Sprekend leren, van kleuter tot tiener
BIJLAGEN
3.2 KLEUTER
Bijlagen basisles 1 1. Symbolen Sclera1
1 Bron: www.Sclera.be
2. Zintuigenkaartjes Sclera2
2 Bron: www.Sclera.be
ZIEN
DOEN
PRATEN
HOREN
3. Vraagkaartjes3
3 Bron: www.Sclera.be
WIE
WAT
WAAR
HOE
WAAROM
PROBLEEM
WIE
OPLOSSING
OPDRACHT
3.3 LAGERE SCHOOL
3.3.1 EERSTE GRAAD – basisles 1
1. Woestijnvos en walvis
2. Foto’s “Wie ben ik?”
1. Kleding 2. Woning 3. Voeding 4. Verzorging Hobby’s
3. Groeifasen4
4 Bron: vlajo.org
Bloempje: Ik weet wat ‘goed’ luisteren is en ik kan het ook.
Als ik luister, kijk ik naar mijn vriendje en ben ik stil.
Groot plantje: Ik weet wat ‘goed’ luisteren is. Als ik luister, kijk ik naar mijn vriendje en ben ik stil. Als dit niet goed lukt, kan ik mezelf bijsturen.
Klein plantje: Ik weet wat ‘goed’ luisteren is en ik durf kijken naar mijn vriendje en stil te zijn.
Zaadje: Ik vind het nog moeilijk om ‘goed’ te luisteren naar wat mijn vriendje zegt en om stil te zijn.
Ik probeer het wel.
Begeleide klassikale zelfevaluatie
• Hang de vier groeifasen onder elkaar op het magneetbord.
Geef elke leerling een foto van zichzelf met een magneetstrip.
• Overloop de vier groeifasen van zaadje tot aan bloempje. Zeg aan de leerlingen dat ze ondertussen moeten nadenken hoe goed het bij hen lukte om te luisteren naar hun vriendje.
• Laat elke leerling zijn/haar foto naast één van de groeifasen hangen. Leerlingen zullen zichzelf in deze fase nog snel onderschatten of overschatten als dit de eerste keer is dat ze met dit evaluatiesysteem werken. Leg hen uit dat het de bedoeling is om te groeien in luisteren. Zeg: ‘Het is dus helemaal niet vreemd of ‘fout’ als het nu nog niet lukte en je nog een zaadje bent. Fouten maken mag. Zolang je er maar iets uit leert.’
• Als een leerling zichzelf onder- of overschat, zullen de medeleerlingen hier wellicht commentaar op geven. Creëer hiervoor een serene sfeer: sta toe dat leerlingen elkaar bijsturen binnen het kader van het doel waaraan gewerkt werd. De uiteindelijke beslissing voor het plaatsen van de foto blijft bij de leerling zelf.
• Stimuleer de leerlingen om te verwoorden wat ze vandaag geleerd hebben dat ze nog niet wisten of konden toepassen en hoe ze dat de volgende keer wel gaan proberen te doen.
Tip: Je kunt ook kiezen voor een individuele groeifiche waarop elk kind individueel een groeifase kleurt. Noteer daarop kort een tip de leerling helpt te onthouden wat hij/zij volgende keer anders gaat doen. Grijp aan het begin van de volgende basisles zeker terug naar dit blad of de klassikale groeifasen met de foto’s. Zo kun je deze feed forward gebruiken als een krachtige tool om de leerlingen te motiveren om beter te worden in luisteren en spreken.
4. T-kaart ‘naar elkaar luisteren’
Focussen met ‘rover’
‘Rover’ is een letterwoord dat kort en krachtig weergeeft wat er van leerlingen verwacht wordt als iemand aan het spreken is. Rover zorgt ervoor dat leerlingen beter kunnen focussen en luisteren en daardoor meer begrijpen.
Rechtop zitten
oren open, luister goed
vragen stellen en antwoord geven even knikken als je het begrijpt richt je op de spreken
“Wat is goed luisteren?”
Ik kan goed luisteren naar wat andere kinderen zeggen.
Ik kan daarna vertellen waarover ze het hadden.
5. Praat- en luisterkaartjes5
5 www.sclera.be
LUISTEREN
PRATEN
BASISLES 2 - STARTER EN OPVOLGER
1. Voortaak: “Hoe heb jij leren praten?”
Beste mama en papa,
In de klas leren we over luisteren en spreken.
We leren hoe belangrijk het is om dit goed te doen.
Zo kunnen we beter vertellen hoe we ons voelen, welk ijsje we precies willen en waarom die broek toch zo jeukt.
Voor het zover is, moeten we natuurlijk leren praten.
Zouden jullie zo vriendelijk willen zijn om samen met jullie kind volgende vragen in te vullen?
Vul in wat je nog weet. En… praat erover met je kind ! Alvast bedankt !
Op welke leeftijd begon je kind verstaanbaar te spreken? _________________________
Had je kind eigen woordjes bedacht die alleen leden van het gezin konden begrijpen?
_______________________________________________________________________
Kon je kind alle letters goed uitspreken? Welke letters waren moeilijk?
_______________________________________________________________________
Zorgde dit soms voor misverstanden? Weet je zo nog een situatie?
_______________________________________________________________________
_______________________________________________________________________
Had je kind lievelingswoordjes? _____________________________________________
Had je kind lievelingsliedjes? _______________________________________________
Van welk boek kreeg je kind niet genoeg? _____________________________________
2. Dieren
3. Kenmerkkaartjes
Eileggend dier Zoogdier Kleur
Kan vliegen Kan lopen
Kan zwemmen Aantal poten
0 2 4 6 8 1000 …
Opvolger
4. Gevoelskaartjes
blij bang
woedend Verdrietig
5. Zinnen uit trompet voor olifant
Wat krijgen we nu? Is olifant gek geworden?!
Dat is een goed idee !
Ik kan niet meer slapen en lezen.
Help, de muur stort in !
T-kaart: een vraag stellen Zie basisles 1 starter
Groeifasen
Zie basisles 1 starter
BASISLES 3 - STARTER EN OPVOLGER
1. Praatkaartjes en denkwolkjes
wat?
waarom?
2. Criteriarooster voor zelfevaluatie brooddoos: argumenteren
3. Smaken
Bron: www.technopolis.be/nl/proefjes/proeven-met-je-neus Voor extra woordenschat rond smaken:
www.klascement.net/downloadbaar-lesmateriaal/24803/eten-beschrijven-woordenschat
BASISLES 4
1. Praatkaartjes
Ik vind het goed, want … Ik vind het niet goed, want …
2. Evaluatie
3. Filmfragmenten ‘De slimste mens’, met toelichting 1. president Donald Trump:
www.hln.be/nieuws/buitenland/trump-zegt-nu-ook-vn-wapenhandelsverdrag-op~afcfbde3/
2. hoogspringster Tia Hellebaut:
www.youtube.com/watch?V=hmngxj5ymzy 3. schrijfster Sylvia Vanden Heede:
www.youtube.com/watch?V=ou0metyr1mq 4. zangeres Laura Tesoro:
www.youtube.com/watch?V=uwg8tpz6juw 5. wetenschapper Lieven Scheire:
www.youtube.com/watch?V=sujc9h3yl9i 6. voetballer Thibaut Courtois:
www.gva.be/cnt/dmf20180216_03360634/video-courtois-toont-fenomenaal-reactievermogen 7. Moeder Teresa:
www.youtube.com/watch?V=qx8l9-srvjm
Probeer in je toelichting al een aantal verschillende invalshoeken mee te geven waarmee de leerlingen naar intelligentie kunnen kijken:
• schoolprestaties, goede punten op je rapport, bv. Lieven Scheire studeerde aan de
universiteit en haalde heel goeie punten. Hij maakte zijn laatste jaar niet af wegens acteren in de neveneffecten, dus hij heeft geen diploma….
• veel geld verdienen, bv. Thibaut Courtois krijgt enorm veel geld aangeboden door voetbalclubs in de hele wereld
• het ver schoppen, bv. Sylvia vanden Heede heeft lang moeten wachten tot haar idee voor de boeken over vos en haas ingang vonden bij een breed publiek. Zijzelf bleef wel geloven in de kracht van haar boeken. Laura Tesoro was 19 jaar toen ze mocht meedoen aan het
Eurovisiesongfestival
• ergens in uitblinken, ergens héél goed in zijn, bv. Tia Hellebaut kon heel goed focussen, zich concentreren op haar sprong en al de rest uit haar hoofd bannen. Thibout Courtois is een talent in het keepen
• sociale vaardigheden, goed kunnen zorgen voor andere mensen, bv. Moeder Teresa opende verschillende ziekenhuizen voor arme en zieke kinderen. Zij kreeg de Nobelprijs voor de Vrede
• maatschappelijke invloed, belangrijke functie, bv. Donald Trump is een zakenman die nu president geworden is en dus heel veel kan beslissen en heel veel macht heeft.
TIP: Dit is een heel moeilijk onderdeel van de les. Wees je ervan bewust dat je dit met één les niet gerealiseerd krijgt. Je zult dit nog heel veel moeten inoefenen, zodat kinderen echt begrijpen wat het betekent om je eigen mening/idee te durven/kunnen verwoorden. Wees mild als ze in het begin jouw of elkaars argumenten overnemen. Geef in deze les zelf veel input bij de foto’s op basis van de definities die hierboven opgesomd worden. Neem dit ook mee naar andere lessen en maak kinderen bewust van het feit dat ze argumenten gebruiken om hun zin te krijgen of dat jijzelf argumenten
gebruikt om de leerlingen ergens van te overtuigen.
Bij taalzwakke/anderstalige kinderen mag je niet meer verwachten dan dat ze het beroep als argument geven. Zorg er dus voor dat je voldoende woordenschat aanbrengt bij het bespreken van de filmpjes van de beroemde mensen.
Pas op het eind van de les zullen we tot het besluit komen dat je op verschillende manieren
intelligent kan zijn. Intelligentie gaat dus niet alleen over hoe je het doet op school. En… intelligentie is iets dat niet vast staat. Het is iets dat je kan ontwikkelen en kan laten groeien.
4. Talenten: meervoudige intelligentie
De Amerikaanse psycholoog Howard Gardner was de eerste om te stellen dat er niet één soort intelligentie is maar meerdere, die in onderwijs allemaal moeten worden aangesproken. Of
leerlingen daar dan echt beter door presteren, is niet bewezen, maar het kan hen wel motiveren. Dit zijn de acht vormen van intelligentie:
1. Natuurknap: alles waarbij je al doende de natuur ontdekt.
Houden van dieren, zorgen voor planten, gezond eten, zorgen voor het milieu, proefjes doen, ontdekken van de ruimte…
2. Zelfknap: alles over weten en durven.
Weten wat je wilt, fouten durven maken, plannen maken, projecten uitwerken….
3. Beeldknap: alles met knutselen.
Schilderen, tekenen, werken met klei en gips, kleuren, bouwen, knutselen….
4. Muziekknap: alles met muziek.
Instrument bespelen, liedjes maken, zingen, spelen met geluiden en klanken, ritmes klappen….
5. Samenknap: alles met samenwerken.
Elkaar helpen, ruzies oplossen, afspraken maken, zorgen voor kleuters en dieren, groepsopdrachten samen uitvoeren….
6. Beweegknap: alles met bewegen.
Springen, dansen, in bomen klimmen, schommelen, hinkelen, rennen, zwemmen, voetballen, steppen, fietsen….
7. Taalknap: alles met taal, rijmen, praten, boekjes lezen, schrijven, luisteren, uitleggen, een vreemde taal spreken, toneel spelen, grapjes maken….
8. Rekenknap: alles waarbij je diep moet nadenken.
Puzzelen, het uur lezen, gezelschapsspelletjes spelen, rekenen, geld tellen, dammen, schaken, oplossingen bedenken voor een probleem….
BASISLES 5
2. Reflectiekaders
Luisteren, hoe ziet dat eruit?
Spreken, hoe ziet dat eruit?
BIJLAGEN TWEEDE GRAAD
Horen hebben we niet moeten leren: het gebeurt spontaan via onze oren, één van onze vijf zintuigen.
We horen de hele dag door allerlei geluiden, zonder dat we ons daar bewust van zijn.
Horen is niet hetzelfde als luisteren.
Bewust luisteren vraagt een inspanning:
- je aandacht richten op de spreker
- luisteren naar wat gezegd wordt en andere stoorzenders buitensluiten - knikken om te laten zien dat je mee bent
- nadien kunnen navertellen wat je net gehoord hebt
Spreken gebeurt eerst via het lichaam: mimiek, lichaamstaal en intonatie.
Spreken leer je thuis in de taal van je ouders.
Goed leren spreken is heel belangrijk: zo kunnen we elkaar beter begrijpen en ontstaan er minder misverstanden.
Spreken = vertellen, vragen stellen, een probleem oplossen….
Wanneer woorden ons ontschieten, vallen we terug op onze lichaamstaal.
Je eigen mening geven is iets heel persoonlijks.
Door met anderen te praten over hetzelfde onderwerp ontdek je dat er meerdere, verschillende meningen zijn.
Het is oké om van mening te veranderen op basis van wat anderen zeggen.
Het is ook oké om je eigen mening te verdedigen met argumenten.
Consensus bereik je: door goed naar elkaars mening en argumenten te luisteren én door de durf om je eigen mening uit te spreken mét argumenten.
Alleen zo kun je goed samen werken.
We leerden onze voorkeur uitspreken.
We leerden argumenten te formuleren om onze voorkeur te staven.
3.3.2 TWEEDE GRAAD: BASISLES 1 - STARTER EN OPVOLGER
1. Praatkaartjes6
6 Bron: T’Sas, J. (2019). Sprekend leren. Wanneer groepswerk echt rendeert. Brugge: die Keure
2.Naar elkaar luisteren
Ik kijk naar de persoon die
spreekt Ik ben stil.
Ik stoor mijn buur niet: ik ben stil Ik luister in de groepjes alleen naar de persoon die aan het woord is.
3. Goede spreker, goede luisteraar
Iemand die goed luistert Is iemand die...
✓ Je aankijkt
✓ Stil zit
✓ Laat zien dat hij/zij
geïnteresseerd is in wat je zegt
✓ Een vraag stelt en naar het antwoord luistert
Iemand die goed praat Is iemand die:
✓ Luid en duidelijk praat
✓ Iets uitlegt
✓ Goed op vragen antwoordt
✓ Naar je kijkt als hij iets vertelt
✓ Goed articuleert
5. Groeifasen7
Aanpak
• Hang de vier groeifasen (zie volgende pagina’s) onder elkaar op het magneetbord.
Geef elke leerling een foto van zichzelf met een magneetstrip.
• Overloop de vier groeifasen van zaadje tot aan bloempje.
• Zeg aan de leerlingen dat ze ondertussen moeten nadenken hoe goed het bij hen lukte om te luisteren naar hun vriendje.
• Elke leerling mag zijn/haar foto naast één van de groeifasen hangen.
Leerlingen zullen zichzelf in deze fase nog snel onderschatten of overschatten als dit de eerste keer is dat ze met dit evaluatiesysteem werken. Leg hen uit dat het de bedoeling is om te groeien in
luisteren. Het is dus helemaal niet raar of ‘fout’ als het nu nog niet lukte en je nog een zaadje bent.
Fouten maken mag. Zolang je er maar iets uit leert. Als een leerling zichzelf onder- of overschat, zullen de medeleerlingen hier wellicht commentaar op geven. Creëer hiervoor een serene sfeer: laat toe dat leerlingen elkaar bijsturen binnen het kader van het doel waaraan gewerkt werd. De
uiteindelijke beslissing voor het plaatsen van de foto blijft bij de leerling zelf.
• Stimuleer de leerlingen om te verwoorden wat ze vandaag geleerd hebben dat ze nog niet wisten of konden toepassen en hoe ze dat de volgende keer wel gaan proberen toe te passen.
Je kunt ook kiezen voor een individuele groeifiche waarop elk kind individueel een groeifase kleurt. Jij als leerkracht kan dan kort een zinnetje (= tip) noteren dat de leerling helpt te onthouden wat hij/zij volgende keer anders gaat doen. Grijp aan het begin van de volgende basisles zeker terug naar dit blad of de klassikale groeifasen met de foto’s. Zo kun je deze feed-forward gebruiken als een krachtige tool om de leerlingen te motiveren om beter te worden in luisteren en spreken.
7 Bron: Vlajo.org
Kopieerblad 1
Bloempje: Ik weet wat ‘goed’ luisteren is en ik kan het ook.
Als ik luister, kijk ik naar mijn vriendje en ben ik stil.
Groot plantje: Ik weet wat ‘goed’ luisteren is. Als ik luister, kijk ik naar mijn vriendje en ben ik stil. Als dit niet goed lukt, kan ik mezelf bijsturen.
Klein plantje: Ik weet wat ‘goed’ luisteren is en ik durf kijken naar mijn vriendje en stil te zijn.
Zaadje: Ik vind het nog moeilijk om ‘goed’ te luisteren naar wat mijn vriendje zegt en om stil te zijn.
Ik probeer het wel.
Kopieerblad 2
Bloempje: Ik luister met heel veel aandacht. Ik kan heel gemakkelijk en precies navertellen wat mijn vriendje gezegd heeft.
Groot plantje: Ik luister met aandacht. Als ik even nadenk en mezelf verbeter, kan ik navertellen wat mijn vriendje gezegd heeft.
Klein plantje: Ik durf luisteren met aandacht. Ik moet lang nadenken en dan durf ik een beetje navertellen van wat mijn vriendje gezegd heeft.
Zaadje: Ik vind het nog heel moeilijk om aandachtig
te luisteren. Ik probeerde om iets na te vertellen
van wat mijn vriendje gezegd heeft.
BASISLES 2 - STARTER EN OPVOLGER
1. Stills uit mime-act (www.youtube.com/watch?V=fpmbv3rd_hi)
.
2. Evaluatiedocument
BASISLES 3 - STARTER
1. De vreselijke eigenschappen en onhebbelijkheden van Grover Buik zo dik als een
hangzwijn
Wasmachines en kapotte grasmaaier in de tuin
Er komt spuug uit zijn mond
Er zitten korsten op zijn voorhoofd die zweren Lang zwart haar dat hij
nooit wast
Kijkt scheel Er groeien haren uit zijn neus
In zijn baard zitten etensresten Poetst zijn tanden nooit Heeft een gekke, lage
stem
Hij draagt steeds dezelfde kleren
Er komt en stank van dode muizen uit zijn mond
Heeft 1 gouden tand. De andere zijn zwart
Hij ruikt naar zure haring Hij wast zich nooit Hij heeft lange gele nagels
Heeft 7 oude
autowrakken in de tuin liggen
Hij heeft een witte , behaarde buik
Onder zijn oksel groeit oranje haar
Hij geeft je alleen vervallen koekjes Hij roept en tiert Hij laat stinkende boeren Zijn huis heeft vergeelde
gordijnen
In de tuin liggen kapotte wc-bakken en bakstenen Hij heeft een vieze
bruine hazewindhond
Bij de voordeur ligt een rol prikkeldraad
De stoelen zijn oud, de leuningen zijn
afgebroken.
De koekjes zijn beschimmeld.
Het vloerkleed is oranje met zwarte vegen
Hij schiet op vogels ‘s Zomers en ’s winters draagt hij glimmende cowboylaarzen: paarse
De tafel staat vol bierblikjes
2. Vijf problemen
Wat moet eerst aangepakt worden? Wat is het meest dringende voor de niet zo enge buurman om vrienden te maken? Zet de 5 belangrijkste problemen op een rij.
Probleem
1.
2.
3.
4.
5.
3. Drie problemen om op te lossen
Kies uit je lijstje van problemen, drie problemen waarvoor je een oplossing weet of waarvoor je de enge buurman tips kan geven. Schrijf die tips in de rechterkolom.
Probleem Tip/oplossing
1.
2.
3.
4. De niet zo enge buurman vóór zijn make-over
5. Zelfevaluatie en evaluatie door de leerkracht.
BASISLES 3 - OPVOLGER
1. De vreselijke eigenschappen en onhebbelijkheden van Grover Buik zo dik als een
hangzwijn
Wasmachines en kapotte grasmaaier in de tuin
Er komt spuug uit zijn mond
Er zitten korsten op zijn voorhoofd die zweren Lang zwart haar dat hij
nooit wast
Kijkt scheel Er groeien haren uit zijn neus
In zijn baard zitten etensresten Poetst zijn tanden nooit Heeft een gekke, lage
stem
Hij draagt steeds dezelfde kleren
Er komt en stank van dode muizen uit zijn mond
Heeft 1 gouden tand. De andere zijn zwart
Hij ruikt naar zure haring Hij wast zich nooit Hij heeft lange gele nagels
Heeft 7 oude
autowrakken in de tuin liggen
Hij heeft een witte , behaarde buik
Onder zijn oksel groeit oranje haar
Hij geeft je alleen vervallen koekjes Hij roept en tiert Hij laat stinkende boeren Zijn huis heeft vergeelde
gordijnen
In de tuin liggen kapotte wc-bakken en bakstenen Hij heeft een vieze
bruine hazewindhond
Bij de voordeur ligt een rol prikkeldraad
De stoelen zijn oud, de leuningen zijn
afgebroken.
De koekjes zijn beschimmeld.
Het vloerkleed is oranje met zwarte vegen
Hij schiet op vogels Zomers en ’s winters draagt hij glimmende cowboylaarzen: paarse
De tafel staat vol bierblikjes
2. Problemen om op te lossen
Probleem Tip/oplossing
1.
2.
3.
4. Vriendenboekje voor de niet zo enge buurman
4. Uitspraken over vriendschap
Zijn deze uitspraken waar? Wat vind jij? Waarom?
• Vrienden zijn mensen die alles van je weten.
• Een vriend mag jou altijd de waarheid zeggen, ook al is die misschien niet zo fijn. Je blijft toch vrienden.
• Een vriend is er voor altijd, je hele leven lang.
• Een vriend is iemand die heel erg op jou lijkt: hij/zij doet
dezelfde dingen graag, lacht om dezelfde dingen, vindt de
zelfde dingen leuk.
5. Spreuken voor op de koelkast of in de klas8
8 Bron: www.bing.com/images/search?View%round-borders-
6. Zelfevaluatie en evaluatie door de leerkracht
BASISLES 4 - STARTER
1. Venn-diagrammen
2. Keuzes maken
3. Wat is een cadeau?
Schrijf bij de pakjes de trefwoorden van jullie antwoorden op de vragen.
• Is alles wat je krijgt een cadeau?
• Moet een cadeau ingepakt zijn?
• Moet een cadeau nieuw zijn?
• Mag een cadeau een verrassing zijn of moet je vooraf weten wat je zult krijgen?
• Is een zelfgemaakt cadeau evenveel een cadeau als iets dat nieuw gekocht is?
• Bestaan er cadeaus die je niet kan vastpakken?
• Is een cadeau altijd een ding zoals een nieuw spelletje of een uitstap of kan een cadeautje voor iemand ook iets helemaal anders zijn? Wat kan dat dan zijn?
• Moet je altijd blij zijn met een cadeau?
• Kun je een cadeau delen?
Snoep Groenten Frietjes
Nederlands Muvo Wiskunde
Dansen Voetbal Fietsen
4. Voorbeeld uit een vriendenboekje
Ik hou van ………(eten) Ik hou van deze kleur ………….
Ik hou van deze sport…………..
Mijn lievelingsvak is ……….
Mijn lievelingsplek is ………
Mijn lievelingsmuziek is ……..
Dit doe ik echt niet graag ……
Ik word verdrietig van ……….
Mijn slechtste gewoonte is ……….
Ik wou dat ik ……….kon Ik hou echt niet van het vak………..
Dit vind ik echt niet fijn…………..
Als ik een dier zou zijn , koos ik voor …………..
Omdat ………..
Mijn grootste wens is ……….
Ik ben trots op ………omdat ………
………
Twee grappige dingen over mij zijn:
1. ………
2. ………
5. Cadeaubon
Kijk goed naar het vriendenblaadje:
• Wat doet deze leerling graag?
• Wat helemaal niet?
• Wat zijn haar/zijn bezigheden , hobby’s?
• Waarvan droomt hij/zij?
• Wat eet hij/zij graag?
• Waarin is hij/zij niet zo goed?
• …………..
Maak met je groep een keuze. Je mag één cadeaubon maken voor je vriend van de klas.
Overleg goed, beslis samen. Je hoeft niet dezelfde mening te hebben!
Vul de cadeaubon in! Versier hem. Stop hem in een envelop en geef hem daarna aan je leerkracht. Later maken we de cadeaubon echt!
JIJ KRIJGT VAN ONS
6. Evaluatie
BASISLES 4 – OPVOLGER
1. Venn-diagrammen
Bijlage 2.
Snoep Groenten Frietjes
Nederlands Muvo Wiskunde
Dansen Voetbal Fietsen
3. Achtergrondinformatie: Hannibal en zijn olifanten9
Hannibals tocht over de Alpen
Tijdens de Tweede Punische oorlog (218 - 201 voor Christus), leidde generaal Hannibal van Carthago zijn troepen – 30.000 man, 37 olifanten en 15.000 paarden en ezels – over de Alpen om Italië binnen te vallen. Daarmee wilde hij het Romeinse leger verslaan en Rome bezetten. Maar de Alpen
oversteken was geen gemakkelijke klus: de bergen zijn steil, hoog en het is er erg koud. De wegen zijn bovendien bijna voortdurend bedekt met sneeuw en door lawines of aardverschuivingen komen soms rotsen los die de weg blokkeren.
Door het slechte weer en de smalle paden zagen mens en dier niet veel. Vele soldaten en olifanten gleden uit en stortten in de diepte. En er waren nog andere problemen. Op een bepaald moment was er nauwelijks nog voedsel de olifanten. Het leger moest rotsen tot ontploffing brengen om een doorgang te maken naar weilanden waar de olifanten konden grazen, maar tegen die tijd waren veel dieren al helemaal uitgehongerd.
Olifanten zijn sterk en groot, ze kunnen heel veel bagage dragen. Een soldaat op een olifant kan de vijand bovendien al snel zien. De dieren werden daarom ingezet als een natuurlijke tank tegen de vijand. Een olifant kan een mens verwonden met zijn hoofd (kopstoot), hem verpletteren met zijn poten of hem doden met zijn slagtanden. De vijandelijke cavalerie kon daar weinig tegen doen, want hun paarden waren erg bang voor olifanten.
Helaas zijn olifanten zijn niet zo gemakkelijk op te voeden. Ze zagen dan ook geen verschil tussen hun meesters en de vijand. Daardoor vertrappelden ze niet enkel vijandelijke soldaten maar ook hun eigen mensen. Bovendien waren ze bang van de oorlog en van de vreemde bergen, ze wilden dus niet altijd mee. Om hen agressiever te maken, werden ze dronken gevoerd met wijn, zodat ze beter durfden aan te vallen.
Olifanten tegenhouden gebeurde door vuur, door de pezen in hun enkels over te snijden of door met een mes in hun staart te steken.
Uiteindelijk bleven er van de 37 olifanten die vertrokken maar 15 over. Sommige bronnen spreken zelfs van slechts één overlevende olifant. Hannibal behaalde vele overwinningen in de oorlog tegen de Romeinen, maar Rome zelf heeft hij nooit kunnen of willen veroveren.
9 Bron: www.wikipedia,nl, filmpjes YouTube
4. Slim plan, Hannibal?
Plus Min Omdat
Groot Groot
Maakt mensen bang
Als je erop zit, kun je ver zien Zien niet het verschil tussen de
vijand en het eigen leger
Doden vriend én vijand
5. Stellingen
• Dieren mogen gebruikt worden om mensen te helpen. Zo kan een blindegeleidehond een slechtziende helpen, een kat een eenzaam oudje gezelschap houden of een paard een koets trekken. Het is oké als het dier daarvoor dingen moet leren en dat het dier moet luisteren.
• Mensen mogen proeven uitvoeren op dieren om te zien of ze werken. Zo moeten mensen geen pijn hebben of
gevaarlijke dingen uitproberen. Het is oké dat dieren
misschien pijn hebben en vervelende onderzoeken moeten ondergaan of misschien sterven.
• Mens en dier zijn evenveel waard. De mens mag dieren nooit iets laten doen tegen hun zin en hij moet goed
zorgen voor hen. Mensen die niet goed zorgen voor dieren
moeten gestraft worden.
6. Evaluatie
BASISLES 5 - starter en opvolger
1. Basisregels zoeken10
10 Bron: www.neejandertaal.be/sprekendleren.php
3.3.3 DERDE GRAAD
BASISLES 1 – STARTER EN OPVOLGER
1. Kenmerken van groepsgesprekken
Opdracht: noteer het nummer van de zin hieronder in de juiste kolom (a, b, c?)
1 De leerlingen stellen vragen.
2 De leerlingen wisselen geen kennis uit.
3 Elke leerling wordt aangemoedigd om deel te nemen aan het gesprek.
4 Er worden geen opbouwende argumenten gegeven.
5 De leerlingen herhalen elkaars ideeën of meningen, voegen er eventueel iets aan toe, maar evalueren niet of nauwelijks.
6 Veel interacties klinken als: ‘ja, dat is het’ of ‘nee, dat is niet waar!’
7 Er is een sfeer van competitie, niet van samenwerking.
8 Elke leerling aanvaardt simpelweg wat een ander zegt ‘om het te laten vooruitgaan’
9 De leerlingen bouwen verder op wat eerder is gezegd.
10 De leerlingen raadplegen geen bronnen.
11 De leerlingen luisteren actief.
12 De leerlingen zijn het niet eens.
13 De leerlingen wisselen informatie uit die van belang is bij het gesprek.
14 Ideeën of meningen worden met argumenten in vraag gesteld.
15 Iedereen beslist voor zichzelf.
16 De leerlingen zijn niet kritisch.
17 De groep streeft een duidelijk doel na. De groep streeft naar een gezamenlijk besluit.
18 De groep toetst zijn antwoord aan de opdracht.
A B C
Correctiesleutel:
A B C
Competitief gesprek 4 – 6 – 7 – 10 – 12 – 16
Cumulatief gesprek 2 – 5 – 8
Exploratief gesprek
1 – 3 – 9 – 11 – 13 – 14 – 15 – 17 – 18
2. Ik versta je niet, ik begrijp je niet?
3. Denkpuzzels11
11 Bron: www.123test.nl/logica/
4. Spraakverwarring
BASISLES 2 – STARTER EN OPVOLGER
Bijlage 1. Rollenspel
Prater 1 Lees de korte inhoud op de achterkant van het boek aandachtig. Vertel zo dadelijk in je eigen woorden aan je klasgenoten wat je gelezen hebt. Doe dit luid en duidelijk en kijk de klas aan. Sta stil terwijl je vertelt. Antwoord op de vraag van een klasgenoot: ‘Tot welk genre behoort dit boek?’ (vb. avonturenverhaal, liefdesverhaal, oorlogsverhaal ...). Overdrijven mag!
Prater 2 Lees de korte inhoud op de achterkant van het boek voor, terwijl je voor de klas staat. Lees heel snel. Beantwoord de vraag van een klasgenoot - ‘Tot welk genre behoort dit boek?’ - met ‘Ik weet het niet’. Overdrijven mag!
Prater 3 Lees de korte inhoud op de achterkant van het boek aandachtig. Vertel de inhoud zo dadelijk in je eigen woorden aan je klasgenoten. Doe dit vrij traag en redelijk stil. Je staat ondertussen te wiebelen van je ene voet op de andere en je kijkt je klasgenoten niet aan.
Luisteraar 1 Je luistert aandachtig naar je klasgenoten. Je kijkt de sprekers geïnteresseerd aan.
Je stelt de volgende vraag aan spreker 1: “Welk soort boek is dit?”
Luisteraar 2 Je luistert aandachtig naar je klasgenoten. Je kijkt de sprekers geïnteresseerd aan.
Je stelt de volgende vraag aan spreker 2: “Welk soort boek is dit?”
Luisteraar 3 Je luistert aandachtig naar je klasgenoten. Je kijkt de sprekers geïnteresseerd aan.
Je stelt de volgende vraag aan spreker 3: “Welk soort boek is dit?”
Luisteraars Duo
Je zit de hele tijd zachtjes te babbelen en giechelen met je buur.
Luisteraar Je leest in een boek terwijl de andere leerlingen vooraan in de klas iets komen voorstellen.
Luisteraar Je zit de hele tijd naar buiten te kijken/te dromen.
Luisteraar Je zit te spelen met een pen. Je laat die af en toe vallen en raapt ze weer op.
Luisteraar Je leest in een boek terwijl de andere leerlingen vooraan in de klas iets komen voorstellen.
Luisteraar Je zit de hele tijd naar buiten te kijken/te dromen.
Luisteraar Je zit te spelen met een pen. Je laat die af en toe vallen en raapt ze weer op.
2. Een goede praten en een goede luisteraar
3. Praat-en luisterkenmerken
Iemand die goed luistert Is iemand die...
✓ je aankijkt
✓ stil zit
✓ laat zien dat hij/zij geïnteresseerd is in wat je zegt
✓ een vraag stelt en naar het antwoord luistert
Iemand die goed praat Is iemand die:
✓ luid en duidelijk praat
✓ iets uitlegt
✓ goed op vragen antwoordt
✓ naar je kijkt als hij iets vertelt
✓ goed articuleert
4. Praatkaartjes12
12 Bron: www.neejandertaal.be/sprekendleren.php
5. Groepsdiscussie: stellingen
• Geld maakt mensen niet gelukkig.
• Rijke mensen moeten minstens de helft van hun geld aan arme mensen geven.
• Iedereen zou evenveel moeten verdienen.
• Het zou een goed idee zijn om geld af te schaffen en, net zoals vroeger, aan ruilhandel te doen.
• Er zijn nu eenmaal landen waar mensen het goed hebben
en landen waar mensen het slecht hebben, daar kun je
niets aan doen.
6. Zelfvaluatie Naam groepslid:
Tip Top
Naam groepslid:
Tip Top
Naam groepslid:
Tip Top
Naam groepslid:
Tip Top
Naam groepslid:
Tip Top
BASISLES 3 – STARTER EN OPVOLGER
Twee bijlagen vind je al terug onder les 2:
1. Spreek-en luisterkenmerken 2. Praatkaartjes
3. Naar de bioscoop13
13 Bron: s.s-bol.com/imgbase0/imagebase3/large/fc/9/5/1/0/9200000045910159.jpg
4. Groepsevaluatie
BASISLES 4 – STARTER EN OPVOLGER
1. Praatkaartjes (zie bijlagen les 2) 2. Kunstendag voor kinderen14
Figuur 1. Pablo Picasso – ‘Guernica’
Figuur 2. Vincent van Gogh – ‘Sterrennacht‘
14 bron: www.alletop10lijstjes.nl
Figuur 3. Salvador Dalí – ‘The persistence of memory’
Figuur 4. Piet Mondriaan – ‘Compositie 2’
Figuur 5. Joan Míró – ‘Peinture2 (le chien)’
3. Peer-evaluatie
Groepslid: datum:
++ + = - --
Ik heb actief geluisterd Ik heb wat-vragen gesteld Ik heb waaromvragen gesteld
Wat ik zei sloot aan bij wat eerder gezegd was Ik heb anderen aangemoedigd om iets te zeggen Ik heb gerespecteerd wat iemand anders zei
Ik heb meegewerkt aan een besluit dat iedereen goed vindt
Groepslid: datum:
++ + = - --
Ik heb actief geluisterd Ik heb wat-vragen gesteld Ik heb waaromvragen gesteld
Wat ik zei sloot aan bij wat eerder gezegd was Ik heb anderen aangemoedigd om iets te zeggen Ik heb gerespecteerd wat iemand anders zei
Ik heb meegewerkt aan een besluit dat iedereen goed vindt
Groepslid: datum:
++ + = - --
Ik heb actief geluisterd Ik heb wat-vragen gesteld Ik heb waaromvragen gesteld
Wat ik zei sloot aan bij wat eerder gezegd was Ik heb anderen aangemoedigd om iets te zeggen Ik heb gerespecteerd wat iemand anders zei
Ik heb meegewerkt aan een besluit dat iedereen goed vindt
BASISLES 5 - STARTER
1. Placemat
2. Foto’s
Bijlage 3. Zijn dit basisregels?15
Wie het best kan lezen, beslist wat er gebeurt.
Vraag iedereen om beurten om zijn/haar mening.
Vraag waarom iemand een bepaald mening of keuze maakt.
Praten duurt te lang – schrijf alle ideeën gewoon op.
Geef kritiek op een mening, niet op een persoon die ze uitspreekt.
Als iemand je idee in vraag stelt, verdedig je het met argumenten.
Kies zo snel mogelijk, zo ben je het snelst klaar.
Bespreek alle mogelijkheden voor je een keuze maakt.
Als er een verkeerde beslissing wordt genomen, zeg dan wie de schuldige is.
Als je een goede reden hoort voor een beslissing, mag je van mening veranderen.
Als je iets belangrijks weet, dan houd je dat voor jezelf, anders spelen de anderen vals.
Als je wilt dat de anderen naar je luisteren, moet je luid praten of roepen.
Stop je vingers in je oren, je weet het toch beter.
Respecteer de mening van anderen.
Voor er een beslissing wordt genomen, probeert de groep het eens te worden.
Wie het best kan praten, moet het meest zeggen.
De hele groep moet proberen bij het onderwerp blijven.
De oudste van de groep moet proberen bij het onderwerp blijven.
De oudste van de groep moet het gesprek leiden.
Er moet altijd een leider zijn en de groep moet doen wat die zegt.
Met je vrienden moet je het eens zijn.
15 Bron: T’Sas, J. (2013). Sprekend leren. Wanneer groepswerk echt rendeert in het lager onderwijs. Brugge: die Keure.
Alle informatie die nuttig is, moet gedeeld worden in de groep.
Bouw voort op wat de vorige spreker gezegd heeft.
Wees bereid om je mening te wijzigen. Daarmee bewijs je dat je naar anderen luistert en open staat voor argumenten.
Kijk en luister naar de leerling die aan het praten is.
Als iemand je niet bevalt, zorg dan dat hij/zij niet te veel aan het woord komt.
Het maakt niet uit wat er beslist wordt, als het gesprek maar snel gedaan is.
Als iemand een reden of argument geeft dat je niet goed vindt, stel het dan in vraag.
4. Onze basisregels voor groepswerk
1. Elk groepslid mag eigen idee/mening uiten.
2. We luisteren actief naar elkaar.
3. We respecteren elkaars idee/mening.
4. We geven argumenten/tegenargumenten voor ideeën/meningen.
5. We vragen andere groepsleden naar hun idee/mening en naar hun argumenten.
6. We geven constructieve kritiek op wat er gezegd wordt.
7. We streven naar een besluit dat iedereen goed vindt.
BASISLES 5 - OPVOLGER
2. Planeten16
• Venus staat dichter bij de zon dan de aarde.
• Jupiter staat tussen Saturnus en Mars.
• Neptunus staat nog verder dan Uranus.
• Uranus is de zesde planeet na Venus.
• Venus komt vlak na Mercurius.
• Saturnus is de zesde planeet van ons zonnestelsel.
• Vanaf de zon gezien staat de aarde voor Mars.
16 Bron: T’Sas, J. (2013). Sprekend leren. Wanneer groepswerk echt rendeert in het lager onderwijs. Brugge: die Keure.
Figuur 6. Ons zonnestelsel
Mercurius Venus
Aarde Mars
Jupiter Saturnus
Uranus Neptunus
Zon
Op deze planeet is het aan één kant gloeiend heet en aan de andere kant ijskoud. Ze draait namelijk heel traag rond haar as.
Op deze planeet komt de zon op in het westen, ze draait namelijk in oostelijke richting, in tegenstelling tot de andere planeten die in oostelijke richting draaien.
Rond deze planeet draait precies geteld één maan. Je weegt er zes keer minder dan op de planeet zelf.
Op deze rode planeet hebben wetenschappers onlangs sporen van water gevonden.
Deze planneet is de grootste van ons zonnestelsel.
Deze planeet is kleiner dan Jupiter maar groter dan andere planeten. Deze planeet heeft ringen. Het zijn brokstukken die in een baan rond de planeet draaien.
Deze blauwe planeet heeft de koudste atmosfeer van alle planeten in het
zonnestelsel: het kan er wel min 224°c worden!
Deze planeet staat het verst van de zon.
Verbetersleutel Zon
1) Mercurius: op deze planeet is het aan één kant gloeiend heet en aan de andere kant ijskoud. Ze draait namelijk heel traag rond haar as.
2) Venus: op deze planeet komt de zon op in het westen, ze draait namelijk in westelijke richting, in tegenstelling tot de andere planeten die in oostelijke richting draaien.
3) Aarde: rond deze planeet draait precies geteld één maan. Je weegt er zes keer minder dan op de planeet zelf.
4) Mars: op deze rode planeet hebben wetenschappers onlangs sporen van water gevonden.
5) Jupiter: deze planneet is de grootste van ons zonnestelsel.
6) Saturnus: deze planeet is kleiner dan Jupiter maar groter dan andere planeten. Deze planeet heeft ringen. Het zijn brokstukken die in een baan rond de planeet draaien.
7) Uranus: deze blauwe planeet heeft de koudste atmosfeer van alle planeten in het zonnestelsel:
het kan er wel min 224°c worden!
8) Neptunus: deze planeet staat het verst van de zon.
3. awel17
17 Bron: awel.be