• No results found

Antea Group Archeologie 2016/128

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Antea Group Archeologie 2016/128"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Inventariserend Veldonderzoek d.m.v. boringen (verkennende fase) Uitbreiding Joodse Begraafplaats Muiderberg (gemeente Gooise Meren)

projectnummer 405390 definitief revisie 00 20 januari 2017

Antea Group Archeologie

2016/128

(2)

Antea Group Archeologie 2016/128

Inventariserend Veldonderzoek d.m.v. boringen (verkennende fase) Uitbreiding Joodse Begraafplaats Muiderberg (gemeente Gooise Meren)

projectnummer 405390 definitief revisie 00 20 januari 2017

Auteurs

M. Arkema

Opdrachtgever

Joodse Gemeenschap Amsterdam (NIHS) Postbus 7967

1008 AD Amsterdam

(3)

Inhoudsopgave Blz.

Samenvatting 2

1 Inleiding 4

2 Bureauonderzoek 5

2.1.1 Gespecificeerde archeologische verwachting 5

2.2 Conclusies en advies voor vervolgonderzoek 6

3 Veldonderzoek 7

3.1 Doel- en vraagstelling 7

3.2 Onderzoeksopzet en werkwijze 7

3.3 Resultaten 8

3.3.1 Bodemopbouw 8

3.3.2 Archeologie 8

4 Conclusies en advies 10

4.1 Conclusies 10

4.2 (Selectie)advies 11

Literatuur en geraadpleegde bronnen 12

Bijlagen

1 Archeologische perioden

2 AMZ-cyclus

3 Boorbeschrijvingen

Kaartbijlagen

405390-S1 Situatiekaart met ligging boorpunten

(4)

Administratieve gegevens

Projectnummer Antea Group 405390 OM-nummer 3999655100

Provincie Noord-Holland Gemeente Muiden

Plaats Muiderberg

Toponiem Begraafplaats Muiderberg

Kaartblad 25H

Coördinaten 135855/481855

Opdrachtgever Joodse Gemeenschap Amsterdam (NIHS) Uitvoerder Antea Group

Datum uitvoering augustus 2016

Projectteam H.A. van Dalen (projectleider)

Vrijgave conform KNA I. Vossen (senior KNA-archeoloog)

Bevoegd gezag Gemeente Gooise Meren. Mevr. J. van Diest-Nelemans Deskundige bevoegd gezag Cultuurcompagnie, mevr. C. Nyst

Beheer documentatie Antea Group

Vondstdepot Provinciaal depot Noord-Holland

(5)

Samenvatting

In opdracht van de Joodse Gemeenschap Amsterdam heeft Antea Group in augustus 2016 een archeologisch inventariserend veldonderzoek door middel van boringen uitgevoerd

(verkennende fase).

Het veldonderzoek is uitgevoerd in het kader van een bestemmingsplanwijziging van het plangebied ten zuiden van de Joodse Begraafplaats Muiderberg aan de Googweg (gemeente Gooise Meren). De uitbreiding wordt aangeduid als Veld E. Op dit moment wordt alleen de noordelijke helft van het terrein opgehoogd om in gebruik te worden genomen als begraafplaats.

Het betreft een oppervlakte van 170 x 40 m (in totaal circa 6800 m2).

Naar aanleiding van het archeologisch bureauonderzoek is geadviseerd een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen uit te voeren voor het in kaart brengen van de bodemopbouw en eventuele verstoringen.

Uit het veldonderzoek blijkt dat binnen het plangebied sprake is van een A/C-profiel, onder de A- horizont is direct de C-horizont aanwezig. Als er een podzolbodem aanwezig is geweest, is deze in zijn geheel opgenomen in de A-horizont en niet meer aanwezig. Verder zijn binnen het

plangebied geen grootschalige diepe verstoringen aangetroffen. In boring 5 is een fragment vuursteen aangetroffen onderin de A-horizont. Het betreft een afslag die gedateerd kan worden in het laat paleolithicum – mesolithicum. Dit wijst op menselijke aanwezigheid in het gebied.

In de omgeving van Muiderberg zijn vooralsnog geen aanwijzingen voor menselijke bewoning op de stuwwal van voor de middeleeuwen, wellicht omdat uit booronderzoeken naar voren komt dat de top van de stuwwal verstoord is. Hoewel uit het onderhavig booronderzoek naar voren komt dat de eventuele oorspronkelijk bodemopbouw is opgenomen in de bouwvoor / A-horizont (en ondiepe sporen niet meer intact aanwezig zullen zijn), zijn geen grote diepgaande

verstoringen in het plangebied aangetroffen. Eventuele vuursteenstrooiing en diepere sporen kunnen nog aanwezig zijn. Het is dan ook aan te bevelen om een karterend booronderzoek uit te (laten) voeren om eventuele vuursteenvindplaatsen te kunnen traceren.

Voor het verlenen van de omgevingsvergunning voor het ophogen van het terrein is een archeologisch vervolgonderzoek nu niet nodig, tijdens de ophoging van het terrein worden geen bodemverstorende werkzaamheden verricht. Het resultaat van het inventariserend

veldonderzoek door middel van boringen (karterende fase) hoeft voor de te doorlopen

procedure dus niet afgewacht te worden. De daadwerkelijke verstoring vindt immers pas plaats over 20 jaar, wanneer het terrein in gebruik wordt genomen als grafveld. Het is aan de

opdrachtgever om het onderzoek nu of over 20 jaar uit te voeren.

Ten aanzien van het nu of over 20 jaar uit te voeren onderzoek adviseren wij om in eerste instantie ter hoogte van boring 5 karterende boringen te plaatsen conform SIKB-leidraad karterend booronderzoek A1. Deze methode is voor het traceren van middelgrote steentijd vindplaatsen in zandgebieden. Er wordt geboord met een 15 cm boor en de relevante

bodemlagen worden gezeefd over een 3 mm zeef. Wij adviseren om in ieder geval vier boringen rondom boring 5 te plaatsen. Bij het aantreffen van een intacte bodem (podzol) of

vondstmateriaal kan het karterend onderzoek verder worden uitgebreid.

(6)

Naar aanleiding van de conceptrapportage heeft de gemeente Gooise Meren aangegeven in te stemmen met het selectieadvies.1

1 Mail mevr. J. van Diest dd. 19 januari 2017.

(7)

1 Inleiding

In opdracht van de Joodse Gemeenschap Amsterdam heeft Antea Group in augustus 2016 een archeologisch inventariserend veldonderzoek door middel van boringen uitgevoerd

(verkennende fase). Het veldonderzoek is uitgevoerd in het kader van een

bestemmingsplanwijziging van het plangebied ten zuiden van de Joodse Begraafplaats

Muiderberg aan de Googweg (gemeente Gooise Meren). De uitbreiding wordt aangeduid als Veld E. Op dit moment wordt alleen de noordelijke helft van het terrein opgehoogd om in gerbuik te worden genomen als begraafplaats. Het betreft een oppervlakte van 170 x 40 m (in totaal circa 6800 m2).

Voor de uitbreiding van de begraafplaats is een wijziging van de huidige bestemming

noodzakelijk. In het huidige bestemmingsplan is bovendien een dubbelbestemming archeologie opgenomen (waarde archeologie 3). Dat betekent dat bij wijziging van de bestemming

archeologisch onderzoek verplicht is.

Naar aanleiding van het archeologisch bureauonderzoek is geadviseerd een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen uit te voeren voor het in kaart brengen van de

bodemopbouw en eventuele verstoringen. De gemeente Gooise Meren heeft ingestemd met dit advies.

Dit bureauonderzoek uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), versie 3.3.

(8)

2 Bureauonderzoek

In het uitgevoerde bureauonderzoek komt naar voren dat binnen het plangebied mogelijk sporen vanaf de steentijd kunnen worden aangetroffen. Door de hoge ligging van de stuwwal ten opzichte van de omgeving is deze waarschijnlijk niet bedekt geraakt met veen en was continue bewoning mogelijk, hierdoor heeft het plangebied een (middel)hoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten. Of dit ook daadwerkelijk het geval is geweest, is de vraag.

Er zijn tot nu toe geen aanwijzingen voor bewoning van voor de middeleeuwen in het onderzoeksgebied aangetroffen. Dit is mogelijk te wijten aan de lage onderzoeksintensiteit binnen het gebied. Daarnaast laten de onderzoeken die zijn uitgevoerd zien dat de top van stuwwal meestal verstoord is, waardoor eventuele resten niet meer intact aanwezig zijn.

2.1.1 Gespecificeerde archeologische verwachting

Op basis van de verzamelde gegevens is onderstaand verwachtingsmodel opgesteld. Gezien de hoge ligging van de stuwwal ten opzichte van de omgeving is dit deel niet overdekt geweest met veen. Hierdoor kan het plangebied in het verleden geschikt zijn geweest voor bewoning. Het blijkt echter ook dat in de omgeving van het plangebied (met name in de zone van de stuwwal) nog weinig onderzoek is gedaan. Tot dusver zijn er geen aanwijzingen van bewoning van vóór de middeleeuwen.

Datering

Binnen het plangebied kunnen resten vanaf de steentijd worden verwacht. Gezien de hoge ligging van de stuwwal is het plangebied waarschijnlijk niet overdekt geraakt met veen.

Indien dit niet het geval is geweest kan het een gunstige plek voor bewoning zijn geweest en kunnen archeologische resten uit alle perioden worden verwacht.

Complextype

Voor de steentijd worden sporen van tijdelijke kampementen verwacht. Vanaf het neolithicum kunnen resten van huizen en/of nederzettingen worden aangetroffen. Verder kunnen sporen van agrarische activiteit worden aangetroffen, zoals perceleringsgreppels.

Daarnaast kunnen ook menselijke begravingen/crematies worden aangetroffen.

Op basis van de historische kaarten worden binnen het plangebied geen resten van

bewoning vanaf de middeleeuwen verwacht. Wel kunnen sporen van agrarische activiteiten worden verwacht (greppels, sporen van ploegactiviteiten).

Omvang

Vindplaatsen uit de steentijd betreffen veelal kleine oppervlakten variërend van puntvondsten tot enkele honderden meters. De omvang van vindplaatsen vanaf het neolithicum varieert, van puntvondsten tot oppervlakten die de begrenzing van het plangebied ruimschoots overschrijden.

Diepteligging

Sporen worden in de top van de pleistocene afzettingen verwacht, direct onder de bouwvoor. Vondsten kunnen ook al in de bouwvoor worden verwacht.

Locatie

Eventuele vindplaatsen kunnen binnen het gehele plangebied worden aangetroffen.

(9)

Uiterlijke kenmerken

Er kunnen vuurstenen artefacten worden verwacht (steentijd). Nederzettingsterreinen kenmerken zich door een vondstlaag en sporen (paalkuilen, (erf- of perceels)greppels, waterputten, (afval)kuilen etc.). Er kunnen met name artefacten van niet-vergankelijk materiaal worden verwacht (aardewerk, huttenleem, bewerkt natuursteen, metalen voorwerpen, glas). Resten van vergankelijk materiaal (hout, houtskool, bot, etc.) zullen alleen in de diepere sporen geconserveerd zijn (waterputten, diepe afvalkuilen).

Mogelijke verstoringen

Gezien de afwezigheid van veen in het plangebied is de top van de pleistocene afzettingen direct onder maaiveld aanwezig. Dat betekent dat de eventuele archeologische resten mogelijk verstoord zijn door bijvoorbeeld ploegactiviteiten. Dit geldt met name voor sporen uit de steentijd, aangezien het hier vooral gaat om vuursteenstrooiingen aan het oppervlak.

Van latere perioden kunnen diepere sporen (paalsporen, waterputten e.d.) wel bewaard zijn gebleven.

2.2 Conclusies en advies voor vervolgonderzoek

Gezien de (middel)hoge verwachting binnen het plangebied op het aantreffen van archeologische resten vanaf de steentijd is een archeologisch booronderzoek (Inventariserend Veldonderzoek door middel van boringen, verkennende fase; zie Bijlage 2) uit te voeren om beter inzicht te verkrijgen in de bodemopbouw en eventuele verstoringen. Dit advies is overgenomen door de gemeente Muiden. Gezien de oppervlakte van het terrein (circa 6700 m2) kan worden volstaan met zes handboringen tot maximaal 2 m onder maaiveld of 0,3 m in de onverstoorde C-horizont.

(10)

3 Veldonderzoek

3.1 Doel- en vraagstelling

Het doel van het inventariserend veldonderzoek is het toetsen van de archeologische verwachting, zoals deze op basis van het uitgevoerde bureauonderzoek is opgesteld.

Het uitgevoerde onderzoek betreft een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen, verkennende fase. Een verkennend onderzoek heeft als doel het in kaart brengen van eventuele verstoringen in de bodem, het verkrijgen van enig inzicht in de bodemopbouw van het gebied en aldus het in kaart brengen van kansrijke en kansarme zones wat betreft archeologie.

Het onderzoek dient antwoord te geven op de volgende vragen:

 Wat is de bodemopbouw en zijn er aanwijzingen voor bodemverstoringen?

 Is er binnen het plangebied een vindplaats aanwezig en/of zijn er archeologische indicatoren aangetroffen die hierop kunnen wijzen? Zo ja, wat is de aard, conserveringstoestand en datering van deze indicatoren/vindplaats?

 Indien archeologische lagen aanwezig zijn; op welke diepte bevinden deze zich en wat is de maximale diepte?

 Waaruit bestaat of bestaan deze archeologische laag of lagen?

 In welke mate wordt een eventueel aanwezige vindplaats verstoord door realisatie van geplande bodemingrepen?

 Hoe kan deze verstoring door planaanpassing tot een minimum worden beperkt?

 In welke mate stemmen de resultaten van het veldwerk overeen met de verwachtingen van de bureaustudie?

 Wat zijn de aanbevelingen? Is nader onderzoek noodzakelijk? En zo ja, waaruit kan deze bestaan?

3.2 Onderzoeksopzet en werkwijze

Datum uitvoering 18 augustus 2016

Veldteam M. Arkema (KNA-archeoloog)

Weersomstandigheden Zonnig, ca. 24o

Boortype Edelman 10 cm

Methode conform Leidraad SIKB2

Niet van toepassing, het betreft geen karterend onderzoek

Aantal boringen 6 (nummers 1 tot en met 6) Oriëntatie grid t.o.v. geo-

morfologie/paleo- landschap

Zo goed mogelijk verdeeld over het plangebied.

Wijze inmeten boringen GPS

2 Tol e.a. 2012

(11)

Overige toegepaste methoden

Niet van toepassing

Wijze onderzoek / beschrijving boorkolom

Conform NEN 5104 / ASB

Verzamelwijze archeo- logische indicatoren

Doorwoelen en visuele inspectie van de boorkernen

Bemonstering Niet van toepassing Vondstzichtbaarheid aan

oppervlak

Nihil vanwege gras.

Omschrijving oppervlaktekartering

Niet van toepassing.

3.3 Resultaten

Voor een overzicht van de boringen wordt verwezen naar de boorprofielen in Bijlage 3 en de situatiekaart in de kaartenbijlage. Het plangebied bestaat uit weiland, enkele paardenstallen en een paardenbak. Uit een boring ter plaatse van de paardenbak (boring 02) blijkt dat deze niet is uitgegraven (zoals bij veel paardenbakken wel wordt gedaan). Alleen de bovenste graslaag is verwijderd.

3.3.1 Bodemopbouw

Binnen het plangebied is in alle boringen een vrij dunne bouwvoor (0,05 tot 0,1 m dikte)

aangetroffen. Hieronder is de A-horizont aanwezig bestaande uit matig grof grijsbruin matig siltig zand, veelal met de bijmenging van grind, baksteenfragmenten, een enkel kolengruisfragment, recent wit glazuur (van een tegel) en een vuursteenfragment (boring 05). De A-horizont varieert in dikte van 0,2 tot 0,5 m dikte en is matig humeus. Hieronder is direct de C-horizont

aangetroffen. Alleen in boring 01 is tussen de A- en de C-horizont een duidelijke mixlaag van circa 0,1 m aanwezig.

De C-horizont bestaat uit scherp en ongesorteerd grof geel zand met grind. In twee boringen was het zand iets meer afgerond en bevatte het bijna geen grind (boringen 4 en 6). In de boringen 02 tot en met 04 is vanaf circa 0,9 tot 1,0 m onder maaiveld zeer grof zand met grind aangetroffen.

Interpretatie

Onder de A-horizont zijn direct de grofzandige stuwwalafzettingen aangetroffen. Vanaf 0,9 m onder maaiveld worden zelfs zeer grofzandige stuwwalafzettingen met veel grind aangetroffen in enkele boringen. Alleen in boring 04 en 06 is iets fijner en minder scherp zand aangetroffen. Dit is wellicht te interpreten als dekzand, hoewel verwacht mag worden dat dit in meer boringen aanwezig zou zijn. In vrijwel alle boringen is sprake van een A/C-profiel, de humeuze A-horizont ligt direct op de C-horizont (alleen in boring 01 is sprake van een mixlaag). Dat betekent dat als binnen het plangebied een podzolbodem aanwezig is geweest, deze niet meer in tact is en geheel is opgenomen in de A-horizont en bouwvoor tijdens het bemesten en ploegen van het terrein.

3.3.2 Archeologie

Er zijn tijdens het veldonderzoek archeologische indicatoren aangetroffen. In de bouwvoor zijn kleine fragmenten baksteen aangetroffen, het betreft waarschijnlijk een deels opgebracht pakket met daarin resten van baksteen. Deze vondsten zijn in het veld gedeselecteerd. In boring 5 is

(12)

onderin de A-horizont een fragment vuursteen aangetroffen. Het fragment heeft een zijdeglans patina en betreft (hoogstwaarschijnlijk) een afslag. Het slagvlak (dat niet zeer duidelijk zichtbaar is) bestaat uit cortex en het dorsale vlak negatieven in verschillende richtingen. Het fragment kan in het laat-paleolithicum – mesolithicum gedateerd worden.

(13)

4 Conclusies en advies

4.1 Conclusies

Op basis van de bevindingen in het veld kunnen de onderzoeksvragen worden beantwoord.

Wat is de bodemopbouw en zijn er aanwijzingen voor bodemverstoringen?

Uit het veldonderzoek blijkt dat binnen het plangebied sprake is van een A/C-profiel, onder de A- horizont is direct de C-horizont aanwezig. Als er een podzolbodem aanwezig is geweest, is deze in zijn geheel opgenomen in de A-horizont en niet meer aanwezig. Verder zijn binnen het

plangebied geen grootschalige diepe verstoringen aangetroffen.

Is er binnen het plangebied een vindplaats aanwezig en/of zijn er archeologische indicatoren aangetroffen die hierop kunnen wijzen? Zo ja, wat is de aard, conserveringstoestand en datering van deze indicatoren/vindplaats?

Binnen het plangebied is in boring 5 een fragment vuursteen aangetroffen onderin de A-horizont.

Het betreft een afslag die gedateerd kan worden in het laat paleolithicum – mesolithicum. Dit wijst op menselijke aanwezigheid in het gebied. Gezien de bodemopbouw, waarbij de eventuele podzolbodem geheel is opgenomen in de A-horizont, zijn eventuele ondiepe grondsporen waarschijnlijk niet meer intact aanwezig. Diepere sporen kunnen nog wel in tact aanwezig zijn, daarnaast kan een strooiing van vuursteen in de bodem aanwezig zijn.

Indien archeologische lagen aanwezig zijn; op welke diepte bevinden deze zich en wat is de maximale diepte?

Er zijn geen archeologische lagen aangetroffen. Eventuele podzolbodems zijn opgenomen in de A-horizont. Het vuursteenfragment is in de onderkant van de A-horizont aangetroffen op 0,3 tot 0,4 m onder maaiveld.

Waaruit bestaat of bestaan deze archeologische laag of lagen?

Niet van toepassing.

In welke mate wordt een eventueel aanwezige vindplaats verstoord door realisatie van geplande bodemingrepen?

Eventuele vindplaatsen binnen het plangebied kunnen door de aanleg van de graven verstoord raken. In hoeverre een daadwerkelijke intacte vindplaats verstoord zal worden door de toekomstige begraafplaats is op basis van het verkennend booronderzoek niet aan te geven.

Hoe kan deze verstoring door planaanpassing tot een minimum worden beperkt?

Niet van toepassing.

In welke mate stemmen de resultaten van het veldwerk overeen met de verwachtingen van de bureaustudie?

In het bureauonderzoek werd een veldpodzol verwacht binnen het plangebied. Deze is niet aangetroffen (er zijn geen E- of B-horizonten aangetroffen, alleen A—C-profiel). Als er een podzolprofiel aanwezig is geweest, is deze tijdens bemestings- of ploegactiviteiten geheel opgenomen in de huidige A-horizont.

(14)

Wat zijn de aanbevelingen? Is nader onderzoek noodzakelijk? En zo ja, waaruit kan deze bestaan?

Zie paragraaf 4.2.

4.2 (Selectie)advies

Tijdens het booronderzoek is een fragment vuursteen (afslag) aangetroffen dat in het laat paleolihticum – mesolithicum gedateerd kan worden. Dit duidt op menselijke aanwezigheid in het gebied.

In de omgeving van Muiderberg zijn vooralsnog geen aanwijzingen voor menselijke bewoning op de stuwwal van voor de middeleeuwen, wellicht omdat uit booronderzoeken naar voren komt dat de top van de stuwwal verstoord is. Hoewel uit het onderhavig booronderzoek naar voren komt dat de oorspronkelijk bodemopbouw is opgenomen in de bouwvoor / A-horizont (en ondiepe sporen niet meer intact aanwezig zullen zijn), zijn geen grote diepgaande verstoringen in het plangebied aangetroffen. Eventuele vuursteenstrooiing en diepere sporen kunnen nog aanwezig zijn. Het is dan ook aan te bevelen om een karterend booronderzoek uit te (laten) voeren om eventuele vuursteenvindplaatsen te kunnen traceren.

Voor het verlenen van de omgevingsvergunning voor het ophogen van het terrein is een archeologisch vervolgonderzoek nu niet nodig, tijdens de ophoging van het terrein worden geen bodemverstorende werkzaamheden verricht. Het resultaat van het inventariserend

veldonderzoek door middel van boringen (karterende fase) hoeft voor de te doorlopen

procedure dus niet afgewacht te worden. De daadwerkelijke verstoring vindt immers pas plaats over 20 jaar, wanneer het terrein in gebruik wordt genomen als grafveld. Het is aan de

opdrachtgever om het onderzoek nu of over 20 jaar uit te voeren.

Ten aanzien van het nu of over 20 jaar uit te voeren onderzoek adviseren wij om in eerste instantie ter hoogte van boring 5 karterende boringen te plaatsen conform SIKB-leidraad karterend booronderzoek A1. Deze methode is voor het traceren van middelgrote steentijd vindplaatsen in zandgebieden. Er wordt geboord met een 15 cm boor en de relevante

bodemlagen worden gezeefd over een 3 mm zeef. Wij adviseren om in ieder geval vier boringen rondom boring 5 te plaatsen. Bij het aantreffen van een intacte bodem (podzol) of

vondstmateriaal kan het karterend onderzoek verder worden uitgebreid.

Naar aanleiding van de conceptrapportage heeft de gemeente Gooise Meren aangegeven in te stemmen met het selectieadvies.3

Antea Group

Heerenveen, september 2016

3 Mail mevr. J. van Diest dd. 19 januari 2017.

(15)

Literatuur en geraadpleegde bronnen

Barends et al., 1986: Het Nederlandse landschap. Een historisch-geografische benadering.

Uitgeverij Matrijs, Utrecht.

Berendsen, H.J.A., 2004 (4e druk): De vorming van het land. Inleiding in de geologie en geomorfologie. Van Gorcum, Assen.

Tol, A., P. Verhagen & M. Verbruggen, 2012: Leidraad inventariserend veldonderzoek. Deel:

karterend booronderzoek. SIKB.

Kaarten

 Bodemkaart van Nederland, 1:50.000, STIBOKA/Alterra, Wageningen

 Grote Historische Atlas (1830-1855), Wolters Noordhoff, Groningen

 Geomorfologische kaart 1:50.000, Alterra, Wageningen

 Kadastrale kaarten 1811-1832 (http://beeldbank.cultureelerfgoed.nl)

 Topografische kaart 1:25000 (http://kadata.kadaster.nl)

Internet

 ahn.maps.arcgis.com

 beeldbank.cultureelerfgoed.nl

 www.aardeopdekaart.nl

 www.archis.cultureelerfgoed.nl

 www.atlasleefomgeving.nl

 www.pdok.nl

 www.ruimtelijkeplannen.nl

 www.topotijdreis.nl

(16)
(17)

omstandigheden verstoord. De mensen trokken als jager-verzamelaars rond in kleine groepen en maakten gebruik van tijdelijke kampementen. De verschillende groepen jager-verzamelaars exploiteerden kleine territoria, maar verbleven, afhankelijk van het seizoen, steeds op andere locaties.

In het mesolithicum (8800-4900 voor Chr.) zette aan het begin van het Holoceen een langdurige

klimaatsverbetering in. De gemiddelde temperatuur steeg, waardoor geleidelijk een bosvegetatie tot ontwikkeling kwam en de variatie in flora en fauna toenam. Ook in deze periode trokken de mensen als jager-verzamelaars rond.

Voorwerpen uit deze periode bestaan voornamelijk uit voor de jacht ontworpen vuurstenen spitsjes.

De hierop volgende periode, het neolithicum (5300-2000 voor Chr.), wordt gekenmerkt door een overschakeling van jager-verzamelaars naar sedentaire bewoners, met een volledig agrarische levenswijze. Deze omwenteling ging gepaard met een aantal technische en sociale vernieuwingen, zoals huizen, geslepen bijlen en het gebruik van aardewerk. Door de productie van overschot kon de bevolking gaan groeien en die bevolkingsgroei had tot gevolg dat de samenleving steeds complexer werd. Uit het neolithicum zijn verschillende grafmonumenten bekend, zoals hunebedden en grafheuvels.

Het begin van de bronstijd (2000-800 voor Chr.) valt samen met het eerste gebruik van bronzen voorwerpen, zoals bijlen. Het gebruik van vuursteen was hiermee niet direct afgelopen. Vuursteenmateriaal uit de bronstijd is meestal niet goed te onderscheiden van dat uit andere perioden. Het aardewerk is over het algemeen zeldzaam. De grafheuveltraditie die tijdens het neolithicum haar intrede deed werd in eerste instantie voortgezet, maar rond 1200 voor Chr. vervangen door begravingen in urnenvelden. Het gaat hier om ingegraven urnen met crematieresten waar overheen kleine heuveltjes werden opgeworpen, eventueel omgeven door een greppel.

In de ijzertijd (800-12 voor Chr.) werden de eerste ijzeren voorwerpen gemaakt. Ten opzichte van de bronstijd traden er in de aardewerktraditie en in het gebruik van vuursteen geen radicale veranderingen op. De mensen woonden in verspreid liggende hoeven of in nederzettingen van enkele huizen. Op de hogere zandgronden ontstonden uitgebreide omwalde akkercomplexen (celtic fields). In deze periode werden de kleigebieden ook in gebruik genomen door mensen afkomstig van de zandgebieden. Opvallend zijn de verschillen in materiële welstand.

Er zijn zogenaamde vorstengraven bekend in Zuid-Nederland, maar de meeste begravingen vonden plaats in urnenvelden.

Met de Romeinse tijd (12 voor Chr. tot 450 na Chr.) eindigt de prehistorie en begint de geschreven geschiedenis. In 47 na Chr. werd de Rijn definitief als rijksgrens van het Romeinse Rijk ingesteld. Ter controle van deze zogenaamde limes werden langs de Rijn castella (militaire forten) gebouwd. De inheems leefwijze handhaafde zich wel, ook al werd de invloed van de Romeinen steeds duidelijker in soorten aardewerk (o.a. gedraaid) en een betere infrastructuur. Onder meer ten gevolge van invallen van Germaanse stammen ontstond er instabiliteit wat uiteindelijk leidde tot het instorten van de grensverdediging langs de Rijn.

Over de middeleeuwen (450-1500 na Chr.), en met name de vroege middeleeuwen (450-1000 na Chr.), zijn nog veel zaken onbekend. Archeologische overblijfselen zijn betrekkelijk schaars. De politieke macht was na het wegvallen van de Romeinen in handen gekomen van regionale en lokale hoofdlieden. Vanaf de 10eeeuw ontstaat er weer enige stabiliteit en is een toenemende feodalisering zichtbaar. Door bevolkingsgroei en gunstige klimatologische omstandigheden werd in deze periode een begin gemaakt met het ontginnen van bos, heide en veen. Veel van onze huidige steden en dorpen dateren uit deze periode.

De hierop volgende periode 1500 – heden wordt aangeduid als nieuwe tijd.

(18)
(19)
(20)

Een archeologische begeleiding wordt uitgevoerd wanneer proefsleuven of en opgraving niet mogelijk zijn door bijvoorbeeld civieltechnische beperkingen.

Archeologische indicatoren

Hiermee worden aanwijzingen in de bodem bedoeld die duiden op menselijke activiteiten in het verleden, zoals aardewerkscherven, houtskool, botmateriaal, vondstlagen, etc.

Archis

Archeologisch informatiesysteem voor Nederland. Een digitale databank met gegevens over archeologische vindplaatsen en terreinen.

Bureauonderzoek (STAP 1)

Het bureauonderzoek is een rapportage waarin een gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel wordt opgesteld aan de hand van geomorfologische en bodemkaarten, de Archeologische Monumentenkaart (AMK), het Archeologisch Informatiesysteem (ARCHIS), historische kaarten en archeologische publicaties.

Fysiek beschermen (STAP 4c)

De archeologische resten blijven in de bodem behouden door bijvoorbeeld planaanpassingen.

Geofysisch onderzoek

Meetapparatuur brengt archeologische verschijnselen in de bodem driedimensionaal in kaart zonder te boren of te graven. Dit kan bijvoorbeeld door radar-, weerstandsonderzoek of elektromagnetische metingen.

Gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel

Dit model geeft op detailniveau voor het plangebied aan wat aan archeologische vindplaatsen aanwezig kan zijn. Op basis van dit verwachtingsmodel wordt bepaald of een inventariserend veldonderzoek nodig is en wat de juiste methode is om eventueel aanwezige archeologische resten aan te tonen.

Inventariserend veldonderzoek (IVO) (STAP 2)

Tijdens een inventariserend veldonderzoek worden archeologische waarden in het veld geïnventariseerd en gedocumenteerd. Waar is wat in de bodem aanwezig? De inventarisatie kan bestaan uit een inventariserend veldonderzoek- overig (door middel van een booronderzoek, veldkartering en/of geofysisch onderzoek) en/of een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven. Wat de beste methode is, hangt sterk af van de omstandigheden en de aard van de vindplaats.

Inventariserend veldonderzoek - overig (IVO-o) (STAP 2b of 2c)

Bij een Inventariserend veldonderzoek - overig door middel van boringen (IVO- o) worden boringen gezet door middel van een handboor of guts.

Inventariserend veldonderzoek -proefsleuven (IVO-p) (STAP 2f) Proefsleuven zijn lange sleuven van twee tot vijf meter breed die worden aangelegd in de zones waar aanwijzingen zijn voor het aantreffen van archeologische vindplaatsen.

Inventariserend veldonderzoek (IVO) - Verkennende fase (STAP 2b)

Wanneer bij het bureauonderzoek onvoldoende gegevens beschikbaar zijn om een gespecificeerd verwachtingsmodel op te stellen, wordt een inventariserend veldonderzoek - verkennende fase uitgevoerd. In deze fase wordt onderzocht of de bodem nog intact is, wat de bodemopbouw is en hoe deze invloed heeft gehad op de locatiekeuze van de mens in het verleden. Het onderzoek is bedoeld om kansarme zones om archeologische resten aan te treffen uit te sluiten en kansrijke zones te selecteren voor vervolgonderzoek. Een verkennend onderzoek kent een relatief lage onderzoeksintensiteit en wordt meestal uitgevoerd door middel van boringen.

Inventariserend veldonderzoek (IVO) - Karterende fase (STAP 2c of 2f)

plangebied systematisch onderzocht op de aanwezigheid van archeologische sporen en/of vondsten. De intensiteit van onderzoek is groter dan in de verkennende fase, bijvoorbeeld door een groter aantal boringen per hectare of door het aanleggen van proefsleuven.

Inventariserend veldonderzoek (IVO) - Waarderende fase (STAP 2f) Tijdens de waarderende fase wordt aangegeven of de aangetroffen archeologische vindplaatsen behoudenswaardig zijn. Dat betekent dat de aard, omvang, datering, conservering en inhoudelijke kwaliteit van de vindplaats(en) wordt vastgesteld. Wanneer de waardering van de archeologische resten laag is, hoeft geen verder archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het plangebied wordt 'vrijgegeven'. Wanneer de resten behoudenswaardig zijn, wordt in eerste instantie behoud in situ (ter plekke in de bodem) nagestreefd. Wanneer dit door de voorgenomen ontwikkelingen niet mogelijk is, wordt vervolgonderzoek uitgevoerd in de vorm van een opgraving of archeologische begeleiding. Vaak wordt deze fase gecombineerd uitgevoerd met het inventariserend veldonderzoek karterende fase.

Opgraving (STAP 5c)

Wanneer door de toekomstige ontwikkelingen aanwezige archeologische resten in de bodem niet behouden kunnen worden, wordt een opgraving uitgevoerd. Tijdens de opgraving worden archeologische resten gedocumenteerd, gefotografeerd en bestudeerd. Hierdoor wordt informatie over het verleden zo goed mogelijk vastgelegd en behouden.

Plan van Aanpak (PvA) (STAP 2a)

Voor een booronderzoek is een Plan van Aanpak (PvA) noodzakelijk. Het PvA beschrijft hoe het veldwerk wordt uitgevoerd en uitgewerkt.

Programma van Eisen (PvE) (STAP 2d of 5a)

Voor het uitvoeren van een inventariserend veldonderzoek -

proefsleuven, archeologische begeleiding of opgraving is een Programma van Eisen (PvE) noodzakelijk. Het PvE beschrijft het doel, vraagstelling en uitvoeringsmethode van het archeologisch onderzoek. Dit document wordt beschouwd als basisdocument voor archeologisch veldonderzoek waarmee de inhoudelijke kwaliteit gewaarborgd wordt. Het PvE wordt goedgekeurd door het bevoegd gezag (gemeente, provincie of het rijk).

Quickscan

In een quickscan wordt geïnventariseerd of en waar archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd.

Selectieadvies (STAP 3)

In het selectieadvies wordt op archeologisch inhoudelijke argumenten het advies gegeven welke delen van het plangebied vrijgegeven kunnen worden voor verdere ontwikkeling en welke delen behouden of opgegraven moeten worden.

Selectiebesluit (STAP 4)

De bevoegde overheid (gemeente, provincie of soms het rijk) geeft op basis van het selectieadvies aan welke maatregelen genomen worden. De bevoegde overheid kan van het selectieadvies afwijken indien zij dat nodig acht.

Veldkartering

Bij een veldkartering wordt het plangebied systematisch belopen om archeologische oppervlaktevondsten te verzamelen.

(21)
(22)

laaggrens

(wordt bepaald voor de ondergrens van de beschreven laag)

< 0,3 cm scherpe overgang

D0,3 - < 3 cm overgang geleidelijk

E> 3 cm diffuse overgang amorfiteit veen (veraardheid)

?zwak amorf niet tot zwak veraarde resten

Amatig amorf structuur nog zichtbaar

@sterk amorf sterk veraard, structuurloos

gezeefd traject

(23)

-25

-50

-75

-100

Zand, matig grof, sterk siltig, matig humeus, zwak grindhoudend, donker bruingrijs, bouwvoor 20

Zand, matig grof, sterk siltig, matig humeus, sporen baksteen, zwak grindhoudend, donker grijsbruin, A-horizont 50

Zand, matig grof, sterk siltig, matig humeus, zwak grindhoudend, donker geelgrijs, mixlaag a en c-horizont 60

Zand, matig grof, sterk siltig, zwak grindhoudend, grijsgeel, C-horizont, Fluvioperiglaciale Afzettingen 120

-25

-50

-75

-100

Zand, matig grof, sterk siltig, matig humeus, zwak grindhoudend, donker bruingrijs, geleidelijk, A-horizont 30

Zand, matig grof, matig siltig, zwak grindhoudend, licht grijsgeel, stuwwalafzetting geen afgerond zand, ongesorteerd, C-horizont 90

Zand, zeer grof, matig siltig, matig grindig, neutraal grijsgeel

100

-25

-50

-75

-100

Zand, matig fijn, matig siltig, zwak humeus, neutraal bruingrijs

Zand, matig grof, matig siltig, zwak humeus, zwak grindhoudend, sporen baksteen, donker geelbruin, geroerd, brokken C-horizont, klein stukje witglazuur tegel recent 55

Zand, matig grof, matig siltig, zwak grindhoudend, neutraal grijsgeel, C-horizont 100

Zand, zeer grof, matig siltig, matig grindhoudend, licht grijsgeel

120

Boring: 04

Coördinaten: 135894,52 / 481822,19 0

-25

-50

-75

-100

weiland 0

Zand, matig fijn, matig siltig, zwak humeus, bruingrijs, bouwvoor, bouwvoor 5

Zand, matig fijn, matig siltig, zwak humeus, sporen baksteen, zwak wortelhoudend, bruingrijs, gemengd met C-horizont 45

Zand, matig fijn, matig siltig, grijsgeel, afgeronder dan vorige boringen, dekzand??

90

Zand, matig grof, matig siltig, zwak grindhoudend, grijsgeel, stuwwalafzetting 100

Boring: 05

Coördinaten: 135863,30 / 481862,70 0

-25

-50

-75

-100

weiland 0

Zand, matig fijn, matig siltig, zwak humeus, zwak wortelhoudend, zwak grindhoudend, neutraal bruingrijs, bouwvoor 10

Zand, matig fijn, matig siltig, zwak humeus, zwak grindhoudend, sporen baksteen, zwak silexhoudend, bruingrijs, A-horizont

40

Zand, matig fijn, matig siltig, zwak grindhoudend, grijsgeel, C-horizont stuwwalafzetting 100

Boring: 06

Coördinaten: 135825,91 / 481901,69 0

-25

-50

-75

-100

weiland 0

Zand, matig grof, matig siltig, zwak humeus, zwak wortelhoudend, zwak grindhoudend, neutraal bruingrijs, bouwvoor 5

Zand, matig grof, matig siltig, zwak humeus, zwak grindhoudend, sporen kolen, sporen baksteen, grijsbruin, A-horizont 40

Zand, matig fijn, matig siltig, zwak grindhoudend, donkergeel, iets fijner, dekzand?

45

Zand, matig grof, matig siltig, matig grindhoudend, grijsgeel, stuwwalafzetting 100

(24)
(25)

! (

! (

!(

!(

!(

!(6

5

4 3 2

1

481800 481800

481900 481900

4820 4820

° !

1:2.000

OPDRACHTGEVER GIS SPECIALIST SCHAAL

DATUM

NR WIJZIGING GET.

P.C. Teekens

Joodse Gemeenschap Amsterdam

(ABC) C0 26-8-2016 Rev00

!

( Boorpunten

PDOK BRT achtergrondkaart

(26)

Contactgegevens

Tolhuisweg 57

8443 DV HEERENVEEN Postbus 24

8440 AA HEERENVEEN T. (0513) 63 43 13

E. marieke.arkema@anteagroup.com

www.anteagroup.nl

adviseurs en ingenieurs van Antea Group dragen in Nederland sinds jaar en dag bij aan onze leefomgeving. We ontwerpen bruggen en wegen, realiseren woonwijken en waterwerken. Maar we zijn ook betrokken bij thema’s zoals milieu, veiligheid, assetmanagement en energie. Onder de naam Oranjewoud groeiden we uit tot een allround en onafhankelijk partner voor bedrijfsleven en overheden. Als Antea Group zetten we deze expertise ook mondiaal in.

Door hoogwaardige kennis te combineren met een pragmatische aanpak maken we oplossingen haalbaar én uitvoerbaar.

Doelgericht, met oog voor duurzaamheid.

Op deze manier anticiperen we op de vragen van vandaag en de oplossingen van de toekomst. Al meer dan 60 jaar.

ISSN: 1570-6273

Copyright © 2016

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar worden gemaakt door middel van druk, fotokopie, elektronisch of op welke wijze dan ook, zonder schriftelijke toestemming van de auteurs.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Indien er tijdens het verkennend archeologisch booronderzoek indicaties zijn voor archeologische resten uit de steentijd buiten de zandruggen (bvb. bij het aantreffen

Het voorgestelde archeologisch booronderzoek voor het plangebied Leiding door Midden, in de gemeente Vlaardingen bestaat uit 117 verkennende boringen.. Voorafgaand aan

Volgens het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel geldt voor het plangebied een hoge archeologische verwachting voor resten die dateren uit het laat-paleolithicum,

De overige delen van het plangebied bevatten geen archeologisch relevante lagen en/of indicatoren en zijn tevens te veel geroerd waardoor de verwachting voor het aantreffen

Volgens het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel geldt voor het plangebied een hoge verwachting voor wat betreft de aanwezigheid van archeologische resten uit

Ter plaatse van het onderzoeksgebied kunnen archeologische vindplaatsen uit het Neolithicum worden aangetroffen in de top van - of op de Afzettingen van Calais (Formatie van

Volgens het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel geldt voor het plangebied een hoge verwachting voor wat betreft de aanwezigheid van archeologische resten daterend

archeologische waarde en de verwachte verstoringen door de bouwwerkzaamheden zullen de nog aanwezige archeologische resten binnen het te verstoren bouwvlak dienen te