

1. de zon en de maan

Kok 2013 = Ina Kok, Woodcuts in Incunabula Printed in the Low Countries, vier delen, Houten, 2013.

WILC = Watermarks in Incunabula printed in the Low Countries (WILC)

http://watermark.kb.nl/search/list(Leeu 1481, 4 Apr).

(15)

[b4v]

4. de avond- en morgenster

[b5v]

5. de regenboog en het sterrenbeeld kreeft [b6v]

6. de hemel en de aarde

[b7v]

7. de lucht en de wind

[b8v]

8. de oever en de zee

[c1v]

9. het vuur en het water

[c2v]

1

10. het water en het vuur

[c3r]

11. de rivier en de zee

[c4r]

12. de berg en het dal

[c5r]

13. kostelijke gesteenten

[c5v]

14. de smaragd en de ring

[c6v]

15. de saffier en de goudsmid

[c7r]

16. de topaas de kostelijke steen

[d2r]

17. de robijn en de spiegel

[d3r]

18. de agaat en de hoornslang

[d3v]

19. het goud en het lood

[d4r]

2

20. het goud en het zilver

[d5r]

3

21. het zilver en het ijzer

[d6r]

22. het tin en het koper

[d6v]

23. het slot en de sleutel

[d7v]

24. de ketel en de ketelhaak

[d8v]

25. de rozemarijn en de akker

[e1v]

26. de wijnruit en giftige dieren

[e2v]

27. de ysoop en Mercurius

[e3v]

28. de averuit (citroenkruid) en de haas

[e4r]

29. de weegbree en de aap

[e5r]

30. de verbena en de wolf

[e6r]

31. de mandragora en venus

[e7r]

32. de rozenboom en het veldhoen

[e7v]

33. de doornboom en de wilde geit

1 1

e

herhaling + omkering, zie: 9. het vuur en het water [c1v]

2 2

e

herhaling: twee staafjes metaal: 20. het goud en het zilver.

3 3

e

herhaling: twee staafjes metaal: 21. het zilver en het ijzer.

(16)

[f2v]

36. twee bomen

[f3v]

37. de dolfijn (meerswijn) en de aal

[f4v]

38. de zeemeermin en de onkuise jongeman

[f5r]

39. de zeehond

[f6r]

40. vijf snoeken en de visser

[f6v]

41. de snoek en de koningsslang (basiliscus)

[f7v]

42. de steur die naar de zee ging

[f8v]

43. de prick (rivierlamprei) en de krokodil [g1v]

44. de snoek en de trincha

[g2r]

45. de vis regina en de serpent ydrus (hydrus)

[g3r]

46. de karper en de trimalus

[g4r]

47. de kikker en de kreeft

[g5r]

48. de visser en het visje

[g6r]

49. de arend met zijn vogels en de leeuw met anderebeesten en dieren

[g7r]

50. de arend die alle vogels daagde

[g8r]

51. de valk en de wouw

[g8v]

52. de kraanvogel die naar de zon vliegen wou

[h1r]

53. de vogel sterla die de haas had gevangen

[h1v]

54. de struisvogel en de chirurg

[h3r]

55. de valk en de haen

[h4r]

56. de astur en de vogel caridius

[h5r]

57. de osmerillus en de sperwer

[h6r]

58. de carflanchus die zijn leven wilde verbeteren

[h6v]

59. de hoppe en de papegaai

[h7v]

60. de hen en de duif

[h8v]

61. de haan en de kapoen

[i1v]

62. de fazant en de pauw

[i2v]

63. de raaf en de snep

(17)

[i5r]

66. de nachtegaal en de raaf

[i5v]

67. de ooievaar en de zwaluw

[i6v]

68. de pigaerdus en de alietus

[i7v]

69. de onocrotalus (pelikaan) en de ezel [i8v]

70. de zwaan en de raaf

[k1v]

71. de veldhoen en de huishen

[k2v]

72. de kwartel en de leeuwerik

[k3r]

73. de yson

[k4r]

74. het duikertje

[k5r]

75. de distelvink in het kooitje

[k5v]

76. de ooievaar en de apotheker

[k6r]

77. de pelikaan

[k7r]

78. de tortelduif

[k8r]

79. de patrijs

[liv]

80. de ekster en de andere vogels

[l2r]

81. de wouw die de jongen van de veldhoen at

[l3v]

82. de ransuil die wilde heersen over de anderen vogels

[l4v]

83. de landvogels en de watervogels

[l5v]

84. de boer en de bijen

[l6r]

85. de leeuw die tegen de arend vocht

[l7v]

86. de leeuw die twee jongen elk een vrouw gaf

[l8v]

87. de griffioen

[m2r]

88. de luipaard en de eenhoorn die met de draak vochten

[m3r]

89. de olifant die zijn knieën niet buigde [m4r]

90. de sater die een vrouw nam

[m5v]

91. de dromedaris en zijn loopvermogen [m6r]

92. de leeuw die een klooster bouwde

[m7r]

93. de onocentaurus die een paleis

bouwde

(18)

[m8v]

95. de orix, het dier dat nooit ziek wordt [n1v]

96. de boer en de twee onwillige ossen

[n2r]

97. de aap die boeken schreef

[n2v]

98. de giraffe (cameleopardus) en Christus

[n4r]

99. de laurus (een vogel)

[n4v]

100. de leeuw die een jager was

[n5v]

101. het geit-hert (tragelafus) als bouwmeester

[n6v]

102. de buffel, de schoenmaker

[n7v]

103. de jonge os, de kok

[n8v]

104. de bok die een groot goochelaar was [o1v]

105. de haas, dokter in de rechten

[o3r]

106. de hond en de wolven

[o3v]

107. de wolf en de ezel

[o4v]

108. de beer en de wolf

[o6r]

109. de wilde geit en de wolf

[o7v]

110. het eekhoorntje en de squillatus

[o9v]

111. het paard en de beer

[p2r]

112. de os en de ezel

[p3r]

113. de bok en de (gesneden) ram

[p4r]

114. de panter en het varken

[p4v]

115. de veldezel en het wilde varken

[p6r]

116. de salamander en de slang ydrus

[p7r]

117. de aap en de taxus

[p8v]

118. de muis en de kat

[q1v]

119. vijf lammeren en de wolf

[q2v]

120. de vergadering van veel beesten

4

[q4r]

121. de kuise man die door een onreine vrouw bedrogen wordt

[q5r]

122. de levende mens en de dood

4 De basiliscus (koningsslang) daagt een schildpad en een egel uit voor een gevecht.

(19)

[Dialogus Creaturarum dat is Twispraec der creaturen]

[Proloog]

Hier begint dat prologus dat is voerspraec int boec dat gehieten | is dyalogus creaturarum dat is twispraec der creaturen datmen na den

|geesteliken sin in vroliker ende stichtiger manieren appliceren mach

| tot allen materien daer die mensch in gheleert mach warden. |

[5] Als die heylighe biscop ende leerre ysidorus inden boec van | dat ouerste goet seyt so vertoent ons god wt scoenheyt | der creaturen een deel van sijnre scoenheyt diemen nochtant | noch verstaen noch begripen en mach op dat die mensche biden sel | uen weghe weder keren mach tot gode in welken hi van hem ghe | [10] keert is Ende die ouermits mynne der schoonheyt der creaturen | hem vander schoenheyt godes ofghetogen heeft weder comen mach | bi der scoenheyt der creaturen totter scoenheyt sijns sceppers Wel | ken creaturen in desen boecke bescreuen wesende al en sijn si niet | sprekende ofte oec doende als men hier na van elken scriuen sal Si | [15] sijn nochtant wt haer natuerliker toeneychlicheyt als wijt wel | merken willen ons lerende om onse leuen te verbeteren Dat die | heylighe leerre Augustinus wel verstont doe hi seyde O guede | heer god almachtich alle dijn creaturen die du ghemaect hebste | roepen tot mi ende en houden niet op van roepen: . dat ic di god mi | [20] nen scepper lief hebben sal bouen al Dit heeft die meester van desen | boecke anghemerct ende heeft gheordineert ende tesamen gheset eni | ghe dyalogus dat is twispraken der creaturen ende dye gheappli- | ceert tot goeder leringhen ende ghenoechliker instructienOp dat | wi ouer mits der natuerliker toeneychlicheyt der creaturen recht | [25] of si ons daer in toesprekende waren: niet alleen geleert en sellen | warde n

1

mer oec dat verdriet des horens verdriuen sellen. ende | oec om te bet te onthouden sellen in onser memorien dat wi horen | of lesen sellen. dat sonderlanghe ghescieden mach bi fabulen ende | parabolen die in desen boecke volghen sellen. Want oec onse | [30] heer ihesus dye alre beste ende hoechste leerrar

2

in sinen sermonen ende | leringen parabolen ende gelikenissen ghehanteert ende bi ghebrocht | heeft op d at

3

hy mit parabolen ende andere gelilikenisse

4

des | ghelijcs oec die menschen brengen soude tot kennisse der waerheyt | Aldus appliceert oec die meester van desen boec mit soeter ende ge | [35] noechliker manieren menige goede leringen om die ghebreken der |

1 warde n lees: warden.

2 leerrar lees: leeraer of andere varianten (MNW s.v. leerre).

3 d at lees: dat.

4 gelilikenisse lees: gelikenisse.

(20)

menschen wtteroeden ende die doechden weder in te planten dat seer | profitelic is als die heylighe leerraer sinte thomas van aquinen | bescrijft Hier om is dit

yeghenwoordighe boec nut ende profite | lic allen predikers ende allen anderen goeden verstandighen men | [5] schen yeghen die verdrietlicheyt des herten der gheenre diet ho- | ren ofte lesen Op dat also ouermits genoechlicheyt der soeter | materien dye herten der simpelre menschen getoghen mochten | warden tot hogher dinghen in doechden te soeken ende te verstaen | Gheliker wijs als men inder heijligher vaderen collacien bescre- | [10] uen vindet dattie heylighe apostel ende euangelist sinte Iohan op | een tijt sat mit sinen discipulen in goeder recreacien vrolic wesen | de dat daer een iongelinc voerbi liept ende daer wt ghescandali- | zeert was om dat si tesamen also vrolic waren dat doe sinte Ian | hem gheboet dat hi sinen boghe die hi in sijn hant hadde inspan | [15] nen soude ende vraghede hem of hi den boghe also altoes wel | soude in ghetoghen moghen laten bliuen Daer hy op antwoer | den ende seide waert dat hi den boghe alsoe soude laten bliuen dat | hi dan verslappen soude ende verderuen. Doe seyde hem sinte | Iohan des ghelijck soude oec die moet des menschen verderuen | [20] ende ghebroken warden. waert dat hi niet in behoerliken tijden ende

| manieren mit recreacien verlichtet warden Dyt selue seyt oec | aristotiles dat des menschen leuen ghestarcket wort mit eniger | hande spelen ofte vrolicheyt wanneer dattet doechdelick ghe- | sciet Als sinte Ambrosius leert ende seyt Dat sellen wi wach- | [25] ten ende voerhoeden in alsulken genoechliken woorden ende wer | ken dat als wi dat hert wat verlichten willen dat wi ons sel- | uen niet alheel wt en storten ende also dat goede opset der doech | den niet en verliesen Dit boeck dan dat ghenoemt is als voer | screuen staet dyalogus creaturarum dat is twispraeck der crea- | [30] turen settet ende bescrijft menigherhande ghenoechlike mate- | rien dye welke ouermits scriften ende autoriteyten der heyli- | gher leraren verciert ende ghestarket sijn ende lerende die menschen | bi ghenoechlike materien bi proprieteyten ofte andere manieren

| der creaturen ende oec bi menighe schone historien ende warachtige | [35] exempelen

van der heylighen leuen hoe si hoer leuen sellen beeteren |

(21)

die sonden te scuwen ende die doechden te verkrighen Om also | te verkrighen na desen leuen dat leuen dat inder hemelscher glorien | eweliken sel dure | ¶ Hier na volget een goede merkelike tafel van | desen boec die mit goeden besceide elken dyalogus settet claerliken mit | [5] sinen getal ende oec dat bi van wat materien in dat selue getracteert wort |

[Inhoudsopgave]

Dat I dyalogus van die son ende die maen daer wi in warden ge | leert hoe dat die houaerdige menschen dicwijl vernedert warden |

Dat ij dyalogus Van saturus die planeet ende die wolken dat | ons leert hoe die houaerdighe ghepinicht wordt. |

[10] Dat iij dyalogus Van die leysterre dat ons leert dat wi nyet | lichteliken goede heren ofte prelaten versetten sellen. |

Dat iiij Van die morghen sterre ende die auont sterre dat ons | leert dat die gheen die ombehoerlike dingen van gode ofte van | den menschen bidden dat si niet verhoert en worden |

[15] Dat v van de regen boge ende dat teyken cancer genoemt dat ons leert | dat vrede cleine dinghen brenghet tot groot ende onureede grote | goeden tot niet brenghet |

Dat vi Vanden hemel ende die aerde dat ons leert die toornich | heyt te verwinnen mit wijsheyt |

[20] Dat vij van die lucht ende den wint dat ons leert onse berispers lief hebben

|

Dat viij van dat oeuer ende die see dat ons leert dattie prelaten | ende heren die bose menschen bedwingen sellen dat si geen quaet en doen |

Dat negehende van dat vuer ende dat water dat ons leert dat | wij goet gheuen sellen voer quaet |

[25] Dat x van dat water ende dat vuer dat ons leert dattie goe- | de mitten quaden gheen ghemeenscap hebben en sellen: |

Dat elfste Van die riuier ende die see dat ons leert hoe wi bit | terheyt der tribulacien verduldelick verdraghen sellen | Dat xij van berch ende dal dat ons leert hoe die knechten horen heren | [30] obedieren sellen Dat

5

xiij van costelike ghesteenten dat ons leert | die ledicheit te scuwen ende costelike doechden mit arbeiden te weruen |

Dat xiiij Van smaragde ende den rinck dat ons leert hoemen | goede menschen om hoer doechden eren sal. |

Dat xv Vanden saphier ende den goutsmit dat ons leert hoe | [35] gheestelike personen besloten sellen bliuen ende luttel wtgaen |

Dat sestiende van topasius dye costelike steen: d at

6

ons leert |

5 ‘Dat’ staat niet in de linkerkantlijn, maar sluit aan op de vorige titel.

6 d at lees: dat.

(22)

dat begheuen menschen niet weder tot der werelt sellen keren |

Dat seuentiende Van die carbunckel steen ende dat spieghel. | dat ons leert dat die mensche des viants raet niet volgen en sal |

Dat achtiende Van achates ende serastes: dat ons leert dat | [5] quaet te wederstaen ende niet te volghen |

Dat neghentiende Van gout ende loet. dat ons leert dat wi | cleyn wesen sellen in ons selfs oghen |

Dat twintichste Van goud ende siluer dat ons leert mitten he- | ren gheen kerssen te eten |

[10] Dat een ende twintichste Van siluer ende yser dat ons leert int | spreken onsen woerden waer te nemen ende garen te swighen. |

Dat xxij Van tin ende coper dat ons leert wt hat ende nijt nie | mant te bedraghen of valsch ghetuych te gheuen |

Dat xxij

7

van dat slot ende die sloetel dat ons leert vredelick myt | [15] onsen euen menschen te leuen |

Dat vier ende twintichste van den ketel ende den hoghel dat | ons leert dat wi onsen dienst tot anderen luden profijt sellen doen |

Dat xxv vanden rosmarijn ende den acker: dat ons leert dat | die ondersaten altoes een goet prelaet ofte heer kiesen sellen.. |

[20] Dat xxvi van wiruij

8

ende venijnde beesten dat ons leert hoe die | ouersten die quaden sellen corrigeren |

dat xxij

9

van ysoop ende marcurius dat ons leert dat dye bose | menschen quader sijn in ghesontheyt dan in sieckten. |

dat xxviij van aefruy ende hase dat ons leert dancbaer te we- | [25] sen den ghenen die ons goet doen |

dat xxix van die wegebrede ende sceminckel dat ons leert also wel | te soeken raet yeghen die siecten der sielen als des lichaems: |

dat xxx van verbena ende den wolf dat ons leert dat wij nyet | voerwaer segghen en sellen dat ons onseker is. |

[30] dat xxxi van mandragora ende venus dat ons leert mit onrey- | nen personen gheen ghelijck te hebben |

dat xxxij vanden roesboem ende dat velthoen dat ons leert dat | tijtlike rijckdom veel menschen te val brengt. |

dat xxxiij vanden doernen boem ende die wilde gheyt dat ons | [35] leert wi goede werken hebben beghonnen dat wi daer ten eyn |

7 xxij lees: xxiij.

8 wiruij lees: wijnruij.

9 xxij lees: xxvij.

(23)

de toe in sellen volharden |

Dat xxxiiij van mirtus ende dat wijf dat ons leert dat wij der | goeder menschen ghebeden altoes weruen sellen. |

Dat vijf ende dertichste Vanden cederboem dat ons leert dat | [5] die heren ende prelaten haer ondersaten niet en sellen belasten |

Dat xxxvi Van twee bomen dat ons leert datmen gheen oer | del gheuen en sal sonder voersichticheyt |

Dat xxxvij Van dat meerswijn ende den ael dat ons leert dat | wij den schonen bedriechliken woorden ons viants niet ghe | [10] louen en sellen |

Dat xxxviij Van dye meermin ende den onreynen ionghelinc | dat ons leert van scoenheyt der formen des wijfs te wachten | om niet bedroghen te warden | Dat xxxix Van ventus marinus dat ons leert dat die ghieri- | [15] ghe mensche altoes ghebreck heeft |

Dat veertichste Van vijf ionghe snoecken ende den visscher: | dat ons leert dat ionghe luden gaerne volghen sellen den raet | der ouder ende wijser luden | Dat xli Vanden snoeck ende basiliscus dat ons leert te wach | [20] ten va nden

10

ypocrijten: |

Dat xlij van een stoer dye totter zee ghinck. dat ons leert dat | hem niemant te seer en sal verheffen |

Dat drien ende veertichste van die prick ende cocodrillus dat | ons leert dat niemant vechten en sal teghen den onbekenden. |

[25] Dat xliiij vanden snoeck ende trincha dat ons leert dat wij an | een anders qualick varen ons spieghelen sellen. |

Dat xlv van regina dye vissche ende ydrus dat serpent dat ons | leert dat wi den bosen viant ende sinen raet van ons verdriuen sellen |

Dat xlvi vanden carper ende trimallus dat ons leert dat wij | [30] ons seluen bouen ander luden niet prisen en sellen. |

Dat xlvij van die vorsche ende die creeft dat ons leert dat wij | scuwen ende vlien sellen onureede ende onghenoecht |

Dat acht ende veertichste vanden visscher ende dat viskijn. dat |

10 va nden lees: vanden.

(24)

ons leert dat die ondanckbaer mensche quaet voer goet gheeft |

dat xlix vanden aern mit sinen voghelen ende den leeu mit si- | nen beesten dat ons leert te wachten van valschen verraders. |

dat vijftichste van die aern die alle voghelen te capitel daghe- | [5] de dat ons leert niet onghehoersaem te sijn |

dat li vanden valck ende den wuwe: dat ons leert dat niemant | hem setten en sal teghen sijn stercker |

dat lij van die craen die inder sonnen vliegen woude dat ons | leert hoe die houaerdighe mensche hem verheffen wil bouen al |

[10] dat liij van die voghel sterla die den hase gheuanghen hadde. | dat ons leert hoe die ydel menschen dat loen hoerre goeder wer | ken verliesen |

dat liiij vanden struys voghel ende cyrurgijn dat ons leert dat | wij onse lichaem mit houuerdien nyet meer cieren en sellen dant | [15] god ghescheepen heeft | dat lv vanden valck ende den haen dat ons leert dat een yghe- | lick mensch hem regieren sal nae sinen staet |

dat lvi vanden voghel astur ende die vogel caridius dat ons le | ert dat veel menschen vrienden sijn in voerspoet. ende nyet in | [20] weederspoet. | dat lvij van osmarillus ende den sperwer. dat ons leert dat | wij inder noet dat minste quaet verliesen sellen. |

dat lviij van corflanchus die sijn leuen beeteren woude dat ons | leert dat veel menschen om anxt der penitencien in gheen cloes | [25] ter ghaen en willen: | dat lix van die hoppe ende die papegay. dat ons leert dat dye | vrijheyt des willen inden mensche veel goets vermach. |

dat lx van die henne ende die duue dat ons leert dat wi ons sel | len verbliden mitten vroliken menschen ende bedroeuen mit- | [30] ten bedruckten |

dat lxi vanden haen ende den capoen. dat ons leert niet al te | ghelouen dat wij horen |

dat twee ende tsestichste Vanden voghel fasianus. ende den |

(25)

paeu dat ons leert datmen gheen hoghen staet mit kiuen ende | vechten weruen en sal |

Dat lxiij van den rauen ende snip dat ons leert dat wi die be- | druckte menschen niet belasten noch bespotten en sellen. |

[5] Dat lxiiij Van die ransuyl ende den lewerick dat ons leert niet | te belouen dat wij niet doen en willen |

Dat lxv van dat quickstertgen ende fasianus dat ons leert ons | eygen gebreken te merken als wi ander luden berispen willen. |

Dat lxvi van die nachtegael ende dye rauen dat ons leert dat | [10] wi niet spreken en sellen daer gheen ghehoer en is |

Dat lxvij Vanden ouweuaer ende die swaluwe dat ons leert | soe wat quaet dat wij anderen luden doen dattet op ons seluen | oeck comen sal |

Dat lxviij van die voghelen pigaerdus ende alietus dat ons | [15] leert die arme ende crancke mensche wt barmherticheyt te be- | schermen: |

Dat lxix van onocrotalus ende den ezel. dat ons leert altoes | te spreken om dat wi altoes in periculen sijn |

Dat lxx van die swan ende die rauen dat ons leert dat die bo | [20] se viant altoes arbeyt onse puerheyt mit sonden te besmetten. |

Dat lxxi Van die velthen ende die huyshen dat ons leert dat | die machtighe in haer tijt des voerspoets die armen niet ver- | drucken en sellen |

Dat twe ende tseuentichte Van die quattel ende die leeuwe- | [25] rick dat ons leert dat die cleynen hem niet ghelijcken en sellen | mitten groten dat hoer vianden sijn |

Dat lxxiij vanden voghel yson dat ons leert inder ioecht ons | tot goeder wercke te voeghen |

Dat lxxiiij van dat duyckertgen dat ons leert dat wij gaerne | [30] inden arbeyt wesen sellen |

Dat vijf ende tseuentichste Van dye dijstel vinck: dat ons |

(26)

leert dat wij den armen behoeftighen menschen oeck vanden | beesten om godes willen gheuen sellen |

Dat lxxvi vanden ouvaer ende apteker dat ons leert dat | onsuueren menschen altoes in horen stanc der sonden geren te bliuen |

[5] Dat lxxvij van die pellicaen dat ons leert altoes alleen te we- | sen inden dienste godes. |

dat lxxviij van die tortel duyf dat | ons leert reine herten onrei | ne gheselscap altoes sal pinen te scuwen. |

dat neghen ende tseuentichste van patrijse dat ons leert in ons | [10] seluen sellen gaen te sien of wij dat of dier ghelijck oeck niet en | hebben ghedaen |

dat lxxx van die aixter ende andere voghelen dat ons leert den | bedriegheliken woorden gheen gheloefs te gheuen |

dat lxxxi van die wuwe die des velthoens ionghen pleech te e- | [15] ten dat ons leert dat wij vergheuen sellen onsen euen mensche | dat hi ons misdoet | dat lxxxij van die ransuyl die heerscappe hebben woude bouen | alle andere voghelen dat ons leert dat die tijtlike macht ondu | rich is. |

[20] dat drie ende tachtichste vanden voghelen die opter aerden le | uen ende oeck inden water dat ons leert dat die ghierighe men | sche al begheert dat hi siet |

dat lxxxiij

11

vanden lantman ende dye bijen: dat ons leert dat | hi hier in deser tijt moet liden die hier nae wil verbliden. |

[25] dat lxxxv van die leeu die teghen den arn vacht. dat ons leert | in gheen pertien te staen. |

dat ses ende tachtichste van die leeu die sijn twee ionghen ellic | een wijf gaf dat ons leert. dat wi onse ouders onderdanich | wesen sellen |

[30] dat seuen ende tachtichste vanden voghel grijp den tijran. dat | ons leert dat wij ons tot anderen menschen alsoe bewijsen sel | len als wij willen dat si hem tot onswaert sellen bewijsen |

11 lxxxiij lees: lxxxiiij.

(27)

Dat lxxxviij Van leopardus ende den eenhoerne dye yeghen | den draeck vochten.

dat ons leert dat wij ons niet onder win | den en sellen voer een ander te strijden ofte oeck te kiuen |

Dat lxxxix Vanden elephant die sijn knien niet en bughet: | [5] dat ons leert dat die rechter niemant veroerdelen en sal na dat | hem die quade clappers boosliken aenbrenghen |

Dat xc Van satirus die een wijf genomen hadde. dat ons leert | dattat wijf horen man onderdanich wesen sal. |

Dat xci. Vanden dromedarius ende sinen loep. dat ons leert | [10] inden weghe der doechden ons maeteliken ende saetliken te re | gieren |

Dat xcij Van die leeu die een cloester tymmerden. dat ons le | ert dat eendrachticheyt prijselic is ende goet in allen staet des | leuens |

[15] Dat xciij Van onocentaurus die een casteel tymmerden. dat | ons leert dat wij ons seluen niet te seer ghelouen en sellen. |

Dat vier ende tneghentichste Vanden eenhoorn die dye oude | menschen versmaden. dat ons leert hoe dye ionghen menschen | den ouden reuerencij bewijsen sellen |

[20] Dat xcv Van een dier orix ghenoemt dat nymmermeer sieck | en wart dat ons leert dat god den mensche sieckheyt verleent | tot sijnre salicheyt: | Dat xcvi Vanden ackerman dat ons leert dat gode bedwon | ghen dienst niet behaechlick en is. |

[25] Dat seuen ende tneghentichste Van die sceminkel die boecken | te scriuen plachDat ons leert dat wij onse gebet mit aendacht | sellen doen |

Dat xcviij Van cameleorpardus. dat ons leert gheen wraeck | opter aerde te doen.

|

[30] Dat xcix Van laurus den scipman dat ons leert dat wij niet | haesten en sellen te vroech rijck of groet te warden |

Dat honderste Vanden leeu die een fel iagher was. | Dat ons leert dat wij

nimmermeer niet staen en sellen nae die |

(28)

dinghen die wij niet vercrighen en moghen. |

Dat C ende een Van traghelaphus die tymmermeester. dat | ons leert dat wij gheen quaet reat en sellen gheuen |

Dat C ende twe Van die buffel den scoemaker: dat ons leert | [5] dat wij bliuen sellen inden staet daer wij van gode in gheroe- | pen sijn |

Dat C ende drie Vanden ionghen os den cock. dat ons leert | soberheyt te houden in eten ende drincken |

Dat C ende vier Van eenen ionghen bock die alte groten goec | [10] kelaer was.

dat ons leert dat onmaticheit in allen dingen quaet is |

Dat C ende vijf Vanden hase doctoer inden rechten: dat ons | leert dat dye clerken naerstelick studeren sellen om konsten te | krijghen |

Dat C ende ses Vanden hont ende die woluen. dat ons leert | [15] dat een yghelick bliuen sel in sijn stede daer hi vrij ende sonder | vreese wesen mach |

Dat honderste ende seuen Vanden wolf ende den ezel. dat ons | leert dat dye bedrieghers dickwijl vallen inden strick die si op | ander luden hadden gheset | [20] Dat C ende acht Vanden beer ende den wolf dat ons leert dat | wij alle man ons nauste niet te kennen gheuen en sellen. |

Dat honderste ende neghen Van die wilde gheyt ende den wolf | dat ons leert dat die ghiericheyt niet versaet en mach warden |

Dat honderste ende tien Van dat eenkorengen ende squillatus | [25] dat ons leert dat ydelheyt des menschen gheleghen is meer in | doechden dan in coemsten | Dat C ende elf van dat paert ende den beer dat ons leert dat | veel menschen ondancbaer sijn |

Dat C ende twalef Vanden ezel ende den osse dat ons leert dat | [30] tet beeter is in dwanck bi huys te bliuen. dan achter lande in | armoede te lopen |

Dat C ende dertien Van den bock ende dat weder ofte den ram | dat ons leert dat alleen te wesen altoes niet goet en is |

Dat honderste ende veertien Van panthera ende dat verken: |

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Terecht ontstond er meer ruimte voor corporaties om een eigen huur- en investeringsbeleid te voeren, dus zelf na te denken over de vraag welke kwaliteit wense- lijk is, wat die

Deze vooringenomenheden zijn bij de meeste HRM-afdelingen niet bekend; hierdoor wordt er veelal niet aan vrouwen gedacht voor bepaalde functies 27 en hebben ze ook niet altijd

Everlasting, Everlasting life, God so loved the world, God so loved the world, God so loved the world.

Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde kennisgeving, waaronder de wijze waarop de kennisgeving

Lief Leonora daer is weynigh aen, Want vader sal ons Huw'lick niet toestaen In Vranckrijck ist so goet als hier te zijn, mijn Ouders wachten ons met smart en pijn?. Sal ick mijn

De jaarrekening en begroting zijn door het Algemeen Bestuur van het Samenwerkingsverband Midden-IJsselmonde in haar vergadering van 13 maart 2014 vastgesteld.. Wij verzoeken u

12 Maar God zeide tot Abraham: Laat het niet kwaad zijn in uw ogen, over den jongen, en over uw dienstmaagd; al wat Sara tot u zal zeggen, hoor naar haar stem; want in Izak zal

Voor het eerst sinds euthanasie op 28 mei 2002 bij wet geregeld is, dreigt een arts zich voor de rechtbank te moeten verantwoorden voor wat het parket als moord kan zien..