Universitair Medisch Centrum
Faculteit_ der Medische Wetenschappen
Bloktoets Datum Aanvang
50102 Stofwisseling, water en zouthuishouding 1 *herhaaltoets*
24 juli 2012 10.00 uur
Deze tentamenset kunt u na afloop meenemen ALGEMENE AANWIJZINGEN EN INSTRUCTIE:
• Dit tentamen bestaat uit 75 meerkeuzevragen.
• De beschikbare tijd voor het gehele tentamen is 2 uur.
• Controleer of uw tentamenset compleet is.
• Vermeld op het antwoordformulier duidelijk uw naam en studentnummer.
• Bij iedere vraag is slechts één alternatief het juiste of het beste.
• U geeft het naar uw mening juiste antwoord aan door het CIJFER voor het betreffende alternatief te omcirkelen.
• Vragen waar u door tijdnood niet aan toekomt, laat u onbeantwoord. Acht u alle alternatieven, na zorgvuldige bestudering, even juist, dan moet u de vraag niet beantwoorden. Kunt u één of meerdere alternatieven elimineren, dan moet u de vraag wel beantwoorden.
• Wanneer u het tentamen beëindigd hebt, dient u uw antwoorden (dus de omcirkelde CIJFERS)
zorgvuldig over te brengen op het antwoordformulier, gebruik daarvoor een HB-potlood. Corrigeer fouten met gum. Verwijder gumresten zorgvuldig van uw antwoordformulier.
• Open gelaten vragen laat u blanco.
• De op het antwoordformulier ingevulde antwoorden worden beschouwd als uw definitieve antwoorden, ongeacht uw omcirkelingen in uw toetsboekje.
• Meer dan één ingevuld antwoord per vraag wordt als blanco geïnterpreteerd.
• Schrijf niet buiten de invulvelden van het antwoordformulier.
• Het gebruik van alle audiovisuele en technische hulpmiddelen is niet toegestaan, tenzij expliciet vermeld elders op dit voorblad. Mocht u dergelijke apparatuur toch gebruiken, dan zal dit als fraude worden aangemerkt. Op uw tafel mogen uw studenten- en registratiekaart en los schrijfmateriaal liggen. Etui's moeten van tafel.
• Als u uw antwoordformulier vlekt, vouwt, beschadigt of de invulinstructies negeert kan het niet correct worden verwerkt. Vraag de surveillant in dergelijke gevallen om een nieuw blanco antwoordformulier! Indien u dit verzuimt zijn de gevolgen daarvan voor uw rekening.
De vragen worden als volgt gescoord:
antwoorden: Goed
2 keuze-vraag 1 3 keuze-vraag 1 4 keuze-vraag 1 5 keuze-vraa 1
Fout -1 -Y.
- 1/3 -Y.
o en 0 0 0 0
Punten Punten Punten Punten
Indien u commentaar heeft op de vragen, noteert u dat op het commentaarformulier (laatste blz.) en levert u dat na afloop van het tentamen in, tezamen met uw antwoordformulier.
Voor het overige mag u de volledig ter hand gestelde tentamenset behouden.
LET OP!!
ZET EERST UW NAAM EN STUDENTNUMMER OP HET ANTWOORDFORMULIER!
VEEL SUCCES!
Voorblad_ MC.doc/17-4-2012
ts 50102 Stofwisseling, water en zouthuishouding I, Juli 2012, blz. 1 van in totaal16.
raag 1
Geef aan waar de juiste betekenis van de drie genoemde afkortingen weergegeven is:
ZO = zonula cholecysto ZA= zonula adherens Ly = lysosoo~
2. End = endocriene kliercel
sER = sub endeplasmatisch reticulum ZO = zona occludens
@
End= endotheei4Jg
sER = glad endeplasmatisch reticulum l
G = golgi apparaat ~
LjJlff.
!---1
~r.n~~ts 50102 Stofwisseling, water en zouthuishouding I, Juli 2012, blz. 2 van in totaal16.
raag 2
Van de totale hoeveelheid bloed, dat de leverlobjes binnenstroomt, komt 75% binnen via:
1. de arteria hepatica en aftakkingen de centrale venen en aftakkingen '3-._ de ruimte van Disse
~ de vena portae hepatis en aftakkingen
Vraag 3
Welke van de navolgende producten wordt gemaakt door de hoofdcellen van de maagkliertjes?
1. Intrinsic factor
@
pepsinegeen 3. slijm4. zoutzuur
Vraag 4
Welke van de hier ondergenoemde benamingen/kenmerken is van toepassing op het epitheel van het distaal convoluut?
A.
eenlagig plat epitheel (Î) kubisch epitheel3. lange microvilli
r
"leaky" tight junctions"""""r.-n.ots 50102 Stofwisseling, water en zouthuishouding I, Juli 2012, blz. 3 van in totaal 16.
derstaande figuur behoort bij de vragen 5 en 6.
~-
/
I
Vraag 5
Welke bewering betreffende bovenstaande tekening is correct?
}. De vloeistof die stroomt door structuur Lis: bewerkte voorurine 2. De vloeistof die aanwezig is in structuur V is: bloed -:-. 7'0 bO'.., l ~ 1\t_
_i
De vloeistof die stroomt door structuur Z is: geconcentreerde urine® Structuur W vertakt zich verder als het peritubulaire capillairen netwerk
Vraag 6
Geef aan welke letter de correcte betekenis van de genoemde cellen weergeeft in de bovenstaande tekening? .
" . K
=
juxta-glomerulaire cellenS2' .. , L
=
renine-producerende epitneel cellen 3. M=
macula densa cellen~V
=
proximale tubulus cellents 50102 Stofwisseling, water en zouthuishouding I, Juli 2012, blz. 4 van in totaal 16.
raag 7
elke van onderstaande verbindingen wordt bij een gezond persoon uitgescheiden via de
. ?
nne.) '.
j
@
Vraag 8
Bilirubine Biliverdine ~
Heem Urebiline
Waarmee gaat een kleurloze ontlasting gepaard? r \ 1. Verhoogde plasma activiteit van alkalische fosfatase (ALP)
~~~ \o,l~'~
2. Verhoogde plasma activiteit van transaminases (ALT en AST) :i \
® Verlaagde serum albumine concentratie
jl
Verlengde protrombinetijdVraag 9
Waar toe kan vitamine K deficiëntie leiden? De inactieve precursors van een aantal stollingsfactoren zullen dan:
1. verminderd geactiveerd worden
~
verminderd geproduceerd worden 3. versterkt afgebroken wordenVraag 10 _/ _ / Wat wordt geremd door statines?
1. de enzymatische verestering van cholesterol met een vetzuur 2. de opname van cholesterol in de darm
@/ de productie van cholesterol door de lichaamscellen
Vraag 11
Beperking van de hoeveelheid cholesterol in de voeding heeft invloed op de plasma cholesterol concentratie. De plasma cholesterol concentratie zal: Jv_~·o\ \:,
'"'-sterk verlagen " r"u"lè c\..
q
~· in geringe mate verlagen y ~,0b-'>1" ,~. ' 3 niet verlagen
Vraag 12
Wat zal er gebeuren met de hoeveelheid circulerend LOL bij een verhoogde cholesterolproductie door de lichaamscellen? De hoeveelheid circulerend LOL zal:
1. afnemen · \ \)î.-
Ei
~ L\)L. /onveranderd blijven
~~
l.-/ 3. toenemen _ Q.,... Q.t.~-' ~>'o
. o~~r-D~
Vraag 13
In welk orgaan worden de secundaire galzuren, die aanwezig zijn in de gal, gemaakt? In de:
1. Darm CZL Lever 3. Nieren
Vraag 14
Wat zal er bij een blokkade van de enterahepatische circulatie gebeuren met de hoeveelheid circulerend LOL? De hoeveelheid circulerend LOL zal dan:
1. verhoogd zijn
f 2:\verlaagd zijn-
oets 50102 Stofwisseling, water en zouthuishouding I, Juli 2012, blz. 5 van in totaal 16.
Vraag 15
Het belangrijkste product van de hydrolyse van TAG door pancreas Iipase in de darm is:
1. 1,2-DAG 2. glycerol 3. 2-MAG
Vraag 16
Hoe worden vetzuren bestaande uit minder dan 10 C-atomen in de bloedbaan vervoerd? De vetzuren worden:
(!)gebonden aan albumine 2. verpakt in lipoproteïnes
\·(!,
\.:'1\~·f.. ~~~-
Vraag 17 ,t'-~ -y•P
Welke cellen kunnen alleen TAGs maken als de glycolyse gestimuleerd is?
!D
Levercellen 2. VetcellenVraag 18
De enzymatische activiteit van het lipoproteïne Iipase (LPL) is onder andere afhankelijk van de VLDL concentratie. Bij de laagste VLDL conce traties is met name werkzaam het LPL dat aanwezig is op endotheelcellen in
\.s\\
~\"'""\
-bGJ
spierweefsel - 2. vetweefselVraag 19
In welke cellen stimuleert insuline de vetzuursynthese?
\D
Levercellen 2. VetcellenVraag 20
Het hongergevoel wordt gestimuleerd door bepaalde stoffen in het lichaam. Door leptine wordt het hongergevoel:
G) verminderd 2. versterkt
Vraag 21
Welk lipoproteïne is tussen twee maaltijden (fasting state) in grote hoeveelheden in de bloedbaan aanwezig? Dit is:
1. Chylomicron
2. lOL (VLDL remnants) 3. LOL
4. VLDL
Vraag 22
Welk lipoproteïne bevat het meest TAG? Dit is:
1. Chylomicron
2. lOL (VLDL remnants) 3. LOL
~~-HOL '""-
- oets 50102 Stofwisseling, water en zouthuishouding I, Juli 2012, blz. 6 van in totaal16.
Vraag 23
Welk lipoproteïne bevat het meeste eiwit? Dit is:
1. Chylomicron
2. IDL (VLDL remnants) 3. LOL
4. HOL Vraag 24
Hoe binden chylomicron-remnants aan de apoBIE receptor? Via:
Q)apoB48 2.apoE Vraag 25
De apoBIE receptor zorgt voor de opname van:
1. HOL
2. IDL (VLDL remnants) 3. LOL-:
Vraag 26
Klasse B scavenger receptoren zijn aanwezig op het celoppervlak van levercellen. Welke verbinding bindt aan deze receptoren?
1. HOL -
2. IDL (VLDL remnants) 3. LOL
Vraag 27
Waarin wordt IDL (VLDL remnants) door lever triacylglycerollipase omgezet? In:
1. HOL (5LDL Vraag 28
Welke receptoren spelen een rol bij atherogenese? Dit zijn:
1
r.
apoBIE receptoren2. Klasse A scavenger receptoren 3. Klasse B scavenger receptoren Vraag 29
Gladde spieren die deel uitmaken van het maagdarmkanaal werken op een aantal gebieden duidelijk anders dan skeletspieren. Het meest kenmerkende verschil in de werking van beide spiertypen betreft:
1. De werking van de myofibrillen 2. Het gebruik van calcium en ATP (]) De nerveuze aansturing
4. De excitatie-contractie koppeling
Vraag 30
A
Welk hormoon stimuleert de maagzuursecreti . .
r.:1\ \J.J gas nne t" ~'f'W>I 1·<·~ ~ w~"'.f\
'r
· ~~-
neurotensine / ,1l.t>~'"'u·.
\ç- e1o-J~\ ~
3. secretine
,.7 J \l~' ~>·
1""\:.,><f 4. somatostatine -ff'l"'l.~
tl--\'"'V'·~"'~
-..)
ertoets 50102 Stofwisseling, water en zouthuishouding I, Juli 2012, blz. 7 van in totaal16.
Vraag 31
Welk hormoon reguleert het migrating motor complex (MMC):
1. Cholecystokinine 2. Motiline
3. Substance P 4. VIP
Vraag 32
Welke A TP wordt door het geneesmiddel Omeprazol rechtstreeks geremd? Het:
1 . Ca2+ -A TPase 2. H+-K+-ATPase . . Mg2+ -A TPase
~a+ -K+ -A TPase
Vraag 33
Cystische fibrose of taaislijmziekte manifesteert zich in diverse organen. Welk eiwit is hierbij met name in zijn functie beperkt? \t -
(J)
De chloride/bicarbonaat uitwisselaarCL,Y:
~ 2. De natrium/waterstof uitwisselaar ~ o.. \;'-'S, Een chloride kanaal
"4-.._ Een natrium kanaal
Vraag 34 ~ ')~~
/ t.
Stelling: Bij een hoge speeksel productie is de osmolariteit van speeksel lager dan die van bloed plasma. Deze stelling is:
@ Juist- 2. Onjuist-
\.,o",5-'-~:-\
Vraag 35 /
\)·~">'"'
(}Waar vindt actieve secretie van K+ in het maag-darmkanaal plaats? Dit vindt plaats in het:
1. duodenum. 2. ileum 3. jejunum
@ colon
Vraag 36
SGL T1 is een suikertransporteur in de luminale membraan van het duodenum. Welk suiker kan deze Na+-afhankelijke transporteur vervoeren?
1. Fructose• 2. Galactose 3. Maltose 4. Sucrose-
Vraag 37
Eiwitten worden in het maag-darmkanaal afgebroken door proteases. In welk deel van het maag-darmkanaal wordt het protease trypsine geproduceerd? Dat is in de:
([:nunne darm~ 1
r . \kJw·'"\.
e. ~v..\\t.~ Maag ' \
3. Pancreas •
Lo ~ "\~<,··"'"1 •
ertoets 50102 Stofwisseling, water en zouthuishouding I, Juli 2012, blz. 8 van in totaal 16.
Vraag 38
Het oligopeptide Arg-Cys-Leu-Giy-Giy-Asn-Aia-Giu-Met wordt afgebroken door een carboxypeptidase. Daardoor wordt één aminozuur afgesplitst. Dit aminozuur is:
1. Arg 2. Asn 3. Gly 4. Met
Vraag 39
Aminozuren die ontstaan uit de splitsing van eiwitten in het maag-darmkanaal worden door het darmepitheel getransporteerd naar het bloed. Aan de baselaterale zijde van de
darmepltheelcellen is dit transport: (1) Primair a~tief. ' f;li ,'\,)1•
"\~
...,1'\\~-- .. ~-
\i..
Secundair act1ef :3. Passief 1
i
Vraag 40 \.__
___
~~/In het lichaam wordt energie in verschillende vormen opgeslagen. Welke vorm bevat, na het vet, ver~tweg de meeste energie? Dat is:
(Y. eiwit in de spieren 2. glycogeen in de lever 3. glycogeen in de spieren
Vraag 41
Bij de afbraak van het eiwit in de spieren wordt het merendeel van de aminozuren, voordat ze afgegeven worden aan het bloed, omgezet in andere aminozuren. Deze andere
aminozuren zijn alanine en:
1. arginine 2. glutamine 3. citrulline 4. ornithine
Vraag 42
De afbraak en synthese van aminozuren zijn nauw verbonden met het energiemetabolisme, onder andere via het molecuul oxaalazijnzuur. Oxaalazijnzuur is een intermediair van de:
1. Beta-oxidatie cyclus
8)
Citroenzuurcyclus ~ 3. Glycolyse cyclus4. Oxidatieve fosforylering cyclus
Vraag 43
De ureumcyclus is de belangrijkste bron van het in de urine uitgescheiden stikstof. De
ureum_9-~lus speelt zich voornamelijk af in de:
\ j jlever- 2. Nieren 3. Spieren
Vraag 44
Ureum is een t!>etrekkelijk eenv®u€li@ ®r~anisch m®lecuul. Het IDevat naast k®®lst®f, waterst®f
en zuurstilf ®®k: · ·
1. Fosfaat
~Stikstof 3. Zwavel
ertoets 50102 Stofwisseling, water en zouthuishouding I, Juli 2012, blz. 9 van in totaal 16.
Vraag 45
Het stikstofmetabolisme is een dynamisch proces, hetgeen tot uitdrukking komt in de 'stikstofbalans'. Bij een snelgroeiend kind is de stikstofbalans:
Û)
Negatief . . ";·2. Positief ' -'
. ..___
Vraag 46
Aminozuren zijn glucogeen of ketogeen afhankelijk van hoe hun koolstofskelet gebruikt wordt in het centrale metabolisme. Het aminozuur alanine, waaruit pyruvaat gemaakt kan worden, is:
1. Glucogeen 2. Ketogeen Vraag 47
Geneesmiddelen worden veelvuldig gebruikt om de nierfunctie te beïnvloeden. Welk geneesmiddel hoort derhalve niet in dit rijtje thuis?
1. Amiloride 2. Furosemide 3. Omeprazole
~Thiazide
Vraag 48 "-"r-\~J ··"
Welk netronsegment is impermeabel voor water?
1. De proximale tubules
,;Z
Het dalende deel van de lis van Henle 3. Het distaal convoluut4. ·
e verzamelbuis Vraag 49'
/·. ~·:!·.:·.
t \
Er zijn diverse belangrijke krachten die het filtratieproces van bloedplasma in de glomeruli bepalen. Welke van onderstaande krachten is daarbij verwaarloosbaar klein?
1. de hydrostatische druk in het bloedplasma
®
de hydrostatische druk in het kapsel van Bowman- 3. de oncotische druk in het bloedplasma -~ de onéotische druk in het kapsel van Bowman
Hertoets 50102 Stofwisseling, water en zouthuishouding I, Juli 2012, blz. 10 van in totaal 16.
Vraag 50
250 ... .
200
100 50
0
0 2 3 4 5
[Plasma lnuline] (mmoi/L)
Bij een proefdier wordt een infuus aangelegd waaraan inuline in oplopende concentratie wordt toegevoegd. Hierdoor kan uiteindelijk de GFR nauwkeurig bepaald worden in het proefdier. In bovenstaande grafiek staat een onbekende grootheid uitgezet tegen de plasma inuline concentratie zoals die bepaald zijn tijdens het experiment. Welke grootheid wordt op
deY-as weergegeven? /
-(1 ~rine
inuline concentratie* urine volume per tijdseenheidz~rine inuline concentratie * urine volume per tijdseenheid I plasma inuline concentratie 7-Urine inuline concentratie I urine volume per tijdseenheid
y urine inuline concentratie * plasma inuline concentratie I urine volume per tijdseenheid
Vraag 51
Nevenstaande cel bevindt zich in:
f.
De~roximale
tubulusJ.
De lis van Henle 3. Het distaal convoluut{3)
De verzamelbuis . /ertoets 50102 Stofwisseling, water en zouthuishouding I, Juli 2012, blz. 11 van in totaal 16.
Vraag 52
In welk segment hebben de thiaziden diuretica hun werking?
1. proximale tubulus
2. opstijgende deel van de lis van Henle 3. distaal convoluut
4. verzamelbuis
__ "_ ~·
...
~ ~'V~q
Vraag 53 ~~ u·-· .~
In welk netronsegment grijpt aldosteron aan? '"'
~ proximale tubulus
~ opstijgende deel van de lis van Henle 3. distaal convolu4t
\!)
verzamelbuis/ Vraag 54In welk netronsegment gebeurt de belangrijkste reabsorptie van glucose, aminozuren en vitaminen?
J :?
proximale tubulusZ
opstijgende deel van de lis van Henle /3. distaal convoluut4. verzamelbuis
Vraag 55
Welk van de volgende netrononderdelen is noodzakelijk voor het kunnen opbouwen van een hoge zoutconcentratie in het niermerg?
.jl'. Kapsel van Bowman
Z
Proximale tubulus'0 )
Lis van Henle 4. Distaal convoluutVraag 56
Welk hormoon bevordert de tubulaire reabsorptie van natrium en de tubulaire secretie van kalium?
1. Aldosteron 2. Angiotensine IJ
A
RenineCV
Vasopressine Vraag 57Een jongen wordt met klachten door verwezen naar een netroloog in het ziekenhuis. Na een bloedonderzoek word
10
~n de volgende waarden verkre~en:pH 7,3o
~ \\() t ~ \-\-t \ _ __ ·t> co - /t ~Y · ::/''(o
pC02 3,2 kPa~ -,;)-- ~,.
v
[K+] 4,5 mmoliL ':·<~'·~ ... ,y·.~\{, [HC03-] 18
mmol/~ '11 /I 6 co~·-·\) -: "''l~e' .,c• •
Wat is na de bestudering van deze waarden de meest voor de hand liggende conclusie van de arts? Een:
(t.)
gecompenseerde metabole acidoseY.
gecompenseerde metal;>ole alkalose3. niet gecompenseerde metabole acidose::-\1 t:N:,~ Cv«.>-.>
,.ro/f
.Y
niet gecompenseerde metabole alkalose y-Hertoets 50102 Stofwisseling, water en zouthuishouding I, Juli 2012, blz. 12 van in totaal 16.
Vraag 58
Het effect van een nieuw onbekend medicijn is getest in gezonde vrijwilligers. Na 48 uur werd het volgende waargenomen: .., t6. .
-Een verhoging van de natriumuitscheiding in de urine ~tJ
t'
u,.ri- - Een verlaging van de kaliumuitscheiding in de urine yt" ~ \l.··-r9- - De creatinine concentratie in het serum blijft constant -= \--...\"'-."\- Het concentrerend/verdunnende capaciteit van denier verandert
Op basis van deze waarnemingen is het meest waarschijnlijk dat dit medicijn het natriumtransport remt in:
1. de proximale tubulus 2. het distaal convoluut
. de verzamelbuis ~v>~
\~ \o) . \
V raag 59 ,
,l}~
"'\' , 7~ 0
De aanwezigheid van grote hoeveelheden ammonium (NH/) in de urine is de oorzaak van:
Metabole acidose \ \. ~,..
Metabole alkalose
o--~~~
.... - \.\( D...-)Respiratoire acidose IJ
Respiratoire alkalose
Vraag 60
Een ui~heiding van kalium kan plaatsvinden als reactie op een:
\:l)afname in het aanbod van Na+ in de verzamelbuis 2. afname in de plasma aldosteron concentratie
~ remming van het epitheliale Na+ kanaal
4-:--metabole alkalose
Vraag 61
~-lvu
\~\
1 1- \-\ ( Oi~ ~2
CoJ,
a:-t> \--\'2-0+ Co2
Een man van! 27 jaar probeert een LSD-trip ervaring na te bootsen door een intraveneuze injectie met HCI. Het lichaam zal proberen te compenseren. Echter de navolgende
aanpas~ng zal zeker optreden: \-
.)_. een hyperventilatie ~() 1--~'J 1 . .
2. een verhoging van buffer in het bloed in de zuurvorm ,). '-\ \
1'%. 0 '(\ '<.i \
\,.Y. een verhoging van bicarbonaatconcentrati- in de urine \
4. een toename in de ammoniumuitscheiding ~ 1""1 ,
Vraag 62
~lü~ 1?\S~ tt
Welke drank zal zorgen voor de grootste stijging in de aanmaak en afgifte van vasopressine?~~'
1 liter gedistilleerd water (hypotonie saline) ""' 0 ~\\" >.~
\ ,
"'2.._ 1 liter zeewater (hyperosmotic saline) ~ ~ · · ""-.. N c 1r
11 \>'
L' "'~ 1 liter sportdrank (isotonic saline) ' ~
Vraag 63 / \"'
Een gezond persoon heeft een kaliumklaring van 15 mi/min. De normaal waarde voor de . GFR bedraagt 125 mi/min. Derhalve kan geconcludeerd worden dat kalium in de nier wordt: • ~ ~
1. gefiltreerd, maar niet uitgescheiden of ger~sorbeerd '\ t/
G \
~::O'P _y
2. uitgescheiden maar niet gefiltreerd of geresorbeerd ~~"'""u
·
~3. gefiltreerd en uitgescheiden
~gefiltreerd
engeresorbe~rd
\.,'-\ û.. ~ ·", t\
\
\S L \1,S
ertoets 50102 Stofwisseling, water en zouthuishouding I, Juli 2012, blz. 13 van in totaal 16.
Vraag 64
Hieronder ziet u een schematische weergave van een tubulus epitheelceL Welke cel betreft dit? Een:
1. proximale tubulus cel
"''2, cel in de lis van Henle
~ intercalated cel , 4. principal cel J
Lumen
Vraag 65
Een student krijgt een onbekende drank te drinken en drinkt hiervan 1 ,5 liter. Na het drinken wordt het extra- en intracellulaire volume gemeten. Hieruit blijkt dat het extracellulair volume is gestegen en het intracellulair volume is gedaald. Wat kan gezegd worden over de osmolariteit van de drank? Deze is: \ ·
~isotoon ____.)
@:nypertoon
;Ç:~
:r.
hypotoonv·~:' 111!1
oets 50102 Stofwisseling, water en zouthuishouding I, Juli 2012, blz. 14 van in totaal16.
Vraag 66
Een arts onderzoekt een kind dat is opgenomen bij de eerste hulp. Het kind heeft gedurende de avond voortdurend overgeven. Oe ouders geven aan dat het kind niet in staat is om vloeistof binnen te houden. De volgende gegevens worden verkregen: bloeddruk 85/60 mm Hg, hartslag 105 slagen/minuut. Plasma electrolyten en bloedgaswaarden werden gemeten voor en na een isotoon infuus met NaCI.
Plasma waarden Voor NaCI Na NaCI Normaal
infuus infuus waarden
Na+ concentratie (mmoi/L) 146
-
- 142-
- 135-145 K+ concentratie (mmoi/L) 2,8tb
3,4 ~ 3.5-5.0Cr concentratie (mmoi/L) 86 ~ 97 -,:. 96-106
pH 7,63r~~ 7,42
-
7,38-7,42HC03- concentratie (mmoi/L) 41 '\" 26 -
-
22-26pC02 (kPa) 5,0
-
5,2 --
4,7-6,4Oe zuur-base stoornis is hersteld na het NaCI-infuus. Dit komt doór:
\J \-\~
1. De vorming van NH4 + ---9
\l \\
3 -t- \--\""' :<J~\-\ ~ ~\~ \-~ ~
~- Resorptie van HC03- ~ .J
"_3·. Secretie van zuur
eJ
Uitscheiden van HC03-:17èu-i(. \ v,_), ~\Co3l
'\)\\1_o~o 1
Vraag 67 ~ u._
Een vrouw met een reumatische aandoening krijgt een verhoogde concentratie asp1nne voorgeschreven. Ten gevolge van het aspirine gebruik krijgt ze pijn in de maagstreek en heeft ze gedurende 3 dagen last van overgeven. De volgen·. de bloedwaarden werden \.\
gemeten: , '"' \
~ ~ou (o1-\; . (ó
1~~~(>\-
'f)pH 7,74't ~\.,.c)a- r ~ \-\(O-l.. ~ -'
1'\?
-i>~-[HC03-] 33 mmolilt .7
pCOz 3,8 kPa ..
Wat is de juiste analyse van de zuur-base verstoring?
Q)
Niet gecompenseerde metabole alkalose;zEen gecombineerde (metabool en respiratoir) alkalose 3. Gedeeltelijk gecompenseerde metabole alkalose / .Gedeeltelijk gecompenseerde respiratoire alkalose
Vraag 68
Welke functie wordt NIET door de nier verricht?
'<!J
Activatie van het vasopressine hormoon . \. 'i:l'L2. Regulatie van het extracellulaire osmolaliteit.J_Gn (Q
c\
.~.,· ' X
Regulatie van zuur-base balans/ . Uitscheiding van eindproducten van spiermetabolisme
Vraag 69
Stof X wordt in de glomeruli vrij gefiltreerd, volledig geresorbeerd, wordt niet gesecreteerd of gemetaboliseerd. Hoe is dan de klaring van stof?
ll"
L.c
f~ c~\:.~of1. groter dan de GFR 2. gelijk aan de GFR
.
3~ minder dan de GFR maar groter dan nul G)nulertoets 50102 Stofwisseling, water en zouthuishouding I, Juli 2012, blz. 15 van in totaal 16.
Ma x
Plasma [vasopressine}
0
I I I
270 290 310
Plosmo osmo1ality (mOsm/kg H20)
:J
\-a.>~'"'u~
v-'Lo
\.)~~-~_q\;'\) { ' \ _)
,)Q
Het bovenstaande figuur geeft de afgifte van vasopressine vanuit de hypofyse weer bij verschillende plasma osmolaliteiten. Deze afgifte curve is een resultante van de vele factoren die de vasopressine afgifte stimuleren of onderdrukken. Geef voor de situatie in vraag 70 aan of en, zo ja, hoe de afgifte curve veranderd.
Vraag 70
\S\)~
Meneer Peters bezoekt de bloedbank en laat daar 1 liter bloed afnemen. Tijdens deze afname neemt hij geen vocht tot zich. Hierdoor zal al bij het afnemen:
/1",
De curve naar rechts schuiven, maar isotonie gehandhaafd blijven/ [De curve naar rechts schuiven en hyponatremie ontstaan
1 ® De curve naar links schuiven, maar isoton ie gehandhaafd blijven 4. De curve naar links schuiven en hyponatremie ontstaan
Vraag 71
~ ~ko}~·o "'·
Een patiënt ontwikkelt een hyperalderonisme waardoor zijn bloeddruk en kalium homeostase wordt beïnvloed. Dit zalleiden tot een:
.\D
hypertensie en hypokalemie 2. hypertensie en hyperkalemie1/,3'. hypotensie en hypokalemie
}Y.hypotensie en hyperkalemie Vraag 72
Het onvermogen om renaal water te resorberen, zo als dat optreedt bij nefrogene diabetes insipidus, leidt tot:
1. acidose
'2...
hyperkalemie 'Ó). hypernatrem ieY.
hypervalemieertoets 50102 Stofwisseling, water en zouthuishouding I, Juli 2012, blz. 16 van in totaal16.
Vraag 73
Een 60-jarige man met hartfalen is snel vermoeid en heeft last van oedeem vorming in enkels en benen. Zijn plasma natriumconcentratie is verlaagd van 145 tot 130 mmoi/L. Hoe kan de patiënt het beste zijn water- en zoutinname aanpassen?
'1, Waterinname verhogen en NaCI inname verhogen 2. Waterinname verhogen en NaCI inname beperken
~Waterinname beperken en NaCI inname verhogen
' i
Waterinname beperken en NaCI inname beperi}en. '\-ll,)
Vraag 74
10
) . · ~"-) '\.\:\'-0 'Uo.r>
Een hy!)ertoon niermerg bij antidiurese wordt gevormd door:
Q)
Natriumchloride en kaliumchloride 2. Natriumchloride en ureum~Kaliumchloride en ureum Vraag 75
In een wetenschappelijk experiment krijgen muizen gedurende 4 weken een laag- of hoogzout dieet aangeboden. Na deze periode wordt de zoutopname in verschillende segmenten van de nier bepaald. Welke van de onderstaande bevindingen denkt u te gaan vinden bij de muizen met hoogzout dieet ten opzichte van laagzout dieet? Er zal een hogere natriumE_Pname zijn in:
\1) de proximale tubulus
p.
het stijgende deel van de lis van Henle -3. het distaal convoluut4. de verzamelbuis
EINDE VAN DE BLOKTOETS