• No results found

ONTWERP VERORDENING OP DE YRLTWILLIGE ONDERWERPING

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "ONTWERP VERORDENING OP DE YRLTWILLIGE ONDERWERPING"

Copied!
20
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ONTWERP

VERORDENING OP DE YRLTWILLIGE ONDERWERPING

AAN HET

BURGERLIJK RECHT EN HET HANDELSRECHT

DER

EUROPEANEN

MET

TOELICHTING.

(2)
(3)

ONTWERP

VERORDENING OP DE VRIJWILLIGE ONDERWEEPING

AAN HET

BUEGEBLIJK EECHT EN HET HANDELSEECHT

DER

EUBOPEANEN

MET

TOELICHTING.

(4)
(5)

O N T W E R P

VERORDENING OP DE VRIJWILLIGE ONDERWERPING AAN HET BURGERLIJK RECHT EN HET

HANDELSRECHT DER EUROPEANEN.

W I J W I L H E L M I N A , BIJ DE GEATIE GODS, KONINGIN DER

JNEDEELANDEN, P E I N S E S VAN O E A N J E - N A S S A T J , ENZ., ENZ., ENZ.

Op de voordracht van Onzen Minister van Koloniën van den

Den Raad van State gehoord (advies van ) Gezien het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van

Overwegende, dat Wij uitvoering wenschen te geven aan het voorschrift van artikel 75, derde lid, van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië, vast- gesteld bij de wet van 2 September 1854 {Staatsblad n°. 129), zooals bedoeld artikel is gewijzigd bij de wet van 31 Decem- ber 1906 (Staatsblad n°. 346), hetwelk bepaalt, dat de be- voegdheid van Inlanders en Vreemde Oosterlingen, om zich in het algemeen of voor één bepaalde rechtshandeling vrij- willig te onderwerpen aan niet op hen toepasselijke voor- schriften van het burgerlijk recht en het Handelsrecht der Europeanen en de gevolgen dier onderwerping bij algemeene verordening worden geregeld ;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel I.

vast te stellen de volgende bepalingen, welke zullen uit- maken de

VERORDENING OP DE VRIJWILLIGE ONDERWERPING AAN HET BURGERLIJK RECHT EN HET

HANDELSRECHT DER EUROPEANEN.

Artikel 1.

Inlanders en Vreemde Oosterlingen kunnen zich vrijwillig algeheel onderwerpen aan de niet op hen toepasselijke vooi>

schriften van het burgerlijk recht en het handelsrecht der Europeanen.

Mannen met meer dan ééne vrouw gehuwd, getrouwde vrouwen, minderjarigen en onder curateele gestelden zijn daartoe niet bevoegd.

Voor de hierbedoelde onderwerping behoeft de gehuwde man de toestemming van zijne echtgenoote.

Artikel 2.

De algeheele onderwerping geschiedt door het afleggen in persoon van eene daartoe strekkende verklaring bij het hoofd van plaatselijk bestuur, binnen wiens ressort men zijne woon- plaats heeft, m tegenwoordigheid van twee meerderjarige getuigen van het mannelijk geslacht en ingezetenen van .N ederlandsch-Indië.

(6)

Indien degeen, die de verklaring aflegt, bij het hoofd van plaatselijk bestuur niet persoonlijk bekend is, moeten de op- tuigen zulks zijn.

Artikel 3.

Bij de verklaring worden door den betrokken persoon aan het hoofd van plaatselijk bestuur opgegeven:

1°. de naam of de namen, welke hij draagt, en, wanneer naamsverwisseling heeft plaats gehad, ook die, welke hij vroeger gedragen heeft;

2°. de namen en, in geval van naamsverwisseling, ook de vroegere namen zijner echtgenoote en zijner minderjarige kinderen ;

3°. de namen zijner vroegere echtgenooten, onder vermel- ding van de wijze van huwelijksontbinding ;

4°. indien hij geen voornaam of geslachtsnaam heeft, die welke hij met inachtneming van het bepaalde bij het tweede lid van artikel 9 wenscht aan te nemen, zoomede de voor- namen, welke hij verlangt, dat zijne minderjarige kinderen zullen dragen ;

5°. zijn ouderdom, benevens die van zijne echtgenoote en zijne minderjarige kinderen, een en ander desnoods bij be- nadering ;

6°. zijne woonplaats.

Artikel 4.

Het hoofd van plaatselijk bestuur verzekert zich, dat de persoon, die de verklaring aflegt, daartoe bevoegd is, en dat deze, indien hij gehuwd man is, de bij het derde lid'van artikel 1 gevorderde toestemming van zijne echtgenoote heeft

bekomen.

Artikel 5.

Het hoofd van plaatselijk bestuur maakt den persoon, die de verklaring aflegt, en, indien deze een gehuwd man is, ook diens echtgenoote in algemeenen zin op duidelijke wijze be- kend met de gevolgen der onderwerping en met de wijzi- gingen, welke zijn rechtstoestand, gelijk mede die zijner echtgenoote en zijner kinderen, daardoor ondergaan.

Wanneer daarna de persoon, die de verklaring aflegt, bij zijn voornemen tot algeheele onderwerping v o l h a r d t , ' e n , indien hij gehuwd man is, zijne echtgenoote niet o p ' b a r e toestemming terugkomt, schrijft het hoofd van plaatselijk bestuur, onder vermelding dat aan de voorschriften van bet vorige artikel en van het eerste lid van dit artikel is voldaan de m de artikelen 2 en 3 bedoelde verklaring en opgaven in' een daartoe bestemd openbaar register in, overeenkomstig een formulier vastgesteld door den Gouverneur-GeneraaL

Artikel 6.

Die verklaring en opgaven worden door het hoofd van plaatselijk bestuur zoo spoedig mogelijk bekend gemaakt op kosten van den belanghebbende.

_ De bekendmaking geschiedt in het officiëele nieuwsblad m de Nederlandsche taal, en in minstens één ander nieuws- blad, ter keuze van het hoofd van plaatselijk bestuur, in de Nederlandsche en Maleische talen, zoomede in het dorp of de wijk, waar de belanghebbende woont, op de aldaar voor openbare bekendmakingen gebruikelijke wijze, in de Ma- leische taal en in de landstaal.

Artikel 7.

Nadat de in het tweede lid van het vorige artikel bedoelde bekendmaking heeft plaats gehad, wordt daarvan door het hoofd van plaatselijk bestuur aan den voet der inschrijving, bedoeld bij artikel 5, aanteekening gehouden, en den belang- hebbende een afschrift der inschrijving en der aanteekenino- uitgereikt.

(7)

3

Artikel 8.

De algeheele onderwerping treedt in werking op den dag der aanteekening in het vorige artikel bedoeld.

Artikel 9.

De aan te nemen geslachtsnaam moet door den Gouverneur- Generaal worden goedgekeurd, en wordt van rechtswege ook die van de echtgenoote, tenzij deze reeds een geslachtsnaam voert.

De geslachtsnaam mag niet zijn een naam, die naar de Inlandsche begrippen een rang of titel aanduidt, dan wel met een rang of titel verband houdt.

Artikel 10.

Ter verkrijging van de goedkeuring, bedoeld in het eerste lid van het vorige artikel, moet bij het afleggen der ver- klaring, bedoeld in artikel 2, bij het hoofd van plaatselijk bestuur een aan den Gouverneur-Generaal gericht schrifte- lijk verzoek worden ingediend om den geslachtsnaam te mogen voeren, welken de betrokken persoon wenscht aan te nemen.

In afwachting der beschikking op dit verzoek, waarop toe- passelijk zijn de artikelen 86, 87 en 89 van het Burgerlijk Wetboek voor Nederlandsch-Indië, wordt de gekozen ge- slachtsnaam voorloopig gevoerd.

De beschikking wordt den belanghebbende uitgereikt door tusschenkomst van het hoofd van plaatselijk bestuur. Deze ambtenaar houdt van de beschikking aanteekening op den kant der verklaring, ingeschreven in het bij artikel 5 be- doelde register, en stelt een afschrift dier aanteekening op het bij artikel 7 bedoelde afschrift der inschrijving en der aanteekening.

Bij de beschikking op het verzoek wordt, bijaldien het met wordt toegestaan, door den Gouverneur-Generaal be- paald, welke geslachtsnaam zal worden gevoerd. I n dit geval wordt, onverminderd het bepaalde bij het vorige lid, de be- schikking bekend gemaakt op de wijze, voorgeschreven in het tweede lid van artikel 6.

Artikel 11.

De algeheele onderwerping is onherroepelijk.

Artikel 12.

De gehuwde man, die het voornemen heeft zich algeheel te onderwerpen, kan vóór den dag, bedoeld in artikel 8, met zijne echtgenoote huwelijksche voorwaarden maken over- eenkomstig de bepalingen van en met de gevolgen vermeld in den Y H e n Titel van het eerste Boek van het Burgerlijk Wet- boek voor Nederlandsch-Indië ; zij beginnen te werken op den dag, bedoeld in genoemd artikel 8.

Worden geene huwelij ksche voorwaarden gemaakt, dan geldt voor hen van dien dag af het bepaalde bij den Vlen Titel van het eerste Boek van dat wetboek.

Artikel 13.

De algeheele onderwerping van den man strekt zich uit tot zijne vrouw; die van den vader of van de ongehuwde moeder tot zijne of hare minderjarige kinderen.

Artikel U.

De algeheele onderwerping eener weduwe of gescheiden echtgenoote strekt zich tot de uit haar huwelijk geboren min- derjarige kinderen alleen uit indien zij over hen de voogdij uitoefent.

(8)

Artikel 15.

Inlanders en Vreemde Oosterlingen kunnen zich vrijwillig voor één bepaalde rechtshandeling onderwerpen aan de niet op hen toepasselijke voorschriften van het burgerlijk recht en het handelsrecht der Europeanen ten aanzien van zoo-

'Siiiige rechtshandeling.

Artikel 16.

De onderwerping geschiedt bij dezelfde akte, welke van de gedane handeling wordt opgemaakt, of bij eene afzonder- lijke akte.

Indien de onderwerping bij onderhandsche akte geschiedt zal deze, om in rechte te kunnen gelden, zoowel in het eene als in het andere geval, moeten voorzien zijn van de verkla- ring van eenen notaris of van eenen anderen bij ordonnantie aan te wijzen ambtenaar, waaruit blijkt dat deze den onder- teekenaar kent, dat de inhoud der akte aan laatstgenoemde duidelijk is voorgehouden en dat daarna de onderteekening in tegenwoordigheid van den notaris of anderen ambtenaar heeft plaats gehad.

Artikel 17.

De onderwerping, bij artikel 15 bedoeld, strekt zich uit tot de bepalingen van het burgerlijk recht en het handelsrecht der Europeanen, welke met de wettelijke bepalingen, die de rechtshandeling beheerschen, onmiddellijk verband houden.

Artikel II.

Dit besluit treedt in werking op denzelfden dag als de wet van 31 December 1906 (Staatsblad n°. 346), tot wijzi- ging van artikel 75 en tot intrekking van artikel 86 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch- Indië.

Onze Minister van Koloniën is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State.

, den De Minister van Koloniën,

(9)

TOELICHTING

OP HET

ONTWERP VERORDENING OP DE VRIJWILLIGE ONDERWERPING AAN HET BURGERLIJK

RECHT EN HET HANDELSRECHT DER EUROPEANEN.

Algemeene beschouwingen.

Het hier toegelichte ontwerp strekt tot uitvoering van liet voorschrift, vervat in de derde alinea van artikel 75 van het Regeer ingsreglement, volgens welke de bevoegdheid van Inlanders en Vreemde Oosterlingen om zich in het algemeen of voor één bepaalde rechtshandeling vrijwillig te onder- werpen aan niet op hen toepasselijke voorschriften van het burgerlijk recht en het Handelsrecht der Europeanen en de gevolgen dier onderwerping bij algemeene verordening zullen worden geregeld.

De vrijwillige onderwerping betreft volgens bedoeld voor- schrift uitsluitend bepalingen van het burgerlijk recht en liet Handelsrecht, welke wèl voor Europeanen doch niet voor hem, die zich onderwerpt, gelden. Zij is of algemeen en omvat dan al die bepalingen, öf zij geschiedt voor.één be- paalde rechtshandeling, in welk geval zij slechts de ten aan- zien van deze geldende en de daarmede onmiddellijk verband houdende bepalingen omvat.

Het heeft een punt van overweging uitgemaakt of men nog een derde soort van vrijwillige onderwerping zou rege- len, nl. die, waarbij men zich in het algemeen niet aan alle, maar slechts aan een bepaald aangewezen deel der zooeven bedoelde voor Europeanen geldende bepalingen zou kunnen onderwerpen. Naar aanleiding eeiier opmerking, gemaakt in het Voorloopig Verslag (blz. 15) nopens de wetsvoor dr acht, welke tot het nieuwe artikel 75 leidde, is wel is waar door eene kleine redactiewijziging van de derde alinea van ge- noemd artikel de mogelijkheid tot toelating van zoodanige onderwerping geopend (Mem. v. Antw., blz. 17), maar men heeft gemeend geene regeling in dien geest te moeten ontwer- pen, omdat daaraan geen behoefte bestaat.

Met betrekking tot de regeling van de wijze, waarop de algeheele onderwerping geschiedt en de gevolgen, welke deze voor het gezin van den onderworpene medebrengt, heeft men gebruik gemaakt van het ontwerp tot regeling van de vrij- willige onderwerping door Inlanders en Vreemde Oosterlin- gen, door de Staatscommissie bij missive dd. 17 Augustus 1898 n°. 62 aan den Minister van Koloniën ingediend, zoo- mede van de daarover uitgebrachte adviezen der Indische autoriteiten. De regeling der vrijwillige onderwerping met betrekking tot één bepaalde rechtshandeling werd in hoofd- zaak ontleend aan het bestaande recht (art. 13 Alg. Bep.).

Het praktische belang der beide in dit ontwerp genoemde soorten van vrijwillige onderwerping is geringer dan dat van de vrijwillige onderwerping in het ontwerp der Staatscom- missie of in de bestaande Algemeene bepalingen.

I n het ontwerp der Staatscommissie van 1898, hetwelk met het bestaande dualisme van recht rekening had te houden, strekte de vrijwillige onderwerping zich zoowel over het familie- en erfrecht als over het zaken- en verbintenissen- recht uit. I n de ontwerpen van een Burgerlijk Wetboek en van een Wetboek van Koophandel is dit verschil ten aan- zien van het zaken- en verbintenissenrecht grootendeels opge-

(10)

heven, en beperkt tot het familie- en erfrecht en wat daartoe behoort, zoomede tot de gebruiksrechten op het staatsdomein en de particuliere landerijen. De vrijwillige onderwerping is in dat stelsel dus voornamelijk ten aanzien van die deelen van het recht van belang.

Een ander punt, waarop de aandacht moet worden ge- vestigd, is dat de bovengenoemde deelen van het recht bij de Inlanders en de Vreemde Oosterlingen juist het meest in ver- band staan met hunne eigenaardige rechtsbehoeften, zoodat de vrijwillige onderwerping slechts door diegenen onder hen zal geschieden, die door meerdere beschaving en ontwikke- ling aan het rechtsleven in de maatschappij, waarin zij zijn geboren en opgevoed, ontgroeid zijn. Was hun aantal nog tot voor eenigen tijd zeer gering, het is van algemeene be- kendheid, dat in de laatste jaren bij de Inlanders en de Vreemde Oosterlingen een streven naar opheffing en ont- wikkeling is waar te nemen, waardoor het aantal dergenen onder deze bevolkingsgroepen, die zich niet meer thuis ge- voelen in het primitieve rechtsleven in hun kampong of desa, beduidend gestegen is.

Op deze beide punten werd bij de debatten in de Tweede Kamer over de wetsvoordracht van 1904 reeds door het toen- malige Kamerlid Mr. C. T H . VAN DEVENTER gewezen. „ W a a r de maatschappij in I n d i ë " , zoo sprak hij, „ i n een toestand ,,van ontwikkeling verkeert, waar wij elementen zien opko- ,,men, strevend naar eene ontwikkeling, die, wanneer zij ,,met verstandige hand wordt geleid, ook moet voeren tot

„opheffing van het besef van eigenwaarde, tot een verster- k i n g van bet zedelijk gevoel, daar dunkt het mij eene bui- t e n g e w o o n gelukkige gedachte, dat in een niet zeer ver- ,, wij derde toekomst personen, behoorende tot de Inlandsche

„bevolking, ook al zweren zij daarom het geloof hunner

„vaderen niet af, toch ons familie- en erfrecht zullen ver- ,,kiezen boven het h u n n e " 1).

Het karakter der vrijwillige algeheele onderwerping brengt mede, dat de onderworpene volkomen in den privaatrechte- lijken toestand van een Europeaan wordt gebracht, zoodat hij niet langer gerechtigd blijft om b.v. gebruiksrechten op het staatsdomein uit te oefenen. Een Inlander trouwens, die zoozeer van de Inlandsche maatschappij vervreemd is, dat hij de toepasselijkheid van het familie- en erfrecht der Euro- peanen vrijwillig aanvaardt, staat zoo ver van zijne land- en stamgenooten af, dat het niet denkbaar is, dat hij zich des- niettemin thuis zoude kunnen gevoelen in de eigenaardige verhoudingen, welke het Inlandsche grondbezit, zoowel het individueele, als het communale, of dat van de familie of den stam met zich medebrengt. Dergelijke Inlanders hebben zich bijna altijd reeds lang aan het desa- of stamverband onttrokken, en mochten zij nog rechten op gronden uitoefe- nen, dan geeft art, 4 van de ontworpen Conflictenverorde- ning hun een termijn, binnen welken zij die rechten aan anderen hebben over te dragen.

De afzonderlijke artikelen.

Art. 1. Dit en de dertien daarop volgende artikelen be- vatten de regeling der algeheele onderwerping, terwijl de artikelen 15 en volgende die van de onderwerping voor één bepaalde rechtshandeling inhouden.

Van het hier toegelichte artikel bevat het eerste lid het hoofdbeginsel, terwijl in het tweede lid de personen opge- noemd worden, die tot de vrijwillige onderwerping onbevoegd zijn. Minderjarigen en onder curateele gestelden heeft men tot de vrijwillige algeheele onderwerping onbevoegd ver- klaard, waaruit volgt, dat noch zij zelven noch hunne wette- lijke vertegenwoordigers daartoe voor hen kunnen overgaan.

Men achtte het niet geraden aan de wettelijke vertegenwoor-

1) Handelingen der Staten-Generaal. 1906/1907, ver», van 10 Oct 1906 Bijl. blz. 37, kol. 1.

(11)

3

diggers van minderjarigen *) en onder curateele gestelden de macht te geven dezen voor hun verder leven onherroepelijk in een anderen rechtstoestand te brengen. De onbevoegdheid der gehuwde vrouw is een logisch gevolg van het ook aan de regeling der gemengde huwelijken ten grondslag liggende beginsel van eenheid van recht tusschen de echtgenooten.

Ook de vraag of aan mannen, die met meer dan ééne vrouw gehuwd zijn, moest worden toegestaan zich algeheel te onder- werpen, heeft men ontkennend beantwoord. Niet alleen toch kan men bij een zoodanigen man bezwaarlijk eene behoefte aan de toepasselijkheid van het Europeesche familie- en erf- recht veronderstellen, maar men meende, dat de instelling der polygamie onmogelijk kon gehandhaafd blijven in geval van vrijwilligen overgang tot een recht, dat de monogamie als een der grondbeginselen huldigt. Men oordeelde dat be- ginsel zelfs zóó fundamenteel, dat het denkbeeld om een overgangstoestand te scheppen en de vóór de onderwerping gesloten huwelijken te handhaven, met verbod van het sluiten van nieuwe huwelijken, reeds daarom geen ingang kon vin- den. Daarbij kwam nog, dat indien men zulk eene afloopende polygamie als overgangstoestand wilde toelaten, daarvan eene zeer omslachtige regeling der voogdij, van het erfgenaam- schap en van andere aanverwante onderwerpen onvermijde- lijk het gevolg zou zijn. Men heeft het beginsel der mono- gamie derhalve zonder uitzondering gehandhaafd, en de vrijwillige algeheele onderwerping niet toegestaan aan den- gëne, die meer dan ééne vrouw heeft. Het.voorschrift kwam ook in het ontwerp der Staatscommissie voor en de Indische adviseurs konden er zich mede vereenigen.

In bet derde lid van het hier toegelichte artikel heeft men voor de onderwerping van den gehuwden man de toestem- ming van zijne ecbtgenoote als vereischte gesteld. Men achtte dit noodzakelijk, omdat, gelijk in artikel 13 wordt bepaald, de vrijwillige onderwerping van den man zich ook tot zijne vrouw uitstrekt. Deze bepaling, welke met het oog op de een- heid van recht tusschen de echtgenooten noodzakelijk was, zou, streng doorgevoerd, tot gevolgen kunnen leiden, welke voor de gehuwde vrouw nadeelig zijn. Bij de meeste Inlan- ders en Vreemde Oosterlingen in Nederlandsch-Indië heeft de gehuwde vrouw op vermogensrechtelijk gebied eene zeer zelfstandige positie. Niet alleen toch komt gemeenschap van goederen tusschen de echtgenooten — behoudens enkele uit- zonderingen ten opzichte van goederen, door eigen vlijt ge- durende het huwelijk verkregen — nergens voor, en behoudt de gehuwde vrouw dus datgene, wat zij door erfopvolging of op andere wijze persoonlijk verkreeg 2) , maar zij beheert die goederen zelve en is volkomen bevoegd ze te vervreemden of te verpanden '''). In sommige gevallen voert de man feitelijk wel het beheer, maar dit berust dan slechts op onderling goedvinden.

In dezen toestand komt nu door de vrijwillige onderwer- ping van den man eene belangrijke verandering, want deze zou zonder nadere voorziening ten gevolge hebben, dat tus- schen de echtgenooten algeheele gemeenschap van goederen

' ) Men bedenke, d a t h e t hier de onderwerping v a n een m i n d e r j a r i g e b e t r e f t onafhankelijk v a n de v r a a g of zijn vader of moeder zich o n d e r w e r p t . H e t b e p a a l d e bij de a r t i k e l e n 13 en 14 van dit o n t w e r p , volgens welke d e onder- werping van den vader, v a n de ongehuwde moeder, en in vele gevallen ook die v a n een© weduwe of v a n eene gescheiden vrouw zich u i t s t r e k t t o t zijne of h a r e m i n d e r j a r i g e k i n d e r e n , is een geheel a n d e r geval e n is dus m e t den regel v a n a r t i k e l 1 n i e t in strijd.

2) Zie bijv. Mr. W . P H . SCHEUER, H e t p e r s o n e n r e c h t voor de i n l a n d e r s op J a v a en M a d o e r a , blz. 102 vv. ; Mr. G. D. WILLINCK, H e t rechtsleven bij de M i n a n g k a b a u s c h e Maleiërs, blz. 621 vv. ; D r . G. A. W I L K E N , H a n d l e i d i n g voor de vergelijkende volkenkunde v a n N e d . - I n d i ë , blz. 333; Dr. C. SNOUCK H U R G R O N J E , De Atjèhers, dl. I, blz. 401, en voor h e t M o h a m m e d a a n s c h e recht, Dr. T H . W . JUYNBOLL, H a n d l e i d i n g t o t de kermis van, de M o h a m m e d a a n s c h e W e t , blz. 204. Voor zeer vele V r e e m d e Oosterlingen is de kwestie door den wetgever beslist in a r t . 2 v a n I n d . S t b l . 1855 n ° . 79.

3) Mr. W . P H . SCHEUER, t. a. p . blz. 96 vv. ; Mr. G. D. W I L L I N C K , t. a. p.

blz. 521. De Chineesche vrouw schijnt echter geen beheer en beschikking over h a r e goederen t e h e b b e n , zie Mr. P . H . PROMBERG, Nieuwe regeling van den privaatrechtelijken t o e s t a n d der Chineezen, blz. 216 en de d a a r a a n g e h a a l d e l i t e r a t u u r en j u r i s p r u d e n t i e . T e h a r e n aanzien is deze kwestie in bedoelden zin opgelost in de a r t t . 183 vv. v a n h e t o n t w e r p Burgerlijk W e t b o e k .

2

(12)

ontstaat en dat de Trouw hare bekwaamheid om rechtshande- lingen te verrichten verliest, daar zij zonder bijstand of toe- stemming van den man daartoe onbevoegd wordt. Nu wordt wel m artikel 12 van dit ontwerp aan den man, die zich wil onderwerpen, de gelegenheid gegeven om met zijne echtge- noote huwelijksche voorwaarden aan te gaan, doch dit zou niet voldoende zijn omdat de man de onderwerping zou kun- nen doorzetten zonder huwelijksche voorwaarden te maken.

Eene dergelijke groote verandering in de rechten en be- voegdheden van de gehuwde vrouw, welke in vele gevallen eene benadeeling kan zijn, mag naar het voorkomt0 buiten haar toedoen en tegen haren wil niet plaats kunnen vinden.

Zij ZOU anders niet weinig achterstaan bij de tot de Inlanders of de Vreemde Oosterlingen behoorende vrouw, die met een Europeaan een gemengd huwelijk sluit, want deze aanvaardt door haar huwelijk vrijwillig de toepasselijkheid van het recht der Europeanen, en zij heeft het in hare macht het huwelijk niet aan te gaan zoolang de door haar gewenschte huwelijksche voorwaarden niet gesloten zijn. Daarenboven zou een zoodanige maatregel in strijd zijn met de sociale ver- heffing van de vrouw, waaraan de behoefte bij het meer ont- wikkelde deel der Inlanders en der Vreemde Oosterlingen, d. w. z. juist bij hen, die voor de algeheele onderwerping in aanmerking komen, zich blijkens verschillende artikelen in de Maleische pers in Nederlandsch-Indië steeds in sterker mate doet gevoelen.

Men heeft derhalve naar een middel gezocht om met be- houd van het beginsel, dat de onderwerping van den man zich uitstrekt tot de vrouw, aan de laatstgenoemde de gele- genheid te geven mogelijke nadeelige gevolgen van de alge- heele onderwerping van den man te haren opzichte te voor- komen. Aanvankelijk meende men dit doel bereikt te hebben door haar m overeenstemming met het advies van het Hoog- gerechtshof het recht te geven op grond van de vrijwillige onderwerping van den man, en binnen één jaar nadat deze lieett plaats gehad, de ontbinding des huwelijks te vorderen, tengevolge waarvan zij dan zou terugkeeren tot haren oor- spronkelijken rechtstoestand. Van dit denkbeeld heeft men echter afgezien omdat aan eene regeling, welke aan de gehuwde vrouw onder die omstandigheden het behoud van hare goederen waarborgde, vele technische bezwaren ver- bonden waren. Een ander en eenvoudiger middel is, dat men voor de onderwerping van den gehuwden man de toestem- ming zijner echtgenoote als vereischte stelt. Wel wordt bij de naturalisatie van den man eene zoodanige toestemming niet gevorderd, maar daaraan meende men geen argument tegen het stellen van dit vereischte bij de vrijwillige alge- heele onderwerping te kunnen ontleenen. De naturalisatie toch brengt volgens de algemeene opvatting x) geene veran- dering m de vermogensrechtelijke verhouding der echtge- nooten; daarentegen is dit bij de vrijwilige algeheele onderwerping wel het geval, en dit zoo zijnde, schijnt een beroep op de afwijkende regeling der naturalisatie hier geen gewicht m de schaal te kunnen leggen.

Het practische gevolg van de hier toegelichte bepaling zal zijn, dat, indien de vrouw vreest door de algeheele onderwer- ping van haren man in hare vermogensrechten benadeeld te worden, zij dit door het maken van huwelijksche voorwaarden zal kunnen voorkomen. Mochten de echtgenooten niet tot overeenstemming kunnnen komen, dan zal de man of van zijn voornemen tot vrijwillige algeheele onderwerping moeten afzien, of stappen moeten doen tot ontbinding van het huwelij k .

Arti. 2 t /m 8. Deze artikelen, welke in hoofdzaak ontleend zij n aan de artikelen 7 tot en met 13 van het ontwerp der Staatscommissie, regelen de formaliteiten, welke in acht moe- ten worden genomen om tot de algeheele onderwerping te

w ^ Mm T- l -M- , ^ - A s s E E> Schets v a n h e t i n t e r n a t i o n a a l p r i v a a t r e c h t , blz 82 bte 561 q U e e t Pr a t ;qu« *e droit i n t e r n a t i o n a l privé, dl. UI,

(13)

5

geraken. Men heeft daarbij gepoogd waarborgen te geven tegen al te groote lichtvaardigheid in deze en daarnevens maatregelen voorgeschreven, om de vrijwillige onderwerping en het tijdstip, waarop de overgang van rechtstoestand plaats grijpt, zooveel mogelijk aan belanghebbenden bekend te doen zijn, zoomede het bewijs van een en ander gemakkelijk te maken. Deze formaliteiten vonden trouwens bij de Indische adviseurs geene bestrijding.

Ten aanzien van art. 4 wordt aangeteekend, dat het wen- schelijk zal zijn bij eene in het Indische Bijblad op het Staatsblad op te nemen circulaire aan de hoofden van plaat- selijk bestuur eenige wenken te geven omtrent de punten, waarop zij m het bijzonder hebben te letten, wanneer zij aan de personen, die zich komen onderwerpen, de gevolgen van hun stap voorhouden. Onder die punten schijnen in het bijzonder genoemd te moeten worden, dat het huwelijk voortaan slechts op de voor de Europeanen geldende wijze en gronden kan worden ontbonden ; dat tusschen de echtgenoo- ten algeheele gemeenschap van goederen zal bestaan, °tenzij van de bij artikel 12 van dit ontwerp toegekende be- voegdheid wordt gebruik- gemaakt; dat het gelijktijdig ge- huwd zijn met meer dan ééne vrouw een strafbaar feit ople- vert; dat de door een gehuwd man bij eene andere dan zijne vrouw verwekte kinderen niet in rechtsbetrekking tot hunnen vader kunnen worden gebracht; dat Inlanders hunne bijzon- dere grondrechten niet meer zullen mogen uitoefenen; dat Chineezen geene kinderen zullen mogen adopteeren, enz., enz.

Het heeft nog een punt van overweging uitgemaakt of men het doen der bekendmakingen aan den belanghebbende zou overlaten, maar men achtte dit niet wenschelijk, omdat het hoofd van plaatselijk bestuur dit op de beste en de gemakke- lijkste wijze zelf kan laten doen, en omdat het vooral met opzicht tot andere bekendmakingen dan door het officiëelé nieuwsblad voor den belanghebbende moeilijk is die bekend- makingen behoorlijk te doen plaats hebben, en zich daarvan genoegzame bewijsmiddelen te verschaffen.

Arit. 9 en 10. De persoon, die zich vrijwillig onderwerpt, behoort krachtens het bepaalde bij art. 3 van dit ontwerp onder meer zijn geslachtsnaam op te geven, en indien hij geen geslachtsnaam heeft, dien welken hij wenscht aan te nemen.

Genoemde bepaling strekt om bij iemands onderwerping de grondslagen vast te leggen, waarop daarna de burgerlijke stand van hem en van zijn gezin zal berusten. Het dragen van een geslachtsnaam is een noodzakelijk vereischte voor hem, op wien de voor Europeanen geschreven burgerlijke wetten toepasselijk zijn. Zonder dat zijn de bepalingen be- treffende den burgerlijken stand en vele daarmede samen- hangende voorschriften van de burgerlijke wetgeving niet voor uitvoering vatbaar. De Indische wetgever heeft dit ook

begrepen blijkens de ordonnantie van Ind. Stbl. 1883 n°. 192, waarbij een gelijksoortig voorschrift is gegeven voor hen, dié bij algemeene verordening met Europeanen verlangen gelijk- gesteld te worden. Het voorschrift is bovendien in de prak- tijk zeer nuttig, omdat de groote meerderheid der Inlanders en der Vreemde Oosterlingen geen geslachtsnaam hebben, en het bezit, daarvan derhalve een teeken is, waaraan men den Inlander of Vreemden Oosterling, die zich algeheel onder-

worpen heeft, gemakkelijk zal kunnen herkennen.

De geslachtsnaam van den man zal volgens art. 9, al. 1 van rechtswege ook die zijner vrouw zijn, tenzij deze reeds een geslachtsnaam voert. Men oordeelde het niet noodzakelijk voor de echtgenoote, die in de onderwerping deelt het aan- nemen van een afzonderlijken geslachtsnaam voor'te schrij- ven, daar deze toch nimmer in het dagelijksche leven gebruikt zou worden, en er van overgang van dien naam op hare kinderen geen sprake kan zijn, dan in het vermoedelijk zeldzame geval, dat zij na de ontbinding van haar huwelijk buiten echt kinderen krijgt. De ongehuwde vrouw, die zich onderwerpt, zal natuurlijk wel een eigen geslachtsnaam moe- ten aannemen.

(14)

In het tweede lid van art. 9 heeft men geslachtsnamen uit- gesloten, welke een rang of titel aanduiden, dan wel met een rang of titel verband houden. Hiermede worden vooreerst bedoeld de eigenlijk gezegde rangen en titels, als op Java die van Ario, Toemenggoeng, Raden enz., terwijl als met een rang verband houdende worden aangemerkt die namen, welke in het gebruik alleen door personen van rang worden gedragen, en welke dus tegenover derden het vermoeden zouden kunnen doen ontstaan, dat de persoon, die zulk een naam draagt, inderdaad de daaraan in den regel verbonden positie heeft.

Men kan hier als voorbeelden wijzen op de namen Adi Negoro en Adiningrat, welke, zij het ook in vereeniging met andere namen, vrijwel uitsluitend door regenten op Java gedragen worden. Ook bij de Menangkabausche Maleiers heeft men namen, welke aan eene bepaalde waardigheid verbonden zijn, nl. de zoogenaamde galar poesaka berpangkat, terwijl elders ook wel analoge instellingen bestaan. De ïnlandsche gewoon- ten zijn op dit punt overigens niet twijfelachtig, zoodat de toepassing van het voorschrift geene moeilijkheden zal ople- veren .

Daar het aannemen van een geslachtsnaam door den per- soon, die zicb wil onderwerpen, een analoog geval daarstelt als het verzoek tot verandering van zijn geslachtsnaam door dengene, die er reeds een heeft, zoo heeft men hier in artikel 10 de bepalingen van het ontwerp Burgerlijk Wetboek ten aanzien van de verandering van geslachtsnaam, toepasselijk verklaard. Voorts zijn in hetzelfde artikel eenige voorschriften gegeven omtrent de wijze, waarop de goed- keuring van den Gouverneur-Generaal zal worden verkregen, en omtrent hetgeen geschieden moet, wanneer deze den ge- kozen geslachtsnaam niet goedkeurt. Dat de Gouverneur- Generaal in dat geval een anderen geslachtsnaam bepaalt, is alleen voorgeschreven om aan de zaak een einde te maken ; het belet niet dat, wanneer de betrokken persoon met dezen gegeven naam geen genoegen neemt, hij met inachtneming der gewone voorschriften later om verandering van geslachts- naam kan vragen.

Ari. 11. Van hem, die tot de algeheele onderwerping aan het voor de Europeanen geldende recht overgaat, kan men niet meer verwachten, dat hij daarop later terug zal willen komen ; de voorgeschreven formaliteiten en, bovenal de voor- houding van de gevolgen van zijn stap door het hoofd van plaatselijk bestuur, zijn een waarborg, dat de algeheele onderwerping niet in een onbedachtzaam oogenblik tot stand zal komen. Daarenboven eischt de zekerheid van het recht, dat men zijn rechtstoestand maar niet telkens kan veranderen.

De algeheele onderwerping aan het voor de Europeanen geldende recht moet derhalve onherroepelijk zijn.

Art. 12. Dit artikel is feitelijk eene bepaling van over- gangsrecht. Het geeft den gehuwden man, die zich wil onder- werpen, de bevoegdheid om vóórdat de onderwerping een vol- dongen feit is geworden, zijn huwelijksgoederenrecht in over- eenstemming met zijne echtgenoote te regelen, overeenkom- stig de voorschriften van het recht der Europeanen.

Bij gebreke van zoodanige regeling zal na de onderwerping tusschen de ecbtgenooten algeheele gemeenschap van goe- deren bestaan. Het artikel was noodig, omdat de echtge- nooten anders verstoken zouden zijn van het recht om huwelijksche voorwaarden te maken. Immers de bevoegd- heid daartoe zouden zij slechts aan de toepasselijkheid van het recht der Europeanen kunnen ontleenen, maar op het oogenblik dat dit door de onderwerping op hen toepasselijk wordt, zou voor hen door de erkenning van hun eenmaal ge- sloten huwelijk de mogelijkheid tot het maken van huwe- lijksche voorwaarden zijn afgesneden. Volgens het recht dei- Europeanen toch kunnen huwelijksche voorwaarden slechts vóór het sluiten van het huwelijk worden aangegaan.

Art. 13. Deze bepaling is noodzakelijk tot handhaving van de rechtszekerheid en van de eenheid' van het gezin. Zij

(15)

7

steunt op dezelfde overwegingen als die van de artikelen 5, al. 3, en 6 der wet op liet Nederlanderschap (Stbl. 1892, n°. 268) en van artikel 4 der regeling op de gemengde huwelijken van Ind. Stbl. 1898, n°. 158. Intusschen onder- scheidt het artikel, in afwijking van de wet op het Neder- landerschap, niet tusschen wettige en natuurlijke kinderen, omdat deze onderscheiding in het Inlandsche recht niet be- staat. Kinderen, door Inlanders en Chineezen bij bijzitten verwekt, worden volgens de Inlandsche en Chineesclie rechts- begrippen in den regel als volkomen wettige afstammelingen van hunnen vader beschouwd en behooren dus ook onder dit artikel te vallen. Hetzelfde geldt van geadopteerde kinderen van Chineezen, daar dezen - - mits de adoptie in den voor- geschreven vorm heeft plaats gehad — volgens art. 386 van het ontwerp Burgerlijk Wetboek geheel met wettige kinderen gelijkstaan. Over kinderen, na de onderwerping geboren, spreekt het artikel niet. Het spreekt van zelf, dat dezen den staat des vaders volgen.

Bij de behandeling van dit artikel is de vraag gerezen of rufen aan de kinderen, die door de onderwerping van hunnen vader ook aan het Europeesche recht worden onderworpen, de gelegenheid moest geven, bij het bereiken van hunne meerder- jarigheid weer tot den rechtstoestand van Inlander of van Vreemden Oosterling terug te keeren, doch men heeft de mogelijkheid hiertoe niet geopend. De verandering van rechtstoestand van verschillende leden van een gezin en op zeer uiteenloopende tijdstippen zou de eenheid van het gezin verbreken en groote verwarring veroorzaken in de zeer vele en nauwe betrekkingen, welke tusschen de leden van het gezin bestaan. Daarenboven schijnt het hierbedoelde geval zich niet gemakkelijk te kunnen voordoen. Een vader toch, die zelf zóó aan het Inlandsche familierecht ontgroeid is, dat hij behoefte heeft aan onderwerping aan het Europeesche familierecht, zal zijne kinderen ongetwijfeld eene zoodanige opvoeding geven, dat zij na hunne meerderjarigheid wel niet zullen wenschen aan het familierecht der Inlanders onder- worpen te worden.

Ten aanzien van de gehuwde vrouw behoefde van de moge- lijkheid van terugkeer tot haren vroegeren rechtstoestand geen sprake te zijn, aangezien zij staande haar huwelijk slechts niet hare toestemming aan het recht der Europeanen onderworpen kan worden. Zie artikel 1, alinea 3.

Art. 14. De gescheiden vrouw kan gedurende het leven van haren gewezen echtgenoot de kinderen niet medeslepen in hare onderwerping, omdat dezen den staat van hunnen vader volgen, en volgens art. 400, al. 3, van het ontwerp Burgerlijk Wetboek gedurende het leven van hunnen vader onder diens vaderlijke macht staan, ook al is het huwelijk hunner ouders ontbonden. Wanneer echter na den dood van den man de macht over die kinderen krachtens art. 463, al. 2, van het ontwerp Burgerlijk Wetboek op de moeder overgaat doordat zij voogdes over hen wordt, behoort in het belang van de eenheid van recht in het gezin de onderwerping aan het Europeesche recht.van de moeder ook die van de kinderen ten gevolge te hebben.

Gelijksoortige redenen gelden ook voor de weduwe, die voogdes is over hare kinderen.

Artt. 15 t / m 17. De artikelen 15 en 16 bevatten voor- schriften omtrent de vrijwillige onderwerping voor één be- paalde rechtshandeling en de wijze waarop zij tot stand komt, terwijl artikel 17 in het algemeen aangeeft, welke be- palingen van liet burgerlijk recht en het handelsrecht der Europeanen ten gevolge van deze onderwerping op den Inlander (c. q. Yreemden Oosterling) toepasselijk worden.

Daar aan het in artikel 75 van het Regeeringsreglement ge- bezigde woord ,,rechtshandeling" geen nadere bepaling is toegevoegd, moet worden aangenomen, dat de wetgever het gebied van de partieele onderwerping niet heeft willen be- perken tot overeenkomsten, noch tot enkele deelen van het

(16)

voor de Europeanen vastgestelde burgerlijk- en handelsrecht (bijv. het vermogensrecht), doch deze onderwerping heeft toegelaten voor iedere handeling, wier rechtsgevolgen in dat recht geregeld worden.

Wordt het stelsel van het door de Commissie samengestelde ontwerp Burgerlijk "Wetboek voor Nederlandsch-Indië ge- volgd, dan heeft de vrijwillige partieele onderwerping met betrekking tot het vermogensrecht veel van hare beteekenis verloren, daar het contractenrecht voor alle personen nage- noeg hetzelfde i s ; in hoofdzaak zal deze onderwerping dan nog toepassing kunnen vinden op het gebied van het familie- en erfrecht.

De bepalingen van artikel 16 zijn in hoofdzaak ontleend aan artikel 13 van de bestaande Algemeene bepalingen van wetgeving voor Nederlandsch-Indië. De redactie van laatst- genoemd artikel heeft aanleiding gegeven tot verschil van meening over de vraag of ook de onderhandsche akte, welke van de handeling of verbintenis wordt opgemaakt en tevens de onderwerping inhoudt, moet voorzien zijn van de nota- rieele verklaring, bedoeld in het tweede lid van dat artikel ' ) . De redactie van artikel 16 stelt thans buiten allen twijfel, dat de zoo even vermelde vraag in bevestigenden zin moet worden beantwoord. Bij de bestaande regeling wordt de tus- schenkomst van eenen notaris vereischt. Met het oog op den grooten afstand tusschen sommige plaatsen en de standplaats van den notaris heeft men het wenschelijk geacht aan den Gouverneur-Generaal de bevoegdheid te geven om de hier bedoelde verrichtingen ook aan andere ambtenaren op te dragen.

Met het oog op de groote verscheidenheid van de gevallen, welke zich kunnen voordoen, heeft men het bezwaarlijk geacht eene algemeene regeling te treffen, waardoor bij iedere onder- werping voor één bepaalde rechtshandeling reeds aanstonds zoude zijn uitgemaakt, welke bepalingen van het Europeesche recht toepasselijk zullen zijn. Alleen heeft men in artikel 17 bepaald, dat deze onderwerping zich uitstrekt tot die bepa- lingen van het voor de Europeanen vastgestelde burgerlijk- en handelsrecht, welke mét de wetsbepalingen, die de rechts- handeling beheerschen, onmiddellijk verband houden. Be- staat er tusschen partijen verschil van meening over de vraag welke wetsbepalingen toepasselijk zijn, dan zal de rechter dat geschil moeten beslissen.

\

i) Zie Mr. J. A. NEDERBUEGH in Wet en Adat, Band I, blz. 288 en de aldaar aangehaalde jurisprudentie.

(17)
(18)
(19)
(20)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Veel te vlug krijg je de raad om de draad van je leven weer op te nemen, het voorbije achter te laten en weer te genieten van het leven.. Je wilt wel vooruit, maar het

Op 23 Mei 1936 werd bekend gemaakt, dat de regeering over- ging tot het contingenteeren van ongeveer een 80-tal invoerartikelen. Alleen goederen afkomstig van het Ver. Koninkrijk

In zaken waar een Christen met een ander Christen be- trokken is, zitten geen leden van een ander geloof in den Landraad, echter wel in zaken tusschen een Christen en een

Niveau 2: ontwikkelt zich binnen de eigen functie, en werkt actief mee aan het verbeteren van de uitvoering van taken - Werkt zich in, in nieuwe materies die relevant zijn

75 Regeeringsregle- meiit bevat toch ook voor de Inlandsclie Christenen en de Vreemde Oosterlingen, die het Christendom belijden, als zijnde onderdeelen van de hoofdgroepen

Zie hiervoor de legenda bij de kaart; bijvoorbeeld, met donker blauwe punten zijn de woningen weergegeven in de geurklasse niet aanvaardbaar met een achtergrond geurbelasting

Aansluitend aan deze dienst begint het eerste deel van de OntmoetingsKerstafette!. Een gevarieerd programma waaraan veel gemeenteleden hun

2) Enkele grondwetsbepalingen staan delegatie niet toe; dan is dus experimenteren bij lager voorschrift niet toegestaan. 3) Is delegatie in concreto mogelijk, dan is, als niet aan