• No results found

De . Westerafdeeling van Borneo •

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "De . Westerafdeeling van Borneo • "

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

VERGADERING VAN 21 MAART '1930.

Blz. 43-74.

De . Westerafdeeling van Borneo •

.r 'S-GRAVENHAGE

MARTINUS

NIjHOFF

1930

....

(2)

(

.

.

.

, "

(3)

INDISCH GENOOTSCHAP.

VERGADERING VAN VRIJDAG 21 MAART 193().

Voorzitter: prof. mr. C. van Vollenhoven.

De Voorzitter opent de vergadering en stelt, nadat de notulen der vorige vergade.ring zijn 'g'elezen en goedgekeurd, punt 1 der agenda aan de orde:

Uitbreiding van het Bestuur met twee leden.

De Voorzitter licht dit punt toe. Het Bestuur bestaat vol,gens het regl'ement uit ten minste 9 leden. Op het oogenblik telt het bestuur

9 'leden; het oordeelt het ge.wensoht, dat 'het meteen paar jong,ere

krachten wordt aangevuld. Het bestuur beveelt als candidaten aan de heeren mr. W. C. Beucker Andreae te 's-Graven,hage en dr.

J.

H. Boeke te Leiden. Volgens iJlet 'reglement geschi'edt de stemming met ongeteekende brjefjes, tenzij ,de vergadering anders beslist.

Spr. richt tot de vergadering de vraag, of zij op stemming met briefjes prijs stelt.

De heer prof. mr. F.

J.

H. Cowan zegt dat het een gelukkige gedachte geweest is om het bestuur uit te breiden met 2 leden. Niet zoozeer lijkt 't hem echter noodig dat dit juist twee jongere leden zijn; wel acht hij de uitbreiding zelve nuttig, daar dit tot intrinsieke versterking van 't bestuur kan leiden. Minder gelukkig lijkt hem echter de wijze waarop het voorstel bij de vergadering is voorge- bracht.

Spr. zou deze dubbele kritiek gaarne even kort willen toelichten, wat hem dan tevens vanzelf zal leiden tot een opmerking met be- trekking tot de door den Voorzitter genoemde candidaten, en hij zou daaraan dan een ander voorstel willen verbinden.

Toen spr. de convocatie ontvangen had, heeft hij zich, eerlijk gezegd, een oogenblik verwonderd, dat aan een lezing over een toch eenigszins specieus onderwerp als dit, over de W.-afd. van Borneo, waar allicht lang niet alle leden zich aanstonds toe aangetrokken voelen, een zoo belangrijk voorstel als Bestuursuitbreiding ver- bonden kon worden. Een oogenblik later zag hij wel in, dat deze gang van zaken formeel geheel was overeenkomstig de regelen van het Genootschap; de geregelde lezingen heeten trouwens officieel

(4)

44

altijd "leden-vergaderingen". Maar het is spr. toch blijven voor- komen, dat een dergelijke regeling en een dergelijke praktijk niet anders dan overblijfselen kunnen zijn uit een vroeger tijdperk van het Genootschap, waarin alles wel heel anders was dan nu.

Inderdaad, denken wij ons enkele tientaJlen jaren terug: toen voor- zeker evengoed al~ nu, kwamen. de meesten uit Indië weder, met liefde bezield voor het land hunner beste werkzaamheid. Maar die liefde zelf was toch gemeenlijk wel een ietwat vage, een minder grondig doordachte liefde, dan men thans constateeren kan; wan- neer deze genegenheid zich dan o.a. kwam te uiten in het toetreden tot een gezelschap als dit Ind. Genootschap, dan vond men het derhalve allang goed, als het bestuur maar zorgde voor zijn eigen aaiwuJling: men was er, - en natuurlijk! - van overtuigd, dat het bestuur niet anders doen zou, dan met candidaten komen, wier be- kwaamheid en wier ijver en belangstelling voor 't Genootschap boven eiken twijfel stonden. Van dit laatste zijn wij nu nog net zoo goed overtuigd, maar toen was daarmee allicht voor bijna aJle leden ook aJles gezegd, en dàt is thans in 't geheel niet meer zoo.

Sedert den tijd immers, dien spr. hier op 't oog heeft, is ook in zake de visie op het koloniale vraagstuk vrijwel ;:lJles veranderd, in de eerste plaats de gemoedelijke eensgezindheid. Men is over Indië, het object zijner liefde en belangstelling, veel dieper gaan nadenken, men is zich. gaan afvragen, hoe men eigenlijk tegenover dat object stond en staan moest, wat men er mede doen wilde, waar men er in de toekomst mede heen moest, enz., enz.

En - zooals het altijd gaat, wanneer men over de dingen serieus nadenkt, - daarbij zijn er groote verschiJlen ontstaan in standpunt, meerdere richtingen die zich veel scherper en in elk geval veel doel- bewuster tegenover de zaak en tegenover elkaar plaatsen dan in het voorafgegane tijdperk gebeurde.

Het is daarom dat spr. daareven het uitbreiden van het bestuur, speciaal tot intrinsieke versterking van dat bestuur, een gelukkig denkbeeld noemde. Want zulk een uitbreiding geeft een schoone gelegenheid, zorg te dragen dat die verschillende stroomingen voort- aan in het bestuur een rijimere vertegenwoordiging vinden dan dat bij kleiner ledental kan geschieden. En spr. behoefde er zeker wel niet op te drukken, dat dat een eisch van een tijd als deze is, wanneer ons Genootschap in waarheid een algemeen, een "Indisch" genoot- schap wil blijven zijn en niet geleidelijk terugzinken wil tot een ex- clusieve vereeniging van éénige Indischlieden van bepaalde richting of tot een club van één bepaalde koloniaal-politieke tint.

)::n nu zou spr. in dit verband niet mógen verhelen, - al is dit misschien een beetje een pijnlijk punt, - dat eenige eerste sporen van een dergelijk proces al zijn wa:;tr te nemen, naar hij vreest. Bij herhaling kan men leden van het Ind. Genootschap spreken, die verklaren, maar niet meer naar de bijeenkomsten van

(5)

het Genootschap te gaan, omdat de lezêrs zoo éénzijdig-"ethisch"

(zoo drukt men 't dan in 't spreken gewoonlijk minder elegant en weinig karakteristiek uit) gekozen zouden zijn, derhalve de be- stuursleiding zoo eenzijdig-dito zoude zijn, dat zij er zich eigenlijk niet meer thuis gevoelen. En anderen, die zelfs zeggen, om gelijk- soortige redenen maar in 't geheel geen lid meer te willen worden.

Het is voor spr. niet de vraag of zoo'n standpunt, juist als men de gevolgde richting afkeurt, goed gezien is, maar of het bestaat: en dat doèt het blijkbaar.

Zoo zou ons Genootschap zijn universaliteit kunnen verliezen en een politiek ding worden, als de leiding niet in voldoend ruime mate van elementen ook van de richting dezer zegslieden wordt voorzien.

Daartoe is het dus nu het aangewezen oogenblik ..

Maar door de wijze waarop het bestuur deze uitbreiding heeft voor- gebracht, acht spr. het niet gemakkelijker gemaakt voor leden, die de zaak uit dit oogpunt misschien anders inzien dan het bestuur zelf, om het hunne te doen, opdat deze gelegenheid voor dat gewichtige vereischte worde benut. Z.i. ware het wel beter geweest, als hiertoe de a.s. Jaarvergadering was gebruikt of anders een opzettelijke vergadering was belegd geweest, en dan zóó tijdig te voren uitge- schreven, en mèt bekendmaking der candidaten van 't bestuur in de convocaties, - dat de leden zich rustig konden beraden en even- tueel ook van hun kant tijdig andere namen konden opgeven, welke dan weer vóór de vergadering aan de leden bekend hadden moeten zijn gemaakt.

Nu dat echter eenmaal niet geschied is, meent spr. in het belang van het Genootschap, als lid, verplicht te zijn, ·er thans nog aan te helpen doen wat er nog aan te doen is. Vooral ook, omdat hij er zich diep van overtuigd voelt, dat hij is, niet alleen maar een af- wijkend, persoonlijk inzicht voorstaat, maar dat menigeen in deze vergadering zijn meening zal deelen.

Wat dan vooreerst die "richtingen" betreft, waarvan spr. ge- waagde en die men in 't bestuur in ruime mate moet terugvinden) kan hij het zich in een kring als deze, waar deskundigen onder elkaar zijn, al aanstonds vrij gemakkelijk maken. Moge 't zijn, dat als men op de détails gaat, die richtingen nog al veelvoudig gedifferentieerd zijn en niet alle even scherp van elkaar afgegrensd naast dan wel tegenover elkaar staan, - hier ter plaatse mag hij wel volstaan met in 't grove het meest algemeene in deze tegenstel- lingen aan te duiden met één, opzichzelf vrij mal, woord, dat wel eens raison d'être heeft gehad, maar dat hij voor 't heden zeer verwerpelijk vindt, daar het de huidige zaken al heel slecht weerg.eeft, en dan ook bij een minder deskundigen hoorderskring enkel maar misverstanden wekt, maar hier kan spr. 't wel veilig gebruiken. Hij bedoelt, men heeft dat al zien aankomen, dat woord

"ethisch", dat spr. daar straks al ontviel en dat nog veelal onder

(6)

46

ons "lndiërsh een bepaalde richting van koloniaal streven aanduidt.

Daartegenover zouden dan, taalkundig, de daarvan afwijkende aspi- ratiën eigenlijk als "onethische" richtingen moeten worden saam- gevat! Maar het spreekt wel vanzelf dat zóó de tegenstelling niet deugt, want wie werkelijk ànethisch - (wat in spr.'s ooren niet zoo heel veel anders klinkt dan G- of misschien zelfs wel im-moreel) met Indië en zijne bevolking gehandeld zou willen zien, die zou ophouden - hoè hooge verstandsgaven hij misschien ook zou ver- toonen, - een waarlijk goed mensch te zijn, en hij die zijn onbe- redeneerd gemoedsgevoel, met hoe verheven termen van "ethika"

hij dit ook zou willen etiketeeren, niet door zijn menschelijk verstand laat richten en breidelen, is (om het zacht te zeggen) geen weten- schappelijk, zelfs geen praktisch-verstandig mensch.

Spr. acht het zeker niet te veel gezegd, dat beide soorten van geestelijk kreupelen in dezen studiekring niet thuis hooren en er ook niet in te vinden zijn; de hoofdrichtingen in het Genootschap, die spr.

hier in· 't grove tegenover elkaar stelt, zijn dus thans allebei even

"ethisch" - dit woord nu in de algemeen gangbare (de ware) be- teekenis genomen - en hebben er daarom allebei recht op, in ons bestuur even ruimschoots vertegenwoordigd te zijn.

Maar dan zullen ook, zoo spr. stellig verwacht, noch het bestuur zelf, noch deszelfs candidaten voor de nieuwe plaatsen, objectief als zij allen zijn, zich persoonlijk geprikkeld voelen, als hij hier open- hartig zijn meening uit (en hij maakt zich sterk dat hij ook hierin niet alleen staat), dat deze candidaten, gelet op de samenstellin.g van het bestuur, zooals die thans al is, - voor dit doel thàns niet de meest rationeele personen zijn. lij zullen wel het aantal bestuurs- leden met twee bekwame mannen doen toenemen, vol ijver en be- langstelling voor onze vereeniging, maar naar hunne, ons allen natuurlijk bekende, antecedenten op koloniaal gebied mogen zij zeker onder de voormannen gerangschikt worden van die zelfde soi-disant

"ethische" richting, als hij dat dwaze woord dan nog eens gebruiken mag, die in verschillende schakeeringen al zoo ten volle in ons bestuur vertegenwoordigd is.

Tot zoover de opmerkingen die spr. wilde maken. En om dan nu tot het concrete voorstel zijnerzijds over te gaan, dat hij in den aan- vang beloofde: - het doet spr. - dit vooraf - een misschien wat paradoxaal klinkend genoegen, dat hij zelf, alleen alreeds om gezondheidsredenen, verplicht is zich van alle nieuwe functies verre te houden en dus zich al à priori de eer moet ontzeggen, die wel- licht een of ander der aanwezigen, door zijn opmerkingen overtuigd, hem mocht hebben willen toedenken: de eer, candidaat voor een der nieuwe bestuursplaatsen te wezen, ter vertegenwoordiging in het bestuur van de in den besten, voor Indië heilzaamsten, zin "niet- ethische" richting van koloniale sociologie. Maar des te vrijer staat spr. dan ook tegenover het vraagpunt zelf en des te meer verheugt

(7)

het hem, door een korte ruggespraak met enkele aanwezige leden, erin geslaagd te zijn, een tweetal namen te mogen noemen van daar- toe wèl genegen personen, waardoor tegelijk het bezwaar dat hij maakte tegen de wijze waarop het bestuur deze uitbreiding heeft aanhangig gemaakt, voor een goed deel geneutraliseerd is kunnen worden.

Het zijn de heeren D. O. Stibbe, hoogleeraar te Rotterdam en Mr.

S. Cohen, oud-Regeerings-Commissaris voor de Bestuurshervorming in Indië. Over de bekwaamheden en verdere persoonlijke kwaliteiten dezer heeren past spr. geen breedvoerige uitweiding, die trouwens in dezen kring overbodig is. Maar dat beide heeren in hun Indischen tijd deel hebben gehad aan de praktische bestuursvoering daar te lande is, afgezien van elke "richting", een zóó onberekenbaar voor- deel, ook voor de Directie van een Genootschap als het onze, dat hij dáárop wèl even drukken wil; daarnevens mag hij er de verga- dering op wijzen, dat de academische sfeer in ons bestuur eveneens door den heer Stibbe zal zijn versterkt, terwijl de heer Cohen, door zijn buitengewoon belangrijk aandeel in de praktische uitwerking van een der allergewichtigste onderwerpen die de moderniseering van Indië's staatkundige instellingen raken, in de leiding van onze Vereeniging stellig een zeer gelukkig nieuw element zal vertegen- woordigen.

Spr. heeft daarom de eer, te mogen voorstellen, om, wanneer de Vergadering aanstonds met het denkbeeld der Bestuursuitbreiding accoord mocht gaan, en daarna de titularissen zullen zijn aan te wijzen, aan de vergadering de gelegenheid te willen geven, om door schriftelijke stemming, naast de door den Voorzitter genoemde heeren, ook de heeren Stibbe en Cohen in de stemming te doen mede- begrijpen.

De Voorzitter wenscht aanstonds naar aanleiding van het door prof. Cowan te berde gebrachte drie korte en, naar hij meent, ge- ruststellende mededeelingen te doen.

Ie. Het bestuur 'heeft de voorgestelde aanvulling overwogen, maar daarbij 'Op den voorgrond gesteld dat de vergadering souverein is;

niet alleen f.ormeei, maar in waarheid. In de wijze, waarop het voor- stel inzake de bestuursverkiezing is voorgebracht, steekt niets van een poging om de vergadering te overrompelen. Nu het intusschen blijkt, dat bij een aantal leden verwondering bes,taat over de wijze waarop de zaak is voorgebracht, neemt het bestuur - spr. meent dit al'thans namens ,het bestuur te mogen doen, al heeft hij uiteraard geen gelegenheid zijn med.ebestuurS'Jeden anders dan met de oogen te raadplegen -- het voorstel Ivoor 'heden terug, om het op een nadere vergadering opnieuw voor te brengen. De leden zullen dan in de gelegenheid zijn hun wenschen terzakevo'\ledig kenbaar te maken en eigen candidaten op te ,geven.

(8)

48

2e. Dat Ihet voorstel inzake de bestuurrs'verkiezing op deze leden- vergadering is voorgebracht, moet juist beschouwd worden als een daad van courtoisie jegens de leden. Want het alternatief is, dat het voorstel zou worden voorgebracht op de jaarvergadering, waar naar de traditie althans de laatste elf of twaalf jaren buiten het bestuur slechts twee of drie' leden verschijnen, met inbegrip van de Commissie voor de kas-opneming. In plaats dus het voorstel te doen daa'r ,w.aar praktisch niemand komt, Iheeft :het bestuur het voorstel gedaan in de ledenvergadering, waar de vereeniging door een behoorlijk aantal leden gerepresenteerd pleegt te worden. Het bestuur heeft hiermede bovendien ge'handeld overeenkomstig de procedure, welke ten aanzien van tusschentijds openvallende be- stuursp1laatsen in art. 5 van ,het reg~lement is aangegeven, waar immers staat: "wanneer tusschentijds plaatsen .in ,het bestuur open- vallen, wor,den die zoo nood'ig in de eerstvolgende ledenvergadering aangevuld".

3e. Oe vraag terzijde latende, of de meening van prof. Cowan in de vergadering steun vindt, kan spr. de stellige verklaring afleggen dat het bestuur niet begeert eenzijdig te zijn samengesteld, en de ondèrwerpen en sprekers voor de vergaderingen niet eenzijdig kiest.

Van den aanvang af heeft men zich voor oogen gesteld dat men aanvulling van het bestuur met excessieve persoonlijkheden, hetzij naar links of naar reohts, had te vermijden; dat 'het steeds noodJg was zoodanige candidaten te zoeken, die bij beide groepen van leden sympathie konden vinden. Spr. doet voorlezing van de namen der thans in het bestuur zitting 'hebbende leden, 'Om te overtuigen, dat van 'eenzij.dige samenstelling geen sprake is.

Resumeerende, herhaalt spr. dat het bestuur voor heden zijn voor- stel terugneemt. Op een speciale leden'vergadering dan wel in de jaarlijksche algemeene vergadering zal de bestuursverkiezing andermaal aan de orde k'Omen. Deze vergader.ing zal zoo spoedig worden uitgeschreven, dat het mogelijk is ook de nader 'Opgegeven candid,aten tijdig ter kennis van, al~e leden te brengen.

De heer prof. mr. F.

J.

H. Cowan kan tot zekere hoogte met het aan.ge'Voerde meegaan, maar wenscht een drietal opmerkingen te maken:

Ie. Spr. erkent gaarne dat het recht der vergadering niet vermin- derd is en hij heeft olÖk niet anders willen, zeggen.

2e. Als nadere vergadering ter behandeling van de bestuursver- kiezing acht hij het best de jaarvergadering. Vond men het in vroeger tijden goed als Ihet bestuur zichzelf maar aanvulde, bij een gelegenheid als deze, welke in jaren niet is voorgekomen, zal men hier anders over denken. Er zullen dus nu wel genoeg leden ter jaar- vergadering komen. Wat de samenstelling van het bestuur aangaat, Zoo meent spr. dat de "niet-ethische" richting lang niet zoozeer ver- tegenwoordigd is als de ethische,

(9)

3e. Wat de opmerking van den Voorzitter betreft omtrent "exces- sieve persoonlijkheden", zoo heeft spr. niet willen beweren dat het bestuur thans zulke leden telt, terwijl ook zeker de door 'hem voor- gedragen 'heeren Stibbe en Co·hen daartoe niet gerekend kunnen worden.

De heer G. Nypels zegt dat toen de vraag aanhangig werd ge- maakt om het bestuur van 9 op 11 leden te brengen en toen daarbij twee leden door het bestuur zelf werden genoemd, die het element der jongeren zouden versterken, hij er geen oogenblik over gedacht heeft tegen den door het bestuur zelf geuiten wensch in te gaan.

Maar nu het verloop der zaak zoo is dat er toch nader over ge- sproken zal moeten wor.den, veroorlooft hij zich de opmerking, dat hij het gewicht van de argumenten, welke bijgebracht zijn om het voorstel te motiveeren, niet best kan meevoelen.

Het bestuur van het 1. G. heelt geen taak van zóó veelomvattenden aard, noch van zóó ver reikende strekking, dat 9 leden niet voldoende zouden zijn om deze goed te kunnen vervullen.

De werkzaamheid van het I. G. beperkt zich vrijwel tot het laten houden van een 5 à 6 tal lezingen in het seizoen en tot het toezenden aan de leden van de verslagen der vervulde spreekbeurten en de genoemde debatten.

Om deze werkzaamheden naar den eisch te doen verloopen is, dunkt spr., geen versterking van het bestuur noodig.

Maakt men ons nu duidelijk, dat er inderdaad toch behoefte bestaat aan medewerking van jongeren, dan verdient 't eerst nog overwe- ging, of hierin niet kan worden voorzien, door openvallende bestuurs- plaatsen te laten innemen door personen, die nog over versche in- drukken en ondervinding van Indië beschikken.

Indien de Voorzitter spr. niet door nadere argumenten overtuigt van het wenschelijke der bestuursuitbreiding, veroorlooft hij zich het bestuur in overweging te geven liever te wachten totdat openvallende plaatsen zullen zijn aan te vullen en daarvoor dan gewenschte per- sonen aan te bevelen .

. De heer C.

J.

van Kempen heeft met belangstell,ing gevolgd het-

geen prof. Cowan heeft gezegd. Spr. herinnerde zich de oude tijden, toen hij als jong lid de vergadering van het Genootschap bijwoonde en men synthetiseerend bijeen was. De vraag is bij spr. gerezen: is het niet mogelijk dat er stroomingen zijn, zóó, dat men de geste van het bestuur zoo uitlegt als in het betoog van prof. Cowan is geschied.

Ter voorkoming dat dit mogelijk ware, ter bevordering en bevredi- ging van de wenschen der leden, om synthetiseerend verder te kun- nen gaan, wordt prof. Cowan's voorstel door spr. krachtig gesteund.

De Voorzitter gelooft niet in replieken. Hij wil alleen de uitdruk- 4

(10)

50

king "excessieve persoonlijkheden" vervangen door "sterk gekleurde persoonlijkheden"; dit is wat hij heeft bedoeld.

Den heer ,Nijpels wijst spr. er op dat het bestuurs-voorstel formeel een uitbreiding beoogt" doch zakelijk niet, daar het bestuur praktisch uit 6 à 7 leden bestaat doordat er gewoonlijk wel 2 à 3 leden zijn, op reis naar Oost of West of op andere wijze verhinderd. De taak van het bèstuur ligt vooral in het vinden van sprekers en onder- werpen van verschillende variëteiten en stroomingen en daartoe is het noodig dat het bestuur uit niet te weinig leden bestaat, opdat in zooveel mogelijk richtingen voeling kan worden verkregen.

Het bestuur zal nu spoedig de denkbeelden van de heeren Cowan en Nypels in overweging nemen en de zaak op meer gecircumstan- cieerde wijze aan de orde stellen, zoo, dat de leden van het Genoot- schap zich achter de bestuurstafel inderdaad vertegenwoordigd kun- nen gevoelen.

De heer prof. mr. f.

J.

H. Cowan ziet in uitbreiding van het bestuur het voordeel dat dan een ruimer vertegenwoordiging mogelijk is. Met het uitstel-idee gaat hij accoord. Hij vraagt wat nu het oordeel van het bestuur over de uitbreiding is.

De Voorzitter antwoordt, dat het bestuur de beide te berde ge- brachte denkbeelden wenscht te overwegen.

De heer prof. mr. f.

J.

H. Cowan handhaaft de gedachte van uit- breiding en zou die nu niet gaarne zien afhameren.

De Voorzitter stelt alsnu voor, goed te vinden, dat punt 1 der agenda wordt teruggewezen naar het bestuur, hetwelk, in verband met het ter vergadering opgemerkte, tot de leden zal komen met een nieuw voorstel.

Aldus wordt besloten.

Hierna verkriJgt de heer mr.

J.

H. Meyer ,het woord voor ,het houden van zijn inleiding over:

De Westerafdeeling van Borneo.

Aangenaam v'errcrst was ik door het verzoek van het Bestuur van '

het Indisch Genootschap om eens iets mede te deelen omtrent de Westerafdeelil1lg van Borneo. Minder dan BaH en Sumatra trekt dH gewest de aandacht van landgenoot en vreemdeling. Ware 'het niet, dat·deheer H. F. Tillema nu juist tafreelen van Borneo's Westkust naar Europa had overgebracht, dit deel van Insulinde zou daar liggen als een ver.geten boek. Geen sensationeele berichten omtrent opstanden, geen op den voorgrond tredende nationalistische bewe- ging, geen aanvallen op assistenten van culltuurond'ernemingen, neen

(11)

over het· algemeen aMes pais en vrêe en toch slaapt men er niet.

Tochheerscht er leven en bedrijvig,heid vooral aan de kuststreken, toch breidt telkenjare ,het maatschappelij'k kapitaal in klapper en andere tuinen zich uit en vermeerdert de uitvoer van deze produc- ten. Ik zeg vooral aan de kuststreken, omdat hier door Maleiers, Boegineezen en Chineezen modder wordt herschapen tot vruchtbaar land. In dit opzioht herinnert u b.v. een tochtje van Pontianak naar het aan de kust gelegen. visschersplaatsje Soengei Kakap eenigszins aan Holland's waterland. Zelfs de trekschuit, voortgetrokken aan een lijn, ontbreekt er niet. Toch was het deze geliJkenis niet, die den eer- sten Hollander er toe dreef een bezoek te brengen aan Borneo. Leest men toch de "Beschrijving'he van de Voyagie om den geheelen Wereltc1oot, gedaan door Olivier van Noort als generaal over vier schepen, waarvan, alleen zijn, schip het vaderland terugzag, dan ziet men, ,hoe dit schip, na in Manilla met de Spanjaarden slaags te zijn geraakt, naar den haven van Borneo verzeilde .. Aldaar ten anker ge- gaan zijnde tegen Oudejaar 1601 kwamen eerst Chineezen aan boord met peper van Patani en daarna kwamen de inlanders met prauwen opzetten met het doel de Hollanders verraderlijk te overvallen. De Koning van Borneo tooh, zoo gaat het verhaal voort, zond hun een os - met het opzet, zoo had men van één der Chineezen gehoord, om, indien de Hollanders dien os aan boord trokken, ,hen te vermoor- den. Door de waarschuwing van den Chinees en de waakzaamheid der schepelingen werd dit paard van Troje echter niet binnengehaald en verzeilde men naar Java en Bantam, aangezien zij in Borneo "geen profijt en zagken konden doen". Typeerend dit verhaal, de Maleiers evenals in de 18e eeuw zich bezig houdende met zeeroof, de Chinees ook toen reeds zioh stellend tusschen Europeaan en Inheemsche be- volking, en de O. I. C., haar natuur getrouw, het anker Iichtende, omdat te dezer kuste toch geen voordeel meer te behalen was.

Bij eveng,enoemd reisverhaal is gevoegd een figuratieve schets van het ·eiland. Borneo, de eerste poging om Borneo in kaart te bren.gen.

Dank zij ook de medewerking van wijlen den Resident S. W. Tromp geschiedde dit in 1891 en volgende jaren onder leiding van den chef van den topografischen dienst J.

J.

K. Enthoven. Deze waardevolle opname werd op den ;voet gevolgd door de wetenschappelii'ke r·eizen van Prof. G. A. T. Molengraaff en de meer met politieke bedoelin,g ondernomen tocht van Pontianak naar Samarinda onder leiding van Prof. Dr. A. W. Nieuwen'huis. Een en ander werd later nog aange- vuld met de geologische onderzoekingen van den leider van het mijnbouwkundig onderzoek in Borneo's Westkust van 1925-1929, Ir. L. H. Krol, door wiens welwillende medewerk'ing ondergeteekende in staat is U de laatste 'S,eologisc'he resultaten omtrent dit gewest mede te deelen. Alvorens dit eohter te doen, moge een kort historisch overzicht hieraan voorafgaan. Het bovenvermelde hezoek van Olivier van Noort had plaats te Broenei, waaraan. Borneo zijn naam zou te danken hebben. De tegenwoordige Westerafdeeling echter werd het

(12)

- - - - - -.- - - - -

52

eerst 'bezocht door Wybrand van Waerwyck, die den 6e April 1604 voor het eiland Crimata (Kal'imata) ten anker gekomen een sloep zond naar Succadana. Nadat in 1606 'hier reeds de agent Hans Rouff was gevestigd, komt in April 1609 het jacht "de V'I-i-egende Draeck"

in den haven van Succadana en bracht dit schip voor den hier wo- nenden agent Samuel Bloemaert een brief mede van Prins Maurits voor dt:n Koning van. Broenei, alsmede de opdracht aan dezen agent

"om een contract te sluiten met den Coningh of Coninginne van

Boniarmass~n alsmede met ander-e coninghen en de Princen aldaar, als tot voordeel van de Compagn,i-e mochte strecken". Hoofddoel was de ,handel in diamanten, waarvan Succadana het middelpunt vormde.

Ten aan-zien van dezen handel deden zich echter al ras moeilijk- heden voor, eerstens omdat Succadana reeds herhaaldelijk bezocht was "door de Chineesen die jaarlijks met een Pelo van Ohina daer comen" en tweedens, omdat, zoo zegt het relaes van de Oost-Indi,sche Voyagie onder den admiraal W. Verhoeven "de Coninginne in Suc- cadana niet geneg~n was om coopluyden in haar landt te krijgen en het een 'gierig wijf was, tegen wien de Gouverneur en andere Orang- kays n:iet veel durven seggeru, van -vrees, dat z-e hun naar Mahomets hemel souden senden, gelijk sij den Coningh soo Iiohtelijk gedaan heeft," besluytelyk, zoo eindigt deze tirade ,,'t is een Vrou ende daar vi-el geen reecken.inge mede te maecken."

Hoewel deze laatste oud-Hollandsche omzetting van het bekende Latijnsche spreekwoord over de veranderlijkheid van de vrouw voor r,ekening van den schrijver latende, te meer, wa'ar zij har-en oor,sprong dankte aan ontstemmin'g over de geringe medewerking van de Coningin v'an Succadana in de levering ,van diamanten, had deze omstandig,heid feitelijk toch wel tot g,evolg, dat men-ging uitzien naar andere plaatsen als Sambas en Landak, het laatste de vindplaats der diamanten. In Augustus nog werd dan ook 'een contract met Sambas gesloten, waarbij de Koning van Sambas v,ergunning ver- leende tot oprichting eener sterkte en het driJven van handel te Sam- bas met uits,luiting van alle Europeesche natiën in al des Vorsten- 'landen, onder welke Mempawa en Landak uitdmkkelij1k worden, ge- noemd. Twee jaar later 23 Juli 1611 echter werd de geheele beman- ning van het jacht "de Draeck" en de bezetting der loge te Sambas op last van des'Zelfs Koning vermoord. Juni d.a.vv. tuchtigt de O. I. C.

Sambas. Daarna wordt de levering van diamanten wel wat over- vloediger, doch begint ook de mededinging van de Engels,chen zich te doen gevoelen. Een en ander geeft ,het Indisch Bestuur aanleiding om eind 1623 [het kantoor te Soekadana op te hefren en den -handel verder uit de schepen te drijven en niet aan het land, wij,l het stichten

'van kostbare -loges, of factorijen een natuurlijk gevolg van den

handel te land was. Na 1635 begon:nen echter hoe langer zoo meer de InlartderS van Soekadana de diamanten zelf naar Batavia te bren- gen. Raffles sohat dezen handel in 1738 op 2 à 300.000 Spaansche matten of ongeveer f 750.000.-. Hij vermeldt 'hiervan, "dat weinige

(13)

,hoven· van Europa op een sC'hitterender tentoonspreiding van diaman- ten konden roemen dan dit het geval was in de voorspoedige dagen der Compagnie onder de dames te Bata'lia, welke plaats toen de voorname en eenige markt was van de diamantmijnen van Borneo.

Ik zal niet lang uitweiden over den Danan Radja, den bijzonder grooten diamant, oorspronkelijk bezit van den vorst van Matan, later overgegaan in handen van dien van Landak, geroofd wederom door den vorst van Soekadana, welke laatste roof tengevolge had dat op verzoek van Landak, Bantam Soekadana in 1699 met de hulp der O. I. C. tuchtigde, doch de diamant op Borneo bleef. Een later ingesteld onderzoek heeft schijnbaar uitgewezen, dat de Danan Radja geen diamant, maar bergkristal zou zijn geweest.

Omstreeks 1700 vestigt zich van uit Riouw een Boegineesche kolonie te Mempawa. In 1735 wordt de Arabier Sjerief Hoeseinx ibn Achmed el Kadri rijksbestierder van Mempawa. Diens zoon Ab- doerrahman na op stoutmoedige wijze den zeeroof te hebben be- dreven, vaart 25 November 1771 de kleine Kapoeasrivier op. De monding van de Landakrivier in de kleine Kapoeas koos hij uit als toekomstige woonplaats voor zich en zijne volgelingen. Het verhaal echter wilde, dat deze plaats onveilig werd gemaakt door de geesten van vrouwen, die in het kraambed waren gestorven (Poentianak's) en daarom stapte Abdoerrahman het eerst aan wal, kapte eenige boomen om, waarop allen deze geesten den vlucht namen. Deze plaats, voor den binnenlandschen handel zeer goed gekozen, werd later de hoofdplaats der Westerafdeeling van Borneo. Over deze wederrechtelijke inbezitname van zijn territoor beklaagde zich de vorst van Landak bij Bantam. Dit laatste rijk stond zijne aanspraken op Soekadana en Landak af aan de O. I. C., waarop in 1778 achter- eenvolgens de Regeeringscommissarissen Kloek, Palm en later Stuart naar Borneo gezonden werden. Het resultaat was ten slotte, dat wel de vorst van Landak als zoodanig werd bevestigd door de O. I. C., doch voor het hem aangedane onrecht niet schadeloos werd gesteld. Integendeel werd met den vorst van Pontianak een con- tract gesloten, waarbij aan dezen laatste Pontianak en het landschap Sanggouw werd afgestaan en in ruil daarvoor aan de O. I. C.

handelsvoordeelen werden toebedeeld en een etablissement te Pon- tianak werd opgericht. Deze vestiging heeft echter maar kort ge- duurd. Zij werd in 1791 opgeheven, omdat de post te weinig voor- deel opleverde.

Over Sanggouw kon noch de Sultan van Pontianak noch de O. I. C. eenigen invloed doen gelden. De ZOon van den Sultan van Pontianak Albdoerrahman, genaamd Sjerief Kasim, was in -+ 1800 Panembahan van Mempawa. Toen deze Sjerief Kasim in 1818 de Sultan van Pontianak in diens waardigheid opvolgde, kwam het oud-Panembahangeslacht van Mempawa daar weder aan het be- stuur. Hoewel de Sultan van Pontianak geregeld nog de graven

(14)

54

zijner voorouders in Mempawa bezoekt, is er nu geen band meer met Mempawaen is dit laatste door onderlinge gesloten huwelijken veel nauwer met Sambas verbonden.

Omstreeks 1800 had de zeeroof op de Westkust van Borneo vrij groote afmetingen aangenomen, de inlandsche rijkjes op de kust Matan, Simpang, Pontianak, Mempawa en Sambas waren voort- durend met elkaar in onderlinge verwikkelingen en noch Sambas, noch Mempawa noch Pontianak waren bestand tegen de aanmati- gende houding der Chineezen, reden waarom deze rijkjes zich in 1816 wederom tot de Nederlandsch-Indische Regeering wendden met het verzoek om de oude betrekkingen weder te herste\1en en Hollandsche ambtenaren naar Borneo's Westkust te zenden. In 1818 werd toen wederom de Nederlandsche vlag te Pontianak geheschen.

Omstreeks 1845 werden verscheidene contracten met de kustrijkjes deels gesloten, deels vernieuwd. Eveneens had dit plaats ten opzichte van de vorsten van het Boven-Kapoeasgebied. De bekendheid van dit gebied danken wij o.a. aan de reizen omstreeks 1823 gedaan door Hartman naar Djongkong, en door MuHer naar Poetoes Sibau.

In 1822 werd met de Rijksgrooten van Sintang een contract ge- sloten, waarbij deze o.m. h-et Nederlandsch Gouvernement erkenden, grond afstonden voor den bouw van een fort, terwijl zij beloofden bij oneenigheden met andere vorsten, die bondgenooten waren van het Nederlandsch GOllvernement niet dadelijk tot den oorlog hun toevlucht te nemen, maar de zaak in der minne te zullen bijl,eggen, en indien zulks niet gelukken mocht, de beslissing van het Neder- landsch Gouvernement te zullen inroepen. U ziet in 1822 een con- tract in darkest Borneo, dat reeds den geest ademde van het nu te wijzigen artikel 12 van het Volkenbondsverdrag.

In 1826 werd de Nederlandsche vestiging aan de Boven-Kapoeas weder opgeheven en dit bleef zoo, totdat de vestiging van James Brooke in Serawak in 1841 onzen invloed in den boven-Kapoeas en Sintang bedreigde. In 1846 kreeg toen de heer Weddik de op- dracht om eens vast te stellen, hoever ons territoriaal of staatkundig oppergezag zich in die streken uitstrekte. Eenmaal aldaar gevestigd, zoo luidde de opdracht, zou men zich kunnen stellen in onmidde- lijke aanraking met de inboorlingen des lands, wier bescherming, zedelijke en godsdienstige beschaving het doel der beraamde maat- regelen was. Voorwaar, een nieuw geluid in onze koloniale politiek.

De opdracht ging als volgt verder: het centrale punt van dit Gou- vernement zou eenmaal Sintang moeten zijn n.l. het punt aan de samenvloeiing van den Kapoeas en de Melawi en niet al te ver verwijderd van den oorsprong van de rivier van Bandjermasin.

G.G. Rochussen teekende hierbij gelukkig echter aan "zoodanige centrale vestiging van den Gouverneur is uithoofde van de onmo- gelijkheid der gemeenschap met de onderscheidene afdeelingen on- uitvoerbaar, zoolang er geen zeer krachtige en zeer kostbare ont-

(15)

wikkeling en organisatie, welke ik trouwens niet kan aanraden, zal plaats vinden". In 1847 werd daarop een contract met Sintang ge- sloten, doch van een Gouvernement Borneo met Sintang als hoofd- plaats kwam in overeenstemming met het gevoelen van den G.G.

Rochussen niet veel. De Gouverneur Weddik toch stelde in 1848 voor het ambt van Gouverneur van Borneo op te heffen en een Resident voor de Z. en O. afdeeling en éen voor de WesterafdeeJing te benoemen.

In Sintang zou een militaire bezetting komen, omdat het te ver van Pontianak verwijderd en de Kapoeas op sommige punten ge- durende drie maanden van :het jaar onbeWiarbaar was. Sin tang zou

het middenpunt ziJn van de gemeenschap met Bandjermasin over de Ketingan, Melawi en Pinoh en met Broenei over de Ketoengau.

Deze toen geschapen administratieve indeeling bestaat tenhuidigen dage nog.

De verhouding tusschen de Dajaksde bevolking en de Maleische vorsten liet in di'en tijd te wenschen over. Dit blijkt uit eene mede- deeling van den Assistent-Resident van Lynden, "dat de Maleische hoof,den niets waard waren en dat de Dajaks van de Ketoengau aan~

boden om deze hoofden te vermoorden." Odk nu nog staan Dajak- sche stammen onder het Inlandsch Zelfbestuur van Sintang, doch dit Zelfbestuur dankt zijn invloed op deze Dajaks aan het Neder- landsoh gezag.

In ,het kort lieten wij nu aan ons oog voorbij gaan de lotgevallen der Maleiers, Boegineezen, Arabieren en Dajaks aan de kust en in den Boven-Kapoeas. Volledig zouden wij echter niet zijn, indien wij onzen aandacht ook niet wij,dden aan een bevolkingsgroep, die na de Dajaks, in het bijzonder de Westerafdeeling van Borneo typeert.

Ik bedoel de Chineezen. Hoewel daaromtrent geen voldoende ver- trouwbare gege'vens bestaan, schijnt men te kunnen aannemen, dat na de Dajaks, die veel overeenkomst schijnen te vertoonen met de Afrikanen, allereerst 'het rijk van Djenggala van Java en daarna het Rijk van Modjopahit omstreeks 1380 zijn macht tot in West-Borneo uitbreidde. LeenpHchtig aan dit laatste rijk waren Soekadana, Sam- bas, Mempawa en de Karimata-eilanden. Zeven regenten zouden Borneo en omgeving ,hebben bestuurd; de opperregent zou gezeteld zijn geweest te Angra of Angrat, ,het tegenwoordige Mandor. On- geveer tegelij'kertijd met de verovering van West-Borneo door Mad- jopahit valt vermoedelijk de kolonisatie van uit het Maleische Rijk Djohor naar de Westerafdeeling. Sa mb as schijnt later een leen geweest te zijn van Djohor en Broenei een leen van Modjopahit.

Arabieren van Palembang brachten sohijnbaar in 1570 den Islam naar Borneo over. De handel met de Westkust door Chineezen dateert vermoedelijk van den 14e eeuw, hun eerste vestiging van den jare 1750, toen de Maleische vorsten van Mempawa en Sambas Chineezen lieten komen om de goudmijnen respectievelijk in So'engei Doerï en Larah te bewerken. Deze Chineesche mijnwerkers waren

(16)

56

afkomstig van Zuid-China, uit de bergen langs de Noordelijke gren- Z'en 'der Ch'Ïneesche prov·inciën Koeang Fong en Koeang Si, een gehard en krachtig ras, bijna onafhankelijk van de Mandsjoe Dynastie en steeds geneigd deze omv,er te werpen. Deze Ohineezen, Keh's, genaamd brachten naar West-Borneo over hunnen onafhan- kelijj(1heidszin en hun,ne geheohtheid aan de Chineesche dorpsinstel- lingen. Deze dorpsinrichtiOJg was het voorbeeld, waarna het kongsi- wezen in de W,esterafdeeling werd ingericht. De dorpsautonomie was wettig erkend in China, de dorpspatriarch of katsong werd door 'het volk verkozen en d'e volksvergaderingen werden in, d'en tempel gehouden. In Ihet dorp 'heerschte groote éénheid en bijzondere eerbied voor de voorouders,. Naast 'het dorpshoo,fd stond een raad lo'thai genaamd. Op overtredingen van den dienst jegens de voor- ouders stonden strenge -straffen, dikwiJls ter verzwaring uitgevoerd staande vóór den tempel. Sterk was onder hen de clan- of dorpsgeest, die er naar streeMe elkander onderling te helpen en den dorps- ingezetene te beschermen. Evenal,s in China wer,den ,in West-Borneo Thang's of Kongsihuizen opgericht, waarin. de ge1den en de boeken werden bewaard, en d,ie versterkt werden door palissaden, ter be- scherming tegen aanvallen van andere Chineezen. Dajaks en Maleiers.

In het woord Kongsi ligt een repubJoikeinsche gedachte, het is 'het beheer (si) van wat gemeenschappelijk of algemeene zaak (kong) Is. Het hoofd heette dan ook in den aanvang thai-ko of groote oudere broeder; l'ater eerst kwamen onder invloed der Maleiers de titels Kapitan en Kap-~hai in zwang. De gemeenzame omgang tusschen de Chineesche hoofden en hunne landslieden schijnt dan ook te moeten worden verklaard uit die gedachte van gelijkheid. Het krach- tige verzet in 1854 door de Chineesche Kongsfs in Montrado en omgeving tegen het Nederlandsch gezag volge'houden, was dan ook een strijd ter verdediging van hun dorpswezen, hun palladium.

En zelfs toen de 'hoofdstad Mon,trado op 25 Juli van dat jaar in vlammen was opgegaan, werd toch de strijd nog voortgezet middels hunne geheime eedgenootschappen. In deze heerscht ,een ijzeren tucht. Wordt hunne medewerking door de vereeniging gevraagd, dan 'hebben de leden geen recht naar aanleiding of oorzaak te vra'gen, doch moeten zij zich door ,hunne 'hoofden laten re.geeren, alsof 'zij lijken waren. Groot is dan ook de vrees om elkander te verraden; zij verdedigen de misdad4gers onder ,hunne leden tegen de politie en 'helpen dezen ontvluchten. Vandaar de publicatie van den G.G. van Ned. Indië d.d. 8 November 1851 ten doel hebbende tegengang van de'elneming aan deze geheime genootschappen en verwijdering hunner leden uit Ned.-Indië. Deze zelfde geest ademen de strafbepalingen later neergelegd in Staatsblad 1909 no. 250, waarbij ook propaganda voor eene dusdanige vereeni.ging strafbaar wordt gesteld. Het toez,icht op deze corporatiën is dan ook een voortdurende zorg voor het Bestuur en dit te meer, waar deze

(17)

Ohineesche bevolking nog geheel medeleeft met en reageert op alle gebeurtenissen in China. Zij voelen z,ich een afgesloten geheel, dat volgens zijn eigen instellin.gen leeft en eIken dag rustig en zee~

ijverig zw aren arbeid ver,richt, doch ook niet toelaat, dat men zich dringt in hunne aangelegenheden. Toen de Kongsi's nog -bestonden, ging er ondanks de repubJ.ikein,S'che gedachte daaraan ten grond- slag liggende, een groot gezag uit van hunne hoofden. Dit gezag hebben de bovendien meestal karig bezoldigde door het Gouver- nement aangestelde hoofden geenszins. Dit ware m.i. alleen wederom te verkriJgen door wederinsteJtling der oude gemeen- sehappen, hetgeen echter bijna volmaakte zelfstandigheid beteEà<ent.

Beter is aan het !hoofd der kleinere C'hineesche dorpen te stellen Chineesche 'handelaren, die daar ,door hun rijkdom en door hun ver- wantschap met de ingezetenen veel 'invloed hebben. Deze personen willen echter meestal eene dusdanige benoeming niet aanvaarden deels, omdat zij den omslag, daaraan verbonden, niet tegelijk met hun handel kunnen waarnemen, deels omdat zij er aan den voor- keur geven voHedig Ohinees te blijven boven het Nederlandsch- Chineesoh ambtenaarschap. De lijn door hen in deze te volgen, wordt ook van uit China aangegeven in dezen zin, dat bij ver- dwijning of verzwakking der dorpsautonomie in China of der ge- heime genootschappen aldaar deze tendens ook naar de Wester- afdeeling overwaait. Geheel onmogelijk is een dusdanige omkeer van oude steeds als onveranderbaar beschouwde instelJ.jngen niet.

Onafhankelijkheidszin van de zoons tegenover den vader, ja zelfs dikwij'1s groote onwellevendheid is getreden in de plaats van den ouden eerbied voor den vader en waar dit het ,geval is, zou 't met het gezag van den familievader ook de dorpsautonomie, het sequeel daarvan, wel eens volledig kunnen worden ondermijnd. Zegt prof.

dr.

J. J.

L. Duyvendak niet in één zijner jon.gste publicatiën "dat al wat in China eeuwenlang het samenbindend cement is geweest, bezig is weg te brokkelen, dat de oude ,cultuur, de oude familie- samenhang, die de basis was der bestuursorgan,isatie, aan het ver- zwakken is, en dat hierdoor evenals door de afschaffing der exa- menS' vereischt voor den ambtelijken dienst, waarbij loyaliteit aan den keizer tot eisC'h werd .gesteld, alle vastheid verdwijnt, terwijl een geestelijike chaos van onverteerde in het buitenland geleerde begr'ippen komen in de plaats van de gedegen vaste beginselen, hoe eenzijditg ook, waarnaar tot nu toe alle geesten werden ge- vormd. Leest men zulke uitingen van ter zake deskundigen, en kent men bij ervarin.g den invloed van uit China op de Westerafdeeling uitgeoefend, dan begrijpt men hoe kennis van de in China heer- schende toestanden, den bestuursambtenaar dan ook zooveel als mogelijk verschaft door den dienst van Chineesche Zaken te Wel- tevreden, een voorname factor zal zijn bij het nemen der beslissing over de staatkundige toekomst der Chineesche gemeenschappen in de z.g.n. Chineesche districten ter Westkust. Moet men de Chi-

(18)

58

neesche Kongsi republieken gelijk prof. mr. C. van Vollenhoven het uitdrukt, uitgedelgd in 1854 en 1884, weder in 'het leven roepen of moet men deze Chineezen laten onder het bestuur van den Inland- schen Zelfbestuurder van Sambas, wiens ,invloed op deze Chineezen evenals omstree'ks 1800 nog gering is en alleen bestaat dank zij het gezag van het Nederlandsch Gouvernement?

Indien familie en dorpsverband in China niet wankelden op hunne grondslagen, het antwoord op deze vraag ware eenvoudig. Men zou de Ohineesche gemeenschappen weer moeten herstellen, indien men althans eigen staatkundig leven wenscht. Waarborgen zouden dan ot/wnnen Iworden gesteld tegen ,herhaling van gebeurtenissen als in 1854 en met Sambas zou eene rege\ling kunnen worden getroffen.

Wat echter, nu Ohina zelf gaat veranderen. En dan is er m.i. maar één antwoord en dit luidt: wacht ,het getij af en neem geen voor- barige beslissingen. Verklaarde in 1917 mr. Montagu niet, dat de toekenning van z'elfbestuur aan India stap voor stap moes,t ge- schieden; schrijft ook prof. van, Vollenhoven in zijn artikel over de ei'landprovincie Sumatra in 'het Koloniaal Tijdschrift van Maart 1929 niet "dat provincievorming niet overal tegelijk kan beginnen."

Kan het ook een juiste uitleg van art. 119 I. S. zijn, dat de indeeling in prov,inciën nu klakkeloos over geheel Nederlandsch-Indië zal moeten geschieden? Indien dit het geval was, men zou om de ge- volgen terugschrikken voor de nederlegging van een algemeen richtsnoer in de wetgeving.

Wat nu echter, indien straffe uitvoering van de wet of de zucht tot het maken van uniforme regelen ten gerieve van het centraal bestuur toch de invoering der bestuurshervorming ook voor de Wester- af.deeHng eischt? Welke factoren treffen wij dan daar aan?

In d'e WesterafdeeHng zijn 12 Inlandsche Zelfbesturen, die het drievierde en meest bevolkte gedeelte der oppervlakte der Residentie beslaan, benevens 4 Gouvernementsgebieden n.l. de onderafdeelin- gen Boven-Kapoeas en Smitau en voorts de Pinohlanden en Melijau: Aan de Inlandsche Zelfbesturen waren toe te voegen Raden bestaande uit Europeanen en Chineezen. Boven Kapoeas en Smitau als een geheel genomen was te verdeelen in een Maleisch en een Dajaksch gedeelte en zoo mogelijk te 'herscheppen in Gou- vernementslandsohappen of federatiën. Indien mogelijk waren de Pinohlanden en Melijau te voegen respectievelijk bij de Inlandsche Zelfbesturen Sintang en Tajan. Zoo dit staatsrechtelijk onmogelijk, waren deze beide gebieden ook te vervormen tot Gouvernements- landschappen. Het wil mij voorkomen, dat het nu niet zulk een moeilijke taak zal zijn, om de verschillend'e deel en, waaruit de Westerafdeeling bestaat, te ordenen en te omvormen tot rechts gemeenschappen, die zullen kunnen dienen als bouwstukken voor eene toekoms,tige provincievorming. In welke provincie moeten ech- ter al deze deelen worden ingevoegd?

Deze provincie zal grooter moeten zijn dan de tegenwoordige

(19)

worden? Hiertegen zijn m.i. deze bezwaren aan te voeren, dat de economische en ook cultureele bela·ngen der Wester- en der Zuider- en Oosterafdeeling van' Borneo te weinig samengaan en dat er geen yerbindingswegen bestaan en voorloopig ook niet zullen komen tusschen beide residentiën. Hiervoor geldt nog steeds 'hetgeen G. G.

Rochussen in 1846 zeide. Het 'handelsverkeer in beide residentiën beweegt zich 1angs de groote rivieren en deze hebben hunne mon- dingen ver van elkander. De reis over land van Poetoes Sibau naar het meest Noord-Westelijk gel·egen Gouvernements etablissement in de Z.- en O. afdeeling duurt ongeveer een maand en gaat door vrijwel onbewoonde streken.

De eilandprvoincie Borneo stelt evenmin als Sumatra of welk ander groot eiland ook, voor den Inlander daar een voor hem te omvatten begrip. Daarentegen is de ,geheele Westerafdeeling van Bomeo, wat 'haar overzeesohen handel betreft, in hoofdzaak inge- steld op Singapore. De verhou.ding van -den uitvoer naar Java tot die naar Singapore verhield zich in 1926 van I tot tien, die van den invoer van 10 tot 17. In Singapore worden de goederen aan het buitenland verkocht. Pogingen om den handel meer naar Batavia te verleggen zijn wel gedaan, doch zonder noemenswaardig resul- taat. Deze instelling van .het economisch verkeer op Singapore ont- waart men evenzoo op de Anambas en Natoenae!landen in de Chineesche Zuidzee, op Banka, Bi<lliton, Riouw, Bengkalis en ook op den vasten wal van Sumatra in Djam'bi, Indragiri en Siak. Nu zijn deze laatste op den vasten ,wal van Sumatra gelegen ianden van onz·e bespreking uit te s,luiten, omdat zij zullen moeten worden in- gevoegd of in ·de eilandprovincie Sumatra of c.q. in de kleinere ethnologisch op Sumatra te vormen provinciën. Wel verdient het m.i. overweging, of de overige hier opgenoemde landen om Sin- gapore gelegen, zich niet moeten vormen tot één Gouvernement, later provincie. Economisch en ook ethnologisch zou hiervoor wel wat te z·eggen vallen: In a'lIe geval ware met dH vraagstuk rekening te houden bij de vormin.g van de eilandprovincie of provinciën van Sumatra, omdat men dan reect,s zal moeten beslissen of Riouw, Banka en Billiton en ook de Anambas- en Natoena-eilanden tot Riouw

pehoorende, bij Sumatra zullen worden gevoegd.

Hoe staat het nu, geologisch met de residentie der Westerafdee-:

ling.van Borneo .. Het Indisch Genootschap heeft zich bereid verklaard achter deze voordracht in druk te doen verschijnen het geologisch overzicht van den Leider van het Mijnbouwkundig Onderzoek in de Westeratdeeling, gehouden in de jaren 1925 tot 1929. Als le.ek zal ik trachten U zoo getrouw mogelijk den korten inhoud van dit

ove~zicht weer te geven. Het geheele eiland Borneo, zoo zegt Ir. L.

H. Krol behoort met Sumatra, Malakka, Java en de Zuid-Chineesche Zee tQt het "Soenda-plat" en zijn deze deelen tezamen dus t~

beschouwen als een onderdeel van het groote Aziatische continent.

(20)

Dit Soenda~plat zou naar het' Westen en Zuiden begrensd zijn door diepe gedeelten van den Indischen oceaan, van welke gedeelteri Borneo het verst verwijderd ligt.

Alhoewel dus de gesteldheid van Borneo's bodem in zeer veel opzichten een overeenkomst vertoont met die van Java, Sumatra en Malakka, treft men op Borneo niet de groote vruchtbaarheid van gronden' aan, die op Java en Sumatra het gevolg zijn van vulkani- sche werkingen, om den eenvoudigen reden, dat op W. Borneo recente vulkanen geheel ontbreken. Voor het zoeken van voor cul- tuurdoeleinden geschikte gronden moet men op Borneo dus een anderen maatstaf aanleggen.

Ook in het aan het huidige voorafgaande "tertiaire" tijdperk zouden er essentieele verschillen bestaan tusschen Borneo eenerzijds en Sumatra en Java anderzijds. De tertiaire gesteenten toch zouden op W. Borneo minder intensief geplooid en gebogen zijn. Deze eco~

nomisch zoo belangrijke formatie, die in Indië bijna uitsluitend de kool- en olielagen zou bevatten, treft men in W. Borneo dus minder aan dan op Java en Sumatra. Op vele plaatsen in de Westerafdee- Iing wordt wel vrij goede kool aangetroffen, doch de dikte is van dien aard, dat voorloopig nog, afgezien van het transportvraagstuk naar een oceaanhaven, van een op Europeeschen voet geschoeide ontginning geen sprake kan zijn.

Evenals op Java en Sumatra is ook in de Westerafdeeling de mogelijkheid van het ontstaan van olie niet uitgesloten geweest.

Waar echter aan een andere voorwaarde "het accumuleeren der olIe" tengevolge van de te geringe plooiingen niet kan worden vol- daari, zou de kans om in dit gewest olie aan te treffen, gering zijn.

Eri wat het goud aangaat, de Chineezen hebben, goede mijn- werkers als ze nu éénmaal sedert eeuwen zijn, alle goudhoudende valleien omgewoeld, het edele metaal gewonnen en naar China uit- gevoerd. BIJ een bezoek aan hunne oude werken, zooals men ze in ilitgestrekte vlakten aantreft in de omgeving van Singkawang, Mon- tra do, Bengkajang, Soemar en Mandor krijgt men respect voor de systematische wijze, waarop zij zelfs valleien tot 15 meter diepte hebben ontgonnen. De opvatting, dat de alluviale goudmijn-bouw- industrie der Chineezen te gronde is gegaan, omdat zij met hunne primitieve werktuigen geen diepere terreingedeelten konden be- werken en dat 'de Chineesche mijnbouwindustrie verdween tenge-

~olge der uitroeiing 'der kongsie's, moet voor een groot deel naar het rijk der 'fabelen worden verwezen. Naar de meening van den Heer

t.

H. Krol is' het juist de verregaaride verarming der erts- gronden geweest, die algemeene o'ntevredenheid in de Chineesche districten teweegbracht en welke zich uitte in een opstandigen geest tegen de in hunne oogen nieuwe indringers, n.1. de Nederlanders.

Ook de menigmaal gelanceerde meening, dat er in West~Borneo nog rijke goudhoudende valleien zouden voorkomen, die niet door

(21)

Chineezen zjjn bewerkt, omdat koppet1snellende Dajaks hunne vestiging zouden hebben belet, dient hier te worden tegengesproken.

Practisch gesproken zijn de Chineezen overal doorgedrongen, waar met eenig succes goud kon worden gewonnen. Aan de koppen op- gehangen in de vele pantjar's (jonggezellen huizen) ziet men, dat de Chineezen hun zucht tot geldverdienen dikwijls met den dood bekochten. Toch zijn ook in die streken de sporen hunner werk- zaamheid aanwezig, getuige de keurige aanleg hunner stuwdammen en spoelkanalen.

'Ook andere ertsen als koper, zink en lood heeft nooit tot de ont- wikkeling van eenig bloeiend mijnbouwbedrijf kunnen leiden, ver- moedelijk ook wegens de geringe hoeveelheid, die werd aange- troffen.

Volgens dit rapport is er dus geologisch van de Westerafdeeling niet veel meer te verwachten. De openhartige uiteenzetting der tot nu toe verkregen resultaten geschiedt om de mijnbouwkundige teleurstellingen ter Westerafdeeling opgedaan, niet nog te vermeer- deren en het kapitaal bestemd voor landbouwdoeleinden niet af te schrikken zich aldaar te vestigen.

Door het z.g.n. Gouvernementszouttransport, er is een Gouver- nementszoutmonopolie, dat met zijne bekwielers de Kapoeas op- vaart, wordt de terugreis benut tot den afvoer van steenkolen van

Selimbau, Djongkong en Boenoet in de boven-Kapoeas. In normale jaren worden daarvan ongeveer 5000 ton kolen afgevoerd.

Hoewel dus de uitvoer van mineralen uit deze residentie gering is, valt over die der landbouwproducten niet te klagen. En de Inlandsche landbouw neemt daarbij eene voorname plaats in. Gaan wij de jaren 1914/1916 en 1923/25 na, dan zien wij dat in de copra een stijgende lijn, in de rubber een 'buitengewoon stijgende valt waar te nemen. Door de rubber leden weer eenigszins die van gambir, pinang, peper en sago. In 1923/25 werd aan copra gemiddeld jaar- lijks uitgevoerd 58 millioen ton tegen een waarde van rond 16 tnil- lioen gulden en aan rubber 12 millioen ton tegen een waarde van 20 milHoen gulden. U ziet 20 mimoen gulden door de rubbercultuur gedurende die jaren jaarlijks vloeiende in handen van den Inlander en den tusschenhandel. Het maatschappelijk kapitaal van een In·

lander is daardoor inderdaad vermeerderd en voor het grootste deel besteed aan uitbreiding van tuinen, zoowel cocos als rubbertuinen.

Tegenover deze uitbreiding beteekent de aankoop van luxeartikelen weinig. Evenals de Europeesche landbouw zal ook de Inlandsche rubberplanter er .op bedacht moeten zijn andere takken van land- bouw te bedrijven, opdat ,hij niet te zeer van den wisselenden rub- berprijs afhankelijk wordt. De landbouW'voorlichtingsdienst heeft bovendien ,het hare 'bijgedragen om door het propagandeeren van betere tapmethoden ,het langer rendeeren der tuinen te verzekeren.

De klapper, gambir en pepercultures geven aan den Inlander nog

(22)

62

yold(jfendè, gelegenheid, tot g~ldbelegging. Deze takken van, lan.d- bouw' 'çij'f! niet zo.o onderhevig aan groote prljsschommeHngen en aan, hen.>çl:an,kt. de Westerafdeeling zijn yasten economische"grQnd- slag; En de'ze ;~klappercultuur brd-<lt zich steeds uit door den nO,est~n

jjcxer van Ohine,elli, Bo~ginees en Maleier, die den mod-d~r., aan de

~ust in, vrl,lçhtbare tuinen omzet. Is het wonder dat telk.el1s ~ee.r

familiel'e,den deUlr, bevolkingsgro~pen ter Westerafdeeling a~n­

,k9m~1J _en ziel:! d?a,rnederzettenbij hunne familie, eerst deze" h~h:

pend tegen een deel van de oogst, daarna met dit ,aildus verkrege~

geld een eigen tuin scheppend? Van 1925/27 steeg het jaarlijksch ,áp.nta'l '.der Chineesëhè immi.grante~ van 1800 to~4000;

, tq 't J9i9

liep

;hét ':Veëli terug t~t 24'00. In de laatste faren werd een y,rij gr6'qt deel d€r 'Öhineesche' 'immigranten gevormd door vrciuwén en 'm:inder- jarige ki,nderen van reeds toegelaten gezinshoofden. Ziehier de :V~rsteviging van'

de

echt Chineesche geme'ensc'hap ter Wesfer-

afdeèling. , ' , ' "

GeHj:k ik mocht v'erti.emen uit gegevens, mij welwill'end verstrekt

'dóor' den ~'tegenwóQr,d:ige~ -Resident 'd~n heer

J.

G, tariv:e en dèn

'Assiste'nt-Residi:ht 'den heer P. M. Hooykaas is ook nu nog het geheele bedrijfsleven met uitzondering van de banken en een drietal Europeesche importfirma's in handen' van Chineezen. Een.e Chi- 'rieesche reederij, de 'Thong Ek HandelMaatschappij onderhoudt met 3. vrij !groote 'zeeschepen de vaart' op S1ngapore. Hier zijn ook vele, ik zeg niet allè gèldschieters; gevestigd. De K. N. P. Mij. onderhoudt 5 wekeIijksehe' diensten',vàn Java op de Westkust, terwijl de Straîts Steamship.i Comp-any ,met ééii schip vaart van. Singapo're op Pon- tianá'k. We1-,worden, tussQ.hen deze" scheepvaartmaatschappijen con- traden gesloten ter wering van al tegroote concurrentie, doch ;heeft d:e, Chineeschemaatschappij-dit voordeel boven de anderen, dat vele 'Ghineesche prodlJ-centen en. exporteurs tevens aandeelhouder zijn in bovengenoemde Chineesche scheepvaartmaatschappij. De rubber

'gaat 'looi 't, grootste deel tl'aat Singapore, alleen. de, Europeesche

'ondernemingsrubber en een aanzienlijlk deel der copra naar Java.

:" Wegens de slechte weersgesteldheid op de kust .is .de scheep- vaartdaar meer in 'handen 'van:. stoom-:dan van ,zefIsc/lepen. Het is jammer dat de, mond,ingen der, rivieren in zee wegens de aldaar -aanwezige banken zoo, slecht toegankelijk zijn. Alleen de Padang Tikarbaai 'maakt daarop eene uitzondering; Verscheidene malen, is .reeds,oY<erwogen om Pontianaknaar de Padang Ti ka rba a-i .te_,ver.':' plàatsen,doch de )land'el te Pontianak heeft zich reedS dermate. op Pontianak ingesteld, dat, verplaatsing voor dezen wel bezwaren oplevert. Van Regeer,ingswege is nu beslist,' dat aan, de plannen .tot aánleg vari een, Padan.g Tjkarhaven ge,en gevolg zal worden ge- geven: Het q-l,ijft -echter een mooi p.unt.,

: ,Raffles, heeft destijds gezocht en doen zoeken naar, geschikte punten -eener-zijds vooLde verbinding van het Westen, en 'Qost-Azië,

!1oderszijds om Borneo's uiivoer te conc~ntreeren. Alstegenhangers

(23)

van Stngapore is gedaéht aan Tandjong Pirian.g, Berakang' Padang

en' de Karimongroep in de Riouwarchipel, ''Voor Börnéo's uitvóe~

dacht hij behalve aan Pontianak aan de Karimata eilanden. Gelijk reeds boven aangetoond wijst van uit alle Nederlandsch-In,dische eilanden om Singapore de economische naald in de richting van Raffles standbeeld op de Esplanade aldaar. Mocht men dit centrum eens naar Nederlandsch-Indlië kunnen of wiHen verplaatsen; of een plaats willen uitzoeken bestemd 'vbor den zetel van de boven voOr- gestelde 'eilandenprovincie dan 'Ware nog eens aan Padang Tikar

te

denken. Wellicht echter ook moeten wij Singapore haar voorspoed niet benijden, doch liever langs Raffles heen onze oogen in de toe- komst richten naar de problemen, die zich voordoen in Pacific- en Zuid Chineesche zee. Wie zal ,het zeggen?

Vaart U de kleine Kapoeas binnen, dan moet uw schip, ondanks geregeld slib krabben, bij laag water voor de monding wachten~

Bij Pontianak is de rivier goed diep en 450 meter breed. Met kleinere schepen kunt U dan gedurende negen maanden van het jaar Sintang en Poetoes Sibau en Nanga Pinoh bereiken. Deze Kapoeasrivier iS 1145 K.M. lang, bij Tajan is zij 1600 meter breed. Op Uwen tocht naar Sin tang, en Poetoes Sibau of Nanga Pinoh ·passeert U Euro- peesche, ]apansche en Chineesche en Arabische cultuur- in hoofd ...

zaak rubber-ondernemingen. De meeste zijn gelegen in de land- schappen Pontianak en Sanggau. Op de gelijknamige onderafdee~

lingshoofdplaats Sanggau ,begon in 1922 de Gouvernementsarts de heer Dr. E. R. Pflugbeil zijne eerste hulp te verstrekken aan de Maleische en vooral Dajaksche bevolking. Ook werden door dezen arts vele tochten door het Dajakgebied van Smitau en Boven:

Kapoeas gemaakt en droeg hij veel bij tot het 'winnen van hetverl trouwen van den Dajak in de Westersche geneeskunde.

In de Boven-Kapoeas en Sambas zijn nu ook doktoren van land- schapswege gevestigd, Gouvernemehts Indische artsen treft men

aan in Ketapang en Ngabang, in Singkawang, Pontianak en Sintang zijn offideren van gezondheid werkzaam. Ziekenzalen zijn van land- schapswege te Sanggau, van de zijde van de R. K.' Missie te Pon- tianak, Singkawang en Sambas opgericht, zoodat, al is het nog steeds niet voldoende, men toch kan zeggen op den goeden weg te zijn tot een betere geneeskundige voorziening der verschillende bevolkingsgroepen.

De 'voedsehroorzi'eniilg bestaat in ,hoofdzaak uit rijst. De Dajak

plant deze op zijne ladangs in het heuvelterrein, de Maleier i-n'het lage terrein soms op tegensawah's, en de 'Chineezen zoo mogelijk op geïrrigeerde sawah's. Een 'overschot treft men alleen aan ,in Landak, Melawi en Pinoh en Pemangkat èn Mempawah. Toch is de totale oogst onvoldoende voor het gewest en in 1923 bedroeg de 'invoer 20.000 ton van 1000 K.G., in 1925 29.000 ton. De waarde van alle Inlandsche uitvoer, dus van landbouw; veeteelt, -bosch ...

(24)

64

producten en visscherij bedroeg in de jaren 1923 tot 1925 gemid- deld jaarlijks 43 millioen guldens, de rijstinvoer voor de inlanders 3 mmioen guldens, zoodat een voordeelig saldo valt te constateeren van rond 40 millioen guldens of f 60.- per hoofd, zoodat in nor- male tijden althans, men zich over dezen rijstinvoer m.i. niet behoeft bezorgd te maken. De Inlandsche landbouw is in de Westerafdee- ling verreweg overwegend boven de ondernemingslandbouw.

In de jaren 1004 tot en met 1926 bedroeg jaarlijks de waarde der Europeesche landbouwproducten uit Sumatra 217 millioen gulden tegen een waarde der Inlandsche landbouwproducten van 172 mlliioen gulden. In West-Borneo bedroegen deze waarden r~spec­

tievelijk 2 millioen guldens en 76 millioen guldens, in Sumatra dus eene verhouding van 21 : 17 tot in West-Borneo van 1 : 38. Sta- tistieken als deze zijn m.i. wel goed om te doen zien voor de be- langen van welke bevolkingsgroep het hoogste bedrag op het budget

behoort te worden uitgetrokken, zonder hiermede aan de belangen der Europeesche ondernemers, die ook dikwijls onder moeilijke om-

·standigheden medewerken aan W. Borneo's welvaart, te kort te willen doen.

De uitvoer var: boschproducten was in 1914 en 1924 ongeveer gelijk n.l. rond

2Y2

millioen guldens. De landbouw gaat een groote- ren rol spelen in het leven van den Inlander dan het zoeken van boschproducten. De bosschen beslaan nog 42 % van de oppervlakte der Westerafdeeling en gelukkig is sinds een zestal jaren een opper- houtvester te Pontianak geplaatst, die advies geeft voor de her- bossching en de aanwijzing van hout- en hydrologische reserven.

De waterwegen nemen in het verkeer in deze residentie een zeer groote plaats in. De bovenloop van de eene rivier wordt door lands- wegen of boschpaden met die van de anderen rivier verbonden en

ook zijn landwegen noodig, waar bevaarbare rivieren ontbreken.

In 1919 had eene spoorwegverkenning plaats onder leiding van den Ingenieurs

J.

C. F. van Sandick en V.

J.

van Marie, ten doel hebbende Pontianak en Sambas door een spoorweg te verbinden. Dit plan is niet doorgegaan, doch wel is een weg voor autoverkeer gelegd meer langs de kust. Wegens de drassigen bodem en de slechte afwate- ring der omgeving eischt deze weg aan aanleg en onderhoud vrij~

veel geld, doch wordt zij veel benut. De Chineesche districten zullen door een weg worden verbonden met Ngabang en Sanggau, terwijl mede op het plan staat de verbinding van Sintang met de Kajan- streek en de Pinohlanden.

Ook in Sekadau en 't landschap Matan treft men eenige land- wegen aan. De aanleg en het onderhoud dier wegen geschiedt deels in betaalden arbeid deels in heerendienst. Deze laatste is niet druk- kend. Hoewel de bezwaren die aan den heerendienst verbonden zijn, geenszins door mij worden onderschat, valt toch wel te be- denken, dat bij afschaffing dezer diensten de betaling van vrije

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

 Zorg dat het kind genoeg te doen heeft, dat het zich niet verveelt.  Wees alert op vervagende grenzen in wat acceptabel is en wat niet (denk aan taalgebruik, erdoorheen

vens gaende copie van rijpe deliberatie ende in bysondere betrach- tinge nemende,dat hij,Vriesen,ende saecke vande M a r i e nberger thijn- den,waerop dese querelle

Na afloop van de in lid 1 van dit artikel overeengekomen periode zal deze overeenkomst tussen partijen stilzwijgend worden verlengd met eenzelfde periode van één (1) jaar,

Indien de koper voor de datum van ondertekening van de akte van levering in staat van faillissement wordt verklaard, surséance van betaling heeft gekregen of wanneer ten aanzien

Het afscheid van je vorige tak wordt dit jaar iets minder groots aangepakt omwille van corona maar wees niet getreurd de feestvreugde van de startdag zal dat meer dan goed

Het betreft hier kadastraal perceel: gemeente Texel, sectie A, nummer 5847, groot: 1.75.00 ha (hierna ook te noemen: het object).. Het betreft een perceel grasland met een

doch de besprekingen, die tusschen 20 Julij en 4 Augustus 1820 gevoerd zijn tusschen ELOUT en lord CASTLEREAGH, — de eerste als gewezen commissaris-generaal voor de overname

VAN SPAARNWOUDE VIA DELFT RHEMEN EN ACHTERBERG NAAR LANGBROEK. DEEL I Inhoud Persoonsnamen van de_Amerongse Tak. Aangetrouwden en anderen. Sophie van Appeldoorn, 1844. Jan