• No results found

BJÖRN PEETERS. Editie: 2016 ISBN:

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "BJÖRN PEETERS. Editie: 2016 ISBN:"

Copied!
21
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

© BJÖRN PEETERS Editie: 2016 ISBN: 9789082568721

NUR: 340 D/2016/13,960/03

www.ateliers-claudine.be

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag openbaar worden gemaakt door middel van druk, fotokopie, internet of andere, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur, met uitzondering van korte passages bij besprekingen van het boek. Neem dan gerust contact op via de

website van Ateliers Claudine indien je hier vragen over hebt.

De personages en de gebeurtenissen in dit boek zijn fictief; elke gelijkenis met echte personen en gebeurtenissen is toevallig.

(3)

Op kot met

Jentel

in het derde jaar

BJÖRN PEETERS

Ateliers Claudine

(4)
(5)

Op kot met

Jentel

in het derde jaar

(6)

Opgedragen aan eenieder die een goede vriend(in) probeert te zijn.

(7)

Hoofdstukken

Noodweer 9

Een lange werkdag 21

Een nacht in het hotel 39

Het is een ramp 45

Spijt komt te laat 53

Een fiets voor Prinses 61

Carla verliest haar geduld 69

De fout geparkeerde auto 83

Een leidende hand 89

Op date met Rudy 95

Chelsey speelt schaak 107

Zuster Merel helpt Jentel 115

Een stapje vooruit 123

Jentel werft aan 133

Rare kantjes 141

Pannenkoeken bakken 151

Herinneringen 163

Dubbeldate 173

Kim en Lise 187

Het schooljaar is ten einde 201

(8)
(9)

Noodweer

et was een broeierig hete zomer. In juli viel er wekenlang geen druppel regen en was het verboden om tuinen te besproeien of auto's te wassen. De tuin in het klooster verdorde. De binnenkoer was vuil en stoffig want Moeder Overste liet niet toe dat er water gebruikt werd om ze te schuren. Het was onaangenaam om langer dan even in de zon te vertoeven, en enkele van de oudste zusters moesten de hele dag binnen blijven omdat ze de hitte erg slecht verdroegen. In de kamers die diep in het klooster lagen hielpen de dikke muren om de hitte buiten te houden. Jentel en Prinses ontdekten een kamer waar oude meubelen stonden, die drie of vier graden koeler dan de andere kamers aanvoelde. Samen met Chelsey ruimden ze de kamer op, zodat de oudste zusters er in een stoel konden zitten praten en lezen.

H

Op de zolderkamers waar de meisjes sliepen was het zo heet 9

(10)

dat slapen onaangenaam was. Ze lieten hun ramen de hele nacht open staan, maar zelfs 's nachts koelde het niet veel af. De hitte was zo vervelend dat zelfs Prinses – die een hekel had aan het werk dat ze in het klooster moest doen – liever beneden in het waslokaal of in de keuken aan het werk was, dan in haar kamer te zitten. “Het is zelfs leuk om in de winkel te werken, nu het zo heet is.” zei ze, zelf een beetje verbaasd dat ze zoiets zei. “In de winkel kan ik tenminste af en toe de koelruimte in, en het helpt om bezig te zijn. Dan denk ik niet zo aan hoe warm het is.” Maar niemand van de meisjes ging zo graag werken als Jentel en Carla. Het hotel had airconditioning en het was er de hele dag lang aangenaam vertoeven.

Ook in augustus bleef het erg heet en droog.

Maar begin september sloeg het weer plotseling om.

Het begon van de ene dag op de andere uren na elkaar te regenen, en vaak regende het zo hard dat als je door het raam naar buiten keek, je amper een meter ver kon kijken. De temperatuur zakte met vijftien graden en er woei een harde wind, die de ramen deed rammelen en die het verschrikkelijk moeilijk maakte om door de regen te stappen. Je kon er enkel doorheen komen door je hoofd voorover te buigen, zodat de wind de regen niet recht in je gezicht blies. Tijdens de weerberichten sprak men van uitzonderlijke regens maar niemand leek zeker wanneer ze zouden ophouden.

“Herelief, wat voor weer is me dat.” zei Moede Overste.

Ze was met reden bezorgd om het klooster. Doordat dit op een van de drie heuvels van de stad was gebouwd, hadden ze heel de eerste week niet al te veel last van wateroverlast, want de regen spoelde naar de lager gelegen stadsdelen. Maar toen het een tweede week zo bleef regenen bracht de brandweer op vraag van Moeder Overste zandzakjes naar het klooster. Jentel en de andere meisjes legden die op de meest kwetsbare plaatsen; aan de kelderramen maar ook aan de ingang van de kantoortjes, waar een trapje naar

10

(11)

beneden was en waar water afstroomde. “Het klooster zal niet onder water lopen voor de hele stad onder water staat.” zei Moeder Overste. “Maar we kunnen niet blijven dweilen; straks rot het meubilair.” Ze lieten de grote poort dag en nacht open staan, zodat het water dat zich anders op de binnenkoer verzamelde naar buiten kon.

“Een geluk dat de binnenkoer een beetje helt.” zei Carla.

“Dat zal wel geen toeval zijn.” zei Jentel. “De zusters die het klooster lieten bouwen, hielden er waarschijnlijk rekening mee dat er vroeg of laat een zondvloed zou komen.”

In de derde week bracht de brandweer nog meer zandzakjes en ook die werden door Jentel en de meisjes verspreid. Het was erg zwaar werk om de zandzakjes in de gietende regen van de ene kant van het klooster naar de andere te dragen. Geen van de meisjes kon zo'n zandzak alleen dragen, dus moesten ze er telkens met tweeën een optillen. Zuster Merel hielp hen en met hun zessen waren ze meer dan twee uur lang aan het werk. Nadien strompelden ze koud, doorweekt en helemaal uitgeput de eetzaal binnen. Daar zaten Moeder Overste en Zuster Phillipa te praten. Toen Moeder Overste de meisjes zag binnenkomen, stuurde ze hen naar boven om zich af te drogen en droge kleren aan te trekken. Wanneer de meisjes na een kwartier weer in de eetzaal kwamen, stonden er tassen warme gemberthee met honing op hen te wachten.

“Drink op en rust een tijdje.” zei Zuster Phillipa.

Enkel Kitten hield van de smaak van gemberthee, maar elk van de meisjes dronk haar tas leeg. De gember verwarmde hen diep vanbinnen, en dat hadden ze nodig. Kitten vroeg na even om een nieuwe tas een kreeg er een van Zuster Phillipa. Het was vrijdag en verschillende van de meisjes hadden les. Prinses had al besloten dat ze niet naar de les ging.

“Stel dat ik ergens vast kom te zitten.” zei ze.

11

(12)

Dat was geen flauwdoenerij van haar kant; verschillende wijken stonden al dagenlang blank. Tientallen straten waren door de brandweer afgesloten en in vele andere straten stond het water al zo hoog dat het gevaarlijk was om er te stappen.” Toen ik de vorige keer door de Nieuwstraat ging, stond het water tot aan mijn knieën en moest ik mijn tas op mijn hoofd houden.” zei Prinses. Carla zei dat ze twee dagen geleden nog had geprobeerd om naar haar les te gaan, maar dat de prof haar had teruggestuurd. “Hij zat daar alleen om alle studenten die kwamen terug naar huis te sturen.” zei ze, en Jentel knikte. Dat was haar ook overkomen. “Ze zullen vandaag of morgen wel alle lessen aflasten.” zei ze.

De enige die vastbesloten bleef om naar de les te gaan, was Chelsey. Ze vertrok alle dagen ruim op voorhand om zeker op tijd te komen en liet zich niet overhalen om te blijven. Een keer was ze de enige student geweest die was komen opdagen. Haar verbaasde prof had haar meteen terug naar haar kot gestuurd en gezegd dat ze de volgende dag niet moest komen. Maar Chelsey was bezorgd dat ze van school gestuurd zou worden als ze niet naar de les ging en ze liet zich die angst niet afpraten. Ook nu was ze van plan om naar de les te gaan, en Jentel probeerde haar om te praten.

“Maakt niet uit of deze lessen verplicht zijn of niet; de kans is groot dat de prof er ook niet geraakt.” zei ze. “Maar als je valt en je breekt je been, dan kan je ook niet naar de les. Je bent gewoon weer aan het panikeren, kleine zus.”

Zuster Phillipa bracht de meisjes toast met confituur, en ze hoorde dat Chelsey van zin was om naar de les te gaan. Ze fronste en zei tegen Chelsey dat ze niet mocht vertrekken, in zo'n weer. En ze zei het op een toon die Chelsey deed schrikken. “Zie dat ik niet hoor dat je het klooster uit bent gegaan.” zei Zuster Phillipa. Dan zei ze tegen Jentel dat ze maar uit de keuken moest halen wat ze wilde. “En zet straks alles alleen klaar – ik voel me niet goed, dus ik

12

(13)

ga me even neerleggen.” zei ze. Jentel keek de zuster na en zag dat ze erg moeizaam stapte. Jentel had met de zuster te doen en hielp haar zo goed als ze kon, maar haar pijn kon ze niet wegnemen. Ze zuchtte en was even niet met haar gedachten bij wat de meisjes elkaar aan het vertellen waren.

“Jentel, heb je mij gehoord?” vroeg Prinses.

“Nee, sorry schat; zeg het nog eens.” zei Jentel.

“Op de website van de universiteit staat dat tot nader order al de lessen opgeschort zijn.” zei Prinses, en ze toonde haar telefoon aan Jentel. Die las het bericht en knikte. “Het werd tijd; het is geen weer om door te gaan – je riskeert je nek.” zei ze. Maar even later kreeg Jentel telefoon van de manager van het hotel. “Jullie moeten komen helpen; er zijn te veel mensen niet komen opdagen.” zei hij en toen Jentel vroeg of hij al eens buiten had gekeken, zei hij. “Veel mensen moeten met de auto komen, maar jullie kunnen te voet tot hier komen.” Jentel zei dat ze les hadden, maar de manager had op de radio gehoord dat in heel de stad de scholen dicht bleven.

“Zorg dat je hier binnen een uur bent.” zei hij.

Jentel besprak het kort met Carla en ze besloten om dan maar te gaan. Chelsey keek haar zus verontwaardigd aan, en vroeg wat het verschil was met wat zij daarnet wilde doen. “Ja, maar als ik die job verlies zit ik met een groot probleem.” zei Jentel. Prinses vroeg zich luidop af of ze hen ook zouden bellen, om in de winkel te komen werken. “Probeer je er dan vanaf te maken; en als je toch moet gaan – wees dan voorzichtig!” zei Jentel. Zij en Carla gaven de andere meisjes een kus en vertrokken dan naar boven om hun kleren te halen. Ze konden hun goede kleren niet aantrekken want die zouden nat en vuil zijn tegen dat ze in het hotel kwamen. Het had ook geen zin om hun haren op te steken, want ze zouden de kap van hun regenjas stevig over hun hoofd moeten snoeren.

Ze staken hun goede kleren in meerdere plastic zakken, die

13

(14)

ze dan voorzichtig in Carla's grootste handtas staken. Ze staken hun schoenen ook in plastic zakken, en Jentel zocht in haar kast een handtas waar ze in pasten. Beneden trokken ze hoge rubberen laarzen van de zusters aan. Dan gingen ze naar het kantoortje van Moeder Overste, om te melden dat ze vertrokken. Moeder Overste had hen gezegd dat eender wie het klooster uit ging, dat eerst bij haar moest melden. De afgelopen week waren er in de stad al heel wat kleine en grote ongelukken gebeurd; één meisje was zelfs verdronken. Dus zeiden Jentel en Carla dat ze gingen werken, en ze zeiden ook dat ze geen idee hadden wanneer ze terug thuis zouden komen. Op die manier wist Moeder Overste dat ze zich niet meteen zorgen hoefde te maken als de meisjes een tijdje wegbleven.

“Probeer niet terug naar hier te komen eens het donker is.”

zei Moeder Overste. “Het is een hotel, dus overnacht daar maar. Je zegt maar tegen Jean zijn zoon, dat ik het jullie heb gezegd. En als hij niet wil dat je blijft overnachten dat hij jullie dan ruim voor het donker naar huis laat vertrekken.”

“Ja Moeder Overste.” zeiden de meisjes.

De straten rondom het klooster waren redelijk makkelijk te begaan, al moesten ze opletten dat ze niet uitschoven. Ze stapten arm in arm, voor het geval een van hen haar evenwicht verloor. De regen viel in zo'n dicht gordijn naar beneden dat ze niet meer dan een paar meter voor zich uit konden kijken. Vaak zagen ze enkel de schaduwachtige vormen van gebouwen, auto's en mensen. Om niet te struikelen of ergens tegen aan te lopen, stapten ze langzaam. Het meeste van de tijd liepen ze met hun hoofd gebogen, want de wind blies de regen striemend tegen hen aan.

Eens ze de heuvel waren afgedaald, moesten ze regelmatig op hun stappen terugkeren en een andere weg zoeken. In sommige straten stond het water zo hoog dat je er enkel kon zwemmen. Die straten waren meestal afgesloten, of er stonden borden die mensen

14

(15)

waarschuwden dat het water te diep was. Maar het was makkelijk om de borden te missen, en er waren straten die enkele uren eerder nog doorwaadbaar waren, maar intussen niet meer. Er was in dat deel van de stad geen enkele straat waar geen water stond, dus de meisjes moesten hoe dan ook waden. In één straat kwam het water tot aan de rand van hun laarzen, en ze waren niet zeker of ze tot aan het einde van de straat zou raken. Er konden geen auto's rijden in dat deel van de stad, maar er waren nog andere mensen die te voet gingen. Eén keer zagen Jentel en Carla een klein rubberbootje langs hen heen drijven. Er zaten twee kleine kindjes in, met regenjassen aan en elk een rugzakje in hun armen. Hun papa trok het bootje langzaam verder door de ondergelopen straat.

Overal lagen bergen zandzakjes tegen de deuren.

Carla struikelde over een zandzak die was weggeschoven en in het water op de stoep was beland. Doordat ze arm in arm stapten kon Jentel haar nog net rechthouden. Verderop passeerden ze drie agenten die bezig waren een oude vrouw weg te dragen. De oude vrouw zat op een keukenstoel en ze droegen de stoel door de ondergelopen straat. Een van de agenten keek naar Jentel en vroeg wat ze die kant uit gingen doen.

“Werken!” riep Jentel naar de man.

De agent wilde hen zeggen dat ze beter terugkeerden, maar Jentel en Carla waadden verder, en hij had zijn aandacht nodig om de stoel recht te houden. Enkele straten verder kwamen Jentel en Carla bij een straat die te diep was om door te waden. Dat wisten ze omdat een man die hun kant uit kwam, tot aan zijn middel in het water stond. En hij was groter dan zij waren. Op het eerste zicht konden ze niets anders doen dan terugkeren, en proberen langs een andere straat te gaan. Maar het was iets minder hevig aan het regenen en Jentel zag verderop in de straat een bootje van de brandweer. Ze floot luid op haar vingers en de brandweermannen

15

(16)

stuurden het bootje naar hen toe.

“Problemen?” riep hij haar toe.

“Een klootzak van een baas – we moeten gaan werken!”

De man gebaarde dat ze dichterbij moesten komen, en een van zijn collega's hielp hen in het rubberen bootje. Jentel legde uit waar ze naartoe moesten. “Daar staat het niet onder water, dus dat geluk hebben jullie dan toch.” zei de brandweerman. Ze konden hen maar een eind van de weg brengen, maar dat scheelde hen veel moeite, en ze bedankten de mannen. Het was vreemd om door de straten van de stad te varen en Jentel vond het wel leuk. Ze vroeg of zij een keer mocht sturen, maar de brandweerman die aan het stuur stond schudde zijn hoofd. Hij glimlachte wel even naar haar en zei dat ze bij het korps moest komen.

“Nemen jullie ook studenten aan?” vroeg Jentel.

“Zijn jullie nog studenten?” vroeg de man.

“Ja, we zitten hier in de stad op kot.” zei Jentel.

“En jullie baas zegt dat je moet werken?” vroeg de man.

“Niemand anders kwam, dus moeten wij komen.”

De brandweerman schudde zijn hoofd, maar zei niets meer en hield zijn ogen op de mensen die ze passeerden. Eenmaal stopte hij om een vrouw en haar kind op te pikken. Jentel nam de jongen aan en een brandweerman hielp de vrouw in de boot. “Toch ook niet onderweg naar je werk?” vroeg de man aan het stuur. “Nee, ik ben op weg naar huis.” zei de vrouw. De brandweermannen zetten eerst Jentel en Carla af. “De rest van de weg moeten jullie stappen maar dat zal wel lukken vanaf hier.” zei de man aan het stuur.

Jentel gaf elk van de mannen een kus op de wang om hen te bedanken, en viel bijna uit de boot toen ze de laatste kuste. De brandweerman moest haar bij de arm grijpen om haar tegen te houden. Hij hielp haar om uit de boot te stappen, en ze moesten een kort eind waden, voor ze op een droog stuk kwamen.

16

(17)

“En nu straks nog terug op ons kot geraken.” zei Carla.

Het hotel bevond zich in een hoger gelegen deel van de stad maar niet zo hoog als het klooster. Het lag op vijf minuten stappen van het stadhuis en daar stond het water aan de deur.

Jentel zag een tiental mannen en vrouwen zandzakjes stapelen. De straat voor het hotel stond gedeeltelijk blank, maar het water bleef voorlopig nog op een twintigtal meter afstand van het hotel zelf.

De manager had als voorzorg toch al zandzakjes laten leggen, en Jentel was blij dat ze er niet was geweest toen dat gebeurde. Ze vond dat ze al genoeg met zandzakjes had gesleurd in het klooster.

Er was met de zakjes een kleine muur rondom de ingang gemaakt, met een doorgang voor de gasten, die snel opgevuld kon worden wanneer het water plots steeg.

De bewaker en de bellboys stonden dicht tegen elkaar aan te schuilen, maar de wind blies de regen onder het afdakje en Jentel zag dat de mannen doorweekt waren. De bellboys hadden grote paraplu's in de hand om gasten die uit de auto stapten droog tot aan de ingang te brengen. Ze hielden die nu ten dele voor zich om de regen tegen te houden, maar niet voor hun gezicht, zodat ze het nog wel konden zien wanneer er gasten aankwamen. Jentel was blij dat ze niet net als hen buiten moest werken. Zij en Carla haastten zich de lobby in, maar ze werden ingehaald door de bewaker.

“Enkel voor gasten; niet om te schuilen.” zei hij.

“En om te werken?”vroeg Jentel.

Ze zette haar kap af en nu herkende de man haar. Hij keek Jentel en Carla verbaasd aan en vroeg waarom ze niet gewoon thuis waren gebleven. “Het opperhoofd heeft ons opgeroepen.” zei Jentel en de bewaker knikte met een zuur gezicht. “Pas maar op, hij is al heel de dag in een slecht humeur.” zei hij.

Jentel en Carla haastten zich naar de kleedkamer om zich af te drogen en om te kleden. Carla keek meteen na of de kleren in de

17

(18)

tas droog waren gebleven, en was voorzichtig om haar natte haren niet op hun schone kleren te laten druppen. Er waren nog twee meisjes in de kleedkamer, maar die waren net klaar met werken. Ze zagen er erg moe uit, en Jentel vermoedde dat ze meer uren dan normaal hadden moeten werken. Jentel was net haar haren aan het opsteken toen Kelly de kleedkamer binnenkwam. Ze zette zich aan het klein bureautje dat in de kleedkamer stond. Toen ze Jentel en Carla zich zag klaarmaken, knikte ze hen even toe. De kleedkamer bevond zich diep in het hotel en had geen ramen, maar toch konden ze de wind buiten horen huilen. Jentel keek Carla aan en zei: “Hoor eens buiten – ik ben blij dat ik binnen ben.”

“Later vandaag zou het onweren.” zei Kelly.

“Hopelijk niet wanneer we naar ons kot gaan.” zei Carla.

Jentel was net klaar met haar haren opsteken toen plots de manager de kleedkamer binnenkwam. De twee meisjes van eerder waren vertrokken. Enkel Jentel en Carla waren daar, en Kelly, die aan haar bureau zat te werken. Kelly was al sinds jaren het hoofd van de poetsdienst. Ze was bezig de uurroosters te maken, en toen ze de manager zag, zei ze dat ze te weinig meisjes had. “Er is bijna niemand komen opdagen; het lukt gewoon niet.” zei ze. “Het moet lukken – ze hebben net gebeld om te vragen de grote suite voor de burgemeester klaar te maken.” zei de manager. “Ze denken dat het stadhuis morgen onder water gaat staan, dus hij komt hier werken.

Ze zullen in onze conferentiezalen vergaderen. Enkele schepenen hebben ook kamers gekregen – dus er is veel werk.”

Dan keek de manager naar Jentel en Carla.

“Moet ik mijn bloes terug losmaken?” vroeg Jentel.

Carla bloosde en wendde haar blik af.

“Er is veel werk – haast jullie een beetje.” zei de manager.

Zodra hij de kamer uit was trok Kelly ogen naar Jentel, en zei dat ze moest opletten met wat ze zei. “Ik weet wel dat hij hier

18

(19)

niet mag komen, maar jullie waren toch al aangekleed.” Jentel zei dat ze er niet tegen kon als mannen deden alsof het maar normaal was dat ze zich liet bekijken. Dan kwam ze bij Kelly staan en bekeek samen met haar de uurroosters.

“Dat kan niet lukken met maar drie meisjes.” zei Jentel.

“Ik weet het – maar wat moet ik doen?” vroeg Kelly.

“Ik zal jullie helpen.” zei Jentel.

Dat verbaasde Kelly oprecht – er was niemand die zichzelf vrijwilliger stelde om mee te poetsen. Of toch niet tot dan toe – dit was de eerste keer dat iemand het haar aanbood. “En wie gaat jouw werk dan doen?” vroeg ze aan Jentel. “Carla is er ook, en het zal nu wel niet zo druk zijn dat we allebei nodig zijn. Maar als jij niet nu meteen iemand extra hebt, dan draait het in de soep.” Kelly zei dat ze het aan de manager moesten vragen, en ze riep hem op met haar walkietalkie. De manager deelde Jentel haar mening.. Veel gasten die al in het hotel verbleven, hadden besloten om wat langer te blijven. De meeste treinen reden niet en veel vluchten hadden vertraging Wie kon blijven, bleef, en wie nog niet was gekomen zou waarschijnlijk vandaag niet meer komen. Er zouden dus niet veel mensen zijn die wilden in- of uitchecken. Carla kon zonder problemen op haar eentje de receptie verzorgen.

“Laat Jentel maar mee poetsen.” zei de manager.

“Oké meid, je hebt er zelf om gevraagd.” zei Kelly.

“Ik ben niet te mooi om te poetsen.” zei Jentel.

“Wacht maar tot je het eens hebt gedaan.” zei Kelly. Maar ze was Jentel dankbaar, en zei dat ze samen konden werken. “Dan kan ik je tonen hoe het moet.” Kelly en zij konden het goed met elkaar vinden, dus dat vond Jentel prima. Ze kuste Carla snel op de wang en volgde Kelly dan naar de voorraadkamer.

19

(20)
(21)

Een lange werkdag

r kwamen in de loop van de middag veel meer reservaties binnen dan de manager had verwacht. De zware storm die over het land trok, leidde ertoe dat twee luchthavens al hun vluchten schrapten, en de meer vermogende mensen zochten hotels waar ze een of twee nachten comfortabel konden blijven. Carla had het heel de middag zo druk dat ze meermaals wenste dat Jentel niet aan het poetsen was, maar bij haar was om te helpen. Maar ze deed haar werk goed, en in de loop van de namiddag kwam de manager naar de receptie en hielp haar.

E

Jentel wist dat het drukker dan voorzien was, doordat Kelly regelmatig te horen kreeg dat er nog meer kamers waren die tegen de avond klaar moesten zijn. “Verdorie ik ben blij dat jij er bent; ik denk dat ik anders in tranen was uitgebarsten.” zei Kelly. Ze was al jaren in dienst, en werkte al in het hotel nog voor deze manager, de 21

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Aanknopingspunten voor een positieve en toekomstgerichte migratiepolitiek liggen in de open samenleving waar vrijheid en ruimte voor verschil leidend zijn.. De open samenleving heeft

“Het levert je ook veel onverwachte dingen op zoals goede vriendschappen en veel sociale contac- ten.” Nina steekt heel veel tijd in haar vrijwilligerswerk: “Ik heb niet het gevoel

Organisaties die de instroom bevorderen geven bij gelijke kwalificaties de voorkeur aan niet-westerse minderheden, zij werven minder vaak via een werkstage en/of functie

Het ligt voor de hand dat de waarheid ergens in het midden moet worden gezocht en dat het gedrag van jongens en meisjes zowel door nature als door nurture bepaald wordt..

om feestelijk te vieren wat wij voor elkaar betekenen, dat Gij leven zijt en vreugde?. Laat ons volstromen met dankbaarheid en waardering voor elkaar en al het goede dat ons

Ze ervaren minder steun van de gemeente, zoeken niet zo actief naar werk en voegen zich naar de (lage) verwachtingen van hun omgeving... ze minder steun van de gemeente dan

Opvolger van Bertone in de Congregatie voor de Geloofsleer werd Angelo Amato, wel een ge- reputeerd theoloog en op zijn beurt salesiaan?. Zuster Enrica Ro- sanna bezet

'Wij konden als familie respect opbrengen voor haar wens om te sterven, omdat