Bloktoets Datum Aanvang
50203 Respiratie 2 ** herhaaltoets **
5 juli 2010 13.00 uur
Deze tentamenset kunt u na afloop meenemen
Faculteit der Medische Wetenschappen
Ook de doordruk van het antwoordformulier voor de meerkeuzevragen mag u behouden.
ALGEMENE AANWIJZINGEN EN INSTRUCTIE:
• Dit tentamen bestaat uit 70 meerkeuzevragen.
• De beschikbare tijd voor het gehele tentamen is 2 uur.
• Controleer of uw tentamenset compleet is.
• Vermeld op het antwoordformulier duidelijk uw naam en studentnummer.
• Bij iedere vraag is slechts één alternatief het juiste of het beste.
• U geeft het naar uw mening juiste antwoord aan door het CIJFER voor het betreffende alternatief te omcirkelen.
• Vragen waar u door tijdnood niet aan toekomt, laat u onbeantwoord. Acht u alle alternatieven, na zorgvuldige bestudering, even juist, dan moet u de vraag niet beantwoorden. Kunt u één of meerdere alternatieven elimineren, dan moet u de vraag wel beantwoorden.
• Wanneer u het tentamen beëindigd hebt, dient u uw antwoorden (dus de omcirkelde CIJFERS) zorgvuldig over te brengen op het antwoordformulier, het gebruik van een potlood is ongewenst.
• Open gelaten vragen laat u blanco.
• De op het antwoordformulier ingevulde antwoorden worden beschouwd als uw definitieve antwoorden, ongeacht uw omcirkelingen in uw toetsboekje.
• Onleesbare cijfers of meer dan één cijfer per hokje zullen als blanco worden geïnterpreteerd.
• Het gebruik van alle audiovisuele en technische hulpmiddelen is niet toegestaan, tenzij expliciet vermeld elders op dit voorblad. Mocht u dergelijke apparatuur toch gebruiken, dan zal dit als fraude worden aangemerkt.
De vragen worden als volgt gescoord:
antwoorden:
2 keuze-vraag 3 keuze-vraag 4 keuze-vraag 5 keuze-vraag
Goed fout
-1
-1/2 - 1/3 - 1/4
open
0 0 0 0
punten punten punten punten
Indien u commentaar heeft op de vragen, noteert u dat op het commentaarformulier (laatste blz.) en levert u dat na afloop van het tentamen in, tezamen met uw antwoordformulier.
Voor het overige mag u de volledig ter hand gestelde tentamenset, incl. het kopie-antwoordformulier behouden.
LET OP!!
ZET EERST UW NAAM EN STUDENTNUMMER OP HET ANTWOORDFORMULIER!
VEEL SUCCES!
Hertentamen Respiratie 2 5 juli 2010
Casus (vraag 1 t/m 5)
Bea (3 j.) en haar oudere zus Lia (7 j.) hoesten sinds twee dagen komen hiervoor samen bij de huisarts.
Allebei zijn zij in de afgelopen 12 maanden al vier maal eerder met hoestklachten op het spreekuur geweest.
Bea klaagt daarnaast over keelpijn, pijn bij slikken en pijn in de hals. Zij heeft een temperatuur van 38.7
°
C (onder de tong). Lia heeft ook keelpijn, geen verhoogde temperatuur, maar is eerder op de dag ziek uit school gekomen omdat zij kortademig werd.Vraag 1
Moeder wil dat Bea naar de KNO arts wordt verwezen, om zo mogelijk de amandelen te laten pellen. Bij haarzelf is dat destijds ook gedaan. Is verwijzing naar de KNO arts aangewezen?
1. Verwijzing is inderdaad aangewezen, omdat er sprake is van een tonsillitis 2. Verwijzing is niet aangewezen, omdat de klachten niet passen bij een tonsillitis 3. Verwijzing is aangewezen, omdat Bea een verhoogd risico op keelontstekingen heeft 4. Verwijzing is niet aangewezen, ofschoon Bea waarschijnlijk in de komende jaren meer
luchtweg infecties zal doormaken.
Vraag 2
De klachten van Lia zijn het beste te verklaren door:
1. een virusinfectie 2. een bacteriële infectie 3. een allergische reactie 4. een stress reactie
Vraag 3
Bij Be a is sprake van een verhoogde temperatuur (38. 7
°
C, onder de tong). Dit gegeven: 1. past het beste bij een infectie als bron klachten2. wijst op een bacteriële verwekker van de klachten 3. signaleert een ernstig verloop van de klachten
4. is een belangrijke indicator om het verdere ziektebeloop mee te monitoren
Vraag 4
Uit het gegeven dat Bea en Lia beide tegelijkertijd ziek zijn geworden en nu met deze klachten op het spreekuur komen, concludeert de huisarts dat:
1. moeder de zorg niet aankan
2. er sprake moet zijn van een onhygiënische toestand, wat reden is om de praktijkondersteuner of de GGD een huisbezoek te laten maken
3. dit naar alle waarschijnlijkheid past bij de normale ontwikkeling van een jong gezin 4. hier sprake is van een gezin met een verhoogd risico op veel voorkomende ziekten
Vraag 5
Uit het huisartsen HlS blijkt dat Lia de afgelopen jaren enige malen is behandeld voor
constitutioneel eczeem en hooikoorts. Welke van de onderstaande interventies zijn, in het licht van deze informatie, nu niet geïndiceerd bij Lia?
1. Voorschrift antibioticum en bronchusverwijder 2. Voorschrift corticosteroïden en antibioticum 3. Voorschrift alleen antibioticum
Vraag 6
Bij de Mexicaanse griep werden personen ouder dan 50-55 jaar relatief gespaard wat betreft ernst van de infectie, in vergelijking met jongeren. Hoe kwam dat?
1. De Mexicaanse griep was mild
2. Het virus was weinig veranderd (drift) in vergelijking met het H1N1 virus van de seizoensgriep waartegen ouderen reeds vaak geïmmuniseerd zijn
3. Het virus was verwant aan een H1N1 virus dat in 1967 met de komst van de Honkong griep is verdwenen en nu weer is opgedoken (shift). Ouderen hebben vóór 1967 tegen dit virus al enige weerstand opgebouwd
4. Influenza verloopt doorgaans mild bij ouderen door voorheen opgebouwde weerstand
Vraag 7
Welk type monster geeft de beste resultaten om een bovenste luchtweg infectie aan te tonen en waarom?
1. Keelwat, omdat bij krachtig uitstrijken van de farynxwand het beste materiaal kan worden afgenomen
2. Neusspoeling, omdat dit de gemakkelijkste afname is en ook voldoende betrouwbaar 3. Keelwat, omdat respiratoire virussen beter groeien in de keel waar een hogere temperatuur
heerst dan in de neusholten
4. Neusspoeling, omdat respiratoire virussen beter groeien in de neus waar een lagere temperatuur heerst dan in de keel
Vraag 8
Welk antwoord is juist?
De RSV-sneltest wordt hoofdzakelijk gebruikt voor:
1. triage aan de poort voor snelle en adequate instelling van behandeling tegen RSV 2. triage aan de poort met daarna cohortverpleging van positieve kinderen
3. triage aan de poort waarna RSV-negatieve kinderen zonder voorzorg kunnen worden opgenomen
Vraag 9
Welke zijn de belangrijkste virale verwekkers van griepachtige klachten in het respiratoire seizoen?
1. Adenovirus en rhinovirus 2. RSV en influenza
3. RSV en humaan metapneumovirus
Hertentamen Respiratie 2 5 juli 2010
Casus (vraag 10 en 11}
Trees, 53-jaar, presenteert zich met toenemende kortademigheid bij inspanning. Ze ontkent hoesten, koorts, hemoptoe, gewichtsverlies of zweet. Ze was eerder een actieve hardloper, maar is nu gestopt vanwege haar symptomen bij inspanning. Ze heeft incidentele pijn op de borst bij inspanning, maar geen hartkloppingen.
Haar longfunctie testen zijn als volgt:
Pre-Bronchodilator (BD) Post-BD
Test Werkelijke
FVC (L) 2,38
Voorspelde 2,87
%Voorspeld 83
Werkelijke 2,23
%Verandering -6
FEV 1 (L) 1,95
FEV
1/
FVC (%) 82RV (L) 1,69
TLC (L) 4,26
RV /TLC (%) 40 TLCO (ml/min/kPa) 4,82
2,31 81 1,58 4,36 36 11,2
84
107 98 43 Haar flow volume curve is als volgt:
8
6
..
2 F I
..
0 L 0 / s•
c -2- ..
-6
-8
Voluto~o• L
o voorspeld
_ pre bronchodilatatie ---. post bronchodilatatie
3
1,93 -1
87
Vraag 10
Hoe beoordeelt U de longfunctie van Trees?
Trees heeft:
1. Een obstructie 2. Een restrictie
3. Een gecombineerde obstructie en restrictie 4. Geen obstructie of restrictie
Vraag 11
Differentiaal diagnostisch denkt U bij Trees op de eerste plaats aan:
1. Pulmonaal vasculaire aandoening 2. Cardiaal probleem
3. Astma 4. Longfibrose
Casus (vraag 12 t/m 14}
Peter, 65-jaar, ondergaat longfunctie testen als onderdeel van een sportkeuring. Hij heeft geen pulmonale klachten. Hij is een levenslange niet-roker en heeft een voorgeschiedenis met blootstelling aan asbest tijdens zijn werk bij de marine.
Zijn longfunctie test resultaten zijn als volgt:
Pre-Bronchodilator (BD) Post-BD
Test Werkelijke Voorspelde %Voorspeld %Verandering
FVC {L) 4,39 4,32 102 -1
FEV 1 (L) 3,20 3,37 95 7
FEV 1
I
FVC {%) 73 78 8FRC (L) 3,17 3,25 98
ERV (L) 0,63 0,93 68
RV (L) 2,54 2,32 109
TLC (L) 6,86 6,09 113
TLCO (ml/min/kPa) 10,0 12,2 82
Hertentamen Respiratie 2
Zijn flow volume curven zijn als volgt:
10]
81 .
....
' ,. . .
.6
t
4
f
2
0
I
-2 r •••
• •
1 2 3
-4 \
•
•
Vraag 12
·,
voorspeld
pre bronchodilatatie post bronchodilatatie
Hoe beoordeelt U de longfunctie van Peter?
Peter heeft:
1. een normale longfunctie 2. een obstructie
3. een restrictie
4. een gecombineerde obstructie en restrictie
Vraag 13
Is er sprake van reversibiliteit in de longfunctie van Peter?
1. Ja 2. Nee
Vraag 14
5 juli 2010
Peter heeft een wat afgenomen ERV. Wat wilt u aanvullend van Peter weten of onderzoeken om te kunnen beoordelen of dit pathologisch is?
1. Lengte en gewicht 2. X-thorax
3. Ademhalingsspierkracht 4. Familie anamnese
Vraag 15
Wat is het meest voorkomende histologische type niet-kleincellig longkanker bij niet-rokende vrouwen?
1. plaveiselcelcarcinoom 2. adenocarcinoom 3. grootcellig carcinoom
Casus (vraag 16 t/m 20}
Bij een man van 63 jaar oud stelt u een plaveiselcel carcinoom vast, centraal in de rechter
bovenkwab gelegen met een diameter van 2 cm. Aanvullend onderzoek door middel van een enda- echografie geleide punctie via de slokdarm (EUS) toont dat er sprake is van een mediastinale lymfekliermetastase in station 4-links. De PET/CT en CT-thorax tonen sterke verdenking op pericarditis carcinomatosa. Elders in het lichaam geen andere afwijkingen. De man is redelijk fit, heeft geen belangrijke andere ziekten en een performance status van 1 (Karnofsky 90).
Er wordt U gevraagd naar de cTNM stadiering.
Vraag 16
Wat is de correcteTin de cTNM stadiering van deze patiënt?
1. T la 2. T lb 3. T 2a 4. T2b
Vraag 17
Wat is de correcte N in de cTNM stadiering van deze patiënt?
1. N 1 2. N 2 3. N 3
Vraag 18
Wat is de correcteMin de cTNM stadiering van deze patiënt?
1. MO 2. Mla 3. Mlb
Vraag 19
Wat is het stadium van deze patiënt?
1. llb 2. lila 3. lllb 4. IV
Hertentamen Respiratie 2 5 juli 2010
Vraag 20
Wat is de behandeling van keuze voor de patiënt uit deze casus?
1. Chirurgie
2. Radiotherapie gevolgd door chemotherapie 3. Chemotherapie tegelijkertijd met radiotherapie 4. Chemotherapie
Vraag 21
Een niet-kleincellig longkanker, perifeer in de linker bovenkwab gelegen met een diameter van 4 cm wordt gestadieerd als:
1. cTlb 2. cT2a 3. cT2b 4. cT3
Vraag 22
Wat is de 5-jaarsoverleving van een stadium la NSCLC na een succesvolle operatie?
1. 25% .
2. 50%
3. 75%
Vraag 23
Stelling: Patiënten met een kleincellig longcarcinoom worden ongeacht de grootte en
I
of metastaseringspatroon met chemotherapie behandeld.Deze stelling is:
1. Juist 2. Onjuist
Vraag 24
Stelling: Patiënten met een goede respons op chemotherapie voor limited kleincellig
longcarcinoom zonder klinische tekenen van hersenmetastasen worden in aansluiting op de chemotherapie toch aangeboden voor radiotherapie van het brein.
Deze stelling is:
1. Juist 2. Onjuist
Vraag 25
Dhr van Daalen, 28 jaar, komt bij de huisarts vanwege moeheid. De huisarts verricht aanvullend onderzoek waaronder een X-thorax. Deze laat een verbreed mediastinum zien. De huisarts besluit af te wachten wegens de verdenking op sarcoïdose. Is dit beleid van de huisarts juist?
1. Dit is juist want sarcoïdose is meestal self-limiting.
2. Dit is niet juist want er ontstaat een "dokters-delay" waardoor vertraagde behandeling.
Vraag 26
Er zijn meerdere vormen van interstitiële longziekten bekend. Welke past er niet bij?
1. Silicose
2. Lymfangitis carcinomatosa 3. Decompensatie Cordis 4. Exacerbatie asthma
Vraag 27
Stelling: bij een interstitiële longziekte is er meestal ook sprake van een restrictieve longfunctiestoorn is.
Deze stelling is:
1. Juist 2. Onjuist
Vraag 28
Bij een patiënt met een ernstige interstitiële aandoening met versterkte tekening basaal en honey- combing wil je nadere analyse verrichten door middel van een VATS (Video assisted
thoracoscopie). De meest voorkomende complicatie hierbij is:
1. Longbloeding 2. Pneumonie
3. Persisterend luchtlek
Vraag 29
Stelling: een verhoogd ACE is bewijzend voor de diagnose sarcoïdose.
Deze stelling is:
1. Juist 2. Onjuist
Vraag 30
Een 81 jarige man komt in verband met persisterende, niet productieve hoestklachten. Hij vertelt in de oorlog langdurig opgenomen te zijn geweest in een sanatorium. Hij weet niet waarom. De longfunctie laat een interstitieel beeld zien met een fijn reticulair beeld met name in de
ondervelden.
De meest waarschijnlijke diagnose is:
1. longfibrose 2. tuberculose 3. asbestose
Hertentamen Respiratie 2 5 juli 2010
Vraag 31
Stelling: Legionella pneumophila wordt bij voorkeur behandeld met breedspectrum antibiotica zoals amoxycilline. Deze stelling is:
1. Juist 2. Onjuist
Vraag 32
Bij een voorheen gezonde man van 35 jaar wordt en lobaire pneumonie vastgesteld. Welke parameters dragen bij aan het voorspellen van mortaliteit en complicaties bij deze pneumonie?
1. Ademfrequentie, Leucocyten, aanwezigheid pleuravocht 2. Ademfrequentie, Leukocyten, thoracale pijn
3. Leeftijd, polsfrequentie, infiltraat in de bovenkwab 4. Leeftijd , polsfrequentie, pleurawrijven
Vraag 33
Welke verwekkers zijn het meest waarschijnlijk bij een hospita! acquired pneumonia?
1. Gram positieve staven 2. Gram negatieve staven 3. Gram positieve coccen 4. Gram negatieve coccen
Vraag 34
Een patiënte met hoesten, algehele malaise en koorts, vertelt bij haar zus in Herpen te hebben gelogeerd. Haar zus heeft een papegaai.
Welke verwekker overweegt u?
1. Mycobacterium avium 2. Chlamydia trachomatis 3. Coxsiella burnetti 4. Staphylococcus aureus
Vraag 35
Stelling: Mucociliair transport is een onderdeel van de cellulaire afweer. Deze stelling is:
1. Juist 2. Onjuist
Vraag 36
Stelling: Een patiënt heeft een pneumonie in de rechter midden kwab. Het CRP is 320 mg/L. Een virale pneumonie is hiermee onwaarschijnlijk. Deze stelling is:
1. Juist 2. Onjuist
Vraag 37
Stelling: Een 'community acquired pneumonia' wordt in circa 50% van de gevallen veroorzaakt door Gram positieve diplococcen. Deze stelling is:
1. Juist 2. Onjuist
Vraag 38
Stelling: de innervatie van de viscerale pleura is geregeld via het parasympatische systeem (N.
vagus}. Deze stelling is: 1. Juist
2. Onjuist
Vraag 39
Stelling: Bij een spanningspneumothorax kan op de x-thorax een verplaatsing van de trachea naar de gezonde zijde worden gezien. Deze stelling is:
1. Juist 2. Onjuist
Vraag 40
Stelling: Voor het ontstaan van een pneumothorax is een laesie van de pleura parietalis noodzakelijk. Deze stelling is:
1. Juist 2. Onjuist
Vraag 41
Een rokende patiënt van 65 jaar heeft geen trauma ondergaan en heeft voor het eerst een pneumothorax rechts. Hij heeft een verhoogde ademfrequentie (25/min} en een pols van 110 slagen per minuut en een saturatie van 85%, de bloeddruk is normaal. Dit noemt men een:
1. Primaire pneumothorax 2. Secundaire pneumothorax 3. latrogene pneumothorax
Vraag 42
Dezelfde patiënt (vraag 41} blijkt een volledig gecollabeerde rechter long te hebben. Welk ventilatie perfusie verhouding heeft deze patiënt?
1. Ventilatie>perfusie 2. Ventilatie=perfusie 3. Ventilatie<perfusie
Hertentamen Respiratie 2 5 juli 2010
Casus (vraag 43 en 44}
Een jonge vrouw heeft een Non Hodgkin lymfoom, met als klachten cachexie (vermagering) en nachtzweten. In verband met chemotherapie krijgt zij een centrale lijn rechts in de vena subclavia.
Hierbij wordt patiënte kortademig (ademfrequentie 25/min, pols 110/min, normale bloeddruk, saturatie 91%). Zij rookt niet.
Vraag 43
Een controle x-thorax bij bovenstaande patiënte toont een subtotale pneumothorax rechts. Dit noemt men een:
1. Primaire pneumothorax 2. Secundaire pneumothorax 3. latrogene pneumothorax
Vraag 44
Dezelfde jonge vrouw (zie ook vraag 43) blijft klachten houden, Wat is het meest geschikte beleid in deze casus?
1. Extra zuurstof, observatie, bij toename klachten x-thorax herhalen
2. Extra zuurstof, aspiratie lucht, herhalen x-thorax, bij recidief: plaatsing intercostale drain.
3. Extra zuurstof, intercostale drain, bij aanliggen van de long op x-thorax: pleurodese.
Vraag 45
Bij een jonge vrouw met pijn op de thorax wordt door de anesthesist een bloedgasanalyse verricht:
pH 7.46, PaC02 4.3 kPa, Pa02 9.5 kPa, bicarbonaat 22.8 mmol/1, BE 0,6 mmoi/I
Van welke verstoring van het zuur-base evenwicht is hier sprake?
1. Metabole alkalose 2. Respiratoire acidose 3. Metabole acidose 4. Respiratoire alkalose
Vraag 46
Een voorheen gezonde jonge patiënt presenteert zich met plotse pijn op de thorax rechts. Er is geen koorts of hoesten. Wel is hij kortademig. Welke bevinding bij lichamelijk onderzoek is onderscheidend voor de diagnose pneumothorax?
1. Pleurawrijven rechts 2. Hypertympanie rechts
3. Bronchiaal ademgeruis rechts 4. Pijnlijke palpatie thorax rechts
Casus (vraag 47 t/m 50}:
Een 72-jarige vrouw meldt zich in verband met toenemende kortademigheidsklachten. Zij vertelt dat huishoudelijk werk haar nu dyspnoe klachten geeft. Zij hoest niet. Zij heeft 2 packyears gerookt in een ver verleden. Er is geen bronchiale hyperactiviteit en geen allergie in de anamnese.
Bij lichamelijk onderzoek ziet U een magere vrouw. Er is in rust geen cyanose of dyspnoe. De ademhalingsfrequentie is normaal. Over de longen hoort U een VAG.
Vraag 47
Hoe groot is de kans dat deze patiënt COPD heeft ontwikkeld?
1. 10-20%
2. 20-30%
3. 40-50%
4. 50-60%
Vraag 48
Heeft u bij de patiënt uit deze casus aanwijzingen voor systemische effecten van COPD?
1. Ja 2. Nee
Vervolg Casus
U heeft longfunctie onderzoek aangevraagd. Tussen haakjes de normaalwaarden.
De FEV1 bedraagt 2,0 (3,5L} na luchtwegverwijding 2,3L. De VC bedraagt 4,1 (5,1L} na
luchtwegverwijding 4.2L. TLC 5,0 {5,3L}, TLCO 7,1 mmol/min/kPa (7,5} Kco 1,8 mmoi/min/kPa/I (2,0}
Vraag 49
Wat is de beste omschrijving van deze longfunctie?
1. restrictie en een verlaagde diffusiecapaciteit 2. restrictie en normale diffusiecapaciteit 3. obstructie en verlaagde diffusiecapaciteit 4. obstructie en een normale diffusiecapaciteit
5. gecombineerde obstructie en restrictie en normale diffusiecapaciteit
Vraag 50
Tot welke GOLD klasse behoort deze patiënt op dit moment?
1. GOLD I 2. GOLD 11 3. GOLD 111 4. GOLD IV
Hertentamen Respiratie 2 5 juli 2010
Vraag Sl
U ziet een nieuwe patiënt met klachten van kortademigheid en hoesten. Na anamnese, lichamelijk onderzoek en aanvullend onderzoek, komt U uiteindelijk tot de diagnose COPD GOLD 11. Welke behandeling start U?
Hoe gaat U deze mevrouw behandelen 1. Luchtwegverwijders
2. Inhalatie corticosteroïden
3. Combinatie van luchtwegverwijders en inhalatie corticosteroïden 4. Combinatie van luchtwegverwijders en leucotriënen antagonisten
Casus (vraag 52 t/m 54)
Een 50 jarige man wordt verwezen naar uw spreekuur. Hij klaagt over dyspnoe, in rust maar vooral bij traplopen en fietsen. Daarnaast is hij het afgelopen jaar 10kgafgevallen (zonder dieet of extra inspanning). Hij rookt sinds zijn 25ste jaar 20 sigaretten per dag. Bij lichamelijk onderzoek heeft hij een normaal postuur, gewicht 70 kg bij een lengte van 1, 74. Over het hart worden normale tonen zonder souffles gehoord. Over de longen een zacht VAG, verlengd expirium en basaal wat grove rhonchi die weg hoestbaar zijn. De X-thorax is normaal.
Vraag S2
Bij deze meneer worden longfunctiemetingen gedaan waaruit volgt dat er sprake is van een ernstige obstructie en hyperinflatie. Wat is hyperinflatie bij COPD?
1. een toegenomen ademfrequentie als gevolg van obstructie 2. een gecombineerde obstructie en restrictie
3. verhoogd ademniveau
4. Een toegenomen PaC02 als gevolg van obstructie
Vraag S3
Er blijkt sprake te zijn van een ernstig COPD. De diffusiecapaciteit bij deze patiënt blijkt gehalveerd te zijn. Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak van zijn dyspnoe tijdens traplopen en fietsen?
1. Een ventilatoire beperkingen/of een zuurstof opname probleem 2. Verminderde spiermassa door vermagering
3. Hyperventilatie als gevolg van hyperinflatie
Vraag S4
De belangrijkste behandeling in het kader van de prognose van deze COPD patiënt is:
1. Medicamenteus 2. Niet medicamenteus
Vraag SS
Welk van de volgende beweringen is juist?
1. Een submassale longembolie leidt vrijwel altijd tot een tachycardie 2. Een submassale longembolie leidt vrijwel altijd tot een longinfarct
3. Een submassale longembolie leidt vrijwel altijd tot linksbelasting van het hart
Vraag 56
Bij een man van 56 jaar oud wordt na een lange vliegreis een proximaal gelokaliseerde diepe veneuze trombose van het linkerbeen gediagnostiseerd. Hij is ook kort dyspnoeïsch geweest tijdens de vliegreis. Bij lichamelijk onderzoek worden geen afwijkingen aan de longen vastgesteld en is er een normale bloeddruk en polsfrequentie. Wat voor vervolg is nu aangewezen?
1. Alsnog een ventilatie-perfusiescintigrafie laten verrichten 2. D-dimeer bepaling
3. Geen aanvullend onderzoek verrichten 4. Spiraal-CT van de thorax te maken
Vraag 57
Stelling: Bij een sterke klinische verdenking, een klinische beslisregel > 4 punten en een D-dimeer concentratie> 500 ng/ml in het bloed, is een CT-angiografie ter bevestiging van de diagnose longembolie niet meer nodig.
1. Juist 2. Onjuist
Vraag 58
Bij verdenking op een longembolie zijn verschillende voorspellende scores (b.v. Wells score, gereviseerde Geneva Score) ontwikkeld die o.a. behulpzaam zijn voor het al of niet verrichten van nader onderzoek ter bevestiging van de diagnose longembolie. Welk van onderstaande gegeven is géén onderdeel van deze scores?
1. recente chirurgische ingreep
2. een hartfrequentie< 60 slagen per minuut
3. doorgemaakte diep veneuze trombose in verleden 4. hemoptoë
Vraag 59
Bij een patiënt met verdenking longembolie was het D-dimeer gehalte verhoogd. Een D-dimeer is:
1. een verzamelnaam voor de afbraakproducten van covalent gebonden fibrine 2. een uit twee ketens bestaand eiwit dat gevormd wordt bij trombine vorming 3. een door bloedplaatjes geproduceerde stof onder invloed van serotonine
Vraag 60
Bij een ernstige longembolie wordt soms echocardiografisch onderzoek gedaan.
Stelling: dilatatie van de rechter ventrikel als uiting van een verhoogde druk in het rechter atrium is een indicatie van hemodynamische instabiliteit. Deze stelling is:
Hertentamen Respiratie 2 5 juli 2010
Vraag 61
Een moeder vertelt dat haar zoon van 1 jaar sinds de leeftijd van twee maanden last heeft van expiratoir piepen. De klachten wisselen in ernst, maar zijn nooit helemaal afwezig.
Vraag: welke diagnose is op grond van deze gegevens het minst waarschijnlijk?
1. Cystic fibrosis 2. Astma
3. Pesisterend piepen door virale infecties 4. Tracheomalacie
5. Bronchogene cyste
Vraag 62
Welke van onderstaande virussen is het meest geassocieerd met exacerbaties van astma?
1. Adeno virus
2. Respiratoir syncytium virus 3. Influenza virus
4. Rhino virus
Vraag 63
Een meisje van 10 jaar geeft aan dat zij last heeft van benauwdheid. Bij lichamelijk onderzoek van de longen wordt zacht ademgeruis over beide longen gehoord. Welke van de onderstaande hulponderzoeken is nu het meest geschikt om de diagnose astma aan te tonen of uit te sluiten?
1. thoraxfoto 2. diffusiemeting 3. allergietesten
4. flow/volume onderzoek voor en na inhalatie van een bronchusverwijder 5. bronchoprovocatie met histamine of metacholine
Vraag 64
Een huisarts wil een kind van twee jaar behandelen met salbutamol wegens intermitterend piepen. Welke toedieningswijze moet hij gebruiken voor een effectieve behandeling?
1. Suspensie voor orale toediening
2. Dosisaerosol via voorzetkamer met mond-neus masker 3. Dosisaerosol
4. Poederinhalator
Vraag 65
Wanneer wordt volgens de huidige richtlijnen aan een kind met astma een lang-werkende beta- agonist voorgeschreven?
1. Bij intermitterende benauwdheidskiachten vaker dan een keer per week 2. Bij jonge kinderen die nog moeite hebben met inhaleren
3. Bij kinderen vanaf 4 jaar waarbij het astma onvoldoende onder controle is met adequaat toegediende inhalatie corticosteroïden
Vraag 66
Stelling: Diabetici hebben géén verhoogde kans op tuberculose. Deze stelling is:
1. Juist 2. Onjuist
Vraag 67
Stelling: miliaire tuberculose is een vorm van hematogeen verspreidde tuberculose. Deze stelling is:
1. Juist 2. Onjuist
Vraag 68
Tuberculose kan zich in veel organen manifesteren.
Het komt niet voor in:
1. Slijmvliezen 2. Haren
3. Neusbijholten 4. Huid
Vraag 69
Een patiënt heeft 3 jaar geleden een empyeem op basis van tuberculose gehad. Hij heeft zijn therapie netjes afgerond en heeft nooit 1 dosis overgeslagen. Als rest van deze ziekteperiode heeft zich een dikke pleura gevormd met uitgebreide verkalkingen erin.
De patiënt komt bij de huisarts met afvallen, nachtzweten en een lichte hoest.
De kans op reactivatie van de tuberculose is:
1. Nihil na een succesvolle afronding van de therapie 3 jaar geleden
2. Onmogelijk omdat de bacteriën mooi ingekapseld zitten en niet opnieuw kunnen uitgroeien vanuit deze verkalkte pleura.
3. Aanwezig omdat in een verkalkte pleura makkelijk mycobacteriën kunnen overleven en uitgroeien bij verminderde afweer
4. Aanwezig omdat de kans op reactivatie van tuberculose na succesvolle behandeling nog altijd meer dan 50% bedraagt.
Vraag 70
Kinderen van allochtone ouders kunnen in Nederland een BCG vaccinatie krijgen om besmetting te voorkomen bij bezoek aan het land van herkomst van de ouders.
Stelling: de BCG vaccinatie voor allochtone kinderen moet ieder jaar (tot kind 18 jaar is) herhaald worden om goede bescherming te bieden.
Deze stelling is:
1. Juist 2. Onjuist