• No results found

Laren. De Stichtse Hof. ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van projectbesluit. 25 jaar adviseurs ruimtelijke ordening

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Laren. De Stichtse Hof. ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van projectbesluit. 25 jaar adviseurs ruimtelijke ordening"

Copied!
58
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

rboi

De Stichtse Hof

ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van projectbesluit

Laren

(2)

Laren

De Stichtse Hof

ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van projectbesluit

identificatie planstatus

identificatiecode: datum: status:

NL.IRMO.0417.L006PBstichtsehof-1141 04-06-2010 voorontwerp

01-12-2010 ontwerp

projectnummer: 30-08-2011 vastgesteld

191201.13301.00

opdrachtleider: opdrachtgever:

mw. I. de Feijter Slokker Vastgoed

auteur(s):

ing. R.C. Krul

RBOI - Rotterdam bv

(3)
(4)

Inhoud

1. Inleiding

blz. 3

1.1. Aanleiding 3

1.2. Ligging projectgebied 3

1.3. Geldende planologische regeling 3

1.4. Leeswijzer en samenvatting 5

2. Projectbeschrijving

7

2.1. Huidige situatie 7

2.2. Toekomstige situatie 7

2.3. Afwijking bestemmingsplan 9

2.4. Relevant beleid 9

2.4.1. Rijksbeleid 10

2.4.2. Provinciaal en regionaal beleid 10

2.4.3. Gemeentelijk beleid 12

2.5. Conclusie 13

3. Sectorale aspecten

15

3.1. Verkeer en parkeren 15

3.2. Wegverkeerslawaai 17

3.3. Luchtkwaliteit 20

3.4. Bodemkwaliteit 22

3.5. Kabels en leidingen 22

3.6. Externe veiligheid 22

3.7. Bedrijven en milieuhinder 23

3.8. Water 24

3.9. Ecologie 25

3.10. Archeologie 30

4. Uitvoerbaarheid

33

4.1. Economische uitvoerbaarheid 33

4.2. Maatschappelijke uitvoerbaarheid 33

Bijlagen:

1. Berekeningen wegverkeerslawaai.

2. Kostenberekening geluidsscherm.

3. Nota beantwoording zienswijzen.

(5)
(6)

1. Inleiding

3

1.1. Aanleiding

Door Slokker Vastgoed B.V. is een bouwplan ontwikkeld ten behoeve van de oprichting van huurappartementen in de vorm van zorgwoningen, zoals ouderenhuisvesting of een verzor- gingscentrum, aan de Naarderstraat 79 in de gemeente Laren. Ten behoeve van het op het betreffende terrein gelegen woonzorgcomplex De Stichtse Hof, bestaat de wens om het be- staande personeelsgebouw te slopen en de locatie te herontwikkelen. De beoogde ontwikke- ling bestaat uit het realiseren van zorgwoningen. Deze ontwikkeling is binnen het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk. In paragraaf 1.3 wordt nader ingegaan op de vigerende pla- nologische regeling. De gemeente Laren zal binnenkort starten met het herzien van het vi- gerende bestemmingsplan. Vooruitlopend hierop wordt voor de ontwikkeling een projectbe- sluit voorbereid. Tegelijk met het projectbesluit zal tevens de procedure van de bouwaan- vraag worden doorlopen. Voor een projectbesluit dient het bepaalde in artikel 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) te worden gevolgd. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing dient daarbij als motivering.

1.2. Ligging projectgebied

Het projectgebied ligt ten noordwesten van de kern Laren, grenzend aan de gemeente Blari- cum. In de nabijheid van het projectgebied ligt aan de westkant de rijksweg A1 en aan de oostkant de Naarderstraat. Het projectgebied bevindt zich in een bosrijk gebied en wordt grofweg begrensd door de Naarderstraat aan de noordoostzijde, een villagebied aan de zuid- oostzijde en de Lange Wijnen aan de westzijde.

Het te ontwikkelen gedeelte van het projectgebied bevindt zich op het terrein van De Stichtse Hof aan de zuidoostzijde van het perceel, grenzend aan het villagebied. De precieze ligging en begrenzing, samen met de relevante gebouwen in de nabijheid van het te ontwik- kelen gebouw, zijn weergegeven in figuur 1.1.

1.3. Geldende planologische regeling

Het projectgebied maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan Steenbergen van de ge- meente Laren. Dit bestemmingsplan is op 23 maart 1988 vastgesteld door de gemeenteraad en op 25 oktober 1988 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten. In figuur 1.2 is een frag- ment van de plankaart van dit bestemmingsplan opgenomen. Het perceel is bestemd voor Maatschappelijke doeleinden (M). Binnen deze bestemming is het mogelijk om inrichtingen zoals gebouwen voor overheidsvoorzieningen, onderwijs, religieuze-, medische-, sociale- en culturele doeleinden te realiseren. Daarnaast zijn dienstwoningen op deze gronden ook toe- gestaan. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend gebouwen binnen het bouwvlak worden

(7)
(8)

Inleiding 5

gerealiseerd. Indien gebouwen niet tegen elkaar aan gebouwd worden, dient een onderlinge afstand van ten minste 3 m te worden aangehouden.

Ter plaatse van het bouwvlak is een maximale bouwhoogte toegestaan van 6 m, waarbij het middengedeelte een maximale bouwhoogte kent van 7 m. Aangezien de beoogde functie niet past binnen de bestemmingsomschrijving en de bouwregeling, wordt hiervoor een projectbe- sluit voorbereid waarbij de onderliggende ruimtelijke onderbouwing als motivering dient.

1.4. Leeswijzer en samenvatting

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van de huidige situatie en van het project gegeven. De ontwikkeling wordt tevens getoetst aan het van toepassing zijnde beleidskader. In hoofd- stuk 3 komen de relevante sectorale aspecten aan bod, zoals verkeer, wegverkeerslawaai, luchtkwaliteit, bodemkwaliteit, kabels en leidingen, externe veiligheid, bedrijven en milieu- hinder, water, ecologie en archeologie. Hoofdstuk 4 behandelt tot slot de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het project.

(9)

6 Inleiding

(10)

2. Projectbeschrijving

7

2.1. Huidige situatie

Het projectgebied bevindt zich in een bosrijk gebied van de gemeente Laren. In dit project- gebied is een personeelsgebouw aanwezig dat deel uitmaakt van het woonzorgcomplex De Stichtse Hof. In figuur 2.1 zijn foto's opgenomen van de huidige situatie met het te slopen gebouw. Het complex van De Stichtse Hof bestaat uit verschillende gebouwen, namelijk het verpleeghuis de Leilinde, de Larikshof, Villa Dennenoord en het onderhavige personeelsge- bouw. Het terrein waarop het personeelsgebouw zich bevindt, kent veel niveauverschillen en heeft een hoge landschappelijke kwaliteit. De bebouwing bevindt zich in een ruime omgeving die wordt begrensd door bomenrijen langs de erfgrens. Daarnaast worden de gebouwen in de omgeving gekenmerkt door afwisselende architectuur.

Figuur 2.1 Projectlocatie, huidige situatie

Het personeelsgebouw bestaat uit drie delen. De noordzijde van het personeelsgebouw be- staat uit een enkele bouwlaag met een platdak en een bouwhoogte van circa 3 m hoog. Het middengedeelte bestaat uit één hele bouwlaag met een lessenaarsdak waardoor er een halve bouwlaag op de verdieping aanwezig is. Dit gedeelte heeft een bouwhoogte van circa 7 m.

De zuidzijde van het personeelsgebouw bestaat uit twee bouwlagen en heeft een bouw- hoogte van circa 6 m met een plat dak. Inmiddels heeft het personeelsgebouw zijn functie verloren en wordt het niet meer als zodanig gebruikt.

2.2. Toekomstige situatie

Het bouwplan omvat de realisatie van 30 zorgwoningen. Een zorgwoning is een woning die geschikt is voor mensen met een zorgindicatie en/of waarbij de woonfunctie wordt gecombi- neerd met een bepaalde zorgfunctie ten behoeve van de bewoner(s) van de woning. Een inrichtingsschets van de zorgwoning (-appartementen) is opgenomen in figuur 2.2. Omdat het project wordt gerealiseerd ter plaatse van het oude personeelsgebouw, wordt geen af

(11)
(12)

Projectbeschrijving 9

breuk gedaan aan de ruimtelijke kwaliteit van het projectgebied. Om de ruimtelijke kwaliteit te versterken, worden de blokken op harmonische wijze in het landschap geplaatst. De afstand ten opzichte van de groene buffer langs de perceelsgrenzen met Naarderstraat 73 en Rozenlaantje 12 en 14 blijft gelijk, waarbij de groene buffer behouden blijft. De vier blokken hebben een wisselende bouwhoogte. De bouwhoogte van blok 1 en 4 bedraagt 9,22 m en die van blok 2 en 3 bedraagt 9,34 m.

Ten behoeve van ondergeschikte onderdelen, zoals bijvoorbeeld een liftschacht, wordt op een aantal plaatsen de bouwhoogte overschreden. Deze overschrijding blijft beperkt tot circa 1 m boven de hiervoor aangeven bouwhoogte. Dit komt neer op een bouwhoogte van res- pectievelijk 10,2 m en 10,28 m. In figuur 2.2 is een tekening opgenomen waarin de hoogten en de blokken staan weergegeven.

Door in te spelen op natuurlijke hoogteverschillen, ontstaan er kleine hoogteverschillen tus- sen de verschillende gebouwen. De beoogde bebouwing blijft wel onder de bestaande hoogte van de naastgelegen Villa Dennenoord. Hiermee komt de Villa Dennenoord nadrukkelijker in het landschap te liggen. In totaal hebben de appartementen een bebouwingsoppervlak van 2.197 m². Het vigerende bestemmingsplan biedt ruimte voor 2.244 m². Om te kunnen voor- zien in voldoende parkeervoorzieningen, worden er ondergronds 32 parkeerplaatsen gereali- seerd. In paragraaf 3.1 wordt hier nader op ingegaan.

Langs de appartementen wordt het Appellaantje slingerend aangelegd, in plaats van de rechtlijnige huidige situatie. Hierdoor zal het geheel beter in de omgeving inpassen.

2.3. Afwijking bestemmingsplan

De beoogde ontwikkeling, het realiseren van zorgwoningen, is afwijkend van de bestem- mingslegging, zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan. Daarnaast past de be- oogde bebouwing niet binnen het bouwvlak en is de nokhoogte hoger dan toegestaan in het vigerende plan.

Gelet op het feit dat het personeelsgebouw niet meer in gebruik is en de realisering van zorgwoningen goed past binnen het door de gemeente opgestelde beleid om het aantal zorgwoningen in de gemeente te verhogen, past het voorgenomen bouwplan goed binnen het ruimtelijke beleid. Daarnaast past het voorgenomen ontwerp van de zorgwoningen goed binnen de karakteristieken van de omgeving.

Door de komst van de zorgwoningen ontstaat een iets grotere verkeersaantrekkende werking dan in de situatie van het personeelsgebouw, zie paragraaf 3.1. Gelet op de aanwezigheid van het woonzorgcomplex De Stichtse Hof die op hetzelfde terrein is gelegen als het onder- havige project en gelet op de genomen verkeerskundige maatregelen ter ontsluiting van de appartementen, worden hier geen grote problemen verwacht.

2.4. Relevant beleid

In deze paragraaf wordt kort het relevante beleid van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente behandeld. In de volgende paragraaf wordt de conclusie weergegeven van de toetsing aan het relevante beleid.

Voor de toetsing aan het relevante beleid is het van belang dat op 1 juli 2008 de Wet ruim- telijke ordening (Wro) in werking is getreden. Deze gaat uit van een scheiding tussen beleid en normstelling (juridische verankering). Het beleid wordt opgenomen in structuurvisies.

Normstelling vindt plaats in het bestemmingsplan en/of in algemene regels die overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen.

(13)

10 Projectbeschrijving

Streekplannen en planologische kernbeslissingen zijn vanaf 1 juli 2008 gelijkgesteld aan structuurvisies. Het overgangsrecht van de Wro regelt dat concrete beleidsbeslissingen van Rijk en provincie overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen en projectbesluiten.

De Nota Ruimte bevat geen concrete beleidsbeslissingen. De inhoud van het projectbesluit moet echter nog steeds in overeenstemming zijn met de Nota Ruimte en het provinciale ruimtelijke beleid. In dit hoofdstuk wordt hierop nader ingegaan. De provincie Noord-Holland is overigens bezig met het opstellen van een structuurvisie.

Het Rijk werkt momenteel aan een vertaling van het beleid in algemene regels: de AMvB Ruimte. Deze AMvB ligt ten tijde van het opstellen van dit projectbesluit ter inzage. Hierin staan geen punten die voor dit projectbesluit van belang zijn, anders dan de punten die in de Nota Ruimte naar voren komen (zie paragraaf 2.4.1). De provincie Noord-Holland heeft de provinciale ruimtelijke verordening vastgesteld. Die regels moeten worden doorvertaald in projectbesluiten en bestemmingsplannen. Verder dient het projectbesluit ook getoetst te worden aan datgene wat in de Nota Ruimte en het streekplan is opgenomen, aangezien hier- voor nog geen structuurvisies zijn opgesteld.

2.4.1. Rijksbeleid

In de Nota Ruimte worden vier algemene doelen geformuleerd: versterking van de internati- onale concurrentiepositie van Nederland; bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland; borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden; en borging van de veiligheid. Meer specifiek voor steden en netwerken staan de volgende be- leidsdoelen centraal: ontwikkeling van nationale stedelijke netwerken en stedelijke centra, versterking van de economische kerngebieden, verbetering van de bereikbaarheid, verbete- ring van de leefbaarheid en sociaaleconomische positie van steden, bereikbare en toeganke- lijke recreatievoorzieningen in en rond de steden, behoud en versterking van de variatie tus- sen stad en land, afstemming van verstedelijking en economie met de waterhuishouding en waarborging van milieukwaliteit en veiligheid. Hiermee komt de nadruk meer dan voorheen te liggen op economische ontwikkeling.

De Nota Ruimte gaat meer dan voorheen uit van het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. Een gebiedsgerichte, integrale ontwikkeling, waarin alle betrokkenen participeren, wordt ondersteund. Hiermee wordt meer verantwoordelijkheid gelegd bij de provincie en gemeenten om te sturen in de ruimtelijke ordening.

2.4.2. Provinciaal en regionaal beleid

Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie 2010

De Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) vloeit voort uit het Uitvoerings- programma van de Provinciale Structuurvisie. In de PRVS worden voor een aantal onderwer- pen regels gesteld die door de rijksoverheid bij de provincies zijn neergelegd ter verdere uit- werking en/of aanvulling in een provinciale verordening. Op deze wijze komen de rijksregels 'getrapt' in bestemmingsplannen terecht. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen:

- bundeling van verstedelijking en locatiebeleid economische activiteiten;

- rijksbufferzones;

- ecologische hoofdstructuur;

- nationale landschappen;

- het kustfundament;

- het regionale watersysteem.

De regeling die is opgesteld in de PRVS heeft betrekking op de volgende onderwerpen:

- de aanwijzing van bestaand bebouwd gebied;

(14)

Projectbeschrijving 11

- mogelijkheden, kwaliteitseisen en ruimte voor ruimte voor het landelijk gebied;

- werkfuncties en grootschalige detailhandel in bestaand bebouwd gebied en landelijk gebied;

- de groene ruimte;

- de blauwe ruimte;

- energie (windturbines).

De ontwikkeling is gelegen buiten de aangegeven contouren voor stedelijk gebied. Voor deze gronden dient derhalve ingeval van nieuwe stedelijke functies of bij niet-stedelijke functies met aanzienlijke ruimtelijke effecten, vergezeld te gaan van een beeldkwaliteitplan. Met de realisatie van zorgwoningen, bestaande uit de herontwikkeling van bestaande bebouwing, wordt er geen toename van nieuwe stedelijke functie mogelijk gemaakt. Een omschrijving van de landschappelijke waarden en de bebouwde omgeving is evenwel in paragraaf 2.1 omschreven. De provincie heeft overigens ingestemd met de ontwikkeling.

Structuurvisie Noord-Holland 2040

De provincie Noord-Holland heeft in het kader van de nieuwe Wro een structuurvisie voor de gehele provincie vastgesteld: Structuurvisie Noord-Holland 2040. Hierin vormen de volgende drie hoofdbelangen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie.

Ruimtelijke kwaliteit: hiervoor wordt vooral gefocust op behoud en ontwikkeling van Noord- Hollandse cultuurlandschappen, natuurgebieden en groen om de stad.

Duurzaam ruimtegebruik: waarbij milieukwaliteiten, behoud en ontwikkeling van verkeers- en vervoersnetwerken, voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting en voldoende en gedifferentieerde ruimte voor landbouw, visserij en andere economische activiteiten een belangrijke rol spelen.

Klimaatbestendigheid: voor voldoende bescherming tegen overstroming en wateroverlast, schoon drink-, grond- en oppervlaktewater en ruimte voor het opwekken van duurzame energie.

De provincie vindt het belangrijk om de beperkte en onder druk staande ruimte goed en duurzaam te gebruiken. Onder duurzaam verstaat men het plaatsen van de juiste functies op de juiste plekken. De juiste plek wordt bepaald door een aantal factoren waaronder de be- hoefte aan voorzieningen ter plaatse en de bereikbaarheid van de locatie. Binnenstedelijke mogelijkheden worden hierbij geprefereerd. De provincie wil ervoor zorgen dat gemeenten en andere partijen zoveel mogelijk gebruikmaken van de mogelijkheden voor binnenstedelijk bouwen en verdichting. Bovendien moet rekening worden gehouden met de toenemende vergrijzing in Noord-Holland. Het aantal ouderen zal sterk toenemen waardoor ook de wo- ningbehoefte verandert, dit gaat gepaard met een kwalitatieve verschuiving. De woningbe- hoefte vindt vooral plaats bij ouderen en één- en tweepersoonshuishoudens. Het project van de Alliantie en Vivium speelt hierop in door woningen aan te bieden aan ouderen in combina- tie met zorg en aanvullende diensten. De levensloop van de woningen voor ouderen wordt hiermee verlengd en daarmee de kwaliteit van het wonen.

Regionale woonvisie (2008)

In september 2005 heeft de Regionale Volkshuisvestingscommissie (RVC) de notitie 'diffe- rentiatie woningbouw' vastgesteld. Hierop is het besluit genomen om als vervolg op deze notitie in een andere verdieping de aandacht- en actiepunten voor de regio Gooi en Vechts- treek te benoemen. Deze aandachts- en actiepunten zijn opgenomen in de Regionale woon- visie.

In de Regionale woonvisie is de situatie van de woningmarkt weergegeven. Tevens is een wensbeeld opgenomen voor het jaar 2020. Uit het wensbeeld vloeien vier kernambities voort:

1. een economisch en sociaal vitale regio, ook op de lange termijn;

(15)

12 Projectbeschrijving

2. meer beweging en meer keuze op de woningmarkt in het algemeen en meer kansen voor mensen die het lastig hebben op de woningmarkt, in concreto jongeren, jonge ge- zinnen en ouderen die zorg nodig hebben;

3. diversiteit aan woonmilieus in de regio behouden en versterken met behoud van het groene karakter;

4. de Gooi en Vechtstreek onderscheidt zich als regio waar ruimte is voor het zoeken naar en uitvoeren van vernieuwende oplossingen op het gebied van wonen.

Tevens zijn er drie strategieën opgesteld om het wensbeeld en de ambities te kunnen reali- seren:

1. focus op mensen met minder kansen op de woningmarkt, met name jongeren, jonge gezinnen van 30-45 jaar en mensen die wonen met zorg combineren;

2. creëren van een gedifferentieerder woonaanbod door het stimuleren van dynamiek op de woningmarkt, zowel door innovatief bouwen en herstructureren, als door het opti- maliseren van de mogelijkheden die de bestaande voorraad biedt;

3. inzet van vernieuwende en creatieve instrumenten en ideeën.

Er zijn regionale afspraken gemaakt op het gebied van woningvoorraad, wonen, zorg en wel- zijn, regionaal woningbouwprogramma, innovatie en monitoren. Aan de westkant van de regio (Weesp, Muiden, Bussum, Naarden en Wijdemeren) liggen mogelijkheden om zoge- naamde werklandschappen te ontwikkelen, bijvoorbeeld door (her)ontwikkeling van een aantal oude bedrijventerreinen tot gemengde gebieden met wonen en werken, dit kan ook een stimulans voor de regionale economische ontwikkeling betekenen.

Kwaliteitshandvest Gemeenten, corporaties en regio Gooi en Vechtstreek (2003) Het Kwaliteitshandvest is een regionale uitwerking van het Kwaliteitshandvest Wonen Noord- Holland van de provincie Noord-Holland. Behoud van het kwalitatief hoogwaardige woon- en leefmilieu staat centraal. Kwantiteit is hieraan ondergeschikt. Er dienen woningen en woon- milieus te komen die op de wensen en kenmerken (leeftijd, huishoudensamenstelling, inko- men) van de bevolking zijn afgestemd.

Er wordt in het kwaliteitshandvest een aantal volkshuisvestingsopgaven aangegeven:

- verdichting/intensivering (met name rond voorzieningenconcentraties, zoals scholen, winkelcentra en zorgzones);

- inspelen op veranderende woonwensen van ouderen (extramuralisering1));

- het vergroten van de betrokkenheid van de bewoners bij de woning en woonomgeving (particulier opdrachtgeverschap, strategische verkoop van huurwoningen);

- aandacht voor betaalbaarheid/doelgroep.

2.4.3. Gemeentelijk beleid

Ruimtelijke structuurvisie Laren 2015

In de Ruimtelijke Structuurvisie Laren 2015 wordt als aandachtspunt gesignaleerd dat een toenemende vraag bestaat naar extramurale zorg. Op landelijk niveau is ook een toene- mende trend zichtbaar, waarin ouderen langer zelfstandig willen blijven wonen. Aangezien dit ook geldt voor de gemeente Laren, betekent dit ook hier een toenemende vraag naar zelfstandige huisvesting voor ouderen. Om hieraan te kunnen voldoen, moeten in de toe- komst meer aanleunwoningen en zorgwoningen gerealiseerd worden. Het liefst in de nabij- heid van verzorgingshuizen. In de structuurvisie wordt dan ook aangegeven dat meegewerkt zal worden aan verzoeken die ertoe bijdragen dat het aantal aanleunwoningen en/of zorgwo- ningen wordt vergroot.

1) Extramuralisering is het bieden van zorg buiten de muren van een zorginstelling. Het proces van extramuralisering is de afbouw van capaciteit in zorginstellingen door het beperken van de instroom en het bevorderen van de uitstroom van hulpbehoevende mensen.

(16)

Projectbeschrijving 13

Ruimtelijke Structuurvisie 2008-2016

In 2008 is een herziening van de structuurvisie van Laren vastgesteld. In de structuurvisie is aangegeven, dat het beleid gericht moet zijn op een kwalitatieve verbetering in plaats van een kwantitatieve verbetering. Dit houdt in dat de gemeente Laren wel maatschappelijke ontwikkelingen wil faciliteren, maar te allen tijde met een minimum aan ruimteclaims. Ook in het concept van de structuurvisie wordt melding gemaakt van de noodzaak om aandacht te besteden aan de vergrijzing in Nederland en de huisvesting voor ouderen. Hiervoor zijn een aantal uitgangspunten opgesteld. Het wordt essentieel bevonden dat woningen in de nabij- heid van voorzieningen liggen. Daarnaast wordt er accent gelegd op aanpassing en vervan- ging van bestaande bebouwing, ter voorkoming van grootschalige nieuwbouwprojecten.

Gezien de ruimtelijke ontwikkeling ter plaatse van het personeelsgebouw van De Stichtse Hof, waarbij vervangende nieuwbouw met zorgwoningen plaatsvindt en waarbij geen aan- tasting plaatsvindt van de groene kwaliteit van de omgeving, past het project goed binnen de kaders van de structuurvisie.

Bestemmingsplan Steenbergen

Zoals in paragraaf 1.3 en 2.3 staat beschreven maakt het projectgebied onderdeel uit van het bestemmingsplan Steenbergen. Hierin heeft deze locatie de bestemming Maatschappe- lijke doeleinden. Gelet op de vigerende regeling past de beoogde ontwikkeling niet binnen het vigerende bestemmingsplan, waardoor een juridisch-planologische procedure noodzake- lijk is.

2.5. Conclusie

De beoogde ontwikkeling voldoet aan het gestelde beleid om te voorzien in woningen voor ouderen of zorgbehoevenden. Het project is ruimtelijk en stedenbouwkundig verantwoord, omdat de nieuwe appartementen qua omvang aansluiten bij de omliggende bebouwing en er gezocht is naar een goede natuurlijke ruimtelijke inpassing. Daarnaast blijft de bebouwing op dezelfde afstand tot de naastgelegen percelen als het huidige gebouw. In het volgende hoofdstuk wordt nader ingegaan op diverse sectorale aspecten. Hieruit blijkt dat het project haalbaar en uitvoerbaar is vanuit de sectorale aspecten, waardoor er een stevige fundering ligt voor het nemen van een projectbesluit voor dit project.

(17)

14 Projectbeschrijving

(18)

3. Sectorale aspecten

15

3.1. Verkeer en parkeren

Ontsluiting autoverkeer

Het projectgebied wordt primair ontsloten via de Naarderstraat. De Naarderstraat is een ge- biedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50 km/h. In oostelijke richting ontsluit de Naarderstraat het centrum van Laren. In westelijke richting sluit de Naarderstraat aan op de rijksweg A1 (Amsterdam-Amersfoort). Ter hoogte van deze aansluiting sluit de Naarder- straat tevens aan op Crailoseweg (N527) richting Huizen en Bussum. De ontsluiting voor autoverkeer is goed te noemen.

Ontsluiting langzaam verkeer

Het fietsverkeer wordt primair afgewikkeld via de Naarderstraat. De Naarderstraat heeft vrij- liggende fietspaden. De inrichting van de weg voldoet derhalve aan de richtlijnen van Duur- zaam Veilig. Er zijn tevens rechtstreekse en zelfstandig verbindende fietspaden in de nabij- heid van de ontwikkeling. Via de straten Lange Wijnen, de Hector Treublaan en de Pruisen- bergen bereiken fietsers de kernen Laren en Hilversum en het achterliggende natuurgebied.

De ontsluiting voor het fietsverkeer is derhalve goed.

Openbaar vervoer

De ontsluiting van de locatie vindt plaats per bus. De meest dichtstbijzijnde bushalte bevindt zich op circa 150 m van de locatie. Hiervandaan vertrekken bussen richting Bussum en Hil- versum. In beide plaatsen kan worden overgestapt op het landelijk railnetwerk. Bovendien kan ter hoogte van het Tergooiziekenhuis overgestapt worden op diverse regioliners, bus- diensten die snelle verbindingen met kernen in de omgeving verzorgen. De frequentie van de busdienst bedraagt in beide richtingen twee keer per uur. De ontsluiting van het openbaar vervoer is derhalve goed te noemen.

Parkeren

Er worden 30 zorgwoningen gerealiseerd. In overleg met de gemeente is een parkeernorm van 1,3 parkeerplaatsen per woning aangehouden. Er dienen derhalve 39 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd. Onder het appartementencomplex worden 32 parkeerplaatsen gereali- seerd. Op maaiveldniveau, nabij de entree van de parkeergarage worden nog eens 8 par- keerplaatsen gerealiseerd, waarvan ook één mindervalide parkeerplaats. Er wordt aan de parkeerbehoefte voldaan.

Verkeersgeneratie

Voor de verkeersgeneratie van zorgwoningen zijn in de CROW (publicatie, 256) geen richtlij- nen opgenomen. Naar schatting bedraagt de verkeersgeneratie van zorgwoningen circa tweederde van de verkeersgeneratie van reguliere woningen. Dergelijke woningen produce- ren, uitgaande van een centrum-dorpse situatie, 7 mvt/etmaal. Zorgwoningen produceren derhalve 5 mvt/etmaal. De totale verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling bedraagt ongeveer 150 mvt/etmaal. Dit extra verkeer wordt afgewikkeld via de Naarderstraat. In het

(19)

16 Sectorale aspecten

kader van een worstcasebenadering wordt de totale verkeersgeneratie toegedeeld op beide delen van de Naarderstraat.

Verkeersgegevens

De verkeersgegevens die ten grondslag liggen aan het onderzoek met betrekking tot weg- verkeerslawaai zijn opgenomen in de tabellen 3.1 en 3.2. De verkeersintensiteiten zijn af- komstig uit het regionale verkeersmodel met referentiesituatie 2020. De verkeersgegevens voor de A1 zijn ontleend uit verkeersgegevens van Rijkswaterstaat voor 2008 en 2020. Voor de berekening van de jaren 2009 en 2010 zijn de verkeersintensiteiten uit de basissituatie en een autonome verkeersgroei van 1,5% voor de Naarderstraat en 1% voor de Lange Wij- nen/Pruisenbergen per jaar aangehouden. De Lange Wijnen en de Prinsbergen, beide wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h, zijn betrokken in het akoestisch onderzoek omdat uit jurisprudentie blijkt dat het akoestisch klimaat ten gevolge van 30 km/h-wegen in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk gemaakt moet worden.

De verkeersintensiteiten van de rijksweg A1 voor de jaren 2009 en 2010 zijn op basis van een autonome groei van 2% per jaar geëxtrapoleerd.

Voor de genoemde wegen is uitgegaan van de weekdagintensiteiten. Voor de voertuigverde- ling van de Naarderstraat en de Lange Wijnen/Pruisenbergen is de standaardvoertuigverde- ling van stedelijke hoofdweg respectievelijk buurtverzamelweg aangehouden. De voertuig- verdeling van de rijksweg A1 is opgesteld aan de hand van additionele verkeersgegevens afkomstig van Rijkswaterstaat (tabel 3.2).

Tabel 3.1 Verkeersintensiteiten in mvt/etmaal (afgerond op 25-tal) locatie 2009 2010 excl.

ontw.

2010 incl.

ontw.

2020 excl.

ontw.

2020 incl.

ontw.

Naarderstraat 11.500 11.625 11.775 13.150 13.300

Lange Wijnen 475 475 * 550 *

Pruisenbergen 1.325 1.350 * 1.400 * Rijksweg A1

(noordelijke baan) 55.500 56.600 56.750 74.800 74.950 Rijksweg A1

(zuidelijke baan) 53.150 54.200 54.350 73.400 73.550

* Verkeer vanaf de ontwikkeling maakt geen gebruik van deze wegen.

Tabel 3.2 Voertuig- en etmaalverdeling

Naarderstraat dag avond nacht

uurintensiteit 6,70% 2,70% 1,10%

lichte motorvoertuigen 94,10% 94,10% 94,10%

middelzware voertuigen 3,90% 3,90% 3,90%

zware voertuigen 2,00% 2,00% 2,00%

Lange Wijnen/Pruisenbergen dag avond nacht uurintensiteit 7,00% 2,60% 0,70%

lichte motorvoertuigen 94,00% 98,00% 96,00%

middelzware voertuigen 5,70% 1,90% 3,80%

zware voertuigen 0,30% 0,10% 0,20%

rijksweg A1 (noordelijke baan) dag avond nacht uurintensiteit 6,70% 2,70% 1,10%

lichte motorvoertuigen 92,33% 92,33% 92,33%

middelzware voertuigen 4,30% 3,45% 3,38%

zware voertuigen 3,38% 4,22% 4,30%

(20)

Sectorale aspecten 17

rijksweg A1 (zuidelijke baan) dag avond nacht uurintensiteit 6,70% 2,70% 1,10%

lichte motorvoertuigen 91,44% 91,44% 91,44%

middelzware voertuigen 4,88% 3,68% 4,28%

zware voertuigen 3,68% 4,88% 4,28%

Conclusie

De ontsluiting van de ontwikkelingslocatie, is voor het gemotoriseerd verkeer, het langzaam verkeer en het openbaar vervoer goed te noemen. Ook de verkeersveiligheid rond de locatie is voldoende gewaarborgd. Het extra verkeer ten gevolge van de ontwikkeling bedraagt 150 mvt/etmaal. Dit verkeer zal afwikkelen via de Naarderstraat en de A1. Gezien de relatief lage verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling is de verkeersafwikkeling voldoende gewaarborgd. Het aspect verkeer staat de uitvoering van dit plan dan ook niet in de weg.

Ook zijn er voldoende parkeerplaatsen aanwezig om de parkeerbehoefte op te kunnen van- gen.

3.2. Wegverkeerslawaai

Toetsingskader Normstelling

Langs alle wegen  met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven  bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rij- stroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-eve- ning-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige be- stemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is vastgesteld dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvol- doende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkun- dige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. Onderhavige ontwikkeling betreft bijzondere woondoeleinden, namelijk zorgwoningen. Hiervoor geldt in binnenstedelijk gebied een uiterste grenswaarde van 63 dB. Ten gevolge van de rijksweg A1 geldt, in ver- band met de status als autosnelweg, een uiterste grenswaarde van 53 dB. Wanneer de ge- stelde uiterste grenswaarde wordt overschreden, biedt de Wgh de mogelijkheid woningen te realiseren met een dove gevel, dat wil zeggen, een gevel met slechts incidenteel te openen delen. De geluidswaarde binnen de woningen (binnenwaarde) dient in alle gevallen te vol- doen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB. Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden.

Van deze aftrek1) is gebruikgemaakt.

1) 5 dB (wegen met een snelheid ≤ 70 km/h) en 2 dB (wegen met een snelheid ≥ 70 km/h).

(21)

18 Sectorale aspecten

30 km/h-wegen

De Wet geluidhinder kent geen geluidsnormen voor 30 km/h-wegen. Een verzoek tot vast- stelling van hogere grenswaarden is voor deze geluidsbron daarom niet mogelijk. Ter onder- bouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting, wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wet geluidhinder hanteert voor gezo- neerde wegen. Vanuit dat oogpunt worden de eerder vermelde voorkeursgrenswaarde en de uiterste grenswaarde uit de Wgh als referentiekader gehanteerd.

Onderzoek

De ontwikkeling is gelegen op 70 m van de Naarderstraat en op 360 m uit de wegas van de rijksweg A1. De Naarderstraat kent een binnenstedelijke ligging, twee rijstroken en derhalve een geluidszone van 200 m. De rijksweg A1 is een autosnelweg met vier rijstroken en heeft een geluidszone van 400 m. Na de aanleg van spitsstroken langs de A1 in beide richtingen, heeft de autosnelweg zes rijstroken en derhalve een geluidszone van 600 m. De ontwikkeling ligt binnen de geluidszone van beide wegen.

Rekenmethodiek en invoergegevens

Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode II (SRM II) con- form het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006. Er is akoestisch onderzoek uitge- voerd naar de geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de wegen Naarderstraat en rijksweg A1 in de nabijheid van de ontwikkeling. Het onderzoek is uitgevoerd met het soft- wareprogramma Geomilieu (versie 1.30/1.31). De berekeningen zijn opgenomen in bijlage 1.

Voor de berekeningen is voor de betreffende wegen uitgegaan van de verkeersgegevens zoals weergegeven in tabel 3.1 en 3.2. Voorts zijn de langs de A1 aanwezige geluidsscher- men met een hoogte van 5 m meegenomen in het akoestisch onderzoek. Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd op basis van het definitief ontwerp1).

Resultaten gezoneerde wegen

Uit de berekeningen blijkt dat geluidsbelasting aan de gevels van de twee woonblokken de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van het verkeer op de Naarderstraat over- schrijdt. De maximale geluidsbelasting bedraagt 55 dB. De uiterste grenswaarde wordt niet overschreden. De hoogst berekende geluidsbelasting aan de gevels van de woonapparte- menten ten gevolge van het wegverkeerslawaai van de rijksweg A1, bedraagt maximaal 41 dB. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt hiermee niet overschreden. De geluids- belastingen als gevolg van het verkeer op de Naarderstraat en de rijksweg A1 zijn weerge- geven in tabel 3.3.

Tabel 3.3 Resultaten akoestisch onderzoek

locatie etage maximale geluidsbelasting Naarderstraat

maximale geluidsbelasting rijksweg A1 woonblok 1 BG 53 dB 35 dB

1 55 dB 38 dB

2 55 dB 40 dB

woonblok 2 BG 48 dB 35 dB

1 50 dB 38 dB

2 51 dB 40 dB

woonblok 3 BG 45 dB 33 dB

1 47 dB 35 dB

2 48 dB 38 dB

1) Ontwerptekeningen Architectenbureau Dinant, Amsterdam, 28-09-2009.

(22)

Sectorale aspecten 19

locatie etage maximale geluidsbelasting Naarderstraat

maximale geluidsbelasting rijksweg A1 woonblok 4 BG 44 dB 37 dB

1 45 dB 40 dB

2 45 dB 41 dB

Resultaten niet-gezoneerde weg

De hoogst berekende geluidsbelasting aan de gevels van de nieuwe geluidsgevoelige be- stemmingen ten gevolge van het wegverkeerslawaai van de Lange Wijnen en Pruisenbergen bedraagt respectievelijk maximaal 28 dB en 30 dB. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt hiermee niet overschreden. In bijlage 1 zijn de berekeningenresultaten weergegeven.

Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting

De geluidsbelasting aan de gevels van de woningen wordt ten gevolge van het verkeer op de Naarderstraat overschreden. De geluidsbelasting kan worden gereduceerd door maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied. Er is een aantal maatregelen aan de bron denkbaar.

De eerste mogelijkheid is het beperken van de verkeersomvang, de snelheid of wijziging van de samenstelling van het verkeer. De Naarderstraat maakt deel uit van de gebiedsontslui- tende wegen binnen de gemeente Laren en is een belangrijke schakel in de ontsluiting van Laren richting de A1 en de kernen Bussum en Huizen. Het beperken van de verkeersomvang of het wijzigen van de samenstelling van het verkeer is hierdoor niet mogelijk. Dit zou leiden tot een verslechtering van de bereikbaarheid van de kern Laren. Een snelheidsverlaging is niet mogelijk omdat de Naarderstraat een gebiedsontsluitende functie heeft binnen de hoofdontsluitingsstructuur van Laren. Op dergelijke wegen geldt, conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig, een maximumsnelheid van 50 km/h. Een lagere maximumsnelheid is niet in overstemming met het wegbeeld. Bovendien zijn langs de Naarderstraat vrijliggende fiets- paden aanwezig, waardoor ook vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid een snelheidsver- laging niet voor de hand ligt.

Een andere maatregel aan de bron is het toepassen van asfaltverharding in plaats van de aanwezige klinkerverharding. Toepassen van dicht asfaltbeton (DAB) leidt niet tot voldoende geluidsreductie om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde. Bij toepassing van dunne dek- lagen A bedraagt de maximale geluidsbelasting 48 dB en overschrijdt de voorkeursgrens- waarde niet. Dergelijke maatregelen stuiten echter op overwegende bezwaren van financiële aard. Om voldoende geluidsreductie te bereiken, dient het wegvak over een lengte van 300 m te worden geasfalteerd. De kosten hiervan bedragen ruim € 90.000,-. Verder past klinkerverharding bij de karakteristieke uitstraling van Laren.

Maatregelen in het overdrachtsgebied in de vorm van geluidsafschermende voorzieningen (scherm of wal) stuiten op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige aard. Dergelijke geluidsafschermende voorzieningen zijn in binnenstedelijk gebied vrijwel niet stedenbouw- kundig inpasbaar. Bovendien zijn de geluidsafschermende voorzieningen onvoldoende doel- treffend, doordat de geluidsafschermende voorziening dient te worden onderbroken ter plaatse van erfaansluitingen, wordt het effect van de afscherming voor een belangrijk deel tenietgedaan. Bovendien is een geluidsscherm moeilijk inpasbaar vanwege de omgevings- elementen, als bosschages, fietspaden en bushaltes. Verder bedragen de kosten van een scherm met een hoogte van 2 m over een lengte van circa 300 m circa € 225.000. Toepas- sen van een geluidsscherm is naast stedenbouwkundige bezwaren, vanuit financieel oogpunt, eveneens niet haalbaar. In bijlage 2 is de kostenberekening weergegeven.

Het vergroten van de afstand tussen de ontwikkeling en de weg is niet mogelijk in verband met de inpasbaarheid.

(23)

20 Sectorale aspecten

Als gevolg van de configuratie van de bebouwing ten opzichte van de Naarderstraat, be- schikken alle woningen over een geluidsluwe gevel. Uitzondering hierop is de woning met bouwnummer 6. Bij deze woning is sprake van slechts één buitengevel. De geluidsbelasting aan deze gevel bedraagt 52 dB. De geluidsbelasting ter plaatse van de buitenruimte van de betreffende woning bedraagt eveneens 52 dB. De overschrijding van de voorkeursgrens- waarde bedraagt hier 4 dB en is daarmee gering. Doorgaans wordt een overschrijding van maximaal 5 dB boven de voorkeursgrenswaarde aanvaardbaar geacht voor een buiten- ruimte, met name wanneer situering van de buitenruimte aan een andere gevel niet mogelijk is. Daarnaast beschikt het gebouw als geheel over geluidsluwe buitengevels. Daarom wordt gesteld dat er voor alle woningen sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren zijn niet mogelijk of doelmatig of stuiten op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, land- schappelijke of financiële aard. Verder beschikt iedere woning over een geluidsluwe zijde.

Gezien het bovenstaande kan worden gesteld dat het akoestisch klimaat aanvaardbaar is.

Aangezien het akoestisch klimaat aanvaardbaar wordt geacht en de uiterste grenswaarde niet wordt overschreden dient een verzoek tot vaststelling van hogere waarden te worden ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laren. Het aantal woningen is in onderstaande tabel opgenomen. Het besluit tot vaststelling van de hogere waarden is op 30 augustus 2011 genomen.

Tabel 3.4 Verzoek hogere waarden

locatie etage aantal

wooneenheden

ontheffingswaarde bron woonblok 1 BG 2 50 dB

Naarderstraat

BG 1 53 dB

1 1 50 dB

1 1 52 dB

1 1 55 dB

2 1 51 dB

2 1 55 dB

woonblok 2 1 1 50 dB

2 1 51 dB

totaal 10

3.3. Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet luchtkwaliteit (Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en dagge- middelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 3.5 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werk- plek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

(24)

Sectorale aspecten 21

Tabel 3.5 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk

stof toetsing van grenswaarde geldig

stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 60 μg/m³ 2010 tot en met 2014 jaargemiddelde concentratie 40 μg/m³ vanaf 2015 fijn stof (PM10)1) jaargemiddelde concentratie 48 μg/m³ tot en met 10 juni 2011 jaargemiddelde concentratie 40 μg/m³ vanaf 11 juni 2011

24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer per jaar meer dan 75 μg/m³

tot en met 10 juni 2011

24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer per jaar meer dan 50 μg/m³

vanaf 11 juni 2011

1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007)

Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een projectbesluit) uitoefe- nen indien:

- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaar- den (lid 1 onder a);

- de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefe- ning van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);

- bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);

- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concen- tratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);

- het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samen- werkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

Besluit niet in betekenende mate (NIBM)

In het Besluit NIBM en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een pro- ject vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

- een project heeft een effect van minder dan 1% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;

- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden;

deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 500 woningen of een kantooroppervlak van 33.333 m² (langs één ontsluitingweg).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een projectbe- sluit uit een oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Onderzoek en conclusie

In het projectgebied wordt de realisatie van 30 zorgwoningen mogelijk gemaakt. De ver- keersproductie bedraagt 150 mvt/etmaal. De ontwikkeling zal niet in betekenende mate bij- drage aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de omgeving. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van de beoogde appartementen. Gezien de afstand tot de omliggende wegen, zullen de concentra-

(25)

22 Sectorale aspecten

ties luchtverontreinigende stoffen ter plaatse van deze appartementen (vrijwel) gelijk zijn aan de achtergrondconcentraties. Voor de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide gaat het (in 2010) om een achtergrondconcentratie van 20,6 μg/m³, voor de jaargemiddelde con- centratie fijn stof om 18,5 μg/m³ en 7 overschrijdingsdagen van de 24-uurgemiddelde grenswaarde. Dit betekent dat ter plaatse van de huurappartementen ruimschoots aan de grenswaarden uit de Wlk wordt voldaan.

De Wlk staat de uitvoering van het project niet in de weg. Het plan voldoet uit het oogpunt van luchtkwaliteit aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

3.4. Bodemkwaliteit

Normstelling en beleid

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening is een onderzoek noodzakelijk naar de bo- demgesteldheid in het projectgebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

De provincie hanteert bij de beoordeling van projecten de richtlijn dat voorafgaand aan de formele besluitvorming over het project ten minste het eerste deel van het verkennend bo- demonderzoek, het historisch onderzoek, wordt verricht. Indien uit het historisch onderzoek blijkt dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd ri- sico op verontreiniging dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden ver- richt.

Onderzoek en conclusie

Er is ter plaatse van de geplande zorgwoningen een verkennend bodemonderzoek uitge- voerd1). Uit de resultaten blijkt dat binnen het projectgebied sprake is van een aantal lichte bodemverontreinigingen. Deze vormen echter geen beperking voor de woningbouwontwikke- ling. De bodemkwaliteit is voldoende voor de beoogde functiewijziging.

3.5. Kabels en leidingen

Binnen het projectgebied of in de directe omgeving daarvan bevinden zich geen planologisch relevante kabels of leidingen.

3.6. Externe veiligheid

Normstelling en beleid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;

- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsge- bonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stof-

1) IDDS, EM070190/DBE/VO1, d.d. 3 december 2007.

(26)

Sectorale aspecten 23

fen, indien hij onafgebroken1) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang over- lijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Op het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg is de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (2010) van toepassing. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dit niveau (10-6 per jaar) in nieuwe situaties als richtwaarde2). Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriënterende waarde voor het GR (zowel in bestaande als nieuwe situaties) of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wanneer er sprake is van grootschalige ontwikkelingen dienen echter ook op een afstand van meer dan 200 m de gevolgen voor de hoogte van het GR inzichtelijk te worden gemaakt.

Onderzoek

In de directe omgeving van het projectgebied bevinden zich geen risicovolle inrichtingen.

Volgens de informatie uit het Basisnet Weg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de nabijgelegen A1. Er is geen sprake van een veiligheidszone. Er dient enkel rekening te worden gehouden met een plasbrandaandachtsgebied van 30 m. Het invloedsgebied voor het groepsrisico, dat wordt begrensd door de 1% letaliteiteffectafstand, is niet bekend. Uit het basisnet volgt wel dat de PR 10-7 contour 82 m bedraagt. Gelet op deze afstand ligt de 1%

letaliteiteffectafstand op niet meer dan 200 m van de weg. Aangezien het projectgebied op grotere afstand ligt (meer dan 300 m), heeft de ontwikkeling geen gevolgen voor de hoogte van het GR.

Verder vindt er in de omgeving geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.

3.7. Bedrijven en milieuhinder

Normstelling en beleid

Ten aanzien van ontwikkelingen in het plan dient rekening te worden gehouden met even- tuele milieuhinder door omliggende bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aan- vaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhin- derlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarbij wordt gebruikgemaakt van de VNG- publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (editie 2009). Milieuzonering beperkt zich tot de mi- lieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek en conclusie

In de directe omgeving van het projectgebied bevinden zich geen bedrijven of voorzieningen die zullen leiden tot milieuhinder ter plaatse van de zorgwoningen. Er wordt dan ook gecon-

1) Dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar.

2) Voor bestaande situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar (hieraan wordt echter langs vervoersassen bijna altijd voldaan) en de streefwaarde 10-6 per jaar.

(27)

24 Sectorale aspecten

cludeerd dat het aspect bedrijven en milieuhinder geen beperkingen oplevert voor de be- oogde ontwikkeling.

3.8. Water

Watertoets en waterbeheer

Vanaf november 2003 is de watertoets wettelijk van toepassing, een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. De watertoets heeft als doel het voorkomen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.

In het projectgebied wordt het waterbeheer gevoerd door het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet neemt daarbij de uitvoering van het waterbeheer voor zijn rekening en is bevoegd gezag voor het diepe grondwater. De gemeente heeft de zorg voor het ondiepe (freatische) grondwater. De provincie Noord-Holland is bevoegd gezag inzake drinkwaterwinning, grote industriële onttrekkingen en bodemenergiesystemen (warmtehoude opslag).

In het kader van de verplichte watertoets is over deze ruimtelijke ontwikkeling overleg ge- voerd met de waterbeheerder, waarna de opmerkingen van de waterbeheerder zijn verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid stedelijk waterbeheer

In het Waterbeheerplan 2010-2015 “Werken aan water in en met de omgeving” beschrijft het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) haar drie hoofdtaken zorg voor veiligheid achter de dijken, zorg voor voldoende water en zorg voor schoon water. Daarnaast voert AGV in zijn beheersgebied taken uit die de waterschappen aanduiden als maatschappelijke neventaken. Voor AGV zijn dat vaarweg- en nautisch beheer, faciliteren van het recreatief medegebruik van wateren en dijken, zorg voor natuurwaarden en bevordering van cultuurhistorische, landschappelijke, en architectonische waarden. De beleidsvoorbereidende, uitvoerende en administratieve taken heeft AGV opgedragen aan de stichting Waternet. Dit waterbeheerplan gaat over de waterschapstaken van AGV, waarbij AGV wel steeds het oog houdt op de samenhang van deze taken met het geheel van waterketen- en watersysteemtaken, ofwel de watercyclus. Tevens geeft dit waterbeheerplan aan de opgaven vanuit de KRW en vanuit het Nationaal Bestuurakkoord Water (NBW-actueel).

Huidige situatie waterhuishouding

Het projectgebied bestaat uit het woon-zorgcomplex De Stichtse Hof, gelegen ten noord- westen van de kern Laren. De ontwikkeling betreft de personeelsgebouwen, die een geza- menlijke oppervlakte hebben van circa 1.200 m². De bodem bestaat ter plaatse uit grof zand en de maaiveldhoogte verloopt over het complex in noordwestelijke richting van circa NAP +15 m tot circa NAP +20 m. De grondwatersituatie wordt aangeduid met grondwatertrap VII. Deze grondwatertrap komt overeen met een gemiddeld hoogste grondwaterstand die varieert tussen 0,8 m en 1,4 m beneden het maaiveld, terwijl de gemiddeld laagste grond- waterstand meer dan 1,2 m beneden het maaiveld ligt. Bij een veldonderzoek op 13 november 2007 is bij boringen ter plaatse tot 5 m onder het maaiveld geen grondwater aangetroffen. Het projectgebied ligt in een grondwaterbeschermingsgebied.

Het projectgebied ligt in het infiltratiegebied van 't Gooi. De locatie behoort tot hogere gron- den en is vrijgesteld van peilbesluiten. Het projectgebied is in de huidige situatie deels ver- hard in de vorm van bebouwing en bestrating. De riolering bestaat uit een gemengd stelsel, waarbij het afvalwater wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie ten zuiden van Blaricum.

(28)

Sectorale aspecten 25

Ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot beleid

Binnen het projectgebied worden de bestaande personeelsgebouwen gesloopt (circa 1.200 m²). Vervolgens wordt een complex gebouwd met 30 zorgwoningen met een geza- menlijke oppervlakte van circa 2.197 m². Onder deze appartementen wordt een verdiepte parkeergarage gerealiseerd, deze heeft een oppervlakte van circa 1.600 m². Per saldo neemt het verhard oppervlak toe met circa 1.000 m², aangezien over het gehele oppervlak van de parkeergarage water niet kan infiltreren.

Schoon hemelwater wordt niet aangekoppeld op het rioolstelsel, maar wordt geïnfiltreerd in de bodem. De beleidsregels van het hoogheemraadschap stellen namelijk dat er geen com- penserend water hoeft te worden aangelegd, wanneer hemelwater wordt geïnfiltreerd. He- melwater wordt dan ook niet versneld afgevoerd naar het oppervlaktewater. Infiltratie zorgt ervoor dat schoon hemelwater niet wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie.

Voor infiltratie wordt gebruikgemaakt van een zichtbare infiltratievoorziening in de vorm van een wadi.

Afvalwater afkomstig van de nieuwbouw wordt uiteraard aangesloten op het gemengde riool- stelsel. Voor de nieuwbouw worden verder duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen toe- gepast (dus geen zink, lood, koper, en PAK's-houdende materialen), op deze manier wordt diffuse verontreiniging van water en bodem voorkomen.

Een deel van de uitbreiding vindt plaats onder het maaiveld. Tot een diepte van 5 m is geen grondwater aangetroffen. Derhalve kan worden gesteld dat de parkeergarage geen negatieve effecten heeft op de grondwaterstanden en -stromingen.

3.9. Ecologie

In deze paragraaf is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is ver- meld welke ontwikkelingen het projectbesluit mogelijk maakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkeling  wat ecologie betreft  moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente, en het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald.

Bestaande situatie

Het projectgebied bestaat uit een bestaand personeelsgebouw (op het terrein van de Stichtse Hof) en een tuin. Het projectgebied is gelegen in het noordwestelijke deel van La- ren, vlak langs de A1.

Toetsingskader Beleid

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, de PEHS.

Normstelling Flora- en faunawet

Wat de soortenbescherming betreft is de Flora- en faunawet (Ffw) van belang. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of ver- storen van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik,

(29)

26 Sectorale aspecten

gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw níet.

Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Voor de zwaar be- schermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bos- bouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);

- er geen alternatief is;

- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aan- gezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert LNV de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uit- zonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het ge- hele seizoen:

1. nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil);

2. nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voor- waarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld:

roek, gierzwaluw en huismus);

3. nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld:

ooievaar, kerkuil en slechtvalk);

4. vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aan- gegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

5. nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen.

De soorten uit categorie 5 vragen wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is in zoverre voor de onderhavige ontwikkeling van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat.

(30)

Sectorale aspecten 27

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998, die op 1 okto- ber 2005 in werking is getreden, van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

a. door de minister van LNV aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habita- trichtlijn;

b. door de minister van LNV aangewezen beschermde natuurmonumenten;

c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van LNV). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kun- nen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en ha- bitats.

Bij de voorbereiding van het projectbesluit moet worden onderzocht of de Natuurbescher- mingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het projectgebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een be- schermde status, zoals een staats- of beschermd natuurmonument of Natura 2000-gebied.

Het dichtstbijzijnde beschermde natuurgebied is het natuurmonument de Bussumer- /Westerheide (800 m afstand).

De bossen van de landgoederen Julianaoord, Larenberg, die direct ten noorden en westen van het projectgebied liggen, zijn onderdeel van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Het projectgebied zelf maakt geen deel uit van de PEHS.

Soortenbescherming

Op 27 augustus 2007 is er een veldonderzoek uitgevoerd (Bureau Schenkeveld) op de plan- locatie en de nabije omgeving. Tevens zijn de verspreidingsatlassen (Broekhuizen, 1992;

Limpens, 1997 en www.ravon.nl) geraadpleegd om een goede inschatting te maken van de mogelijk voorkomende soorten. Het projectgebied bestaat uit een gebouw, grasland met enkele verspreide (oude) bomen en een bosstrook.

Planten

Volgens het Natuurloket zijn planten goed onderzocht. Er zijn vijf licht beschermde soorten aangetroffen binnen de betreffende kilometerhokken waarbinnen het projectgebied gelegen is. Door het intensieve beheer van de tuin komen nauwelijks spontaan gevestigde planten- soorten voor. De bosstrook herbergt veel stikstofminnende soorten als Amerikaanse vogel- kers, gewone vlier, gewone hennepnetel, gewone braam, framboos, akkerkool, muursla, robertskruid, klein springzaad en is daarom onvolledig ontwikkeld. In de bosrand staat op één plek wilde marjolein (categorie 2), deze plant is hier ooit als zaad of plant door mensen ingebracht en valt derhalve niet onder het beschermingsregime van de Ffw. Zwaar be- schermde wilde soorten worden hier niet verwacht.

Vogels

Het Natuurloket geeft aan dat broedvogels goed onderzocht zijn binnen de betreffende kilo- meterhokken. Vanwege de gevarieerde vegetatiestructuur in de nabije omgeving van het projectgebied en de aanwezige biotopen binnen het projectgebied, is het projectgebied rijk

(31)

28 Sectorale aspecten

aan kleine algemeen voorkomende vogels. Tijdens het veldbezoek (bureau Schenkeveld, 2007) werden in het projectgebied de volgende vogels waargenomen: kauw, spreeuw, heg- genmus, winterkoning, koolmees, merel, Turkse tortel, vink, houtduif, roodborst, zwarte kraai, boomklever, zanglijster. In de twee tamme kastanjes zijn verschillende gaten uitge- hakt door een grote bonte specht aangetroffen. Een ervan leek in gebruik te zijn door een boomklever. De omgeving van het projectgebied met veel oude bomen is geschikt als leef- gebied van holenbroeders als bosuil, holenduif, glanskop, grauwe vliegenvanger en groene specht.

Zoogdieren

Volgens de gegevens van het Natuurloket zijn zoogdieren matig onderzocht binnen de be- treffende kilometerhokken. Er zijn zwaar beschermde zoogdieren waargenomen binnen de betreffende kilometerhokken.

Naar verwachting gaat het hier om vleermuizen. Aan de oude gewone esdoorn op de planlo- catie hangt een vleermuiskast. Op het terrein van de Stichtse Hof worden regelmatig gewone dwergvleermuizen waargenomen. Het projectgebied maakt naar verwachting deel uit van de vliegroutes en het foerageergebied van verschillende soorten vleermuizen. Tijdens het veld- bezoek (bureau Schenkeveld, 2007) zijn er geen sporen van vleermuizenbewoning in bomen of gebouwen gevonden.

Geschikte bomen (oude kastanjes) voor boombewonende vleermuizen zijn overigens wel aanwezig binnen het projectgebied. Op de landgoederen in de omgeving zijn watervleermuis, gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, rosse vleermuis, gewone grootoorvleermuis en laatvlieger gesignaleerd.

Er zijn in het projectgebied verder alleen sporen van algemene soorten als bruine rat (uit- werpselen in holten van de oude tuinmuur) en mol waargenomen. Op het terrein van de Stichtse Hof worden regelmatig eekhoorn (zwaar beschermd), egel, hermelijn en vos waar- genomen (mondelinge mededeling beheerder Stichtse Hof, 2007), mogelijk dat de eerste twee soorten ook werkelijk hun vaste verblijfplaatsen binnen het projectgebied hebben.

Hermelijn en vos hebben naar verwachting vaste verblijfplaatsen nabij het projectgebied. Het projectgebied biedt mogelijk ook leefgebied aan algemene soorten als veldmuis, bosmuis, gewone bosspitsmuis en huisspitsmuis.

Amfibieën

Amfibieën zijn volgens het Natuurloket slecht onderzocht binnen de betreffende kilometer- hokken. Er zijn geen zwaar beschermde soorten aangetroffen binnen de betreffende kilome- terhokken. Mogelijke maken algemene soorten als groene kikker, bruine kikker en gewone pad gebruik van het projectgebied als onderdeel van hun leefgebied. Genoemde soorten zul- len gebruikmaken van de bebouwing en takkenhopen als (winter)verblijfplaats. In de vijver nabij het projectgebied zijn dit jaar eiklompen van bruine kikker uitgezet (mondeling mede- deling beheerder Stichtse Hof, 2007).

Overige soorten

Het projectgebied is ongeschikt als biotoop voor beschermde reptielen, vissen en insecten (vlinders, sprinkhanen en libellen). Genoemde beschermde soortengroepen stellen hoge ei- sen aan hun leefgebied; het projectgebied voldoet hier niet aan. Er zijn tijdens het veldbe- zoek alleen twee algemene dagvlindersoorten als klein koolwitje en atalanta gezien. Er zijn verder geen andere insecten of ongewervelde dieren waargenomen tijdens het veldbezoek (bureau Schenkeveld, 2007). In de omgeving van het projectgebied komen twee be- schermde ongewervelde dieren (EIS, 1998) voor namelijk de behaarde rode bosmier (licht beschermd) en het vliegend hert. Het vliegend hert zou mogelijk ook gebruik kunnen maken van de tamme kastanjes binnen het projectgebied.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Daarnaast wordt in de woonvisie benadrukt dat de inpassing van nieuwe woningen moet passen binnen de Welstandsnota of een voor de locatie op te stellen

Wanneer er een nieuwe geluidsgevoelige bestemming wordt gerealiseerd op een locatie waar momenteel geen geluidsgevoelige functie aanwezig is en deze locatie binnen de geluidszones

De voorgenomen ontwikkeling betreft de bouw van 62 woningen in het stedelijk gebied van 

Ten behoeve van de uitbreiding van het huidige Sevenheijm met een viertal groepswoningen voor 28 cliënten met een psychogeriatrische aandoening en de 12 appartementen, die

De bodem moet geschikt zijn voor het voorgenomen gebruik De voorliggende ruimtelijke onderbouwing voorziet niet in een functieverruiming in relatie tot het vigerend

Meer naar het zuiden ligt een meer open agrarische gebied, dat doorkruist wordt door een provinciale weg.. Het originele traject van de Ommelse Bos is afgesloten en middels een

Naar aanleiding van onderhavige ruimtelijke onderbouwing voor het initiatief aan de Dijkstraat 51 te Asten, te weten het realiseren van een mantelzorgvoorziening in een

De nieuwe melkveestal wordt opgericht bij een bestaande melkrundveehouderij, aansluitend aan de bestaande bebouwing, door de architectuur heeft de nieuwe stal geen